SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG



Vergelijkbare documenten
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 11 april 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

1.3 De gemachtigde van eiseres heeft producties nagezonden bij brieven van 2 en 8 maart 2005.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 31 januari 2012 het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen zullen hierna worden aangeduid als de stichting en de arts.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis in kort geding en bodemprocedure in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als X, A en het Vereveningsfonds.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

31 december 2003 NR. 13. (03/17) AFREKENING NA MINNELIJKE BEËINDIGING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Kenmerk: 03/12. Arbitraal vonnis in de zaak van:

NR. 12. SCHORSING VAN MEDISCH SPECIALIS NIET RECHTMATIG. REHABILITATIE. VERGOEDING VAN IMMATERIËLE SCHADE EN KOSTEN VAN EXTRAJUDICIËLE RECHTSBIJSTAND.

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 04/04. Arbitraal vonnis in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. College van Arbiters. ARBITRAAL VONNIS nr d.d. 25 januari 2013 in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser, de Stichting en de Vereniging, die samen ook verweerders worden genoemd.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Heeft op 11 april 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De partijen worden hierna aangeduid als het ziekenhuis en verweerder.

Bij deze memorie zijn acht producties (genummerd 1-8) gevoegd.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 03/18. Arbitraal vonnis in de zaak van: A, wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. J.C.J.

NR. 3. AMBTELIJKE AANSTELLING NAAST TOELATINGSOVEREENKOMST. BEVOEGDHEID VAN SCHEIDSGERECHT. PREMIE VOORTGEZETTE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING BIJ VUT.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Nr. 13. ONTBINDING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST MET TOEKENNING VAN SCHADEVERGOEDING

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

NR. 1. ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST VAN DIRECTEUR VAN VERPLEEGHUIS. VERGOEDING. KANTONRECHTERSFORMULE.

NR. 17. ONTBINDING VAN ARBEIDSOVEREENKOMST VAN DIRECTEUR. VERGOEDING.

Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis van 16 december 2014 in kort geding. Kenmerk SG KG 14/33

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Kenmerk: 03/05. Arbitraal vonnis in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBDHA:2015:16283

NR. 9. OPZEGGING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST. VERGOEDING.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna ook aangeduid als eiser en de stichting.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Nr. 5. SCHADEVERGOEDING WEGENS TEKORTKOMING IN VINDEN OPVOLGER.

ECLI:NL:RBDOR:2008:BD6428

1.2 A heeft bij nadere memorie van eis, voorzien van producties, gevorderd dat het Scheidsgerecht:

Partijen worden hierna ook aangeduid als de maatschap en de stichting.

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG 04/19. Arbitraal vonnis in de zaak van: A., wonende te B., eiser, gemachtigde: mr. B.G.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 4 juni 2012 het navolgende arbitraal vonnis gewezen in de zaak van:

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. College van Arbiters. ARBITRAAL VONNIS nr d.d. 3 september 2009 in de zaak van:

ECLI:NL:RBAMS:2017:3179

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ter zake van een geschil tussen M.M., hierna te noemen: opdrachtgever, de besloten vennootschap D. B.V., hierna te noemen: aanneemster,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

NR. 4. ONTBINDING VAN ARBEIDSOVEREENKOMST VAN DIRECTEUR. WACHTGELD. FICTIEVE OPZEGTERMIJN. KOSTEN VAN RECHTSBIJSTAND.

ECLI:NL:RBAMS:2010:BO3017

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

Samenvatting. Consument, tegen. Arag SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen Aangeslotene. 1. Procesverloop

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

Beweerdelijke strijd met regel 6 Erecode. Belegging en schijn van mogelijke belangenverstrengeling

ECLI:NL:RBLIM:2016:661

het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlage(n); het verweerschrift van Rechtshulpverlener; de repliek van Consument.

Commissie van Beroep BVE

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

SAMENVATTING U I T S P R A AK

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

Transcriptie:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 11/29 Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt: mr. A. Hammerstein, wonende te Arnhem, voorzitter, G.R de Zeeuw, wonende te Dordrecht, dr. B.J.N. Schreuder, wonende te Oldebroek, arbiters, bijgestaan door mr. M. Middeldorp, griffier, heeft op 8 december 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De stichting A., gevestigd te Z., eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie, gemachtigde: mr. L.M. van der Sluis; tegen: B., wonende te Y., verweerder in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie, gemachtigde: mr. D.A. Witberg. Partijen worden aangeduid als de stichting en de arts. 1. Procesverloop 1.1 De stichting heeft bij memorie van eis, gedateerd 7 oktober 2011, het Scheidsgerecht verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang dan wel op een in goede justitie te bepalen termijn te ontbinden op grond van gewichtige redenen zoals bedoeld in artikel 1.2.5 Arbeidsvoorwaardenregeling Medische Specialisten respectievelijk artikel 7:685 BW, met een redelijke verdeling dan wel veroordeling van partijen in de proceskosten. Bij de memorie van eis zijn zeven producties gevoegd. 1.2 De arts heeft bij memorie van antwoord, gedateerd 28 oktober 2011, verweer gevoerd. Hij heeft in conventie primair geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de stichting en subsidiair verzocht in geval ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen gelijk aan het (resterende) salaris over de periode tot 1 juni 2012, een bedrag van 2.534,05 voor kosten van juridische bijstand en een vergoeding van 25.000,-- ter zake van immateriële schade, althans een zodanige voorziening als het Scheidsgerecht zal menen te behoren. De arts heeft in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd dat de stichting wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van 5.436,12 en tot herberekening van de diensten

in verband met de inconveniëntentoeslag uitgaande van 7% in plaats van 2%, waarbij de stichting binnen veertien dagen na de datum van het arbitrale vonnis gespecificeerde rekeningen aan de arts dient toe te zenden, met veroordeling van de stichting in de door de arts gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van 2.534,05, in alle gevallen met veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure. Bij deze memorie zijn vijftien producties gevoegd. 1.3 De stichting heeft bij (voorwaardelijke) memorie van antwoord in reconventie de vorderingen van de arts bestreden en twee producties overgelegd. 1.4 De gemachtigde van de stichting heeft bij brief van 25 november 2011 twee aanvullende producties overgelegd. De gemachtigde van de arts heeft bij brieven van 24 en 29 november 2011 aanvullende producties overgelegd. 1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Den Haag op 2 december 2011. Aan de zijde van de stichting waren daarbij aanwezig drs. C., P&O adviseur sr., dr. D. en drs. E., respectievelijk lid/opleider en voorzitter van de maatschap KNO, bijgestaan door haar gemachtigde. De arts was in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben aan de hand van pleitnota s de wederzijdse standpunten nader toegelicht. 2. Samenvatting van het geschil 2.1 De arts, geboren in 1964, is sinds 1 juni 2010 in dienst van de stichting als chef de clinique KNO. Hij is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan, voor de duur van twee jaar. Zijn brutosalaris bedraagt 8.192,-- per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. De arbeidsovereenkomst bepaalt in artikel 6 dat de toeslag voor frequentie van diensten 2% is, in artikel 7 dat voor werkelijk gemaakte persoonlijke kosten een budget van ten hoogste 5.344,-- beschikbaar is, en in artikel 13 dat tussentijdse opzegging van de overeenkomst mogelijk is waarbij voor de werkgever een termijn van één maand geldt. 2.2 De arts heeft in de periode van 1 februari 2005 tot 1 januari 2006 op basis van een reintegratieplaats in het ziekenhuis van de stichting gewerkt bij de afdeling KNO. Hij is daarna in andere ziekenhuizen werkzaam geweest. Bij het aangaan van zijn huidige dienstverband is hem meegedeeld dat hem geen plaats in de maatschap KNO zou worden aangeboden. De arts heeft in een e-mail van 6 april 2010 aan een van de leden van de maatschap de gemaakte afspraken bevestigd. Deze is daarmee volgens een e- mail van 7 april 2010 akkoord gedaan. Een van de afspraken luidde: Als speerpunt otologische chirurgie. Volgens de arts hield deze afspraak in dat hij zich zou toeleggen op dit soort van operaties, maar de stichting meent dat de afspraak inhield dat de arts hierin verder wilde worden opgeleid wegens tekortschietende expertise. 2.3 Op verzoek van de arts heeft op 1 februari 2011 een evaluatiegesprek plaatsgevonden met de feitelijke leidinggevende (de voorzitter van de maatschap KNO). Volgens de arts is hem toen kenbaar gemaakt dat hij goed functioneerde, doch de stichting heeft gesteld dat de arts in voldoende mate functioneerde gezien zijn beperkte inzetbaarheid. De arts en de stichting zijn het erover eens dat de snelheid van werken punt van aandacht is geweest in dier voege dat de arts te langzaam was bij het 2

uitvoeren van operatieve ingrepen. Volgens de stichting heeft de arts geen ooroperaties mogen uitvoeren, welke stelling door de arts gemotiveerd is weersproken. Hij heeft erop gewezen dat hij al dan niet onder supervisie een aantal operatieve ingrepen heeft verricht, ook van meer ingrijpende aard en omvang. 2.4 In maart 2011 heeft de maatschap anesthesiologie over het functioneren van de arts geklaagd bij de maatschap KNO in het ziekenhuis van de stichting. De klachten gingen over de samenwerking met en de wijze van communiceren van de arts. Daarbij werden ook problemen genoemd met betrekking tot de kwaliteit van zijn werk, in het bijzonder bij ATE s/kinderkno. De arts heeft volgens de stichting enige tijd de kinderoperaties onder supervisie uitgevoerd. Volgens de arts heeft hij slechts een kort gesprek gehad met de voorzitter van de maatschap over een incident bij een kind dat heeft plaatsgevonden in februari 2011. De anesthesist heeft toen een patiëntje geïntubeerd. De arts ontkent dat hij van het kinderprogramma is afgehaald en dat over de kwaliteit van zijn werk is geklaagd. 2.5 De Stichting heeft gesteld dat op 29 juni 2011 een ernstig incident heeft plaatsgevonden tijdens de operatie van een jonge patiënte. De arts heeft van het incident melding gemaakt bij e-mail van 29 juni 2011 aan de voorzitter van de maatschap KNO. Bij het uitnemen van de mondklem zijn twee melktanden losgeraakt. Op 30 juni 2011 heeft de arts hierover met de voorzitter een gesprek gehad. Deze heeft aan de arts toen meegedeeld dat de betrokken anesthesist erg geschrokken was en overwoog geen anesthesie meer te verlenen bij door de arts uit te voeren operatieve ingrepen. Volgens de voorzitter was er ook bij het OK-personeel bezorgdheid over de kwaliteit van de prestaties van de arts. 2.6 Op 4 juli 2011 is aan de arts per e-mail (productie 3 van de stichting) de inhoud van het gesprek bevestigd en is hem meegedeeld dat hij voorlopig geen operaties meer mocht uitvoeren. Volgens de stichting moesten eerst de emoties tot bedaren komen en zou worden onderzocht of nog voldoende vertrouwen bestond in het functioneren van de arts. De arts heeft hierop gereageerd per e-mail van 8 juli 2011 (productie 4 van de stichting). Hij schrijft dat hij ook zelf geschrokken is van het incident ( dat niet had mogen gebeuren ) en dat hij begrijpt dat dit ook bij anderen het geval is geweest. Hij verzoekt voorbeelden te geven van zijn niet vlekkeloos functioneren omdat hij zich graag wil verbeteren. 2.7 Op 22 juli 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een P&O adviseur van de stichting, de voorzitter en een lid/opleider van de maatschap KNO enerzijds en de arts anderzijds. Daarin is hem meegedeeld dat de stichting en de maatschap de samenwerking met hem willen beëindigen, omdat zij het niet langer verantwoord achten hem werkzaamheden in het ziekenhuis te laten verrichten. Het door de arts gedane verzoek (om voorbeelden te geven) werd niet gehonoreerd, omdat geen vertrouwen meer in hem bestond. De arts is vrijgesteld van werkzaamheden. Tussen partijen zijn tevergeefs onderhandelingen gevoerd over een minnelijke regeling. Omdat de arts de gronden voor een beëindiging van de arbeidsverhouding betwistte, heeft de stichting verklaringen laten opstellen door de poli-zusters, de drie OKassistenten en de maatschap anesthesiologie waarin wordt bevestigd dat en waarom geen vertrouwen meer in samenwerking met de arts bestaat. 3

3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 18 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, en staat tussen partijen niet ter discussie. Partijen zijn het erover eens dat het Scheidsgerecht zal beslissen bij wege van arbitraal vonnis. 4. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 4.1 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat door het wederzijds ontbreken van vertrouwen de basis voor verdere samenwerking is weggevallen. Dit levert een verandering van omstandigheden op die een gewichtige reden is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het Scheidsgerecht zal de ontbinding uitspreken per 1 januari 2012 op voorwaarde dat de stichting geen gebruik maakt van haar bevoegdheid de vordering in te trekken, nu aan de arts ter zake van de ontbinding de hierna te bespreken vergoeding wordt toegekend. 4.2 Met betrekking tot de aan de arts toe te kennen vergoeding oordeelt het Scheidsgerecht als volgt. De stichting heeft aan haar verzoek tot ontbinding niet ten grondslag gelegd dat de arts in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden verwijtbare fouten heeft gemaakt. Wel heeft de stichting aangevoerd dat de samenwerking met de arts zodanig is bemoeilijkt dat voortzetting daarvan redelijkerwijze niet van haar kan worden gevergd, derhalve een reden als bedoeld in artikel 1.2.5 AMS. Volgens de stichting zou bij voortzetting de goede patiëntenzorg in gevaar komen. Hoewel het Scheidsgerecht op grond van wat bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht er niet aan twijfelt dat dit de oprechte overtuiging is van de leden van de maatschap KNO en dat die overtuiging ook door andere in het ziekenhuis van de stichting werkzame betrokkenen wordt gedeeld, kan van de juistheid van het standpunt van de stichting niet worden uitgegaan. De stichting heeft immers naar het functioneren van de arts niet volgens de daarvoor geldende professionele maatstaven deugdelijk onderzoek doen instellen dat is uitgemond in een behoorlijk gemotiveerd rapport. Weliswaar berust volgens de stichting de aan de arts op 22 juli 2011 gedane mededeling op de uitkomst van een door een commissie ingesteld onderzoek, doch niet is gebleken dat: i) aan de arts is meegedeeld dat een commissie is ingesteld voor het doen van onderzoek naar zijn functioneren; ii) de samenstelling van de commissie en de aan de commissie verleende opdracht aan hem zijn bekend gemaakt; iii) hem gelegenheid is gegeven aan de voormelde commissie zijn visie kenbaar te maken en zo nodig verweer te voeren tegen dan wel commentaar te leveren op de in het onderzoek aan het licht gekomen standpunten en de tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen; iv) een rapport is opgemaakt van de bevindingen van de commissie waarin aan de arts en aan andere betrokkenen duidelijk wordt gemaakt hoe de commissie aan haar conclusies is gekomen en waarop die conclusies zijn gebaseerd. Bij een zo fundamenteel gebrek aan deugdelijk en controleerbaar onderzoek moet aan de stellingen van de stichting op dit punt worden voorbijgegaan. Wel wordt in aanmerking genomen dat de arts zijn werkzaamheden al sinds eind juli 2011 niet meer heeft behoeven te verrichten, dat ook hij erkent dat een onwerkbare situatie is ontstaan en dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds mede op die grond opzegbaar was. Het is aannemelijk dat de arts niet gemakkelijk ander werk zal kunnen 4

vinden en, mede door de beëindiging van dit dienstverband, mogelijk zelfs geruime tijd zonder werk als KNO-arts kan komen te zitten. Op grond van dit een en ander wordt een vergoeding toegekend op basis van factor C=1 in de gebruikelijke kantonrechtersformule. Deze vergoeding is gelijk aan drie maanden salaris, inclusief vakantietoeslag en andere vaste toeslagen. 4.3 De arts heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Het is niet aannemelijk dat de arts enig ander nadeel heeft geleden van het feit dat hij vanaf 22 juli 2011 feitelijk geen werk meer in het ziekenhuis van de stichting heeft verricht. De verstoring van de arbeidsverhouding is niet (in overwegende mate) te wijten aan gedragingen van de stichting die grond voor een dergelijke vergoeding zouden kunnen opleveren. De arts heeft ook niet aangetoond dat zijn reputatie is beschadigd door nodeloos grievende of belastende mededelingen van de zijde van de stichting. Voor toekenning van een vergoeding ter zake van immateriële schade acht het Scheidsgerecht geen enkele grond aanwezig, zodat de desbetreffende vordering van de arts wordt afgewezen. 4.4 De overige (voorwaardelijk reconventionele) vorderingen van de arts komen wegens ongegrondheid niet voor toewijzing in aanmerking. De stichting heeft wat de verhoging van de intensiteitstoeslag betreft onweersproken aangevoerd dat de overeengekomen toeslag overeenstemt met de in haar ziekenhuis voor alle soortgelijke functies gehanteerde hoogte daarvan. De door de arts opgestelde berekening is door de stichting terecht betwist, nu de daarin gehanteerde uitgangspunten en maatstaven ondeugdelijk zijn en de noodzakelijke specificaties ontbreken. De arts heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat voldoende aanleiding bestaat voor een aanpassing van de in de arbeidsovereenkomst afgesproken 2%, laat staan dat hij heeft aangetoond dat deze op 7% moeten worden bepaald. Wat de vergoeding van de kosten van een coach en de daarbij behorende reiskosten betreft, stuit de vordering van de arts reeds hierop af dat hij zonder enig overleg tot het volgen van coaching heeft besloten en dat de stichting aan de arts al in september 2010 desgevraagd heeft meegedeeld niet tot het vergoeden van deze kosten bereid te zijn. Voor zover deze kosten al voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen, had de arts zich volgens de onvoldoende weersproken stelling van de stichting in elk geval eerst tot de maatschap KNO moet richten. Dat heeft hij echter nimmer gedaan. De stichting stelt zich terecht op het standpunt dat de arts niet heeft aangetoond dat deze kosten vallen onder de kosten als bedoeld in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst. 4.5 Het Scheidsgerecht ziet in de uitkomst van deze procedure reden de stichting te veroordelen tot betaling van de kosten van het Scheidsgerecht, met bepaling dat partijen voor het overige zowel in conventie als in reconventie de eigen kosten moeten dragen. Voor een afzonderlijke toekenning van een vergoeding van buitengerechtelijke kosten aan de arts, ziet het Scheidsgerecht geen grond, zodat ook die vordering wordt afgewezen. 4.6 De stichting krijgt de gelegenheid tot het intrekken van haar vordering tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en wel tot uiterlijk 23 december 2011. Ook in dat geval geldt de beslissing over de kosten als overwogen onder 4.5. 5

5. Beslissing Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis in conventie en in reconventie. 5.1 Indien de stichting haar desbetreffende vordering niet uiterlijk op 23 december 2011 heeft ingetrokken, wordt de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 januari 2012. 5.2 De stichting is in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst gehouden aan de arts een vergoeding te betalen gelijk aan het bedrag van drie maanden brutosalaris, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. 5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, bepaald op een bedrag van 5.945,--, komen voor rekening van de stichting en worden verhaald op het door haar betaalde voorschot. 5.4 Voor het overige dienen partijen ieder de eigen kosten te dragen. 5.5 Het over en weer anders of meer gevorderde wordt afgewezen. Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 8 december 2011 naar partijen verstuurd. 6