ECLI:NL:RBOBR:2015:3890. Rechtbank Oost- Brabant. Datum uitspraak 09-07- 2015. Datum publicatie 09-07- 2015. Zaaknummer 14_3931



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBOBR:2015:3890

ECLI:NL:RBOBR:2017:3477

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBOBR:2014:6506

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBOBR:2017:2218

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBZWB:2017:800

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RBNNE:2017:1846

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBOBR:2016:392

ECLI:NL:RBOBR:2015:1146

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

Afweging In dit geval is er geen aanleiding tot het instellen van hoger beroep. Het voorstel is om de uitspraak voor kennisgeving aan te nemen.


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBOBR:2013:2706

de Rechtspraak 9 AP!~ ~O1~

ECLI:NL:RBDHA:2017:15972

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBNNE:2015:389

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

de Rechtspraak Rechtbank Den Haag PER FAX Over het beroep met zaaknummer SGR 13/9215 BESLU V258 deel ik u het volgende mee.

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummers: NL en NL

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBOBR:2017:1690

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBGRO:2007:BD6812

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RVS:2004:AR2515

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBMNE:2016:7377

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:RBOBR:2016:6372

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:RBGEL:2015:4920

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBGEL:2015:699

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

Transcriptie:

ECLI:NL:RBOBR:2015:3890 Rechtbank Oost- Brabant Datum uitspraak 09-07- 2015 Datum publicatie 09-07- 2015 Zaaknummer 14_3931 Rechtsgebieden Bestuursprocesrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Een expediteur die pakketten laat bezorgen waarin sterke drank zit, oefent geen slijtersbedrijf uit in de zin van de Drank- en Horecawet. Wetsverwijzingen Algemene wet bestuursrecht, geldigheid: 2015-07- 09 Samenvatting De burgemeester van de gemeente Best heeft terecht een verzoek van de Vereniging SlijtersUnie afgewezen om handhavend op te treden tegen expediteur DPD uit die gemeente. Dat oordeelt de rechtbank Oost- Brabant. De advocaat van de vereniging bestelde in mei 2014 via internet een fles sterke drank in Spanje en verzocht die op zijn kantoor in Eindhoven te bezorgen. Dit gebeurde enkele dagen later door een koerier in opdracht van de expediteur uit Best. Volgens de vereniging trad DPD feitelijk op als slijtersbedrijf, terwijl zij daar geen vergunning voor heeft. Daarom verzocht de vereniging de burgemeester van Best de Drank- en Horecawet te handhaven. De burgemeester wees het verzoek af, omdat er volgens hem geen sprake is van een slijtersbedrijf. Daarop stapte de vereniging naar de bestuursrechter. Volgens de rechtbank volgt uit de wet dat een slijtersbedrijf wordt uitgeoefend in een inrichting waar een drankvoorraad aanwezig is en particulieren flessen drank kunnen kopen die voorzien zijn van etiketten. Hiervan is bij DPD geen sprake, oordeelt de rechtbank. De eventuele flessen sterke drank die worden vervoerd, bevinden zich in pakketten en zijn niet herkenbaar voor de medewerkers van het bedrijf. Bovendien is er geen slijtlocatie waar particulieren drank kunnen uitzoeken, waar drank kan worden gekocht of verkocht en waar klanten zich kunnen laten voorlichten door een deskundige slijter. De activiteiten lijken in niets op de activiteiten die worden verricht door een

slijtersbedrijf zoals in de wet is beoogd. De rechtbank oordeelt dan ook dat de burgemeester het verzoek tot handhaving terecht heeft afgewezen. Uitspraak RECHTBANK OOST- BRABANT Zittingsplaats 's- Hertogenbosch Bestuursrecht zaaknummer: SHE 14/3931 uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2015 in de zaak tussen [eiseres], te Eindhoven, eiseres (gemachtigde: mr. M.C.J. Houben), en de burgemeester van de gemeente Best, verweerder (gemachtigden: mw. M.W.C.C. Van Rooij en dhr. J.W. van der Horst) Als derde- partij heeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap [bedrijf], statutair gevestigd te Best, gemachtigde: mw. C.B. Reuvers Procesverloop Bij brief van 4 juni 2014 heeft eiseres aan verweerder verzocht de Drank- en Horecawet (DHW) te handhaven omdat het in Best gevestigde bedrijf [bedrijf] zich schuldig zou maken aan een verboden uitoefening van het slijtersbedrijf. Bij besluit van 29 juli 2014, verzonden op 6 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld hij niet bevoegd is tot handhavend optreden over te gaan, omdat de levering van alcoholhoudende drank door [bedrijf] heeft plaatsgevonden in Eindhoven. Verweerder heeft het verzoek van eiseres doorgestuurd naar de burgemeester van Eindhoven. Bij besluit van 20 oktober 2014 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de Kamer Grondgebiedzaken van de Onafhankelijke Commissie voor de Behandeling van Bezwaarschriften (OCBB) van 22 september 2014, niet- ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Bij besluit van 15 januari 2015, verzonden op 3 februari 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder, onder intrekking van het bestreden besluit I, een herziene beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van de OCBB van 16 december 2014, ongegrond verklaard. Bij faxbericht van 4 mei 2015 heeft eiseres gronden aangevoerd tegen het bestreden

besluit II. De derde- partij ([bedrijf]) heeft op 7 mei 2015 schriftelijk gereageerd op het beroep. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [bedrijf] heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het door eiseres ingediende beroep tegen het bestreden besluit I mede gericht geacht tegen het bestreden besluit II. Overwegingen Ten aanzien van bestreden besluit I 1. Verweerder heeft bij bestreden besluit II het bestreden besluit I ingetrokken en een herziene beslissing op bezwaar genomen. Op grond hiervan heeft eiseres niet langer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit I is dan ook niet- ontvankelijk. Ten aanzien van bestreden besluit II 2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [bedrijf] is een expediteur die in opdracht van haar opdrachtgevers, door het inschakelen van vervoerders, pakketten laat bezorgen aan het adres van geadresseerden overeenkomstig artikel 8:60 Burgerlijk Wetboek (BW). [bedrijf] verwerkt een zeer grote hoeveelheid pakketten (tot wel 100.000 per nacht) die arriveren in een depot in Best. De medewerkers van [bedrijf] en de vervoerder zijn niet op de hoogte van de inhoud van de pakketten. [bedrijf] krijgt voor haar werkzaamheden het zogenaamde verzendtarief betaald door haar opdrachtgevers. Het verzendtarief is een bedrag dat gebaseerd is op het aantal pakketten dat een opdrachtgever per jaar verstuurt, ongeacht de inhoud van de pakketten. Op 28 mei 2014 heeft de ambtelijk secretaris van eiseres, tevens de gemachtigde van eiseres, vanuit Nederland een fles sterke drank besteld via de website www.uvinum.nl. Het bedrijf achter deze website, Uvinum, is gevestigd in Spanje. De Spaanse logistieke onderneming Seur heeft het pakket met de bestelde fles drank bezorgd bij [bedrijf]. Op 2 juni 2014 om 15.03 uur is het pakket in het depot van [bedrijf] in Best binnengekomen, waarna het pakket op 3 juni 2014 om 10.14 uur door of in opdracht van [bedrijf] is bezorgd op het adres van het kantoor van de gemachtigde van eiseres, aan de Kanaaldijk- Noord 1 te Eindhoven. 3. Bij brief van 4 juni 2014 heeft eiseres verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen [bedrijf] wegens het handelen in strijd met de Drank- en Horecawet (DHW). Eiseres heeft zich in deze brief op het standpunt gesteld dat [bedrijf] als slijtersbedrijf in de zin van de DHW dient te worden aangemerkt, dat er bij de afgifte van

de fles drank door [bedrijf] niet is gecontroleerd of sprake was van particulier gebruik en dat bij de levering door [bedrijf] evenmin een leeftijdscontrole heeft plaatsgevonden. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit II op het standpunt dat hij terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen nu niet hij maar de burgemeester van Eindhoven bevoegd is over het verzoek tot handhaving te beslissen. De fles sterke drank is immers in de gemeente Best besteld noch bezorgd. Van de uitoefening van een slijtersbedrijf door [bedrijf] is volgens verweerder geen sprake en evenmin is daarvan in enig ander geval gebleken. In haar aanvullende gronden heeft eiseres gesteld dat het verzoek om handhaving niet gericht is op de afgifte in Eindhoven en het al dan niet toepassen van leeftijdscontrole, maar op het volgens eiseres door [bedrijf] in Best uitgeoefende slijtersbedrijf. Ter zitting heeft eiseres dit standpunt herhaald. De rechtbank zal zich op grond hiervan in haar uitspraak beperken tot de beantwoording van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [bedrijf] geen slijtersbedrijf in de zin van de DHW uitoefende en dat verweerder dus niet bevoegd was handhavend op te treden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt 4. De relevante artikelen uit de DHW luiden: Artikel 1 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: - slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak- alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen; - slijtlokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van of samenvallend met een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse; Artikel 3 1. Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen. Artikel 7 1. Een vergunning is vereist voor iedere inrichting. 2. Geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van het slijtersbedrijf anders dan in een inrichting. Artikel 8 1. Leidinggevenden van het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen 2. 3.Leidinggevenden beschikken tevens over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

Artikel 24 1. Het is verboden een horecalokaliteit of een slijtlokaliteit voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is: a. een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in artikel 29, tweede lid, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder. Voorts acht de rechtbank relevant de navolgende passages uit de wetsgeschiedenis. Memorie van toelichting: Het stellen van inrichtingseisen geschiedt om het tappen van alcoholhoudende drank en het slijten van sterke drank te doen plaatsvinden onder omstandigheden, welke uit sociaal- hygiënisch oogpunt aanvaardbaar zijn. Dit doel zou niet worden bereikt, indien dit tappen of slijten ook op plaatsen welke bezwaarlijk aan bedoelde eisen kunnen voldoen, zou worden toegelaten. Gelet op het vorenstaande is in het wetsontwerp de bepaling opgenomen, dat geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van een bedrijf of werkzaamheid, waarvoor het vergunningstelsel geldt, anders dan in een inrichting. Bij het slijten van alcoholhoudende drank is wel degelijk sprake van verkopen, doch ook in dat geval verdient het aanbeveling te spreken van verstrekken". Het wetsontwerp legt immers in navolging van de bestaande Drankwet ook aan het krachtens vergunning slijten van alcoholhoudende drank territoriale beperkingen op. Zo mag in een gebouw slechts alcoholhoudende drank worden gesleten in de lokaliteiten, welke in de vergunning zijn vermeld. Daarmede wordt de plaats, waar wordt gesleten, van grote betekenis, hetgeen impliceert, dat het, indien men het woord verkopen" bezigt, mede van de plaats, waar een koop- en verkoopovereenkomst tot stand komt, zou afhangen, of al dan niet van wetsovertreding sprake is. Dit zou er b.v. toe leiden, dat een slijter bestellingen, welke bij hem telefonisch worden gedaan naar aanleiding van een door hem gezonden prijscourant, slechts zou mogen aanvaarden, indien zijn telefoontoestel zich bevindt in een lokaliteit, welke overeenkomstig artikel 8, eerste lid, onder a van het wetsontwerp in de vergunning is vermeld. Dergelijke consequenties zijn moeilijk te aanvaarden. Bovendien is de plaats, waar een overeenkomst tot stand komt, niet altijd gemakkelijk te bepalen. Naar de mening van de ondergetekenden dient derhalve ook hier de voorkeur te worden gegeven aan het feitelijke begrip verstrekken". De mogelijkheid om de omschrijving van het slijtersbedrijf bij algemene maatregel van bestuur uit te breiden wordt geschapen om als uitoefening van dit bedrijf te kunnen aanmerken het met het verstrekken van alcoholhoudende drank gepaard gaande verstrekken aan particulieren van die waren, welke bij het gebruiken van die drank plegen te worden genuttigd of gebezigd, zoals b.v. zoutjes en kaas onderscheidenlijk kurketrekkers en glaswerk. Tegen een dergelijke uitbreiding van het slijtersbedrijf bestaat naar de mening van de ondergetekenden uit sociaal- hygiënisch oogpunt geen bezwaar. Het naar de inhoud uit de bestaande Drankwet overgenomen artikel 11 van het wetsontwerp is gebaseerd op de gedachte, dat in beginsel geen kleinhandel mag worden uitgeoefend daar waar krachtens vergunning alcoholhoudende drank wordt verstrekt, teneinde te voorkomen, dat degenen, die andere waren dan drank wensen te

kopen onnodig aan de verleiding om alcoholhoudende drank te gebruiken of te kopen worden blootgesteld. Anderzijds is er alles voor te zeggen, dat degene, die bij de slijter drank koopt, zich daar tevens meerbedoelde waren kan verschaffen. Juist de slijter is degene, die kan adviseren, wat bij bepaalde dranken wel of niet kan worden genuttigd. Bij totstandkoming van een regeling in boven aangegeven zin kunnen met name de aan een slijter te stellen eisen van vakbekwaamheid mede op deze waren betrekking hebben. Artikel 14 is wederom ontleend aan de bestaande Drankwet. Het is een samenvatting van een onderdeel van artikel 2 en van artikel 39, eerste lid, onder b, van deze wet. Het in laatstbedoelde bepaling vervatte voorschrift, dat op de verpakking het alcoholpercentage dient te zijn vermeld, geldt thans slechts voor diegenen, die zonder verlof A zwak- alcoholische drank voor gebruik elders dan ter plaatse verstrekken. Volgens het onderhavige artikel zal dit voorschrift, zulks mede ter voorlichting van het publiek, ook gelden voor degenen, die het slijtersbedrijf uitoefenen. (Kamerstukken II 1961-1962, 6811, nr. 3, MvT, p. 18-24) Memorie van antwoord: (ten aanzien van artikel 3, lid 2, van het ontwerp van Wet) Het lijkt de ondergetekenden nuttig in dit verband op te merken, dat, anders dan het slijtersbedrijf, de z.g. horeca"- bedrijvigheid in de praktijk een veelheid van schakeringen vertoont. (ten aanzien van artikel 3, lid 3, van het ontwerp van Wet) De in dit lid vervatte omschrijving van het begrip slijtersbedrijf" brengt mede, dat een ieder, die bedrijfsmatig aan particulieren sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse verstrekt, daartoe op grond van het eerste lid, onder b, in het bezit moet zijn van een vergunning. Een grossier", die mede aan particulieren levert, oefent in zoverre het slijtersbedrijf uit en heeft daartoe een vergunning nodig. Dit volgt rechtstreeks uit de gegeven omschrijving. Een opsomming, daarnaast, van de categorieën afnemers, aan wie hij zonder vergunning mag leveren, is, in het licht van het bovenstaande, overbodig. Het geven van een aanwijzing betreffende alcoholpercentage bij verkoop zowel van zwak- alcoholische als van sterke drank behoort naar de mening van de ondergetekenden tot de normale service, welke bij het verstrekken van drank aan het publiek dient te worden geboden. Voor de veronderstelling, dat de vraag naar sterke drank met het hoogste alcoholpercentage zal toenemen, omdat daarmede de beste kwaliteit zou worden verkregen, zijn naar de mening van ondergetekenden onvoldoende indicaties aanwezig. Het is immers algemeen bekend te achten, dat de kwaliteit van de drank behalve van het alcoholpercentage van vele andere factoren afhankelijk is. Bovendien kunnen de kopers van drank van hun leveranciers, gezien de aan dezen gestelde eisen van vakbekwaamheid, ter zake de nodige deskundige voorlichting ontvangen. (Kamerstukken II 1962-1963, 6811, nr.5, MvA, p. 7-9) 5. Uit de wet en de aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis volgt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat het door de wetgever beoogde slijtersbedrijf wordt uitgeoefend in een inrichting, waar voorraad aanwezig is waaruit particulieren, indien gewenst na advies van de ter zake deskundige slijter, een keuze kunnen maken uit de

van etiketten voorziene flessen, waarna uiteindelijk de sterke drank wordt verkocht (verstrekt). Gelet op de hierboven geschetste feiten is er bij [bedrijf] geen voor het publiek zichtbare van etiketten voorziene drankvoorraad aanwezig. De eventueel aanwezige flessen sterke drank bevinden zich in pakketten en zijn als zodanig voor de medewerkers van [bedrijf] en vervoerders niet herkenbaar. Er is geen slijtlokaliteit waar particulieren drank kunnen uitzoeken, waar drank kan worden ge- of verkocht (verstrekt) en waar klanten zich kunnen laten voorlichten door een deskundige slijter. De activiteiten van [bedrijf] lijken in niets op de vergunningplichtige activiteiten die worden ontplooid door het slijtersbedrijf als bedoeld door de wetgever. Gelet op de feitelijke werkzaamheid van [bedrijf], het (doen) vervoeren van pakketten, staat ook vast dat [bedrijf] niet aangemerkt kan worden als een grossier, die optreedt als handelaar tussen enerzijds de fabrikant of importeur en anderzijds de detaillist. De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf] geen slijtersbedrijf uitoefent zoals bedoeld in de DHW. Daarom heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden. 6. Het beroep is ongegrond. 7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep - tegen het besluit van 20 oktober 2014 (het bestreden besluit I): niet- ontvankelijk - tegen het besluit van 15 januari 2015 (het bestreden besluit II): ongegrond Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter, en mr. J.M.H. Rijken- Lie, en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Langen- Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015. griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.