COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE



Vergelijkbare documenten
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 15 januari 2002 (OR. en) 14759/01 JEUN 67 SOC 510

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 april 2014 (OR. en) 9026/14 JEUN 65 SOC 299

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 oktober 2004 (10.11) (OR. en) 13996/04 LIMITE JEUN 89 EDUC 211 SOC 512

8301/18 van/pau/sl 1 DG E 1C

PUBLIC. Brussel, 21 september 2005 (27.09) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 12470/05 LIMITE JEUN 47 EDUC 134 SOC 355

CREATIEF EUROPA ( ) Subprogramma Cultuur. Oproep tot het indienen van voorstellen:

Kwaliteitsvol. jeugdwerk. In vogelvlucht. Startmoment traject Jeugdwerk in de Stad Brussel, 27 september 2016

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 16 december 2004 (03.01) (OR. fr) 15763/04 JEUN 95 EDUC 224 SOC 587

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Erasmus+ Jeugd. Informatiebijeenkomst 20 januari 2014

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Factsheet Europees Vrijwilligerswerk (EVS) - Youth in Action

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 16 december 2004 (03.01) (OR. fr) 15762/04 JEUN 94 EDUC 223 SOC 586

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

KA 1 Mobiliteit Jeugd. Marrie Kortenbosch & Mireille Unger

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 18 september 2008 (18.09) (OR. en) 13187/08 FSTR 20 FC 5 REGIO 25 SOC 516

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 mei 2008 (04.06) (OR. en) 9935/08 SOC 316 COMPET 194

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 juni 2003 (06.06) (OR. en) 8642/03 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2002/0303 (COD) EDUC 79 CODEC 518 OC 348

NOTA het secretariaat-generaal van de Raad de delegaties Gezamenlijke conclusies van de Jeugdconferentie van de EU (Dublin, maart 2013)

CREATIEF EUROPA ( ) SUBPROGRAMMA MEDIA OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN. EACEA 26/2016: Online bevorderen van Europese werken

Bijlage Actieplan voor mobiliteit

OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN EAC/S23/2019. Uitwisselingen en mobiliteit in de sport

8273/1/18 REV 1 dui/ass/sv 1 DG E 1C

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Alle delegaties gaan thans akkoord met de tekst van bovengenoemde conclusies van de Raad.

OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN EAC/S20/2019. Sport als instrument voor integratie en sociale inclusie van vluchtelingen

8653/19 voo/mak/hh 1 TREE.1.B

EU Ontwikkelingen op het terrein van EU sport

Europese sportevenementen zonder winstoogmerk

EURO-MEDITERRAAN PARLEMENTAIR FORUM

BIJLAGEN. bij. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Raad van de Europese Unie Brussel, 2 mei 2017 (OR. en) het secretariaat-generaal van de Raad het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad

PUBLIC 11642/01 Interinstitutioneel dossier: 2001/0109 (CNS)

EUROPEES PARLEMENT WERKDOCUMENT. Commissie cultuur en onderwijs

Publicatieblad van de Europese Unie L 357/3

Zittingsdocument ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag met verzoek om mondeling antwoord B8-1803/2016

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT ACP 105 COAFR 81 CODEC 816

12 RICHTLIJNEN VOOR INTERRELIGIEUZE DIALOOG OP LOKAAL NIVEAU

EUROPESE COMMISSIE TEGEN RACISME EN INTOLERANTIE

Europees Jeugdfonds. Ondersteuning van jongeren in Europa. Jongeren centraal

HET EUROPEES INSTITUUT VOOR GENDERGELIJKHEID HET BUREAU VAN DE EUROPESE UNIE VOOR DE GRONDRECHTEN. Samenwerkingsovereenkomst

Voor de delegaties gaan in bijlage dezes de ontwerp-conclusies van de Raad, waarover een akkoord is bereikt in de Groep sociale vraagstukken.

Gezamenlijk voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

14129/15 gys/gra/hw 1 DG B 3A

Gezamenlijk voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 november 2012 (27.11) (OR. en) 16320/12 ENFOCUSTOM 127 COSI 117

OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN EAC/S15/2018. Uitwisselingen en mobiliteit in de sport

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

EUROPEES PARLEMENT ONTWERPADVIES. Commissie buitenlandse zaken VOORLOPIGE VERSIE 2004/0152(COD) van de Commissie buitenlandse zaken

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

voor politiefunctionarissen.

OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN EACEA/13/2019 EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp

Over de passage tussen haken op de bladzijden 2-3 is nog geen overeenstemming bereikt.

Gezamenlijk voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

8760/19 tin/van/ev 1 TREE.1.B

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 april 2002 (02.05) (OR. en) 8318/02 LIMITE PROCIV 16 FSTR 3

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Ontwerp BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE. van [...]

EACEA 30/2018: Online bevorderen van Europese audiovisuele werken

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. van [...]

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 24 november 2009 (OR. en) 15137/09 CRIMORG 164 ENFOPOL 271

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

AANBEVELINGEN. AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 9 april 2014 over de kwaliteit van de rapportage over corporate governance ( pas toe of leg uit )

OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 129,

Tekst van de artikelen 33 tot en met 37 met toelichting

Gezamenlijk voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

CREATIVE EUROPE ( )

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

12722/01 HD/nj DG G NL

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB C 177 E van 27/06/2000

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0389/2. Amendement. Dominique Bilde namens de ENF-Fractie

OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN EAC/S14/2018. Bevorderen van Europese waarden via sportinitiatieven op gemeentelijk niveau

AANGENOMEN TEKSTEN. gezien de beleidsagenda van de alliantie voor vrijwilligerswerk in Europa (2011) voor het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk,

JINT zoekt assessoren voor projecten in Erasmus+/Youth in Action

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

KENNISGEVING VAN VACATURE VOOR HET OPSTELLEN VAN EEN RESERVELIJST. Communicatiemedewerk(st)er

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT. overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 23 april 2013 (26.04) (OR. en) 8578/13 JEUN 40 EDUC 114 SOC 255

Oproep experts Erasmus+ jeugd

KBO Zeeland. beleidsplan

10667/16 oms/hh 1 DGG 2B

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

L 120/20 Publicatieblad van de Europese Unie AANBEVELINGEN COMMISSIE

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 31 oktober 2012 (08.11) (OR. en) 15647/12 JEU 88 SOC 873 EDUC 319 CULT 138 RELEX 986

Zittingsdocument ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag met verzoek om mondeling antwoord B8-1803/2016

Transcriptie:

>r >r COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 08.03.2004 COM(2004) 158 definitief VERSLAG VAN DE COMMISSIE Tussentijdse evaluatie van het programma "Jeugd" 2000-2006 (over de periode 2000-2003) NL NL

Inhoud 1. 1.1. 1.2 1.3. 2. 2.1. 2.2. 2.3. 3. 3.1. 3.2 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8. INLEIDING 4 Verantwoording van de evaluatie 4 Doel van het verslag 4 Methodologie 4 1.3.1 Informatiebronnen 4 1.3.2 Hoofdpunten van de evaluatie 5 KADER EN ALGEMENE CONTEXT VAN HET PROGRAMMA 6 Voorgeschiedenis 6 Doelstellingen 7 Ontwikkelingen op jongerengebied sinds 2000 7 UITVOERING VAN HET PROGRAMMA "JEUGD" 8 Algemene opmerkingen vooraf over het programma "Jeugd" 8 3.1.1. Algemene en specifieke doelstellingen 8 3.1.2. Operationele doelstellingen 9 Samenhang van de programmering met de algemene context 10 3.2.1. Relevantie van de doelstellingen ten opzichte van de problematiek 10 3.2.2. Conclusies Operationele aspecten van het programma "Jeugd" 3.3.1. Bronmateriaal 3.3.2. Overzicht van goede ervaringen en problemen 3.3.3. Beoordeling van de operationele aspecten 3.3.4. Conclusies Actie 1: Jeugd voor Europa 3.4.1. Actiekader 3.4.2. 3.4.3. 3.4.4. Actie 3.5.1. 3.5.2. 3.5.3. 3.5.4. Actie 3.6.1. 3.6.2. 3.6.3. 3.6.4. Actie 3.7.1. 3.7.2. 3.7.3. 3.7.4. Actie 3.8.1. 3.8.2. 3.8.3. 3.8.4. 10 11 11 11 13 14 14 14 15 Uitvoering van de actie Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 16 Conclusies betreffende actie 1 18 2: Europees vrijwilligerswerk 19 Actiekader 19 Uitvoering van de actie 19 Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 20 Conclusies betreffende actie 2 22 3: Jongereninitiatieven 25 Actiekader 25 Uitvoering van de actie 25 Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 26 Conclusies betreffende actie 3 4: Gezamenlijke acties 28 29 Actiekader 29 Uitvoering van de actie 30 Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 31 Conclusies betreffende actie 4 Begeleidende maatregelen 31 5 32 Actiekader 32 Uitvoering van de actie 32 Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 34 Conclusies betreffende actie 5 36 NL 2 NL

3.9. 4. 5. 5.1. 5.2. 6. Acties met derde landen 3.9.1. Kader van de acties 37 37 3.9.2. Uitvoering van de acties 38 3.9.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de acties 39 3.9.4. Conclusies betreffende de acties met derde landen 41 ALGEMENE BEOORDELING VAN HET PROGRAMMA 43 AANBEVELINGEN 46 Aanbevelingen per actie 46 5.1.1 Algemene aanbevelingen die voor alle acties gelden 46 5.1.2 Aanbevelingen met betrekking tot actie 1 50 5.1.3 Aanbevelingen met betrekking tot actie 2 50 5.1.4 Aanbevelingen met betrekking tot actie 3 52 5.1.5 Aanbevelingen met betrekking tot actie 4 53 5.1.6 Aanbevelingen met betrekking tot actie 5 54 5.1.7 Aanbevelingen betreffende het partnerschap tussen de Raad van Europa en de Commissie inzake de Europese opleiding van jongerenwerkers 56 5.1.8 Aanbevelingen betreffende acties met derde landen 57 Overzicht van de aanbevelingen 60 CONCLUSIE 61 Bijlage 1 62 Bijlage 2 63 Bijlage 3 71 NL 3 NL

1. INLEIDING 1.1. Verantwoording van de evaluatie Het onderhavige verslag vloeit voort uit de voor het programma "Jeugd" geldende toezichtsen evaluatieverplichting uit hoofde van artikel 13 van Besluit nr. 1031/2000/EG 1. In overleg met de lidstaten vindt deze evaluatie een jaar eerder plaats, zodat de conclusies en aanbevelingen van het verslag meegenomen kunnen worden door de Commissie bij de voorbereiding van de presentatie van een voorstel voor een rechtsgrondslag voor de toekomstige generatie programma s op het gebied van jeugd. Om de evaluatie zo volledig mogelijk te maken worden in dit verslag de effectstudies die door de lidstaten en programmalanden zijn ingediend, en de externe evaluaties samengevat, en daarnaast worden ook de resultaten van de door de Commissie georganiseerde seminars en thematische werkgroepen meegenomen, om een zo breed mogelijke tussenbalans van het programma te presenteren. 1.2. Doel van het verslag De resultaten van dit verslag kunnen de basis vormen voor een eventuele bijstelling van het huidige programma "Jeugd" en als referentie dienen in het kader van de voorbereiding van het toekomstige programma ten behoeve van de jeugd. 1.3. Methodologie 1.3.1. Informatiebronnen Het onderhavige verslag is gebaseerd op verschillende informatiebronnen, die hier bijeen zijn gebracht. Voor de diensten van de Commissie vormden de verschillende bijdragen die in de afgelopen tien maanden zijn geleverd hierbij het uitgangspunt. Het verslag is opgesteld volgens de principes van een META-evaluatie. Bij de effectstudies (zie bijlage 1) die door de lidstaten en programmalanden zijn ingediend, zijn de door de Commissie voorgestelde methodologische richtsnoeren gevolgd (zie bijlage 2). Deze studies zijn onder de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten verricht door externe deskundigen met steun van de nationale agentschappen. De effectstudies zijn aangevuld door een reeks specifieke activiteiten, waardoor een zo volledig mogelijke balans van het programma kon worden opgemaakt en praktijkaanbevelingen kunnen worden gedaan. De informatiebronnen zijn: In de eerste plaats, de door de lidstaten en programmalanden opgestelde verslagen over het effect van de acties 1, 2, 3 en 5 van het programma "Jeugd" De evaluatie van de regelingen voor de nationale agentschappen in 2002 1 PB L 117 van 18.5.2000, blz. 1 NL 4 NL

Analyse van de uitvoering van de bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie inzake de nationale agentschappen voor de programma s Socrates, Leonardo en Jeugd. Seminar over de "evaluatie van de procedures" van het programma "Jeugd" van maart 2003 Aan het seminar werd deelgenomen door vertegenwoordigers van een breed scala van begunstigde organisaties (46, uit 21 programmalanden) en externe deskundigen, die hebben gesproken over de huidige procedures en de instrumenten van het programma, en die procedures en instrumenten hebben geëvalueerd. Vergadering van deskundigen over actie 3 in februari 2003 Aan deze vergadering werd deelgenomen door nationale deskundigen en nationale agentschappen; ze had tot doel de effectiviteit van - de nieuwe - actie 3 van het programma (Jongereninitiatieven) te evalueren. Werkgroep van comités die betrokken zijn bij actie 4, juli 2003 Deze groep heeft een balans opgemaakt van de evaluatie van deze actie, op basis waarvan gezamenlijke acties mogelijk zijn met de programma s Socrates en Leonardo. Werkgroep inzake actie 5 van mei 2003 Actie 5, die betrekking heeft op begeleidende maatregelen, verdiende bijzondere aandacht gezien het feit dat zij een breed terrein bestrijkt. Aan de evaluatiebijeenkomst voor actie 5 werd deelgenomen door twintig externe deskundigen (waaronder jongerenwerkers, vertegenwoordigers van NGO s en begunstigden van grootschalige projecten), die samen met vertegenwoordigers van de Commissie, de nationale agentschappen, SALTO en het Bureau voor technische bijstand de huidige actie 5 hebben geëvalueerd en daarnaast voorstellen hebben uitgewerkt voor de ontwikkeling van actie 5 op de korte en middellange termijn en de rol die deze actie kan spelen in het toekomstige programma "Jeugd". Evaluatie derde landen Tussen juni en september 2001 is een externe evaluatie verricht van het Euromediterrane programma "Jeugd". De samenwerking met derde landen (andere landen dan de landen die partij zijn bij Euromed) is extern geëvalueerd tussen maart en september 2003; in februari 2003 vond een evaluatiebijeenkomst plaats met de begunstigden en de nationale agentschappen. Externe evaluatie van het partnerschap tussen de Raad van Europa en de Commissie over de Europese opleiding van jongerenwerkers. 1.3.2. Hoofdpunten van de evaluatie De programma-evaluatie had voornamelijk betrekking op: NL 5 NL

De in- en externe relevantie van het programma Het effect van het programma op de direct begunstigden Het effect op systemen (nationale overheidsinstanties, wetgeving en beleid) De operationele mechanismen De resultaten per actie 2. KADER EN ALGEMENE CONTEXT VAN HET PROGRAMMA 2.1. Voorgeschiedenis Het communautaire actieprogramma "Jeugd" is vastgesteld bij Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000. Dit programma bouwt voort op de activiteiten die sinds 1988 zijn ontwikkeld in het kader van de drie generaties van het programma "Jeugd voor Europa" en het programma "Europese vrijwilligersdienst voor jongeren", dat sinds 1998 loopt. Tegen het eind van de jaren tachtig richt de ontwikkeling op communautair niveau van de eerste activiteiten ten behoeve van de jeugd zich op de "uitwisseling van jongeren", die ten doel heeft jongeren via informeel leren bewust te maken van de Europese realiteiten. Onderdelen die de meerwaarde van het programma "Jeugd voor Europa" vormen bij de start van het programma in 1988, zijn met name de bijdrage aan de verwezenlijking van het beleid dat belemmeringen voor het vrije verkeer van personen beoogt weg te nemen, en aan de bevordering van het Europa van de burgers. Deze initiatieven vallen samen met de nieuwe bloei die de Europese integratie doormaakt dankzij de goedkeuring van de Europese Akte, de totstandkoming van de interne markt en de wens een werkelijk Europees bewustzijn te creëren. In het midden van de jaren negentig wordt het programma kwalitatief gewijzigd met de introductie van de vrijwilligersdienststage, die in 1998 de Europese vrijwilligersdienst wordt. Door deze nieuwe component kunnen jongeren in Europees verband vaardigheden verwerven in een informele omgeving en een rechtstreekse bijdrage leveren aan de samenleving. De introductie van de Europese vrijwilligersdienst heeft ook een direct effect op de systemen ter ondersteuning van de activiteiten ten behoeve van de jeugd: aan de ene kant ontstaan er op Europees niveau netwerken van NGO s die plaats bieden aan de jonge vrijwilligers, aan de andere kant spelen de lidstaten in op de invoering van deze nieuwe actie. Dit nieuwe initiatief doet zijn intrede op het moment dat Europa ter bestrijding van de werkloosheid zijn werkgelegenheidsstrategie lanceert, waarin onderwijs en levenslang leren een fundamentele rol spelen. Dat is tevens het moment waarop men in veel lidstaten over vrijwilligerswerk gaat nadenken, terwijl de militaire dienstplicht geleidelijk plaats maakt voor het beroepsleger. Een andere belangrijke verandering doet zich voor in de jaren negentig met de geleidelijke openstelling van het programma voor landen buiten de EU, met name de kandidaat-lidstaten NL 6 NL

en de EVA-landen, maar ook de Middellandse-Zeelanden. Ook in dit geval ontwikkelt het programma zich in samenhang met de belangrijke ontwikkelingen in de internationale politiek. De samenwerking met derde landen op jeugdgebied in het kader van de programma s "Jeugd" en Euromed Jeugd bouwt voort op de voorgaande, sinds 1992 bestaande communautaire acties/programma s. Deze samenwerking, die aanvankelijk beperkt was tot de landen van Midden- en Oost-Europa, het GOS, de Maghreb-landen en Latijns-Amerika, werd in 1995 bij wijze van proef uitgebreid tot twaalf partnerlanden in het zuidelijke Middellandse-Zeegebied, een aantal landen in Zuidoost-Europa en tot Afrika. In 1999 werd het startsein gegeven voor een programma dat specifiek op de mediterrane partnerlanden is gericht en voor een aanzienlijk deel wordt betaald uit de Meda-begrotingslijn. De communautaire initiatieven op jeugdgebied sluiten sinds 1988 dus aan bij de ontwikkeling van de Europese integratie. 2.2. Doelstellingen Het programma "Jeugd", dat wordt uitgevoerd in het kader van Besluit nr. 1031/2000/EG, borduurt voort op de doelstellingen van beide voorgaande programma s, "Jeugd voor Europa" en "Europese vrijwilligersdienst" en zorgt hiermee voor continuïteit. Het omvat vier algemene doelstellingen ter ondersteuning van informele onderwijsactiviteiten. Om deze doelstellingen te realiseren is aan het programma een bedrag van 520 miljoen euro toegewezen voor de periode 2000-2006. Het programma staat open voor de kandidaat-landen en de EVA-landen die deelnemen aan de EER. 2.3. Ontwikkelingen op jongerengebied sinds 2000 De samenwerking in jeugdzaken is pas echt goed op gang gekomen na de goedkeuring door de Commissie van het Witboek "Een nieuw elan voor Europa s jeugd" in 2001. Dit witboek is het resultaat van een zeer brede raadpleging op Europees en nationaal niveau van regeringen, overheidsinstanties, onderzoekers, actoren van het jongerenwerk en jongeren zelf. Via deze raadpleging kon er structuur worden aangebracht in de samenwerking op het gebied van de jeugd. Dit proces heeft ertoe geleid dat de Raad in mei 2002 het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken heeft goedgekeurd, waarin onder meer de specifieke prioriteiten zijn vastgelegd (participatie, informatie, vrijwilligerswerk, betere kennis bij de jeugd) waarvoor de lidstaten hebben besloten een open coördinatiemethode te ontwikkelen. De resultaten van de werkzaamheden ten behoeve van de Europese samenwerking in jeugdzaken geven structuur aan dit werkterrein en hebben daardoor een steeds directer invloed op het financiële instrument. De toepassing van de open coördinatiemethode heeft in november 2003 geleid tot de goedkeuring door de Raad 2 van gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie, die het volgende behelzen: 2 PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6 NL 7 NL

Gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie De participatie van jongeren verhogen binnen de gemeenschap waarin zij leven De participatie van jongeren in het stelsel van de representatieve democratie verhogen De verschillende manieren om te leren participeren meer ondersteunen Gemeenschappelijke doelstellingen inzake informatie De toegang van jongeren tot informatiediensten verbeteren De verstrekking van hoogwaardige informatie verbeteren De participatie van jongeren bij de informatieverstrekking aan jongeren versterken, bijvoorbeeld bij de formulering en de verspreiding van informatie 3. UITVOERING VAN HET PROGRAMMA "JEUGD" 3.1. Algemene opmerkingen vooraf over het programma "Jeugd" 3.1.1. Algemene en specifieke doelstellingen De algemene doelstellingen van het programma vloeien voort uit de rechtsgrondslag waarop het programma steunt, namelijk artikel 149 van het Verdrag, inzake onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, en meer in het bijzonder lid 2 daarvan, waarin onder meer is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap erop is gericht "de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen". De vier specifieke doelstellingen van het programma worden beschreven in Besluit nr. 1031/2000/EG: a) het bevorderen van de actieve bijdrage van jongeren tot de Europese integratie via hun deelneming aan transnationale uitwisselingen binnen de Gemeenschap of met derde landen, voor een beter begrip van de culturele diversiteit van Europa en van haar fundamentele gemeenschappelijke waarden, hetgeen zal bijdragen tot de eerbiediging van mensenrechten en tot de bestrijding van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat; b) het versterken van de zin voor solidariteit bij de jeugd, door jongeren meer te betrekken bij transnationale activiteiten ten dienste van de samenleving in de Gemeenschap of met derde landen, met name die landen waarmee de Gemeenschap samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten; c) het stimuleren van initiatief, ondernemingsgeest en creativiteit bij jongeren, zodat zij in de samenleving een actieve rol kunnen spelen, en tevens begrip wekken voor de waarde van een in Europees verband opgedane informele onderwijservaring; NL 8 NL

d) het verbeteren van de samenwerking op het gebied van jeugdzaken, via een intensievere uitwisseling van goede praktijken, opleiding van jeugdwerkers/-leiders en ontwikkeling van innoverende acties op communautair niveau. 3.1.2. Operationele doelstellingen Ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen is het programma onderverdeeld in vijf verschillende acties: Actie 1 - Jeugd voor Europa 1.1 - intracommunautaire uitwisselingen van jongeren 1.2 - uitwisselingen van jongeren met derde landen Actie 2 - Europees vrijwilligerswerk 2.1 - intracommunautair Europees vrijwilligerswerk 2.2 - Europees vrijwilligerswerk met derde landen Actie 3 - Jongereninitiatieven Actie 4 - Gezamenlijke acties Actie 5 - Begeleidende maatregelen 5.1 - opleiding van en samenwerking met de actoren van het jeugdbeleid 5.2 - voorlichting van jongeren en studies betreffende jongeren 5.3 - informatie en zichtbaarheid van de acties 5.4 - ondersteunende maatregelen In het kader van het programma worden de operationele doelstellingen verder uitgewerkt door de beschrijving van maatregelen ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen, welke maatregelen zijn vermeld in Besluit nr. 1031/2000/EG: steun voor de transnationale mobiliteit van jongeren; steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in jeugdzaken; steun voor het opzetten van samenwerkingsnetwerken op Europees niveau die een wederzijdse uitwisseling van ervaringen en goede praktijken mogelijk maken; steun voor transnationale projecten die tot doel hebben het burgerschap van de Unie en de betrokkenheid van jongeren bij de ontwikkeling van de Unie te bevorderen; bevordering van taalvaardigheden en kennis van verschillende culturen; NL 9 NL

steun voor proefprojecten in het kader van transnationale partnerschappen ten behoeve van innovatie en kwaliteit in jeugdzaken; ontwikkeling op Europees niveau van methodes voor de analyse en de follow-up op het gebied van het jeugdbeleid alsmede de evolutie daarvan (zoals gegevensbestanden, belangrijke cijfers, wederzijdse kennis van "systemen") en de verspreiding van goede praktijken. 3.2. Samenhang van de programmering met de algemene context 3.2.1. Relevantie van de doelstellingen ten opzichte van de problematiek Wat de interne samenhang van het programma betreft kan worden opgemerkt dat de algemene, specifieke en operationele doelstellingen op harmonieuze wijze samengaan, met uitzondering van twee van de operationele doelstellingen, te weten de "steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in jeugdzaken" en de "bevordering van taalvaardigheden en kennis van verschillende culturen", die meer beschouwd moeten worden als specifieke dan als operationele doelstellingen. Wat betreft de samenhang van het programma met de algemene context kan worden gesteld dat het programma deels aansluit bij de huidige realiteit, met name sinds de instelling van het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken. Sinds de eerste generatie van het programma "Jeugd" heeft dit zich immers geleidelijk ontwikkeld om gelijke tred te houden met specifieke behoeften die op een bepaald moment ontstonden. De invoering van het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken geeft structuur aan de jongerendimensie en geeft die een zelfstandige plek. De algemene doelstellingen van dit nieuwe kader zouden dan ook opgenomen moeten worden in het programma, en naast nieuwe prioriteiten als participatie, informatie en betere kennis bij de jeugd ook alle nieuwe ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk moeten omvatten die zich sinds de goedkeuring van het ontwerp van het constitutioneel verdrag hebben voorgedaan. De interne samenhang van het programma is over het geheel genomen goed. Qua samenhang met de algemene context sluit het programma echter niet meer volledig aan bij de realiteit. Dit betekent niet dat het helemaal geen samenhang met die context vertoont, maar de nieuwe elementen die door de samenwerking op jongerengebied zijn geïntroduceerd, worden niet of onvoldoende in aanmerking genomen. 3.2.2. Conclusies De programmadoelstellingen zijn door de wetgever in het besluit vastgelegd; de ruimte om met het programma in te spelen op de veranderende context moet dan ook gezocht worden in bovengenoemd kader. In het toekomstige programma zal gemakkelijker rekening gehouden kunnen worden met dat kader voor samenwerking in jeugdzaken. Deze nieuwe rechtsgrondslag zou bovendien flexibel genoeg moeten zijn om geleidelijke aanpassingen aan toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de samenwerking in jeugdzaken mogelijk te maken. NL 10 NL

3.3. Operationele aspecten van het programma "Jeugd" 3.3.1. Bronmateriaal Bij het beheer van het programma "Jeugd", dat grotendeels in handen is van de nationale agentschappen, worden in principe door al die agentschappen, van alle programmalanden, dezelfde administratieve standaardprocedures gevolgd. In het kader van de tussentijdse evaluatie van het programma is via de nationale agentschappen (NA) een vragenlijst toegezonden aan alle begunstigde organisaties, met als doel via hen een beeld te krijgen van de doorzichtigheid van de procedures en instrumenten die momenteel bij het algemene beheer van het programma worden toegepast, en om in kaart te brengen hoe effectief die procedures en instrumenten zijn als het gaat om het verbeteren van de toegankelijkheid van het programma. De vragen hadden voornamelijk betrekking op de toegankelijkheid van het programma, de procedures rond aanvragen, besluitvorming en indiening van verslagen en op de subsidieregelingen. 3.3.2. Overzicht van goede ervaringen en problemen Uit het raadplegingsproces is het volgende naar voren gekomen: Bekendheid van het programma (voorlichting en pr): de kwaliteit van de voorlichting over het programma "Jeugd" is duidelijk verbeterd dankzij schriftelijk voorlichtingsmateriaal, nationale en regionale voorlichtingsbijeenkomsten en internet. De voorlichting is de laatste jaren beter toegesneden op jongeren. De Handleiding is echter onduidelijk en zou qua stijl en vorm veel aantrekkelijker moeten worden, waarvoor een complete omwerking nodig is in plaats van de thans toegepaste jaarlijkse bijwerking. Op politiek niveau is de zichtbaarheid van het programma echter mager. Toegang tot het programma: voor de meeste organisaties is het nationaal agentschap gemakkelijk toegankelijk. Kleine, lokale organisaties, met name in afgelegen landelijke en stedelijke gebieden, hebben echter minder gemakkelijk toegang tot het programma, omdat de nationale agentschappen zich in de regel op tamelijk grote afstand van die gebieden bevinden. Nationale agentschappen met een netwerk van lokale en/of regionale informatiepunten zijn daarentegen weer wél toegankelijker voor die organisaties en bieden hun dus betere ondersteuning. Samenhang in de uitvoering van het programma: de nationale agentschappen behandelen de aanvragen eerlijk en werken naar tevredenheid qua percentage goedgekeurde projecten. De door de nationale agentschappen genomen besluiten lopen echter nogal uiteen, en dat is een onmiskenbare bron van problemen voor partnerorganisaties die een aanvraag hebben ingediend. Dit probleem speelt vooral bij projecten die uit meerdere bronnen worden gefinancierd en waarvan de verschillende componenten worden beoordeeld door verschillende nationale agentschappen zonder voorafgaand overleg tussen de betrokken agentschappen. Selectie en besluitvorming moeten dan ook doorzichtiger, coherenter en eenvormiger worden in alle programmalanden. Aanvragen: het huidige tijdpad, met een vijfstappenprocedure (drie stappen voor samenwerkingsprojecten met derde landen), sluit aan bij de wensen van het merendeel van de begunstigden. NL 11 NL

De aanvraagformulieren zijn afgestemd op ervaren jongerenwerkers en zijn niet voor alle categorieën jongeren geschikt. Sommige vragen voeren te ver voor projecten die zich nog in het voorbereidende stadium bevinden. In dit verband is er gesproken over de aanvraagprocedures die gelden voor microprojecten (bilaterale/trilaterale projecten = financiering uit meerdere bronnen) en macroprojecten (multilaterale projecten waar ten minste vier partnerorganisaties bij betrokken zijn = in de regel één aanvraag bij het NA van het gastland). Beide procedures hadden hun voorstanders: de kleine organisaties gaven de voorkeur aan microprojecten, de grote aan macroprojecten. NGO s die op Europese schaal binnen de sector werkzaam zijn, hebben eveneens verzocht om een vereenvoudiging van de aanvraagprocedure, die zou moeten uitmonden in een systeem waarbij één aanvraag voor meerdere projecten wordt ingediend in een multi-action-kader, in plaats van een systeem waarbij aanvragen worden ingediend voor afzonderlijke, kortlopende projecten. De redenen waarom een aanvraag voor een project wordt afgewezen, zouden uitvoerig moeten worden toegelicht om een nieuwe aanvraag te vereenvoudigen en stimuleren. Financiële regelingen: het systeem van forfaitaire tarieven en vaste bedragen is rechtvaardig en gebruiksvriendelijker dan het vorige, dat was gebaseerd op percentages. Het is echter niet flexibel, hetgeen in het nadeel is van groepen in een ernstige achterstandspositie, zoals gemarginaliseerde jongeren, aangezien het voor hen moeilijk is medefinanciering te vinden. Uitbetaling van subsidies: de bekendmaking van de geselecteerde projecten en het vooraf uitbetalen van subsidies (75%) aan de begunstigden dienen in principe ten minste een maand vóór aanvang van het project plaats te vinden. Sommige programmalanden kregen pas laat te horen welke projecten geselecteerd waren, en de Commissie was traag met het uitbetalen van subsidies voor projecten die op centraal niveau waren geëvalueerd en geselecteerd. In sommige gevallen heeft deze vertraging geleid tot het schrappen of uitstellen van de desbetreffende projecten of tot een wijziging van partners en deelnemers, hetgeen de organisatoren en hun partners voor ernstige problemen heeft gesteld. Evaluatieprocedure: de begunstigden worden geacht hun eindverslag binnen twee maanden na de afsluiting van het project in te dienen. De nationale agentschappen en de Commissie (in geval van gecentraliseerde projecten) beoordelen de inhoud en de verrichtingen, en bestuderen de financiële overzichten voordat wordt overgegaan tot de uitbetaling van het restant van de subsidie. In de regel krijgen de begunstigden hier echter geen enkele feedback over. De organisatie van follow-upbijeenkomsten, de evaluatie en de verspreiding van goede praktijken zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van het werken met jongeren en de uitwerking van structuren voor jongeren. Regelingen voor de nationale agentschappen: uit de analyse van de uitvoering van de regelingen voor de NA, die plaatsvond in 2002 en waarvan de resultaten zijn goedgekeurd door het programmacomité, blijkt dat de bij die regelingen vastgestelde operationele mechanismen en verantwoordelijkheden naar volle tevredenheid hebben gefunctioneerd. In een overigens zeer beperkt aantal gevallen verliep de uitvoering in de praktijk wat moeilijker, maar uit de overige ervaringen komt zonder meer naar voren dat de balans van de uitvoering van deze regelingen over het geheel genomen als positief mag worden beschouwd. Daarom blijft de huidige versie van de tekst van kracht gedurende de volledige geldigheidsperiode van de rechtsgrondslag van het programma. NL 12 NL

3.3.3. Beoordeling van de operationele aspecten Het resultaat van het seminar over de procedures laat zich als volgt samenvatten: Bekendheid van het programma: de doelstellingen van het programma "Jeugd", de criteria om voor het programma in aanmerking te komen en de procedure voor het indienen van aanvragen worden in grote lijnen beschreven in de Handleiding, in de belangrijkste talen van de deelnemende landen. De meeste nationale agentschappen brengen kleurrijke en gebruiksvriendelijke documenten uit (doorgaans één brochure per actie), die bedoeld zijn voor een jong publiek en de desbetreffende informatie dus op een eenvoudige en begrijpelijke manier aanbieden. Sommige internetsites zijn tevens interactief en afgestemd op een jong publiek. Alle NA moeten worden gestimuleerd brochures samen te stellen en elektronische tools te ontwikkelen die de aandacht trekken en de belangstelling en motivatie van jongeren opwekken. De doelstellingen van het programma zijn echter niet altijd bekend bij de relevante overheidsinstanties, met name op regionaal en lokaal niveau. Deze lacune maakt de toegang tot medefinanciering en ondersteuning vanuit lokale overheden moeilijk en in veel gevallen zelfs onmogelijk. De nationale autoriteiten, de nationale agentschappen en de Commissie spelen een belangrijke rol bij de verbetering van de bekendheid van het programma op politiek niveau. Deze taak zou verlicht kunnen worden door de vorming van partnerschappen binnen en tussen lokale autoriteiten. Ook evenementen als de "Europese weken voor de jeugd" vervullen een belangrijke rol bij de bewustmaking van het publiek op nationaal en lokaal niveau. Toegang tot het programma: de toegankelijkheid van het programma en de geografische nabijheid van de begunstigden op nationaal, regionaal en lokaal niveau zijn belangrijke aspecten van het programma. Sommige landen zouden het voorbeeld kunnen volgen van landen die voor bepaalde begunstigden definitieve en voor andere experimentele regelingen op regionaal niveau hebben getroffen, die het programma toegankelijker kunnen maken voor jongeren. Samenhang in de uitvoering van het programma: hoewel de procedures gestandaardiseerd zijn, moeten sommige nationale agentschappen ze afstemmen op hun nationale behoeften en/of beschikbare middelen. Met name bij de besluitvorming inzake subsidieverlening is er sprake van een zeker gebrek aan doorzichtigheid, daar waar de Europese prioriteiten worden aangevuld of zelfs vervangen door nationale prioriteiten. Om een zekere flexibiliteit te bewaren is het daarom van belang dat de nationale agentschappen zorgen voor een samenhangend evenwicht tussen de Europese en de nationale prioriteiten, en voortdurend overleg voeren met andere nationale agentschappen. Sommige NA zijn voorstander van de instandhouding van financiering uit meerdere bronnen, omdat zij zo een betere inschatting kunnen maken van de omvang van de activiteiten op basis van de binnengekomen aanvragen; bij multilaterale projecten zijn zij niet altijd op de hoogte van het aantal partnerorganisaties dat betrokken is bij projecten in andere landen. In ieder geval zou overleg tussen de agentschappen verplicht moeten worden voor projecten die uit meerdere bronnen worden gefinancierd. Financiering van projecten: de aanvragen voor langlopende, multi-action-projecten zouden verbeterd kunnen worden door een vereenvoudiging van de aanvraagprocedure, waardoor NL 13 NL

betalingsachterstanden teruggedrongen zouden kunnen worden. Met een dergelijk systeem zouden jongerenorganisaties een aanvraag voor een reeks acties kunnen indienen in plaats van steeds een nieuwe aanvraag per afzonderlijk project. Projecten met een langere looptijd zouden het programma niet alleen beter onder de aandacht van de publieke opinie kunnen brengen, maar ook een stimulans kunnen vormen voor de motivatie op lokaal niveau en dus voor extra financiering. Er moet echter rekening worden gehouden met de beperkingen van kleine organisaties en achterstandsgroepen, waarvoor microprojecten een fundamentele rol vervullen. Evaluatieprocedure: het is essentieel voor begunstigden dat hun project zowel op het moment van de aanvraag als na afloop wordt geëvalueerd. Het delen van ervaringen en goede praktijken zou moeten worden vergemakkelijkt door de nationale agentschappen en de Commissie. Het resultaat van projecten moet van invloed zijn op het programma en effect hebben op structuren en beleid voor jongeren. Er moeten middelen beschikbaar worden gesteld om de organisatie van evaluatieseminars op nationaal en Europees niveau te bevorderen. 3.3.4. Conclusies Hieronder zijn de aanbevelingen samengevat die voortvloeien uit de evaluatie van de huidige procedures van het programma: de zichtbaarheid van het programma op politiek niveau verbeteren; regionale en lokale informatie- of contactpunten opzetten om de geografische afstand tot de begunstigden te verkleinen. Een aanpak hanteren die ondersteuning biedt tijdens de verschillende programmafasen (promotie, aanvragen, evaluatie), in het bijzonder aan gemarginaliseerde jongeren; de administratieve verplichtingen bij de aanvragen vereenvoudigen en verlichten. Multi-action-projecten stimuleren en ondersteunen, waarbij kleinschalige projecten echter mogelijk moeten blijven; het besluitvormingsproces en de selectiecriteria doorzichtiger maken, en de nationale en Europese prioriteiten beter op elkaar afstemmen in alle programmalanden; de toegang tot het programma voor achterstandsgroepen en jongeren in derde landen vergemakkelijken door de invoering van een flexibeler subsidieregeling; jaarlijkse evaluatiebijeenkomsten organiseren voor nationale en Europese begunstigden en groepen landen. 3.4. Actie 1: Jeugd voor Europa 3.4.1. Actiekader De specifieke doelstellingen van actie 1 zijn als volgt beschreven in de bijlage bij Besluit nr. 1031/2000/EG tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd": "De Gemeenschap ondersteunt activiteiten ten behoeve van de mobiliteit van jongeren met een minimale duur van één week, die worden uitgevoerd op basis van gezamenlijke projecten NL 14 NL

in de Gemeenschap (wat de intracommunautaire uitwisselingen betreft) en waarbij groepen legaal in een lidstaat of in een derde land verblijvende jongeren betrokken zijn van in principe 15 tot 25 jaar (wat de uitwisselingen met derde landen betreft zijn ten minste twee lidstaten bij deze mobiliteitsactiviteiten betrokken)." Deze activiteiten verlopen in het kader van transnationale partnerschappen tussen groepen jongeren, die daar een actieve rol in spelen; de activiteiten moeten hun de gelegenheid bieden uiteenlopende sociale en culturele realiteiten te ontdekken en zich van deze realiteiten bewust te worden, en hen ertoe aanzetten deel te nemen aan, of het initiatief te nemen tot, andere activiteiten op Europees niveau. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de deelneming van jongeren voor wie dit de eerste Europese activiteit is, kansarme jongeren alsmede kleine en lokale groepen die geen ervaring op Europees niveau hebben. Aan bilaterale groepsmobiliteit zal financiële steun worden verleend als de doelgroepen of een specifieke pedagogische benadering dat rechtvaardigen, doch uitsluitend in geval van uitwisselingen tussen programmalanden. Er kan financiële steun worden verleend aan activiteiten ter versterking van de actieve deelneming van jongeren aan de projecten voor groepsmobiliteit, waarbij het met name gaat om activiteiten met het oog op de taalkundige en interculturele voorbereiding van de jongeren vóór hun vertrek. 3.4.2. Uitvoering van de actie a) Algemene opmerkingen over de actie Actie 1 draagt bij tot de opvoeding van jongeren, doordat via uitwisselingen wordt getracht hen bewuster te maken van de culturele diversiteit, het principe van gelijke kansen en de bestrijding van uitsluiting, racisme en vreemdelingenhaat. Actie 1 stimuleert het opzetten van sterkere partnerschappen op alle niveaus: tussen de Commissie en de lidstaten, tussen de nationale agentschappen die met de uitvoering van het programma belast zijn, en tussen de groepen jongeren die de projecten moeten voorbereiden en helpen uitvoeren. Actie 1 draagt bij tot het proces van "informeel" leren onder jongeren, dat erop gericht is hen ervan bewust te maken dat zij zelf actief kunnen deelnemen in de Europese integratie. De actie leidt bij hen tot een beter begrip van de Europese verscheidenheid. b) Operationele mechanismen Bilaterale uitwisselingen zijn een geschikt instrument voor een eerste Europese ervaring van een jongerenorganisatie of voor groepen kansarme jongeren. Die laatste categorie zou ermee gebaat zijn als de projecten wat bescheidener zouden worden qua duur en inhoud, zodat ze beter aansluiten bij hun behoeften. Multilaterale uitwisselingen zorgen voor een echte interculturele Europese dimensie. Het zoeken van partners blijft echter een moeilijk punt. Hoewel het partnerschap op zich van groot belang is, is de rol van de verschillende partners niet altijd even helder, wat vooral geldt voor de verdeling van de financiële en organisatorische verantwoordelijkheden. Een efficiënte begeleiding van de jongeren is belangrijk, evenals hun daadwerkelijke deelname gedurende het gehele project. In dit verband noemen de lidstaten de mogelijkheid, mits het programma NL 15 NL

zulks toelaat, om de deelnameleeftijd te verlagen tot dertien of zelfs twaalf jaar, zodat jongeren die daar rijp genoeg voor zijn, mee kunnen doen aan deze actie. In het algemeen vormt deelname aan een uitwisselingsactie voor jongeren ook een stimulans voor deelname aan andere acties in het kader van dit programma of van andere Europese programma s als Socrates en Leonardo da Vinci. Verbindingen tussen de programma s zijn welkom. Uit de effectstudie blijkt dat er behoefte bestaat aan erkenning van de waarde van de actie en dat de deelnemers een certificaat zouden moeten kunnen krijgen waaruit blijkt dat ze hebben deelgenomen aan een uitwisseling van jongeren. Ten aanzien van de uitvoering van de uitwisselingsprojecten melden de lidstaten dat het relevant is bij de duur van de projecten ook de tijd mee te tellen die wordt besteed aan de voorbereiding en het evalueren van de uitvoering ervan. 3.4.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie In het kader van de begrotingslijn "Jeugd" is in de periode 2000-2002 een bedrag van 79,1 miljoen euro toegewezen aan actie 1 voor uitwisselingen van jongeren. Zo konden 167.298 jongeren deelnemen aan een van de 8467 door de Commissie gefinancierde projecten. Het aandeel van de multilaterale projecten is van 30% in 2000 gestegen tot 40% eind 2002, waarmee de doelstelling van de Commissie is gerealiseerd. Effect op jongeren Uit de effectstudie blijkt dat actie l jongeren in de kandidaat-landen een mogelijkheid biedt tot transnationale mobiliteit naar Europese landen waar ze nog niet eerder zijn geweest. Er wordt in de effectstudie op gewezen dat bilaterale uitwisselingen bijzonder nuttig zijn voor kansarme jongeren, zoals jongeren uit Roma-minderheden of afgelegen regio s, en voor jongerenorganisaties waarvoor het de eerste ervaring met Europa is. Wat de andere jongeren betreft richt het programma zich op multilaterale groepsuitwisselingen. Een internationale ervaring opdoen is goed voor de persoonlijke ontwikkeling, maar vereist wel een degelijke begeleiding. Verder zijn jongerenuitwisselingen goed voor het omgaan met andere talen en het opdoen van interculturele vaardigheden. Ten slotte dragen ze bij tot de ontwikkeling van tolerantie en wederzijds respect, een open geest en dialoog. Bovendien zijn de jongeren zich dankzij de mobiliteit bewuster geworden van hun rol als Europees burger. Deze grotere gerichtheid op Europa levert een meerwaarde op waar de jongeren hun voordeel mee kunnen doen op de arbeidsmarkt. Hier moet echter bij worden aangetekend dat deze vorm van informeel leren misschien geen problemen oplevert voor jongeren uit sociale milieus waar hoger beroepsonderwijs en/of universitair onderwijs normaal zijn, maar wel een degelijke voorbereiding van de uitwisseling vergt voor jongeren in een achterstandspositie. Wat het verwerven van multiculturele vaardigheden en de persoonlijke ontwikkeling betreft krijgen de ervaringen van jongeren die aan een uitwisselingsproject hebben meegedaan vaak in die zin een vervolg dat ze enthousiast raken om op hun beurt een dergelijk project te organiseren, of zich in een volgende fase vanuit een creatieve instelling te richten op meer NL 16 NL

individuele projecten. Bovendien tonen de meesten van hen een grotere betrokkenheid bij activiteiten van de plaatselijke gemeenschap. Tot slot pakt de toegankelijkheid van het programma voor jongeren uit achterstandsgroepen zeer positief uit, omdat de bilaterale uitwisselingen een eerste Europese ervaring opleveren. Ook het mogelijk positieve effect van het programma, en meer in het bijzonder van de uitwisselingsacties, op geestelijk en/of lichamelijk gehandicapte jongeren verdient hier vermelding. Effect op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen Ten aanzien van het effect van actie 1 op maatschappelijk werkers zijn de volgende zaken duidelijk naar voren gekomen bij deze actie: het belang van de kwaliteit van het werk van deze beroepscategorie, de noodzaak van specifieke opleiding op het gebied van internationale interculturele uitwisselingen, het nut van het opzetten van netwerken van jongerenorganisaties en van de uitwisseling van goede praktijken, en het belang van taalkundige vaardigheden. De jongerenorganisaties blijken in de regel de prioriteiten te volgen die jaarlijks worden vastgesteld door de Commissie en de nationale agentschappen, maar zij hebben tevens een bijzondere inspanning geleverd ten aanzien van de projectkwaliteit en specifieke regionale behoeften. Het leerproces dat jongerenwerkers die betrokken zijn bij multilaterale uitwisselingen doorlopen door het opdoen van ervaring, heeft geleid tot de behoefte aan verspreiding van goede praktijken, die geïntensiveerd zou moeten worden. De jongerenorganisaties moeten meer doen dan ze aankunnen en kampen vooral met een concentratie van activiteiten tijdens de schoolvakanties. In sommige lidstaten zoeken gemeenten voor de uitwisselingen vooral contact met hun zustersteden. Het systematisch zoeken naar partners, het opzetten van netwerken van jongerenorganisaties en de decentralisatie van structuren die jongeren de gelegenheid bieden uitwisselingsprojecten te ontwikkelen, tillen deze actie naar een hoger plan. In het kader van actie 1 (Jeugd voor Europa) van het programma wordt organisaties met internationale ervaring aanbevolen voorrang te geven aan multilaterale projecten (projecten waarbij ten minste vier landen betrokken zijn). Bilaterale uitwisselingsprojecten blijven aldus beperkt tot nieuwe en minder ervaren jongerengroepen of groepen van achterstandsjongeren, en dat werkt demotiverend voor lokale jongerengroepen en organisaties, aangezien hun "ledenbestand" voortdurend wijzigt. De ervaring mag overigens dan niet nieuw zijn voor de organisatie, zij is dat wel voor de deelnemers. Voor kleine organisaties die met achterstandsgroepen werken zijn de administratieve rompslomp, de organisatie en het beheer van projecten waarbij meerdere partners betrokken zijn, vaak te zwaar. Het multiplicatoreffect van de uitwisselingsprojecten heeft vooral een belangrijke rol gespeeld op het niveau van de lokale en regionale gemeenschappen, waar de belangstelling voor Europa is gegroeid en nieuwe jongerenorganisaties de kans hebben gekregen zich te ontwikkelen. NL 17 NL

Effect op beleid, wetgeving en instellingen Het programma "Jeugd" is een bron van inspiratie voor de lidstaten, die vaak identieke projecten steunen die niet onder dit programma vallen. Bovendien heeft de decentralisatie van het programma, dat in toenemende mate door de nationale agentschappen onder hun hoede wordt genomen, een multiplicatoreffect en maakt zij het programma toegankelijker voor alle jongeren, zonder onderscheid. In de kandidaat-landen is de ervaring met uitwisselingen van jongeren relatief nieuw, aangezien zij nog niet echt de gelegenheid hebben gehad deel te nemen aan internationale uitwisselingen. De jaarlijkse prioriteiten van de Commissie worden nageleefd en komen vaak overeen met de nationale prioriteiten. Het zou overigens goed zijn het aantal prioriteiten niet al te zeer op te voeren, en er mogen geen nationale prioriteiten worden vastgesteld die onverenigbaar zijn met elkaar of met de Europese prioriteiten. 3.4.4. Conclusies betreffende actie 1 Jongerenuitwisselingen bieden jongeren van verschillende nationaliteiten een gemakkelijke gelegenheid om elkaar te ontmoeten in een omgeving waarin zij op gemeenschappelijke thema s kunnen ingaan en andere culturen kunnen ontdekken. De decentralisatie van deze actie, die vrijwel geheel door de agentschappen wordt beheerd, heeft ertoe bijgedragen dat het programma toegankelijker en duidelijker is geworden voor de jongeren die er gebruik van maken. De kwaliteit van de projecten verbetert voortdurend omdat de betrokken organisaties en andere partners, die de projecten promoten, diepgaander met deze materie bezig zijn. De agentschappen verzorgen in dit verband de voorlichting aan en scholing van projectpromotors in de vorm van voorlichtings- en trainingsseminars. Desalniettemin behoeft de actie verbetering op de volgende punten: Het opzetten van kwalitatief goede partnerschappen moet worden versterkt, met name bij de multilaterale projecten. De nationale agentschappen zouden een belangrijkere rol moeten spelen in dit verband; De nationale agentschappen moeten nauwer samenwerken om de service aan de partners te verbeteren, hetgeen nóg belangrijker is bij bilaterale projecten die door meerdere nationale agentschappen worden gefinancierd; De lengte van projecten voor groepen jongeren met minder mogelijkheden zou teruggebracht moeten kunnen worden; De minimumleeftijd voor deelname aan een uitwisseling zou in bepaalde gevallen verlaagd moeten kunnen worden tot twaalf of dertien jaar; Jongeren die hebben meegedaan aan een uitwisselingsproject, zouden een certificaat moeten kunnen krijgen waaruit blijkt dat ze hebben deelgenomen aan een Europese actie; NL 18 NL

Een uitwisselingsproject moet een actie voor jongeren zijn met een langere looptijd, die naast de eigenlijke projectfase ook de voorbereiding van het project en de inventarisatie van de resultaten ervan voor de jongeren na afloop van het project omvat; Het creëren van links tussen de acties via "estafette"-projecten met een langere looptijd zou mogelijk moeten zijn. 3.5. Actie 2: Europees vrijwilligerswerk 3.5.1. Actiekader In de bijlage bij Besluit nr. 1031/2000/EG tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd" worden de specifieke doelstellingen van het Europees vrijwilligerswerk beschreven; meer in het bijzonder wordt onder "jonge vrijwilliger" verstaan een persoon van in beginsel 18 tot 25 jaar. De jonge vrijwilliger verbindt zich ertoe een activiteit te verrichten waardoor solidariteit concrete vorm krijgt, met de bedoeling sociale en persoonlijke bekwaamheden en vaardigheden te verwerven waardoor tevens wordt bijgedragen tot het welzijn van de samenleving. Daartoe neemt de jonge vrijwilliger in een andere lidstaat dan die waarin hij/zij verblijft, dan wel in een derde land, deel aan een nietwinstgevende en onbezoldigde activiteit die voor de gemeenschap van belang is en qua tijdsduur beperkt is (ten hoogste twaalf maanden). Het Europees vrijwilligerswerk berust op partnerschap en gedeelde verantwoordelijkheid van de jonge vrijwilliger, de uitzendende organisatie en de ontvangende organisatie. De Commissie reikt een document uit ten bewijze van de deelneming van de jonge vrijwilligers aan het Europees vrijwilligerswerk. Met betrekking tot actie 2.1 (Intracommunautair Europees vrijwilligerswerk) bepaalt dezelfde bijlage: De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten (met een duur die in principe beperkt is van drie weken tot één jaar) waarbij jongeren actief en persoonlijk deelnemen aan activiteiten waarmee tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de samenleving op velerlei gebied, en die tevens een informele onderwijservaring opleveren voor het verwerven van sociale en culturele vaardigheden. Deze projecten zijn ervoor bedoeld om jongeren in aanraking te brengen met andere culturen en talen en ze te confronteren met nieuwe ideeën en projecten in een multiculturele civiele samenleving. Er zijn diverse prioriteiten vastgesteld: ontwikkeling van de component met kortlopende projecten om de toegang van jonge kansarme vrijwilligers te vergemakkelijken en hun persoonlijke ondersteuning te garanderen; introductie van vrijwilligersactiviteiten als nieuw element in bestaande partnerschappen en/of nieuwe partnerschappen; betrokkenheid van organisaties die nog niet eerder aan het Europees vrijwilligerswerk hebben deelgenomen; introductie van nieuwe activiteitengebieden en innovatieve elementen; en ondersteuning van de lokale ontwikkeling. 3.5.2. Uitvoering van de actie a) Algemene opmerkingen over de actie Het Europees vrijwilligerswerk (EVW) startte in 1996 als proefactie. De actie maakt op dit moment deel uit van het programma "Jeugd" (2000-2006) en ontvangt een bijdrage van circa 25 miljoen euro per jaar. Daarmee is het een van de belangrijkste acties van het programma "Jeugd". Dankzij deze actie kunnen jaarlijks ongeveer 3500 jongeren uit de deelnemende NL 19 NL

landen zes tot twaalf maanden in het buitenland verblijven. Voor kansarme jongeren is een speciale component met kortlopende projecten opgezet. Het EVW financiert echter ook grotere projecten, waaraan soms wel zestig vrijwilligers deelnemen, die op verschillende plaatsen verblijven. In 2002 werd een concept van gezamenlijk vrijwilligerswerk ontwikkeld om nog meer vrijwilligers te kunnen inzetten bij speciale evenementen, bijvoorbeeld op sportgebied. b) Operationele mechanismen Het overgrote deel van de EVW-projecten wordt beheerd door de nationale agentschappen. De hoofdmoot wordt gevormd door individuele, langlopende EVW-projecten (bilaterale projecten waarbij een beroep wordt gedaan op één vrijwilliger), maar het kan ook gaan om individuele of groepsprojecten van korte duur (van drie weken tot zes maanden), die openstaan voor jonge kansarme vrijwilligers. Op centraal niveau worden twee soorten projecten onderscheiden: enerzijds de projecten op Europese schaal, waaraan wordt deelgenomen door tal van partnerorganisaties en een groot aantal vrijwilligers, die naar meerdere plaatsen worden uitgezonden, en anderzijds de individuele plaatsing bij secretariaten van Europese niet-gouvernementele organisaties op jongerengebied. Er is een procedure opgesteld voor de erkenning van ontvangende organisaties voor EVW-projecten in de programmalanden, die verloopt via de indiening van blijken van belangstelling voor het ontvangen van vrijwilligers. Deze erkenning is een absolute voorwaarde voor het indienen van een subsidieaanvraag en moet de doorzichtigheid en kwaliteit van de gastprojecten waarborgen. Het Bureau voor technische bijstand verleent ondersteuning aan belanghebbenden, vrijwilligers, organisaties en nationale agentschappen en is tevens actief op communicatie- en adviesgebied. 3.5.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie Tussen 2000 en 2002 beliep het aan EVW toegewezen bedrag in totaal 66,5 miljoen euro (2000: 20,7 miljoen euro; 2001: 23,9 miljoen euro; 2002: 21,9 miljoen euro). Sinds 2000 is het aantal ingediende projecten niet alleen sterk, maar ook progressief gestegen (toename van 15% tussen 2000 en 2001 en van 21% tussen 2001 en 2002). Er werden 17.703 gast- en uitzendingsprojecten gefinancierd (2000: 5423; 2001: 5754; 2002: 6526). Het totale aantal EVW-vrijwilligers kwam dicht in de buurt van de 10.000 na deze eerste periode van drie jaar (2000: 2798; 2001: 3430; 2002: 3432), waarbij de stijging van 23% tussen 2000 en 2001 opmerkelijk is. Op dit moment lijkt het aantal zich te stabiliseren rond 3500 vrijwilligers per jaar. Verder zij opgemerkt dat ongeveer 6000 bilaterale gastprojecten die nog niet zijn gerealiseerd, opgenomen zijn in de on line EVW-databank. Effect op jongeren Het Europees vrijwilligerswerk is een beslissende stap in het leven van jonge vrijwilligers: het gaat immers om de actieve betrokkenheid bij een project en het besluit om maximaal twaalf maanden in een vreemd land te leven, leren en werken. Gezien het sterk individuele karakter en de duur geeft het EVW in de meeste gevallen een krachtige impuls aan de persoonlijke ontwikkeling en het zelfvertrouwen. Heel vaak constateert men bij de vrijwilligers ook een verschuiving in de educatieve en beroepsmatige doelstellingen. Eenmaal terug zijn de ex-vrijwilligers van het EVW opener, toleranter en dienstbaarder in hun denken en doen. Een ander belangrijk multiplicatoreffect is NL 20 NL