Vroegsignalering, toeleiding en preventie in de kinderopvang in Amsterdam



Vergelijkbare documenten
Richtlijn JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen

Signaleringsinstrumenten. Validatie onderzoek signaleringsinstrumenten bij 0-4 jarigen Marianne de Wolff & Meinou Theunissen

Signaleringsinstrumenten. opsporing psychosociale problemen bij 0-4 jarigen Meinou Theunissen

De effectiviteit van de meldcode kindermishandeling in de kinderopvang

signaleringsinstrumenten voor psychosociale problemen bij 0 4 jarigen in de JGZ

STICHTING BASISVOORZIENING PEUTERSPEELZAALWERK ERMELO

BDS-protocol. JGZ-richtlijn Opvoedondersteuning

Richtlijn JGZ-richtlijn Kindermishandeling

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

(Deze vragenlijst wordt afgenomen in het voortraject van de interventie Stevig Ouderschap)

Beginpagina INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN

Jeugdgezondheidszorg en ouderondersteuning Stevig Ouderschap Plus. Marjanne Bontje, beleidsmedewerker Rig Mutschler, jeugdarts

Ongemerkt problematisch. Marieke Zwaanswijk (onderzoeker NIVEL) Marijke Lutjenhuis (huisarts)

Uitkomsten enquête POH-GGZ voor jeugd. Inleiding

VROEGSIGNALERING EN TOELEIDING VVE ARNHEM

VVE en Careyn in Dordrecht

Richtlijn JGZ-richtlijn Pesten

Workshop Onderwijsdag 2012 Enschede

Invoering van de meldcode in de jeugdzorg

4. Protocollen en reglementen Zorgstructuur Datum 9 januari 2014 Versie 2 Blad 1 van 5 ZORGSTRUCTUUR

Vastgesteld Stuurgroep VVE Zaanstad 7 december 2017

S. Postma. JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen. Samenvatting

Landelijke training aanpak kindermishandeling (LTAK)

Preview. Kwaliteit van VVE in de Kinderopvang. Pedagogische doelen. Wat is kwaliteit?

Een prenataal traject bestaande uit één tot vier huisbezoeken voor een selectieve groep zwangere vrouwen. Aantal uitgevoerde huisbezoeken.

Factsheet jeugdhulp, algemene informatie over de (toegang tot) jeugdhulp voor asielzoekerskinderen en amv

Zorg op maat voor het jonge kind en zijn ouders

Opvoeden en opgroeien in Slotervaart. Ouder-en-kindcentra, brede scholen en community centers in stadsdeel Slotervaart, Amsterdam

Onderwijs- en jeugdbeleid 24 september Terug naar eerste pagina

Jeugdgezondheidszorg en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) Een handreiking

UITKOMSTEN ENQUÊTE POH-GGZ VOOR JEUGD

Richtlijn Angst (2016)

Kenniskring Entree van zorg

Literatuur 145. Het Nederlands Jeugdinstituut: kennis over jeugd en opvoeding 173

Training Routine Outcome Monitoring en het bespreken van feedback

Pedagogische kwaliteit in beweging

De SDQ: invulgedrag van ouders en leerkrachten een vergelijking tussen bevolkingsgroepen

Peuters die spelen leren voor later. Peuteropvang: leuk en leerzaam! Informatie voor professionals. Stichting PAS

Alert4You: jeugdzorg vergroot deskundigheid kinderopvang

k w a l i t e i t MENUKAART instrumenten evaluatie kinderopvang

Samenvatting Inleiding Onderzoeksaanpak

Kinderen met een beperking van AWBZ naar Jeugdwet. Toeleiding naar gespecialiseerde zorg voor kinderen met een beperking

Workshop 10: Het gezin in GGZ en Verslavingszorg

Visie op de Jeugd GGZ in de regio Groot Amsterdam

Uitwerking van de Stappen Voor- en vroegschoolse educatie in Salland

De effectiviteit van preventieve. voorlichting aan migrantenouders in. Rotterdam over ggz problematiek en. licht verstandelijke beperking

de jeugd is onze toekomst

Project: Ontwikkelen van Outcome-indicatoren voor de Zorg Advies Teams, Tilburg Dossiernummer: ZonMw,

Presentatie. Kortdurende Pedagogische Hulpverlening in het Centrum voor Jeugd en Gezin te Apeldoorn. CJG structuur Interventie

In deze notitie wordt bovengenoemde concrete actie nader uitgewerkt.

Programma. Passend onderwijs ZAT - CJG; samen sterk voor de jeugd. Landelijk Steunpunt ZAT s

HALTE 4 VVE-OVERDRACHTSPROTOCOL GEMEENTE HELMOND. Versienummer Datum vaststelling december 2012 Evaluatiedatum december 2013 INHOUD

Verstandelijke Beperking en Psychiatrie; praktijk richtlijnen

Dit proefschrift behandelt de signalering door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van kinderen met psychosociale problemen en gaat daarbij met name in de

Culemborgs VVE beleid

Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en de rol binnen de scholen

Kinderdagverblijf Buitenpret. Peuterspeelleergroep De Krullevaar Peuterspeelleergroep Pim&Pom PROTOCOL VVE

Business Case depressiepreventie in Zuid- Holland Noord. Nicolette van der Zouwe 29 mei 2012

Het adviseren bij mogelijke leerplichtontheffingen van jeugdigen van 5 tot 18 jaar met (langdurig) schoolverzuim. Aantal jeugdigen. Jeugdarts.

Inspectierapport Kindercentrum De Jint (KDV) Plataanstrjitte RB STIENS Registratienummer

De kracht van pedagogisch adviseren

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2015 EN 2016 IN DE GEMEENTE. Achtkarspelen

Kindermishandeling, hoe gaan pedagogisch medewerkers het tegen? Onderzoek in opdracht van e-academy The Next Page, onderdeel van de Augeo-Foundation

Dialoog met de ouders als startpunt voor vroegsignalering opgroei- en opvoedproblemen. Ingrid Staal

GGD Drenthe T.a.v. de directie Postbus AC Assen. Datum 31 juli 2014 Onderwerp Vastgesteld rapport Toezichtonderzoek Jeugdgezondheidszorg

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Jeugdhulpverlening

Richtlijn ADHD (2015)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Nederweert

Meldcode kindermishandeling

Aanpak: Bemoeizorg. Beschrijving

Verstandelijke Beperking en Psychiatrie; praktijk richtlijnen

S a m e n v a t t i n g 149. Samenvatting

Organisatie profiel Voor- en Vroegschoolse Educatie

Vergelijking van de ASQ:SE, BITSEA, KIPPPI en de SDQ als signaleringsinstrument voor problemen bij 0-4 jarigen in de Jeugdgezondheidszorg

Veelgestelde vragen en antwoorden

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN IN DE GEMEENTE. Weststellingwerf

voor- en vroegschoolse educatie Convenant uitvoering Boxtels model

Notitie: Ontwikkelingen van het Centrum Jeugd en Gezin Goirle

Q&A De veranderde werkwijze Veilig Thuis

LANDELIJK PROFESSIONEEL KADER UITVOERING BASISPAKKET JGZ

Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld

Toepassen van zorgpaden in de JGZ en het CJG

Voor de afdeling Zorg en Welzijn zijn wij op zoek naar een gemotiveerde kandidaat voor de functie van

Alert4You: jeugdzorg vergroot deskundigheid kinderopvang

M O N T F O O R T g e m e e n t e

Risicomanagement bij onder toezicht gestelde kinderen Een notitie naar aanleiding van onderzoek van de Inspectie jeugdzorg oktober 2008

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE. Westland

Centra voor Jeugd en Gezin in Nederland

Feit: Kinderen van ouders met psychiatrische problemen lopen risico zelf ook problemen te krijgen

Protocol Vroegsignalering VVE Alle doelgroepkinderen in beeld

Psycholoog of leerkracht;

Stevig Ouderschap. Wat is SO?

Protocol signalering M. de Veen

Aandacht voor Basiskracht.

VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE (VVE) WEESP-BREED

Visie Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) gemeente Goirle

Ouder en Kindadviseur Amsterdam Oud Oost. Onderdeel van Ouder- en kindteam Amsterdam Oud Oost

De bruikbaarheid van adviezen en consulten van het AMK

Minor Psychiatrie van het jonge kind ( 0-3 jaar)

Transcriptie:

GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering Vroegsignalering, toeleiding en preventie in de kinderopvang in Amsterdam GGD Amsterdam Oktober 2011 Menno Segeren Arlette Hesselink

GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering Nieuwe Achtergracht 100 1018 WT Amsterdam Tel. 020 555.5495 Fax. 020 555.5160 E-mail: edg@ggd.amsterdam.nl Internet: www.gezond.amsterdam.nl EDG reeks 2011/4 2

Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 Methode 6 2.1 Onderzoeksvragen 6 2.2 Onderzoeksdesign 6 2.3 Data analyse 7 3 Vooronderzoek (grijze) literatuur 8 3.1 Signalering(instrumenten) 8 3.2 Trainingen 13 3.3 Preventieprogramma s 13 3.4 Verwijsstructuur psychosociale problematiek 14 4 Resultaten 18 4.1 Respons vragenlijsten en eigenschappen VV 18 4.2 VV en vroegsignalering psychosociale problematiek 20 4.3 Signaleringsinstrumenten die gebruikt worden in Amsterdam 23 4.4 Trainingen die gegeven worden in Amsterdam 27 4.5 Protocollen vroegsignalering binnen de VV in Amsterdam 30 4.6 Verwijsstructuur in Amsterdam 33 5 Conclusie en discussie 38 6 Literatuur 43 Bijlagen 1. Definitie van psychosociale problemen, vroegsignalering en universele preventie 46 2. Achtergrond informatie voorschoolse opvang 47 3. Vragenlijst leidinggevende KDV 51 4. Vragenlijst pedagogisch medewerker KDV 57 5. Overzicht van studies naar vroegsignalering in Nederland 61 6. Overzichtstabel volgsystemen (0-4 jaar) 62 7. Overzichtstabel signaleringsinstrumenten psychosociale problemen (0 4 jaar) in de VV 64 8. Uitgebreidere beschrijving van enkele instrumenten 67 9. Overzichtstabel trainingen psychosociale problemen in de VV 71 10. Preventieve interventie programma s psychosociaal VVE 73 11. Programma s Tripple P, VIPP-SD en Alert4U 76 12. Overzicht preventie programma s (universeel) 78 13. Zorgstructuur rond kinderen 0-4 jaar 79 14. Programma Samen Starten 83 3

1. Inleiding Een aanzienlijk deel van de Nederlandse jeugd heeft te kampen met psychosociale problemen (Zeijl et al., 2005). Ook bij hele jonge kinderen komen deze problemen veelvuldig voor. Zo blijkt 5% van de kinderen tussen de 0 en 4 jaar in Amsterdam psychosociale problemen te hebben (van Vuuren & Nijman 2006). Kinderen die op jonge leeftijd probleemgedrag vertonen hebben een verhoogd risico op gedragsproblemen op latere leeftijd (Mesman & Koot 2001, Huesmann et al., 1984; Olweus, 1979; Nagin et al., 1992; Moffitt, 1993; Patterson et al., 1993; Offord & Bennet, 1994; Caspi et al., 1995; Beyers, 2001). Aanvullend blijkt het op jonge leeftijd inzetten van interventies ter preventie van gedragsproblemen op korte en lange termijn (kosten-)effectiever te zijn dan wanneer ze starten op oudere leeftijd (Durlak 1997; Hermanns et al., 2005; Schoemaker et al., 2008). Hierbij wordt genoemd dat een start van de interventie vóór de leeftijd van vijf jaar het meest effectief is. Om de huidige problemen aan te pakken en problemen bij deze kinderen in de toekomst te voorkomen is het vroegtijdig signaleren en aanpakken van (risicofactoren voor) psychosociale problemen essentieel (Schoenmaker et al., 2008). Het signaleren van deze problemen bij jonge kinderen is echter lastig waardoor een groot deel van de problematiek vaak onvoldoende of niet wordt herkend (Sytema et al., 2006; Schrijvers, 2005; Schoenmaker et al., 2008). Vanuit de WMO-taken gezien speelt het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) een belangrijke/centrale rol in het vroegtijdig signaleren, het geven van informatie, advies en lichtpedagogische ondersteuning en het verwijzen van kinderen met (risicofactoren voor) psychosociale problemen. Landelijk zijn gemeenten vanaf 2011 verplicht om minimaal één CJG te hebben ingericht. De Amsterdamse CJG s heten Ouder en Kind Centra (OKC) en sinds 2009 hebben alle stadsdelen minimaal één OKC. Binnen een OKC werken verschillende disciplines samen, waaronder Jeugdgezondheidszorg (JGZ) / de consultatiebureaus, opvoedondersteuning, Vangnet jeugd, Vroegtijdige Onderkenning (VTO), Bureau Jeugdzorg (BJAA) en maatschappelijk werk. De JGZ is verantwoordelijk voor het structureel volgen van de fysieke, sociale, psychische en cognitieve ontwikkeling van kinderen van 0 tot 4 jaar. Voordat een kind 5 jaar wordt heeft de JGZ gemiddeld 15 contactmomenten met het kind, en vrijwel alle kinderen en hun ouders / verzorgers in Nederland worden hiermee bereikt (Zeijl et al., 2005). Voor kinderen van 0 tot 4 jaar wordt een multidisciplinair casuïstiek overleg in het OKC opgestart. Dit overleg wordt georganiseerd vanuit het OKC. Wanneer de JGZ een probleem heeft gesignaleerd kan zij het betreffende kind inbrengen in dit overleg of doorverwijzen naar VTO/BJAA. Het VTO/BJAA kan zorgen voor een goede indicatiestelling en indien nodig voor een verwijzing naar zorg binnen of buiten het OKC. Een belangrijke (aanvullende) vindplaats voor kinderen van 0 tot 4 jaar met psychosociale problematiek is de kinderopvang, ook wel Voorschoolse Voorzieningen (VV) genoemd. Onder VV vallen kinderdagverblijven (KDV) voor kinderen van 0 tot 4 jaar, voorscholen (VVE; vroege voorschoolse educatie) en peuterspeelzalen (PSZ) voor kinderen van 2½ tot 4 jaar (zie bijlage 2). Ongeveer 80% van de kinderen in Amsterdam maakt gebruik van een VV en dit percentage groeit nog steeds (Hermanns et al., 2005). 4

Kinderen verblijven in een VV onder begeleiding van een pedagogisch medewerker (PMer), vaak langdurig zonder dat de ouders erbij zijn. Hierdoor kunnen PMers gedrag signaleren en kinderen en/of hun ouders, indien nodig, verwijzen voor nadere diagnostiek of bijvoorbeeld (opvoedings-) ondersteuning. Ook kan een VV, nadat de ouders toestemming hebben gegeven, een kind aanmelden bij de JGZ of inbrengen in het casuïstiek overleg van het OKC. Aanvullend zou de VV een zeer geschikte plek zijn om een preventieprogramma aan te bieden om zo de gezonde ontwikkeling van kinderen te stimuleren en/of lastig gedrag van kinderen te voorkomen. Dit is extra belangrijk omdat uit een eerder grootschalig onderzoek in de KDV s is gebleken dat het functioneren van de PMers in de omgang met kinderen, zoals praten en uitleggen, ontwikkelingsstimulering en het begeleiden van interacties tussen kinderen, te wensen overlaat (Kruif et al., 2009). Dit zijn juist belangrijke basisvoorwaarden voor kinderen met (dreigende) psychosociale problemen. Er is echter weinig bekend over bestaande werkwijzen in de VV s in Amsterdam met betrekking tot vroegsignalering, begeleiding en verwijzingen van kinderen van 0 tot 4 jaar met psychosociale problemen. Ook ontbreekt een goed zicht op welke signaleringsinstrumenten mogelijk ingezet kunnen worden in VV s en welke gebruikt worden in Amsterdam. Daarnaast weten we niet goed in hoeverre PMers toegerust zijn om kinderen met psychosociale problemen te signaleren en te verwijzen (door middel van trainingen, signaleringsinstrumenten, protocollen en begeleiding). Het is ook niet bekend in hoeverre er binnen een VV afspraken en/of protocollen zijn over wat te doen wanneer een kind met een psychosociaal probleem in de groep wordt gesignaleerd. In het huidige onderzoek wordt in kaart gebracht op welke wijze psychosociale problemen bij kinderen van 0 tot 4 jaar binnen de VV s in Amsterdam (kunnen) worden gesignaleerd. Vervolgens wordt inzicht gegeven over de verwijsstructuur binnen de VV en wat er geregeld is binnen en rondom de VV zodat kinderen met problemen de juiste interventie aangeboden krijgen. Als laatste wordt onderzocht welke preventieprogramma s in de VV s kunnen worden toegepast. Er zal een (grijze-) literatuurstudie worden uitgevoerd om (meer) inzicht te krijgen in vroegsignaleringsinstrumenten (3.1), trainingen (3.2) en preventieprogramma s (3.3) die ingezet kunnen worden in de VV voor kinderen met psychosociale problemen. Aanvullend zal de huidige verwijsstructuur rond kinderen met psychosociale problematiek in Nederland / Amsterdam worden geschetst (3.4). Vervolgens wordt de huidige signalerings- en verwijzingssystematiek van kinderen met psychosociale problemen binnen de VV s in Amsterdam in kaart gebracht (hoofdstuk 4). Hierbij wordt onder andere gekeken naar basiskenmerken van de kinderopvang locaties (4.1), zoals de grootte van de locaties (aantal groepen) en het (eventuele) gebruik van universele preventieprogramma s. Hierna wordt de mate waarin de VV s bereid zijn en zich in staat voelen een bijdrage te leveren aan de vroegsignalering van psychosociale problematiek beschreven (4.2). In de daaropvolgende paragrafen zal een overzicht worden gegeven van wat er op dit moment aan vroegsignalering van psychosociale problemen gebeurt: welke instrumenten daarbij gebruikt worden (4.3), welke trainingen gevolgd zijn door VV medewerkers (4.4), welke protocollen er zijn omtrent vroegsignalering (4.5) en wat de regelingen zijn over de verwijzing van kinderen met psychosociale problematiek (4.6). In het laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek bediscussieerd. 5

2. Methode 2.1 Onderzoeksvragen: 1. Signalering Om een beeld te krijgen op welke wijze psychosociale problemen bij kinderen van 0 tot 4 jaar binnen de VV s in Amsterdam eerder (kunnen) worden gesignaleerd worden de volgende vragen beantwoord: a. Welke signaleringsinstrumenten zijn geschikt / beschikbaar voor VV s in Nederland? b. Welke problemen worden gesignaleerd in de VV s in Amsterdam? c. Welke instrumenten worden daarbij gebruikt? d. Welke trainingen zijn en worden hiervoor gevolgd? e. Wat zijn mogelijke knelpunten bij signalering? 2. Verwijsstructuur Om inzicht te krijgen in de verwijsstructuur binnen de VV nadat psychosociale problematiek bij een kind is geconstateerd staan de volgende vragen centraal: a. Wat zijn de afspraken / protocollen over de vervolgstappen na gesignaleerde problemen binnen de VV en met externe partners in Amsterdam? b. Wat gebeurt in de praktijk met gesignaleerde problemen? 3. Preventieaanbod Het preventieaanbod wordt in kaart gebracht met de vragen: a. Welke preventieprogramma s gericht op psychosociale problematiek voor de VV s zijn beschikbaar in Nederland / Amsterdam? b. Welke preventieprogramma s worden binnen de VV s in Amsterdam uitgevoerd? 2.2 Onderzoeksdesign Het betreft een inventariserend onderzoek (exploratief) waarbij gebruik gemaakt zal worden verschillende onderzoeksmethoden. De data voor het onderzoek worden verkregen uit (grijze) literatuurstudie, gesprekken met stakeholders, kwalitatief (semi-gestructureerde interviews) en kwantitatief (vragenlijst) onderzoek. Ter beantwoording van vraag 1a, 2a en 3a zal een (grijze-) literatuurstudie gedaan worden. Zo zal inzicht (een overzicht) verkregen worden over de vroegsignaleringsinstrumenten, de trainingen en preventieprogramma s die ingezet kunnen worden in VV s om kinderen met psychosociale problemen eerder te signaleren en beter te begeleiden en/of toeleiden naar zorg. Hierbij beperken we ons tot het Nederlandstalige aanbod. Vervolgens zal via (beleids-)documenten, protocollen, convenanten en aanvullende informatie via stakeholders een zo volledig mogelijk overzicht worden gemaakt van de VV s en de mogelijke verwijsroutes en aanbieders van preventie / interventies voor kinderen met psychosociale problemen. 6

Ter beantwoording van vraag 1b, 1c, 1d, 1e, 2b en 3b zal een vragenlijst worden afgenomen. Hiermee zal inzicht verkregen worden over de huidige werkwijze met betrekking tot signalering, verwijzing en preventie van kinderen met psychosociale problemen. Alle VV s in Amsterdam zullen benaderd worden. De variabelen die in de vragenlijst opgenomen worden zijn beschreven in bijlage 3 en 4. De PSZ zullen niet benaderd worden omdat deze op korte termijn worden omgezet tot een VVE. Om de respons te verhogen krijgen alle respondenten een Groeigids 0-4 jaar. Ook worden alle VV locaties die de vragenlijsten niet hebben teruggestuurd gebeld. Werving vragenlijsten KDV: Per locatie wordt de teamleider / locatiemanagers gevraagd een uitgebreide vragenlijst in te vullen (bijlage 3). Ook vragen wij hen het door hun gebruikte signaleringsinstrument op te sturen naar de GGD. Naast de leidinggevende zullen per KDV locatie twee PMers gevraagd worden een vragenlijst in te vullen (bijlage 4): één PMer van een groep kinderen jonger dan 2 jaar en één van een groep kinderen ouder dan 2 jaar. In eerste instantie zijn er 342 KDV locaties aangeschreven. Er vallen 26 locaties af omdat één leidinggevende op meerdere locaties leiding geeft (de verhouding van twee unieke PMers per unieke leidinggevende is zo niet gewaarborgd). Deze leidinggevende vult voor één locatie de lijsten in en vraagt twee PMers van dezelfde locatie ook de vragenlijst in te vullen. Na telefonisch contact in verband met non-respons is de vragenlijst 59 keer opnieuw toegestuurd naar de locaties. VVE: Alle VVE s in Amsterdam vallen onder 6 grotere organisaties. Iedere leidinggevende (39 in totaal) zal gevraagd worden een vragenlijst in te vullen. Deze leidinggevende zal vervolgens aan twee PMers (van twee verschillende locaties) vragen de vragenlijst van de PMers in te vullen. Ter beantwoording van vraag 1e en 2b worden semi-gestructureerde diepte interviews uitgevoerd. Om meer inzicht te krijgen in de belemmerende en bevorderende factoren en om te komen tot concrete aanbevelingen voor een betere vroegsignalering en verwijzing zullen semi-gestructureerde diepte interviews afgenomen worden. De selectie van geïnterviewden zal gebeuren op basis van de resultaten van het kwantitatieve deel (PMers, teamleiders/leidinggevende en stakeholders binnen de verschillende VV s / kinderopvangorganisaties). 2.3 Data analyse De kwantitatieve data, verzameld met behulp van de vragenlijsten, worden ingevoerd in Access en geanalyseerd met SPSS. Hierbij zullen descriptieve analyses worden uitgevoerd. De interviews worden opgenomen en uitgeschreven. De kwalitatieve data zullen geanalyseerd worden met behulp van een computerprogramma voor kwalitatieve analyse (MaxQDA, Glaser & Straus, 1967). 7

3. Literatuuronderzoek In de afgelopen 10 jaar zijn in Nederland verschillende overzichtstudies uitgevoerd naar de signaleringsinstrumenten en programma s ter preventie van opvoed- en opgroeiproblemen bij jeugdigen. Al deze overzichtsstudies (op één na) richten zich op meerdere domeinen (zoals psychische-, sociale-, cognitieve- en lichamelijke problematiek) en leeftijdsgroepen. Ook gaat het in deze studies vooral over instrumenten en interventies die van toepassing zijn in de jeugd- en opvoedhulp en de zorg. De focus van deze studies ligt voornamelijk op kinderen en ouders bij wie sprake is van ernstige risicosituaties (selectieve preventie) en beginnende problemen en symptomen (geïndiceerde preventie). De Quick Scan van Alert4U is een rapport dat zich volledig richt op de VV (Voorschoolse Voorzieningen) (Kwok et al., 2010). In bijlage 5 wordt een overzicht gepresenteerd van de studies die tevens de basis vormen van het onderliggende literatuuronderzoek. Uit deze studies zijn de instrumenten en interventies geselecteerd die eventueel in aanmerking komen voor toepassing op de VV s bij kinderen van 0-4 jaar. In verband met de haalbaarheid van het onderzoek en de toekomstige implementatie in Amsterdam is besloten alleen instrumenten en interventies mee te nemen die in Nederland beschikbaar zijn. 3.1 Signalering (instrumenten) Kindvolgsysteem in VV Veel VV s in Nederland werken met een kindvolgsysteem of een overdrachtsinstrument (van groep naar groep of van groep naar school) om de (normale) ontwikkeling van een kind te volgen en te ondersteunen. Met zo n volgsysteem wordt periodiek aandacht besteed aan de fysieke, cognitieve en emotionele ontwikkeling van het individuele kind. Over het algemeen bestaat een volgsysteem uit een observatielijst die door PMers (pedagogisch medewerkers), werkzaam op de groep, wordt ingevuld. Naast deze observatielijst wordt soms een toets gebruikt voor kinderen die ouder zijn dan twee jaar. Deze toets wordt door het kind samen met de PMer gemaakt. Alle VVE s in Amsterdam werken vanaf 2007-2008 met geautomatiseerde kindvolgsystemen. Aan dit volgsysteem is een individueel handelingsplan gekoppeld. Afhankelijk van de VV en het gebruikte instrument worden de resultaten van het kindvolgsysteem gebruikt voor: - het vastleggen/signaleren van mogelijke aandachtspunten; - het bieden van handvatten om de ontwikkeling van de kinderen te volgen en zo nodig bij te sturen; - de bespreking van de ontwikkeling van het kind met de ouders; - het bieden van houvast door bij zorgen over een kind het instrument extra in te zetten; - de overdracht van kinderen van de ene naar de andere groep of van de VV naar groep 1 van de basisschool. 8

Er zijn veel verschillende volgsystemen in omloop. Slechts enkele volgsystemen zijn theoretisch goed onderbouwd en geen enkel volgsysteem in Nederland is (goed) gevalideerd (evidence based). Ook zijn de volgsystemen vaak door de opvang zelf ontwikkeld of aangepast. In bijlage 6 wordt een overzicht gegeven van volgsystemen die zijn geregistreerd bij kennisnet (http://toetswijzer.kennisnet.nl/html/observatie/jongekinderen.htm) of de databank van het NJI (Nederlands Jeugdinstituut) (www.nji.nl/dirk). Instrument psychosociale ontwikkeling VV Naast de standaard volgsystemen, waarbij alle ontwikkelingsdomeinen aandacht krijgen, zijn er ook instrumenten ontwikkeld die zich specifiek richten op de psychosociale ontwikkeling van een kind. In de meeste gevallen betreft het een observatielijst of een vragenlijst die ingevuld kan worden door de ouder/verzorger, de PMer en/of een hulpverlener. Deze instrumenten worden op vaste momenten (periodiek) gebruikt voor het volgen van de ontwikkeling van een kind. Ook kunnen zij gericht ingezet worden bij een vermoeden van aanwezigheid van psychosociale ontwikkelingsproblemen. Sommige instrumenten lenen zich voor beide. Binnen een VV kan het doel van een signaleringsinstrument zijn: - intern gebruik: bevestigen onderbuikgevoel dat er iets aan de hand is, concreet maken van probleem, opstellen van een handelplan, en bespreken met en/of doorverwijzen van ouders naar de hulpverlening; - extern gebruik: hulp inroepen / informeren van hulpverlening (in dit geval speelt de privacy wetgeving een grote rol en is samenwerking met / toestemming van de ouders/verzorgers nodig); - als volgsysteem (zie vorige paragraaf). In het werkveld van de jeugd- en opvoedhulp wordt al geruime tijd gewerkt met specifieke (screening)instrumenten voor het signaleren van psychosociale problematiek bij kinderen. Deze signaleringsinstrumenten kunnen vaak niet zomaar ingezet worden in de kinderopvang omdat PMers lang niet altijd voldoende opgeleid zijn om deze instrumenten te gebruiken. Andere knelpunten zijn het ontbreken van geschikte instrumenten voor jonge kinderen (0-2 jaar) en het ontbreken van de validering en normering van de instrumenten (Hermans et al., 2005; Kwok et al., 2009). Er is geen enkel evidence based signaleringsinstrument voor psychosociale problematiek in Nederland dat direct geschikt is voor gebruik in de VV (NJI, Kwok et al., 2009; Bijlsma, 2003). Wel is er een groot aantal goed onderbouwde / veelbelovende instrumenten beschikbaar (http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid) (of : http://www.ncj.nl/onderwerpen/28/psychosociaalfunctioneren ). In bijlage 7 wordt in een tabel een overzicht weergegeven van deze veelbelovende instrumenten die mogelijk geschikt zijn voor de kinderopvang. In bijlage 8 worden de genoemde instrumenten meer uitgebreid beschreven. 9

Instrumenten die mogelijk geschikt zijn voor de gebruik in de VV dienen aan de volgende criteria voldoen: - signalering van zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblemen; - als doel vroegsignalering, geen diagnostiek of diagnostische interpretatie; - geschikt voor kinderen jonger dan 5 jaar (voorkeur van 0 tot 5 jaar); - goede bruikbaarheid bij laag opgeleiden (en personen die het Nederlands beperkt machtig zijn); - aansluiting bij de actuele instrumenten die gebruikt worden in de JGZ en jeugdzorg; - goed onderbouwd (en/of in het buitenland een goede validiteit en betrouwbaarheid); - het aantal te stellen vragen/items is zo klein mogelijk. Zoals uit bijlage 7 en 8 blijkt, zijn de meeste (veelbelovende) instrumenten zodanig ontwikkeld dat de interpretatie en soms ook de uitvoering van het gebruikte instrument moet worden verricht door (professionals van) de hulpverlening (minimaal HBO geschoold en vaak consultatiebureauarts (JGZ) of pedagoog). Een belangrijk knelpunt in de VV bij (vooral) de interpretatie van de uikomsten van deze instrumenten is het opleidingsniveau van de PMers (MBO-2 of MBO-3) (bijlage 2). Daarnaast is het, door de huidige privacy wetgeving, niet mogelijk externe hulpverleners in te schakelen om een instrument te gebruiken en/of de resultaten hiervan te beoordelen zonder toestemming van de ouder/verzorger van het betreffende kind. Bespreking van de bestaande signaleringsinstrumenten psychosociale ontwikkeling In bijlage 8 staan verschillende instrumenten beschreven die in meer of mindere mate geschikt zijn voor toepassing in de VV. Voor de bepaling van eventuele geschiktheid van deze instrumenten voor toepassing in de VV is ondermeer gekeken naar de validiteit en betrouwbaarheid, de aanwezigheid van normgegevens en de gebruiksvriendelijkheid van de instrumenten. Ook is gekeken naar de mate waarin deze instrumenten gericht zijn op sociaal-emotionele problematiek en ontwikkelingsachterstand en door wie het instrument kan worden gebruikt. Volgens de Programmeringstudie Jeugd Deel twee (van ZonMW) wordt zowel de (B)ITSEA (Brief Infant Toddler Social and Emotional Assement) als de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire) geschikt bevonden als signaleringsinstrument in de jeugdzorg (Velderman et al., 2007). Ook de Inventgroep (2005) noemt de SDQ (als enige lijst) effectief en toepasbaar in de kinderopvang. De JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen beveelt de SDQ als één van de geschikte instrumenten voor 0 tot 4 jarigen aan (RIVM: Postma, 2008). De SDQ kent vijf subschalen (hyperactiviteit / aandachtstekort, emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten, gedragsproblemen en prosociaal gedrag) en houdt ook rekening met de ernst en de duur van de problematiek. Nadeel is dat de SDQ pas geschikt is voor kinderen vanaf drie jaar oud. Voor de VV zou de (B)ITSEA beter geschikt zijn omdat dit instrument ontworpen is voor gebruik bij kinderen met een leeftijd vanaf 12 maanden. De (B)ITSEA heeft als doel te screenen op sociaalemotionele problemen, gedragsproblemen en/of vertraging van sociaal-emotionele competentie (evenals autisme), welke kunnen worden geplaatst binnen de clusters internaliserende, externaliserende en disregulerende problematiek. Hoge scores op deze clusters duiden op de aanwezigheid van psychopathologie. 10

De SDQ wordt zowel door ouders/verzorgers als professionals ingevuld en de (B)ITSEA alleen door ouders/verzorgers. Voordeel van het gebruik van de (B)ITSEA is dat deze zowel mondeling als schriftelijk kan worden afgenomen. Op dit moment wordt de Nederlandse versie van de (B)ITSEA geëvalueerd op validiteit en betrouwbaarheid (Erasmus MC; eind 2013). Een andere signaleringslijst die wordt genoemd is de ASQ:SE (Ages and Stages Questionnaire: Social Emotional) (Squires, Bricker & Twombly, 2002). Het instrument is ontwikkeld voor gebruik door de ouders of hulpverleners en richt zich op de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind (met de subschalen: zelfregulatie, gehoorzaamheid, communicatie, adaptief functioneren, autonomie en affectie). De ASQ:SE heeft aangepaste vragenlijsten per leeftijdstoename van twee maanden. Voordelen hiervan zijn dat de items in de vragenlijst goed aansluiten op de verschillende ontwikkelingsfases die kinderen doorlopen. Nadeel is dat het gebruik van deze op leeftijd aangepaste vragenlijsten extra kennis over en ervaring met het gebruik van het instrument vereist. Het instrument kan zowel door ouders als hulpverleners worden afgenomen. De ASQ:SE is in Nederland alleen nog voor onderzoeksdoeleinden gebruikt (http://www.pinkeltje-onderzoek.nl). Ook is de Nederlandse versie nog niet genormeerd. Wel heeft Amerikaans onderzoek een redelijke (12 maanden) tot goede (48 60 maanden) interne consistentie aangetoond (Carter et al., 2004). De validiteit van het instrument is door Hermans et al. (2005) als goed bevonden. Een groot voordeel voor gebruik van de ASQ:SE in de VV is dat deze geschikt is voor kinderen in de leeftijd vanaf 3 tot 66 maanden. Ook sluit de ASQ:SE heel goed aan op het programma Samen Starten (zie paragraaf 3.4) van de JGZ en het voldoet daarmee aan een belangrijk criterium voor geschiktheid voor gebruik in de VV. Belangrijkste nadelen van de ASQ:SE zijn dat het instrument niet bij NJI is geregistreerd, en dat de ASQ:SE meer gericht is op het gedrag van een kind in de thuissituatie. Het gedrag van het kind in de kinderopvang blijft hierdoor onderbelicht. Hiernaast is het lastig om de ASQ:SE mondeling af te nemen. Van Veen et al. (2007) vergelijken de SDQ met de CBCL (Child Behavior Checklist) en vinden dat beide lijsten even goed in staat zijn onderscheid te maken tussen kinderen (en adolescenten) mèt en zonder aanwezigheid van psychopathologie. Wel geven zij aan dat de SDQ korter is en minder specifieke subschalen kent. Dit maakt de CBCL-lijsten beter geschikt als hulpmiddel in het diagnostisch proces en de SDQ meer als signaleringsinstrument om te bepalen bij welke jeugdigen nader diagnostisch onderzoek nodig is. De CBCL-lijst heeft als voordeel dat deze geschikt is voor kinderen vanaf 1,5 jaar. Een ander instrument is het KIPPPI (Kort Instrument voor Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie) (Kousemaker, 1996; 1997; 1999 / 2003; 2010; 2011). De KIPPPI lijsten zijn theoretisch goed onderbouwd en empirisch beproefd in de Nederlandse Jeugdgezondheidszorg, Kinderopvang en het onderwijs. De meeste onderdelen zijn onafhankelijk door studenten van verschillende universiteiten onderzocht op betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid. KIPPPI is gebaseerd op een pragmatisch, laagdrempelig samenwerkingsmodel van ouders en professionals. Er wordt gebruik gemaakt van Oudervragenlijsten en Signaleringsinstrumenten voor de Kinderopvang cq. het onderwijs/ BSO. Recentelijk zijn naast het KLEUTER- en het PEUTER-KIPPPI nieuwe instrumenten ontwikkeld voor de jongste leeftijdscategorie: het DREUMES KIPPPI en het BABY KIPPPI. 11

Deze instrumenten bevatten ook een Oudervragenlijst en een SIKO (Signaleringsinstrument Kinderopvang). De KIPPPI-methode maakt gebruik van verschillende bronnen (vragenlijsten, observaties, gesprekken, dossiers) waarvan de informatie met behulp van de interpretatiewijzer gecombineerd en gewaardeerd kan worden. De KIPPPI heeft, in tegenstelling tot de (B)ITSEA, geen gevalideerde afkappunten. Andere instrumenten die eventueel in aanmerking komen voor gebruik in de kinderopvang zijn de GvK (Gedragsvragenlijst voor Kleuters), Peuterobservatielijst, Ze laten het je zien... ze laten het je horen en WIS (Welbevinden in situaties). Zij zijn allen niet bij het NJI (als goed onderbouwd) geregistreerd en zij zijn (nog) niet geëvalueerd op validiteit en betrouwbaarheid. Uit het overzicht (zie bijlage 7) en de literatuur blijkt dat de meeste instrumenten niet direct geschikt zijn voor gebruik in de VV. De belangrijkste problemen vinden hun oorspong in het doel op basis waarvan het signaleringsinstrument is ontworpen en het opleidingsniveau van de PMer (bijlage 2). Omdat de SDQ op dit moment gebruikt wordt bij schoolgaande kinderen van 5 en 10 jaar zou de SDQ een goede keuze zijn voor gebruik in de VV. Een groot nadeel van de SDQ is dat deze pas gebruikt kan worden bij kinderen vanaf 36 maanden, en het sluit hiermee niet goed aan op de jongere kinderen in de kinderopvang. Een interessant alternatief is (B)ITSEA. Het is echter niet bekend in hoeverre deze door PMers kan worden geïnterpreteerd. De SIKO is speciaal ontwikkeld voor gebruik in de VV en mogelijk beter te interpreteren door PMers. De SIKO is ontwikkeld als volgsysteem maar kan ook ingezet worden als signaleringsinstrument. De ASQ:SE, ondanks dat deze nog niet is gevalideerd lijkt, met name geschikt omdat het instrument erg goed aansluit op de huidige werkwijze van de JGZ. Samenvattend lijken de (B)ITSEA en de ASQ:SE de instrumenten te zijn die in aanmerking komen voor toepassing in de VV op de korte termijn. Beide instrumenten zijn specifiek ontwikkeld voor de screening van sociaal-emotionele problematiek en kunnen door zowel de ouders als hulpverleners worden afgenomen. Een nadeel van de (B)ITSEA is dat het instrument ook items kent gericht op de sterke kanten (in de ontwikkeling) van een kind. Hierdoor lopen positieve en negatieve items door elkaar heen, wat de screening iets ingewikkelder maakt. Belangrijkste voordelen van de ASQ:SE zijn dat het instrument geschikt is voor gebruik bij kinderen vanaf 3 maanden oud, de (B)ITSEA is geschikt voor kinderen vanaf 12 maanden oud. Hiernaast sluit de ASQ:SE erg goed aan op het programma Samen Starten, dat door de JGZ stadsbreed is uitgezet. Nadelen van de ASQ:SE ten opzichte van de (B)ITSEA zijn dat de ASQ:SE aangepaste vragenlijsten kent met leeftijdsintervallen van twee maanden. Ook is de ASQ:SE lastiger mondeling af te nemen de (B)ITSEA (het komt regelmatig voor dat ouders voorafgaande aan het Periodiek Gezondheidsonderzoek geen vragenlijst hebben afgenomen / opgestuurd waardoor tijdens dit onderzoek alsnog mondeling een vragenlijst moet worden afgenomen). Nederlandse normen van beide instrumenten zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Wel heeft (buitenlands) onderzoek goede betrouwbaarheid, validiteit en interne consistentie van beide instrumenten aangetoond (e.g. Squires et al., 2002). Scholing voor gebruik van instrumenten Volgens Kwok et al., (2009) is er in de praktijk weinig aandacht voor scholing in het gebruik van specifieke instrumenten. Instrumenten zijn vaak vrij verkrijgbaar en worden ingezet zonder dat de medewerkers getraind zijn om ze goed te gebruiken en te interpreteren. Daarom moet goed onderzocht in hoeverre PMers voldoende toegerust zijn voor het gebruik en interpretatie van deze 12

instrumenten en moet er meer aandacht worden besteedt aan scholing (om de instrumenten te kunnen gebruiken) van de PMers. Een andere discussie die nog gevoerd moet worden is of het niet beter is een goed, gevalideerd volgsysteem te hanteren waarvan specifieke onderdelen kunnen worden gebruikt op het moment dat er problemen gesignaleerd worden. 3.2 Trainingen In Nederland worden verschillende trainingen gegeven die gericht zijn op gedrags- en ontwikkelingsproblemen in de VV s. De meeste trainingen richten zich op observatie- en signaleringstechnieken van de PMers en hun communicatie met de ouders. Vaak zijn deze trainingen dan ook gekoppeld aan een signaleringsinstrument of signaleringssysteem. Enkele trainingen richten zich op gedrags- en ontwikkelingsproblemen in de VV s. In bijlage 9 wordt een lijst gepresenteerd met trainingen. Dit is een samenvatting van de resultaten van de QuickScan van Alert4U aangevuld met informatie uit de praktijk (Kwok et al., 2009). Van geen enkele training is een effectiviteitsonderzoek gedaan. In de periode 2004 2006 zijn PMers van VVE s en PSZ getraind in Kinderen die opvallen (KDO). Deze training leert PMers kinderen te observeren en (latente en manifeste) problemen te signaleren. Ook leren zij gesprekstechnieken voor de communicatie met ouders en systematisch te handelen in het geval problemen geconstateerd zijn. Aan deze training is een signaleringsinstrument gekoppeld, de Peuterobservatielijst (GGD Amsterdam: Kesler, 2008). De training wordt gegeven door Stichting Opvoedondersteuning & Training (SO&T). Alle PMers van de VVE en PSZ in Amsterdam hebben de training KDO gevolgd. PMers van de KDV s konden de training KDO in 2005 op kosten van de gemeente volgen. Na 2005 moesten de KDV s de training zelf betalen. SO&T kan ons niet vertellen hoeveel KDV s de training KDO hebben ontvangen (schatting is 35%) (GGD Amsterdam: Mheen, 2010). 3.3 Preventieprogramma s Om een gezonde ontwikkeling van kinderen te stimuleren en/of te voorkomen dat lastig gedrag van kinderen overgaat in (zwaardere vormen van) gedragsproblematiek of gedragsstoornissen kunnen (universele) preventieve interventies in VV s worden ingezet. Universele preventie zich richt op de gehele bevolkingsgroep. Selectieve en geïndiceerde preventie richten zich juist op risicogroepen en/of individuele kinderen (en hun ouders) waarbij sprake is van ernstige risicosituaties of beginnende problemen en symptomen. In de ZonMW Programmeringstudies Deelstudie 1 is specifiek gekeken naar universele programma s die worden ingezet ter preventie van psychische, sociale, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling van kinderen van -9 maanden tot 23 jaar (Veen et al., 2007). De auteurs constateerden dat er op dit gebied in Nederland weinig goed onderbouwde of op effectiviteit onderzochte programma s zijn binnen de pedagogische basisvoorzieningen (Veen et al., 2007). 13

In bijlage 10 staan alle geëvalueerde en/of goed onderbouwde preventieve interventies die zich richten op de preventie van psychosociale problemen. Uit de tabel blijkt dat de meeste interventies vanuit de JGZ / consultatiebureaus worden aangeboden en dat het daarbij gaat om geïndiceerde en selectieve preventie. De massamediale campagne van Tripple-P (bijlage 11) is het enige universele preventieprogramma voor psychosociale problemen bij kinderen van 0 tot 4 jaar. Aanvullend zijn bestaande preventieprogramma s vooral gericht op de ouders in plaats van op de kinderen. Hierdoor zijn zij minder geschikt om in te zetten in VV s (Kwok et al., 2009). De criteria waaraan interventies moeten voldoen willen zij geschikt zijn voor gebruik in de VV zijn: - gericht op het voorkomen van psychosociale problemen; - bruikbaar in de kinderopvang; - gericht op het kind; - doelgroep 0-4 jaar. Op dit moment is zowel Tripple-P als VIPP-SD (bijlage 11) bezig met het opzetten van een variant die geschikt is voor de kinderopvang. Hierbij moet opgemerkt worden dat Tripple-P een universele component heeft maar dat beide programma s vooral selectief (geïndiceerde preventie) worden ingezet. Er moet dus eerst een vermoeden zijn bij een kind dat er psychosociale problemen zijn voordat het programma ingezet wordt. Dit terwijl universele preventie een goede ondersteuning kan zijn voor de PMers om alle kinderen te bereiken. Naast deze opzichzelfstaande programma s zijn er in de VV s verschillende integrale centrumgerichte programma s zoals Kaleidoscoop, Piramide, Startblokken en Basisontwikkeling. Tot nu toe worden de programma s vooral in de VVE s toegepast. Het hoofddoel van deze programma s is het stimuleren van de taal- en cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen. Hiernaast wordt er ook steeds meer aandacht besteed aan de sociaal emotionele ontwikkeling (bijlage 12). De studies, waarin enkele van deze programma s zijn onderzocht, laten wisselende resultaten zien (Veen et al., 2007). In 2005 adviseerde de Inventgroep een internationaal (nog niet naar het Nederlands vertaald) programma Chicago Child-Parent Centers Project (Reynolds & Robertson, 2003). Het betreft een programma voor voorschoolse educatie gericht op internaliserende en externaliserende problematiek bij kinderen van 0-6 jaar. Het programma is zowel voor de korte als lange termijn (17 jarige leeftijd) als zeer effectief geëvalueerd. Samengevat zijn er op dit moment geen goed onderbouwde preventieprogramma s beschikbaar die kunnen worden ingezet in de kinderopvang. Wel is men bezig om Tripple-P en VIPP-SD uit te breiden naar een versie voor de kinderopvang. 3.4 Verwijsstructuur psychosociale problematiek (in Amsterdam) Binnen het OKC (Ouder- en Kindcentrum) zijn verschillende disciplines vertegenwoordigd die zich bezighouden met preventieve zorg en welzijn (bijlage 13). Om de psychosociale ontwikkeling van een kind van 0 tot 4 jaar goed te kunnen volgen en kinderen met (dreigende) psychosociale problemen eerder en beter te signaleren en te verwijzen voert JGZ sinds 2009-2010 het programma Samen Starten (zie bijlage 14) in Amsterdam uit. 14

Het programma Samen Starten kenmerkt zich door aandacht, vanaf de geboorte, voor de gezinsfactoren en omgevingsfactoren die een rol spelen bij de psychosociale ontwikkeling van een kind (bijlage 14). Wanneer psychosociale problemen bij een kind worden gesignaleerd wordt extra aandacht besteed aan het gezin en kan ondersteuning worden geboden. In gevallen waarin kan worden volstaan met kortdurende, relatief eenvoudige hulp wordt rechtstreeks doorverwezen. Ook kan besloten worden dat het kind besproken wordt in het casuïstiek overleg of voor verdere diagnostiek verwezen wordt naar het VTO-team/BJAA (Vroegtijdige Onderkenning) (bijlage 13). Indien meer en/of intensievere hulp nodig is, zorgt VTO/BJAA dat de cliënt wordt geholpen met een zorgprogramma. Deze programma s worden in de agglomeratie Amsterdam uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders zoals Altra, Arkin, de Bascule, GGZ ingeest, HVO-Querido, MOC t Kabouterhuis, MEE Amstel&Zaan en Spirit. Deze zorgaanbieders hebben een aanbod waarin zowel ambulante hulp, daghulp en residentiële hulp vertegenwoordigd zijn. Vanaf 2011 is er in vrijwel elk OKC één keer per maand een casuïstiek overleg (-9 maanden tot 4 jaar). Tijdens dit overleg wordt het plan van aanpak van jonge risicokinderen in het gezinssysteem besproken met (in ieder geval) JGZ, VTO/BJAA (psycholoog), O&O (opvoedadviseur), Vangnet Jeugd (zorgcoördinator) en Algemeen Maartschappelijk Werk (AMW). VV mag kinderen officieel niet rechtstreeks bij VTO of VJ aanmelden. In de praktijk gebeurt dit echter regelmatig. De eigenlijke route zou via JGZ moeten verlopen. Wel kunnen VV kinderen inbrengen in het casuïstiek overleg. Figuur 1. VTO-route, de keten verloskunde, kraam- en jeugdgezondheidszorg 15

Werkprotocol Bezoeken aan voorschoolse voorzieningen Sinds 2005 bestaat in Amsterdam het protocol Bezoeken aan voorschoolse voorzieningen (Mheen, 2010). Volgens dit protocol bezoekt de JGZ twee keer per jaar al die VV s waarvan de medewerkers de training Kinderen die Opvallen (KDO) hebben gevolgd. KDV s waarvan de medewerkers KDO getraind zijn moeten zelf bij JGZ melden dat het personeel deze training heeft gehad en hiermee dus in aanmerking komen voor het werkprotocol Bezoeken Voorschoolse Voorzieningen. Ook VVE s moeten dit zelf na de training KDO aan JGZ doorgeven. Uit een korte inventarisatie in juni 2010 (GGD Amsterdam: Mheen, 2010) blijkt dat er zowel in de JGZ (OKC) als VV s verbetermogelijkheden zijn wat betreft aansluiting op dit protocol, doordat: - VV s niet doorgeven aan het OKC/JGZ dat ze de training hebben gehad; - VV s niet goed op de hoogte zijn van het werkprotocol; - De JGZ verpleegkundigen niet altijd goed op de hoogte zijn van het werkprotocol. In het Rapport Inspectie van Onderwijs 2008 wordt duidelijk dat de VVE voldoende in staat is om kinderen die extra zorg nodig hebben te identificeren. De externe zorg is echter niet dermate georganiseerd dat deze op tijd kan worden ingezet. Genoemde knelpunten zijn wachtlijsten in de jeugdhulpverlening, vertragende werking veroorzaakt door niet-meewerkende ouders (aan externe onderzoeken) en slechte communicatie en terugkoppeling door externen. Vanuit het rapport wordt aanbevolen dat samenwerkingsverbanden beter vastgelegd moeten worden. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn bij welke instelling de coördinatiefunctie wordt ondergebracht, hoe de verantwoordelijkheden worden verdeeld en hoe de financiering wordt geregeld. Financiële stromen JGZ en preventieprogramma s De Wet publieke gezondheid (Wpg, 2008) stelt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de JGZ van 0 tot 19 jarigen. Er is een Basispakket JGZ opgesteld waarin opvoedingsondersteuning expliciet is opgenomen. Het basispakket heeft een uniform deel dat aan elk kind moet worden aangeboden. Op grond hiervan kunnen kinderen worden doorverwezen naar hulpverleningsinstellingen of voorzieningen zoals peuterspeelzalen of de voorschool. Daarnaast heeft het basispakket een maatwerkdeel. Binnen dit maatwerkdeel hebben gemeenten de vrijheid om een op de doelgroep toegesneden aanbod te verzorgen. De Inspectie Kinderopvang van de GGD wordt betaald door de stadsdelen (per inspectie). De stadsdelen zijn verantwoordelijk voor de gang van zaken rond een KDV (vergunning etc.). Per stadsdeel wordt ander beleid gevoerd richting VVE en KDV voor wat betreft vergoedingen. DMO (Dienst maatschappelijke ondersteuning, gemeente Amsterdam) ondersteunt en faciliteert stadsdelen bij KDV en VVE. 16

Wetgeving Zolang de psychische gezondheid van een kind niet in gevaar is hebben VV s geen wettelijk vastgelegde taak in het signaleren en verwijzen van kinderen met problemen. Wel is er, in tegenstelling tot enkele jaren geleden, de laatste jaren een positieve houding ontstaan vanuit de VV s ten aanzien van het leveren van een bijdrage aan vroegsignalering en begeleiding van kinderen met psychosociale problematiek. In verband met de privacy wetgeving zal (een PMer van) een VV een gesignaleerd probleem altijd eerst met de ouders moeten bespreken voordat een externe organisatie mag worden ingeschakeld. Wanneer een extra observatie (- instrument) wordt ingezet door een PMer geldt het advies dit eerst te bespreken met de ouders / verzorgers. In het geval er vermoedens zijn van ernstige problemen en de ouders / verzorgers weigeren mee te werken, moet een VV hulp inschakelen. Een VV handelt altijd in het belang van het kind. Zo kan een VV, indien nodig via BJAA of rechtstreeks, de jeugdbescherming of het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) inschakelen. Zolang de organisatie de plaatsing van een kind voortzet, blijft zij verantwoordelijk voor het volgen van het kind en voor de communicatie van de bevindingen met de ouders. 17

4. Resultaten 4.1 Respons vragenlijsten en eigenschappen VV KDV Van de 313 aangeschreven KDV locaties hebben er 102 gereageerd (33%). Op twee locaties hebben alleen de leidinggevenden de vragenlijst ingevuld, op 2 locaties alleen de PMers en op 15 locaties één van de twee PMers. In totaal zijn er 100 vragenlijsten ingevuld door leidinggevenden en 184 door PMers (tabel 4.1). VVE Van de in totaal 36 aangeschreven VVE locaties hebben er 26 (72%) gereageerd. Op twee locaties hebben alleen de leidinggevenden de vragenlijst ingevuld, op 7 locaties alleen de PMers en op 17 locaties hebben zowel de leidinggevende als minimaal één PMer de vragenlijst ingevuld. In totaal zijn er 19 vragenlijsten ingevuld door leidinggevenden van een VVE en 36 van een PMer werkzaam op een VVE. Genoemde redenen van (medewerkers van) KDV locaties om niet deel te nemen aan het onderzoek waren; te druk, leidinggevende is langdurig afwezig, er is op dit moment geen leidinggevende, KDV is pas sinds enkele weken open, speciaal KDV (internationaal), of zeer klein KDV. Twee KDV s waren recentelijk opgeheven. Zesenveertig procent van de KDV s die hebben gereageerd zijn opzichzelfstaande organisaties die op één locatie opvang bieden. Tabel 4.1 Respons en kenmerken van verschillende opvanglocaties (aantallen en percentages) Respons / aangeschreven KDV locaties VVE locaties N= 102/313 = 33% N = 26/36 = 72% n % n % Respons Leidinggevenden 100 31,9 19 52,7 PMers 184 29,4 36 50,9 Grootte van de opvanglocatie 1 groep 14 13,7 5 20,8 2 of 3 groepen 29 28,5 12 50,0 4 of 5 groepen 40 39,2 7 29,2 6 of meer groepen 19 18,7 - - Pedagogisch programma Geen 60 63,2 - - Wel 35 36,8 25 96,2 Onbekend 7-1 3,8 18

Tabel 4.1 Vervolg KDV locaties VVE locaties n % n % Soort pedagogische Piramide 10 9,8 14 53,8 programma s Ko-totaal 4 4,0 21 80,8 Kaleidoscoop 3 3,0 8 30,8 Sporen - - - - Startblokken 2 2,0 5 19,2 Doe meer met Bas 3 3,0 - - Puk en Ko 3 3,0 - - Montessori 3 3,0 - - Anders 1 16 14,0 2 7,7 Leeftijdsverdeling kinderen 0 1 tot 2 jaar 47 26,0 in groep PMer 2 0 3 tot 4 jaar 66 36,5 1 2 tot 4 jaar 18 9,9 2 tot 3 3 tot 4 jaar 50 27,6 1. Sporen (n=2), Startblokken (n=2), ODC ontwikkelingsprogramma (n=1), Regio Emilia en Pikler (n=1), combinatie Kaleidoscoop en Pikler (n=1), huishouden van Jan Steen (n=2); respondenten hebben twee antwoorden ingevuld; 2.drie leidsters hebben niet ingevuld om welke groep het gaat In tabel 4.1 staan enkele kenmerken van de KDV locaties en de PMers die de vragenlijst hebben ingevuld. De meeste locaties die een vragenlijst hebben ingevuld hadden 4 of 5 groepen. In totaal werd op 63% van de locaties met een pedagogisch programma gewerkt, zoals Piramide of Ko-totaal. Gemiddeld werkten de PMers die de vragenlijst hebben ingevuld 8,1 jaar (sd = 6,4) in de kinderopvang. De onderverdeling van de PMers die de lijst hebben ingevuld was redelijk goed verdeeld over de verschillende leeftijdsgroepen. Alleen PMers die werkten met kinderen uit de leeftijdsgroep 1 tot 2-4 jaar zijn iets minder vertegenwoordigd. Binnen de VVE s bestond de helft van de locaties uit 2 of 3 groepen. Iets minder dan een derde van de locaties had 4 of 5 groepen. Op alle locaties (1 locatie onbekend) werd gewerkt volgens een programma, waarbij Ko-totaal (81%), Piramide (54%) en Kaleidscoop (31%) het vaakst werden gebruikt. Op ongeveer 1 op de 5 locaties werd verder nog met Startblokken gewerkt. Medewerkers van twee locaties gaven aan ook nog met een ander programma te werken, waarvan één aan Montessori was gerelateerd en de ander onbekend. PMers op de VVE s waren gemiddeld langer werkzaam in de kinderopvang dan PMers in de KDV s. Gemiddeld werkten zij 14½ jaar (sd = 9,5) in de kinderopvang, waarbij een kwart maximaal 8 jaar werkzaam was en een kwart van hen er al langer dan 20 jaar werkte. 19

4.2 VV en vroegsignalering psychosociale problematiek In tabel 4.2 en 4.3 wordt de mening van de leidinggevenden en PMers weergegeven ten aanzien van vroegsignalering, verwijzing en begeleiding van kinderen met psychosociale probleem in de KDV s en VVE s. KDV Leidinggevenden Zesentachtig procent van de leidinggevenden was het in sterke mate eens met de stelling dat een KDV een taak heeft in het signaleren van kinderen met psychosociale problemen. Ook vonden de meeste van hen dat een PMer een gesignaleerd probleem concreet moet kunnen maken (78%). In iets mindere mate, maar nog steeds meer dan de helft (56%), vonden leidinggevenden het een taak van een KDV om ouders te adviseren en hulp in te schakelen. Ongeveer één derde van de leidinggevenden vond dat PMers voldoende kennis hebben om psychosociale problemen te signaleren en concreet te maken, de helft van de leidinggevenden was het een beetje eens met de stelling de pedagogisch medewerker heeft voldoende kennis. Leidinggevenden die van mening waren dat een KDV geen taak heeft in het signaleren / adviseren of begeleiden van kinderen met psychosociale problemen vonden ook dat de PMers die op hun locatie werken daar onvoldoende kennis over hebben. In totaal was slechts 25% van de leidinggevenden ervan overtuigd dat de PMers voldoende kennis in huis hebben om deze kinderen te begeleiden (zie tabel 4.2). Pedagogisch medewerkers Een grote meerderheid (84%) van de PMers gaf aan in hun werk een kind / kinderen met gedragsproblemen tegengekomen te zijn. Driekwart van de PMers vond het hun taak om gesignaleerde probleem concreet te maken (74%) en het te bespreken met de ouders (75%). Iets minder dan de helft (44%) van de PMers gaf aan dat ze vinden dat ze een taak hebben in het begeleiden van kinderen met psychosociale problemen. En ongeveer 1 op de 5 (22%) vond het niet hun taak. Net als de leidinggevenden gaf de meerderheid aan dat ze niet voldoende kennis in huis hebben om deze kinderen goed te begeleiden (zie tabel 4.3). VVE Leidinggevenden Vrijwel alle (95%) leidinggevenden van de VVE s waren het in sterke mate eens met de stelling dat de kinderopvang een taak heeft in het signaleren van kinderen met gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen. In vergelijking met de leidinggevenden van de KDV s (10%) waren de helft minder leidinggevenden op de VVE s (5%) het (een beetje) oneens met de stelling dat PMers op de locatie waar zij werkzaam zijn voldoende kennis hebben om problemen te signaleren. Een grote meerderheid van hen (95%) vond dat de PMers wel voldoende kennis in huis hebben voor de signalering van problemen. Alle leidinggevenden op de VVE vonden het belangrijk dat PMers gesignaleerde problemen concreet moeten kunnen maken, waarbij 90% van hen van mening was dat de PMers daartoe ook voldoende zijn uitgerust. 20