VOORWOORD. René van Royen



Vergelijkbare documenten
LES 1 NEDERLANDS EN LATIJN. Onze eigen taal Wanneer je wilt weten hoe onze taal in elkaar zit, moet je eens naar de volgende vijf zinnetjes kijken:

René van Royen LATIJN LEREN LEZEN. deel I

Voor deze uitgave is een gebruiksrecht afgegeven tot 15 augustus 2014.

Z I N S O N T L E D I N G

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus

Wat is PDD-nos? VOORBEELDPAGINA S. Wat heb je dan? PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen.

Online cursus spelling en grammatica

Denken over taal: ontleden #2.0

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Spiekkaart. Persoonsvorm - p.v.

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Loopt vader met moeder in het park?

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

ZEG HET MAAR HET PRATEN VAN UW KIND. Leeftijd 0 tot 4 jaar

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

René van Royen CLAUDIA. Latijn om mee te beginnen ACADEMISCH UITGEEFCENTRUM AMSTERDAM academisch studie- en uitgeefcentrum

8. Afasie [1/2] Bedenk tenminste drie verschillende problemen die je met taal zou kunnen hebben (drie soorten afasie).

JAARGANG 9 / NUMMER 1 SEPTEMBER Mede mogelijk dankzij:

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

OPA-methode. Inhoud. 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2. Zinnen bestaan uit zinsdelen 3

Thema 10. We ruilen van plek

instapkaarten taal verkennen

Redekundig ontleden. Arend van den Brink

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Inhoudsopgave. Dit boekje bestaat uit drie delen:

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

DEEL 1. WERKBOEK 5 Eigen keuze Monique van Dam YOU: De keuze is aan jou!

Inspirerend Presenteren

Boeken in deze serie:

Programma van Inhoud en Toetsing

Een land waar. mensen goed geïnformeerd zijn over handicaps

Les 1 Vragen stellen Leestekst: De tandarts

Lees Zoek op Om over na te denken

Adviezen stimulatie taalontwikkeling

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Pdf versie uitleg Grammatica

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Dit boekje is van... Mijn naam is: Mijn gezinsvoogd heet: Het telefoonnummer van de gezinsvoogd is:

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

En, wat hebben we deze les geleerd?

Ten slotte wens ik je veel plezier bij het lezen. Hopelijk geeft het de kennis en de inspiratie om ook zelf met je kinderen aan de slag te gaan!

Tekst lezen en vragen stellen

instapkaarten taal verkennen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Niemand hoeft verlegen te zijn

Basis Werkwoordspelling is onderdeel van de Bundel Basisprogramma's. Deze bundel bevat ook Basisspelling en Basisgrammatica.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

1Help: faalangst! 1.1 Verkenningen

Ben jij een kind van gescheiden ouders? Dit werkboekje is speciaal voor jou!

Algemene instructies voor de strategie: Vragen stellen. Introductiefase bij de eerste les:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Over dyscalculie en rekenproblemen

Kinderverhoor Je ouders gaan uit elkaar

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Bijwoordelijke bepaling HV 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Antwoorden Nederlands Ontleding

Inhoud. 1 Wil je wel leren? 2 Kun je wel leren? 3 Gebruik je hersenen! 4 Maak een plan! 5 Gebruik trucjes! 6 Maak fouten en stel vragen!

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Mijn ouders zijn gescheiden en nu? Een folder voor jongeren met gescheiden ouders over de OTS en de gezinsvoogd

1 Spelling en uitspraak

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag

De Edukese Taal Edukeser Språkerne. Door Lars

2 Ik en autisme VOORBEELDPAGINA S

Hoe leer ik uit... Naam: Klas:

Theorieboek. leeftijd, dezelfde hobby, of ze houden van hetzelfde. Een vriend heeft iets voor je over,

Jaar Werkboek 4 weken Challenge

Zondag 13 december 2009 Tekst: Lucas 1: 39-55

Over:

Die nacht draait Cees zich naar me toe. In het donker voel ik heel zachtjes zijn lippen op mijn wang.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE. Werkwoorden vervoegen

Formeel en informeel. Formeel: Je gebruikt u om iemand aan te spreken. Je noemt iemand bij zijn achternaam.

Voogdij. Voor mij? W I L L I A M S C H R I K K E R J E U G D B E S C H E R M I N G

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

GESPREKKEN VOEREN NEDERLANDS AAN HET EINDE VAN DEZE UITLEG:

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Lesbrief nummer 23 december 2015

Lesbrief. Moeder worden, moeder zijn - Daphne Deckers

Centrum Basiseducatie Brusselleer Oefenmap lezen en schrijven p. 1 Gezondheid Leugens die kwetsen Niveau 3. Leugens die kwetsen

Werkblad 3: Gravenfeest China

Eerste nummer. Op kamers Eerst durfde ik de woonkamer niet naar binnen. Eetfobie. Het was moeilijk om te zien dat mijn nichtje van 5 meer at dan ik.

Beertje Anders. Lief zijn voor elkaar. Afspraak 2

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Deel het leven Johannes 4:1-30 & december 2014 Thema 4: Gebroken relaties

Dit boek heeft het keurmerk Makkelijk Lezen gekregen. Wilt u meer weten over dit keurmerk kijk dan op de website:

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

MOOI. Motiveren Oefenen Overhoren Informeren

Transcriptie:

VOORWOORD Priscianus was een knappe man. Toen Rome lang geleden nog een rijk was, leerde hij de kinderen in zijn klas Latijn. Hij gaf dus les, maar wat hij in de klas vertelde schreef hij ook op. Zo ontstond de grammatica van Priscianus, die de Institutiones grammaticae genoemd wordt. De mensen waren er zo enthousiast over dat het een schoolboek bleef. Toen Priscianus er zelf niet meer was en het Romeinse Rijk al lang verdwenen was, leerden de kinderen nog steeds Latijn uit zijn grammatica. En eigenlijk is dat geen goed idee. Waarom? Priscianus leerde Latijn aan kinderen die het al kenden. Voor ze naar school gingen, hadden ze het thuis al van hun ouders geleerd. Latijn was hun moedertaal en die hoef je eigenlijk niet te leren. Want elk kind leert tussen zijn nulde en - zeg - zijn zesde de taal van thuis. Dat gaat vanzelf en daardoor heeft iedereen zonder moeite zijn moedertaal leren spreken. Maar daarna? Als de moedertaal eenmaal binnen is, gaan onze hersens op slot. Onze hersens weigeren gewoon om het kunstje nog eens te doen. Wanneer we een tweede of een derde taal willen leren, gaat dat niet langer vanzelf. We moeten onze best doen, woordjes leren en proberen de regels te begrijpen. En daarom hebben wij hier en nu niet zo veel aan de grammatica van Priscianus. In dit boekje ga ik uit van onze eigen taal. Ik heb erover nagedacht hoe het Nederlands in elkaar zit en wat in onze taal de regels zijn. Daarna ben ik gaan kijken naar hoe de Romeinen hun zinnen maakten. Dat heb ik opgeschreven zodat je leert begrijpen wat de verschillen zijn tussen Nederlands en Latijn en wat eigenlijk hetzelfde is. Zo is dit boekje Latijn Leren Lezen opgezet. En natuurlijk hoop ik dat je er ook echt Latijn mee zult gaan lezen. René van Royen

HET NIEUWE ANALYTISCHE TAAL LEERMODEL (TLM) mdan Taal is een combinatie van betekenissen en regels. Elk woord heeft een betekenis maar ook een set technische kenmerken. De regels of taalregels werken niet met de betekenis van de woorden, maar met hun technische kenmerken. Zo bezitten werkwoorden bouwkundige eigenschappen waarmee ze zelfstandige naamwoorden of hun vervangers in een bepaalde omgeving bepaalde functies toekennen. Zo n combinatie van een werkwoord met zijn directe omgeving heet een kernzin. Aan de zelfstandige naamwoorden of hun vervangers in de kernzin kan extra informatie worden toegevoegd door bijvoeglijke naamwoorden of hun vervangers. Aan de andere woordsoorten in de kernzin kunnen bijwoorden of hun vervangers worden toegevoegd. Al dan niet uitgebreide kernzinnen kunnen door middel van koppelingen of hun vervangers met elkaar verbonden worden. René van Royen 2 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam

VOORWOORD Priscianus was een knappe man. Toen Rome lang geleden nog een rijk was, leerde hij de kinderen in zijn klas Latijn. Hij gaf dus les, maar wat hij in de klas vertelde schreef hij ook op. Zo ontstond de grammatica van Priscianus, die de Institutiones grammaticae genoemd wordt. De mensen waren er zo enthousiast over dat het een schoolboek bleef. Toen Priscianus er zelf niet meer was en het Romeinse Rijk al lang verdwenen was, leerden de kinderen nog steeds Latijn uit zijn grammatica. En eigenlijk is dat geen goed idee. Waarom? Priscianus leerde Latijn aan kinderen die het al kenden. Voor ze naar school gingen, hadden ze het thuis al van hun ouders geleerd. Latijn was hun moedertaal en die hoef je eigenlijk niet te leren. Want elk kind leert tussen zijn nulde en - zeg - zijn zesde de taal van thuis. Dat gaat vanzelf en daardoor heeft iedereen zonder moeite zijn moedertaal leren spreken. Maar daarna? Als de moedertaal eenmaal binnen is gaan onze hersens op slot. Onze hersens weigeren gewoon om het kunstje nog eens te doen. Wanneer we een tweede of een derde taal willen leren, gaat dat niet langer van zelf. We moeten onze best doen, woordjes leren en proberen de regels te begrijpen. En daarom hebben wij niet zo veel aan de grammatica van Priscianus. In dit boekje ga ik uit van onze eigen taal. Ik heb erover nagedacht hoe het Nederlands in elkaar zit en wat in onze taal de regels zijn. Daarna ben ik gaan kijken naar hoe de Romeinen hun zinnen maakten. Dat heb ik opgeschreven zodat je leert begrijpen wat de verschillen zijn tussen Nederlands en Latijn en wat eigenlijk hetzelfde is. Zo heb ik dit boekje Latijn Leren Lezen opgezet. En natuurlijk hoop ik dat je er ook echt Latijn mee zult gaan lezen. René van Royen 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam 3

LES 1 NEDERLANDS EN LATIJN Onze eigen taal Wanneer je wilt weten hoe onze taal in elkaar zit, moet je eens naar de volgende vier zinnetjes kijken: Het meisje ziet de roos. De moeder geeft haar baby de fles. Het hondje sloft naar huis. De buschauffeur wordt zeeman. Het zijn allemaal gewone zinnetjes. Maar het zijn ook, zoals het heet, taalbouwsels. Als kleine kinderen hebben we woordjes geleerd, maar ook hoe we van die woordjes hele zinnen moeten maken. Omdat we de woordjes volgens bepaalde regels aan elkaar vastmaken, wordt een zin ook wel een taalbouwsel genoemd. Toen we als hele kleine kinderen Nederlands gingen praten, leerden we de woorden èn de regels om er zinnen mee te maken. Het lijkt een beetje op spelen met lego. Je begint met losse woorden en daarna ga je er zinnetjes en lange zinnen mee maken. Precies zoals je van legostenen een huis of een vliegtuig bouwt. Bij lego lukt dat omdat alle steentjes aan de ene kant nopjes hebben en aan de andere kant ruimte om ze in vast te klikken. En eigenlijk is het met de taal niet zo heel anders. Er bestaan namelijk allemaal regels waarmee woorden aan elkaar vast geklikt worden. Bijvoorbeeld door ze een bepaalde plaats te geven. EERSTE PLAATS TWEEDE PLAATS DERDE PLAATS VIERDE PLAATS Het meisje ziet de roos De moeder geeft de baby de fles Het hondje sloft naar huis De buschauffeur wordt zeeman 4 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam

plaats één Deze plaats is voor het onderwerp. Het onderwerp is een zelfstandig naamwoord dat in de zin de hoofdrol speelt. Je kunt een zelfstandig naamwoord herkennen door te kijken of er de of het voor kan staan. In alle zinnetjes is dat het geval zoals je ziet, want er staat het meisje, de moeder, het hondje en de buschauffeur. plaats twee De tweede plaats is voor het werkwoord. Het werkwoord zorgt voor de actie in de zin en staat in de regel op de tweede plaats van elke zin. Je kunt een werkwoord herkennen door te kijken of je er ik voor kunt zetten zonder dat het gek klinkt. plaats drie èn vier Op plaats drie gebeurt het. Wat je daar ziet staan, hangt af van het karakter van het werkwoord. Er bestaan in de taal vier soorten werkwoorden die allevier om iets anders vragen. En daar bedoel ik mee dat bij elk soort werkwoord speciale informatie hoort. Deze vier soorten werkwoorden hebben een type-aanduiding. Het eerste soort werkwoord heet overgankelijk. Dit soort werkwoorden vraagt om een zogenaamd lijdend voorwerp. In de zin het meisje ziet... wil je weten wat ze ziet. En wat ze ziet, heet het lijdend voorwerp. In het voorbeeld is dat de roos en het staat op plaats drie. Het tweede soort zijn de werkwoorden van geven. Deze vragen op plaats drie van de zin om een zogenaamd meewerkend voorwerp. In de zin de moeder geeft... wil je weten aan wie ze iets geeft. In de voorbeeldzin is dat dus de baby en dit woord is dus het meewerkend voorwerp. Omdat je ook wilt weten wat het meewerkend voorwerp krijgt, vraagt het werkwoord ook nog om een lijdend voorwerp. Dat is in deze zin de fles en dat staat op plaats vier. Het derde soort bestaat uit werkwoorden van ruimte. Deze werkwoorden vragen om een voorzetsel. In de zin het hondje sloft... wil je weten waar het hondje heen sloft. En dat leg je uit door mid- 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam 5

del van het voorzetsel naar. Daarachter komt het zelfstandige naamwoord huis en daarmee is de zin compleet. Het voorzetsel plus het zelfstandig naamwoord staan samen op plaats drie. Het vierde type zijn de koppelwerkwoorden. Dat zijn werkwoorden vragen om informatie over het onderwerp. In de zin de buschauffeur wordt... wil je weten wat hij wordt. Het antwoord is een zelfstandig naamwoord op plaats drie. Daar staat zeeman en dat is het zogenaamde naamwoordelijk deel. Je ziet dus allemaal zelfstandige naamwoorden met heel verschillende functies. De ene keer is het onderwerp, dan lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp. Het komt na een voorzetsel of het vertelt iets bij het onderwerp. Ook zie je dat de verschillende functies in onze taal aan bepaalde plaatsen in de zin gekoppeld zijn. Plaats en functie gaan in onze taal dus samen en daarom noem ik het Nederlands een plaatsingstaal. EERSTE PLAATS TWEEDE PLAATS DERDE PLAATS VIERDE PLAATS Het meisje ziet de roos onderwerp overgankelijk werkwoord lijdend voorwerp De moeder geeft de baby de fles onderwerp werkwoord van geven meewerkend voorwerp lijdend voorwerp Het hondje sloft naar huis onderwerp werkwoord van ruimte voorzetsel plus zelfstandig naamwoord De buschauffeur wordt zeeman onderwerp koppelwerkwoord naamwoordelijk deel OEFENING 1 Zeg van de volgende werkwoorden welke van de vier types ze zijn. Voorbeeld: gunnen - ik gun iemand iets: een werkwoord van geven. wandelen, repareren, overhandigen, varen, verzorgen, aanreiken, bouwen, zijn. en dan nu het Latijn In het Latijn gaat het anders. In die taal zitten alle functies aan het woord zelf vast. Een woord dat onderwerp is, kan overal in de zin staan en heeft dus niet als het Nederlands een vaste plek. Dat komt 6 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam

omdat een Romein aan het zelfstandige naamwoord zelf zag dat het onderwerp was. Een voorbeeld: Romeinse mannen droegen een lange jas die wij toga noemen. Als je dit woord tegen een Romein zei, hoorde hij twee dingen. Hij hoorde een stam tog- en een uitgang -a. De stam vertelde hem de betekenis van het woord zodat hij begreep dat het om een toga ging. De uitgang -a vertelde hem dat deze toga het onderwerp van de zin was. Er bestaat in het Latijn een grote groep zelfstandige naamwoorden waar het zo bij gaat. Dat zijn woorden die allemaal een stam hebben waar in de onderwerpsvorm een -a achter staat. Deze groep heeft een naam en heet de eerste declinatie of declinatie I. En alle zelfstandige naamwoorden uit deze groep hebben een stam voor de betekenis en de uitgang -a wanneer ze het onderwerp van de zin zijn. De functie van een Latijns zelfstandig naamwoord zie je dus aan de uitgang van het woord. Ook meisjesnamen als die van Claudia zijn gewone zelfstandige naamwoorden. OEFENING 2 Zet de volgende woorden in de onderwerpsfunctie. Voorbeeld: huis: casa. koe, vriendin, roos, vrouw, land. onderwerpsvorm stam betekenis toga tog- toga casa cas- huis amica amic- vriendin Claudia Claudi- Claudia vacca vacc- koe aqua aqu- water rosa ros- roos femina femin- vrouw terra terr- land puella puell- meisje 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam 7

Als de functie van een woord verandert, krijgt het woord in het Latijn een andere uitgang. Wanneer een woord als toga in de zin het lijdend voorwerp is, komt er achter de stam tog- de uitgang -am te staan. Daaraan en niet aan de plaats in de zin zag een Romein dat hij met een lijdend voorwerp te maken had. In het schema hieronder zie je welke uitgangen je voor de twee functies hebt. Functie Latijnse naam ENKELVOUD F1 toga onderwerp nominativus F2 F3 F4 togam lijdend voorwerp accusativus F5 MEERVOUD F6 F7 F8 F9 F10 OEFENING 3 Zet de volgende woorden in de lijdend voorwerpsfunctie. Voorbeeld: meisje, puellam. Claudia, toga, water, land, koe, vrouw. niet de plaats, maar de uitgang Omdat puella en puellam er zo anders uitzien, hoeven ze in de zin geen vaste plaats te hebben. Een Romein haalde onderwerp en lijdend voorwerp toch niet door elkaar! Wat er op die manier in het Latijn allemaal mogelijk is, zal ik je laten zien met een voorbeeld. Ik neem het zinnetje het meisje ziet de roos en ga dat voor je vertalen. Omdat het Latijn geen lidwoord kent, zoals wij, betekent rosa de roos, een roos of roos. Wanneer je de Nederlandse woordvolgorde aanhoudt, gebeurt 8 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam

er dit. Het meisje is onderwerp, staat dus in de onderwerpsnaamval en krijgt de uitgang -a : puella. De roos is lijdend voorwerp en krijgt de lijdend voorwerpsuitgang -am : rosam. Videt betekent ziet en in de Nederlandse woordvolgorde vertaald krijg je dus puella videt rosam. Maar in het Latijn zijn er veel meer mogelijkheden. Zes, om precies te zijn en hier komen ze: puella videt rosam puella rosam videt videt puella rosam videt rosam puella rosam puella videt rosam videt puella Deze zinnetjes betekenen allemaal het meisje ziet de roos. En er was geen Romein die dat niet begreep. Er was wel verschil tussen de zinnetjes omdat het accent steeds een beetje anders ligt. Eerst ligt de nadruk op het meisje, dan op het zien en tenslotte op de roos. Maar verder is er geen verschil. OEFENING 4 Vertaal nu het volgende zinnetje op de zes manieren waarop ik het hierboven voorgedaan heb. Het meisje heeft (habet) een huis. vertalen Bij het vertalen van het Nederlands in het Latijn moet je er dus op letten dat alle woorden de goede uitgang krijgen. Bij het andersom vertalen moet je er op letten dat alle woorden op de goede plaats komen te staan. 2014 Academisch Studie- en Uitgeefcentrum Amsterdam 9