Voorpagina: Bjorn Kelders, oud- leerling REA College Nijmegen, momenteel werkzaam bij Vincent Willems Hoveniers.

Vergelijkbare documenten
Informatie over de Wajong

Factsheet Wajong: Informatie over Wajonginstroom in 2010

Feiten en cijfers Wajong

De gemeenteraad aan zet Wat wilt u weten over de jongeren met een beperking in uw regio?

Werk, inkomen. sociale zekerheid. versie

Werk, inkomen. sociale zekerheid

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Participatiewet Doelgroepregister, Banenafspraak

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beschut werk in Aanleiding

Wajongers op de arbeidsmarkt. Driebergen, 26 januari Erik Voerman Businessadviseur, UWV WERKbedrijf

College Overdracht Wajong aan gemeenten COLLEGE OVERDRACHT WAJONG AAN GEMEENTEN

Het eerste jaar nieuwe Wajong

Geschikt werk voor geschikte mensen

Anja Holwerda Wetenschapper UMCG, Sociale Geneeskunde/Arbeid en Gezondheid

Doel bijeenkomst. Informeren over de stand van zaken. Beeld schetsen van de beoogde aanpak UWV. Ophalen vragen, opmerkingen, tips en zorgen

Informatiebijeenkomst Participatiewet (Wajong) Nieuwe wet: de Participatiewet

Participatiewet en Quotumheffing White Paper

Arbeidsparticipatie van jonggehandicapten

Ontwikkelingen wet- en regelgeving bij arbeidsintegratie. November 2013 Neeltje Huvenaars

Tweede Kamer der Staten-Generaal

We zien in figuur 2 dat het aandeel personen met een migratieachtergrond toeneemt van 46 procent januari 2015 naar 51 procent in juni 2017.

Een nieuwe taak voor gemeenten

Mensen met een arbeidsbeperking

Wajongmonitor: tweede rapportage

Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u?

KPC groep Den Bosch

Actualisering en aanvullingen onderzoek Waar is de doelgroep

Nieuwe wetten voor zorg en ondersteuning bij wonen en werken

Participatiewet. Figuur 2: Personen met bijstandsuitkering: verdeling naar leeftijd januari 2015 december % 80% 49% 54% 60% 40% 42% 37% 20%

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Wajongers aan het werk met loondispensatie

Mats Werkt! DÉ CURSUS VOOR HET BEGELEIDEN VAN MENSEN MET EEN ARBEIDSBEPERKING OP DE WERKVLOER.

UWV Kennisverslag

Veranderingen rond werk en zorg. Informatie voor ouders van kinderen in het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

Wet Werken naar Vermogen

Mensen met een arbeidsbeperking

De Participatiewet. In een politiek krachtenveld. 25 september Twitter mee! hashtag: #VGNparticipatie

André Oosterlee. Regioconsulent Zuidwest Sien. Trainer Wajongproject Ikkan.. (voorheen PhiladelphiaSupport)

Wie ben ik? Turgut Hefti Arbeidsdeskundige en jurist UWV, Achmea DossierMeester

UWV Monitor Arbeidsparticipatie 2014

Agenda. Wajong Onafhankelijk arbeidsadviseur. Nieuwe wet Nieuwenaam. Aanleiding. Oude Wajong. Nieuwe Wajong

Jack Kerkhofs Onderwijsgroep Buitengewoon / TECA

nwajong Harm Rademaekers NvA, 22 november 2013 Senior Beleidsontwikkelaar / register arbeidsdeskundige

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

WERK EN INKOMEN VOOR JONGGEHANDICAPTEN Signalen uit de praktijk in vraag en antwoord. Breed Platform Verzekerden en Werk NUMMER 1, november 2006

Beleidsplan Participatiewet

VISIE BESCHUT WERK (nieuw) REGIO MIDDEN-LIMBURG

arbeid / dagbesteding Participatiewet

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Visie en uitgangspunten (1)

Wajong en Participatiewet

Bouwstenen voor effectieve reintegratie

VISIE BESCHUT WERK (nieuw) REGIO MIDDEN-LIMBURG

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Verzoek Voorziening beroepsonderwijs bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Factsheet. Participatiewet. Informatie voor de werkgever, juli 2014

De Participatiewet. Raad op Zaterdag Den Haag, 21 september Edith van Ruijven

Informerende bijeenkomst Participatiewet. voor gemeenteraadsleden West-Friesland. Woensdag 14 mei 2014 Maandag 26 mei 2014

UWV Monitor Arbeidsparticipatie Aan het werk zijn, komen en blijven van mensen met een arbeidsbeperking

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Oegstgeest 2015

BELEIDSREGELS INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

De 7 belangrijkste vragen:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kwantitatieve informatie Eerste vier maanden 2016 UWV

Wet werken naar vermogen. perspectieven voor cliënten en gemeente?

Datum 29 maart 2017 Versie 3.1 Pagina 1 Duurzaamheid van banen binnen de Banenafspraak

Inventarisatie medewerkers met een arbeidsbeperking in openbare bibliotheken

Signalen uit de praktijk in vraag en antwoord Nummer 2, december 2006

Nieuwsbrief Sociaal Domein Kop van Noord-Holland

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2016 UWV

Op eigen kracht maar niet alleen

Vastgestelde verordening - Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015

De Participatiewet en het dienstenportfolio UWV

UWV Monitor Arbeidsparticipatie Aan het werk zijn, komen en blijven van mensen met een arbeidsbeperking

Programma. Wat is de Participatiewet? Hoe kunnen wij u helpen?

Een actueel politiek vraagstuk Wat zou u als werkgever prettiger vinden: loonkostensubsidie of loondispensatie?

Samenvatting van de antwoorden n.a.v. schriftelijke vragen over de Contourenbrief Participatiewet in de Vaste Kamercommissie SZW, dd.

Wajongmonitor: tweede rapportage Een analyse van de nieuwe Wajong in 2010

één werkbedrijf voor het Rijk van Nijmegen

Participatiewet. Werk training - coaching

Bijlage 1 : Beschut werk

Mats Werkt! DÉ CURSUS VOOR HET BEGELEIDEN VAN MENSEN MET EEN ARBEIDSBEPERKING OP DE WERKVLOER.

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder

Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners (april 2010) Aanleiding

Werknemers 1 ZIEK. werknemer en verzekerd voor ZW en WIA is degene die een ww-uitkering geniet

Raadsvoorstel. Voorstel om te besluiten>> Wij stellen voor de Verordening individuele studietoeslag gemeente Mook en Middelaar 2015 vast te stellen.

Toelichting. Algemeen. Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

Kwantitatieve informatie Eerste acht maanden 2018 UWV

2513AA22. De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE

Wajongmonitor: eerste rapportage

Samenstelling tekst Beppie Brood (teamleider ATC s Amstelduin) Monique van Kollenburg (trainer ATC Amstelduin)

College van burgemeester en wethouders de gemeenteraad Documentnummer: z Datum: 26 oktober 2017 Participatievoorziening beschut werk

Doelgroep banenafspraak

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

RAADSVOORSTEL. Rv. nr.: B en W-besluit d.d.: B en W-besluit nr.:

Participatiewet. 9 september raadscommissie EM - 1 -

MEEDOEN WERKT! PRESENTATIE participatiewet. in opdracht van Min. SZW

Transcriptie:

HET VERSCHIL MAKEN

Voorpagina: Bjorn Kelders, oud- leerling REA College Nijmegen, momenteel werkzaam bij Vincent Willems Hoveniers.

HET VERSCHIL MAKEN Arbeidsperspectief voor jongeren met beperkingen Nijmegen, 1 mei 2014 Definitieve versie Drs. Selle L. van der Woude In opdracht van gemeente Nijmegen Namens gemeenten in de arbeidsmarktregio Rijk van Nijmegen i.s.m. UWV

S.L. van der Woude Het gebruik van teksten, cijfers en/of figuren uit dit rapport als toelichting of ondersteuning in artikelen, rapporten of boeken of andere publicaties is toegestaan mits de bron duidelijk vermeld wordt.

Centraal in deze paper staan de jongeren en hun diep gevoelde wens om ook in werk mee te tellen. Een maatschappij die oog heeft voor de kwaliteiten van deze jongeren en deze ook weet in te zetten ter versterking van de economie, is wat ons drijft. Tegelijkertijd willen we niet blind zijn voor de impact van de aandoeningen van deze jongeren en de behoefte aan ondersteuning die daaruit voortvloeit. Inzet van gemeenten in de arbeidsmarktregio Rijk van Nijmegen is te komen tot een krachtige aanpak, vanuit het perspectief van jongeren met een beperking, als onderdeel van een brede visie op de arbeidsparticipatie van àlle jongeren. Dit doen we graag samen met betrokken partijen uit deze regio. We zijn dan ook erg verheugd over de betrokkenheid, de energie en ideeën zoals we die in het kader van dit onderzoek mochten ontmoeten in de bijeenkomsten met beleidsmakers, professionals, werkgevers en de jongeren zelf. Dat biedt (arbeids)perspectief: samen kunnen we voor deze jongeren en werkgevers het verschil maken! Turgay Tankir Wethouder Werk & Inkomen Gemeente Nijmegen Namens alle gemeenten in de arbeidsmarktregio Rijk van Nijmegen

INHOUD INLEIDING 11 DEEL I WIE ZIJN DIE JONGEREN MET BEPERKINGEN? 15 1 Wajong 16 1.1 Wet Wajong 16 1.2 Aantal Wajongers 17 1.3 Aandoeningen & bijkomende problematiek 18 1.4 Mogelijkheden: potentiële arbeidsparticipatie 22 1.5 Mogelijkheden: feitelijke arbeidsparticipatie 25 1.6 Ondersteuning bij werk 27 1.7 Kosten- Baten analyse 29 1.8 Samenvatting 33 2 Brede kijk op de doelgroep 35 2.1 Werkzoekend (NWW) 36 2.2 Regelingen werk & inkomen 37 2.2.1 Verklaring scholingsbelemmering & sfb- indicatie 37 2.2.2 WSW 37 2.2.3 WIA & Ziektewet 38 2.2.4 WWB 38 2.2.5 WW 39 2.2.6 Nug 39 2.2.7 Samenvatting 40 2.3 Onderwijs 41 2.3.1 Voortgezet onderwijs 42 2.3.1.1 Voortgezet speciaal onderwijs (vso) 42 2.3.1.2 Praktijkonderwijs (pro) 46 2.3.1.3 Vmbo, Havo, Vwo, Flex College 47 2.3.2 Middelbaar beroepsonderwijs 47 2.3.3 Hoger onderwijs 48 2.3.4 Samenvatting 50 2.4 Jeugdzorg 51 2.5 Kwetsbare thuissituatie 53 2.6 Europees onderzoek 54 2.7 Samenvatting 55

DEEL II WAT WERKT? 57 3 Theoretisch perspectief 58 3.1 Voorspellende factoren 59 3.2 Gedrag als uitkomst van besluitvormingsproces 62 3.3 Via gedragsverandering naar resultaat 63 3.4 Samenvatting 66 4 Aandoeningen 68 4.1 Prevalentie 70 4.2 Licht verstandelijke beperking 71 4.3 Autisme Spectrum Stoornis (ASS) 73 4.4 ADHD 75 4.5 Samenvatting 78 5 Persoonlijk 80 5.1 Arbeidsethos Attitude tav werk 80 5.2 Inschatting arbeids(on)mogelijkheden 82 5.3 Zelfredzaamheid & Zelfsturing 83 5.4 Competenties 84 5.5 Gezondheid & Leefstijl 85 5.6 Geslacht & Leeftijd 86 5.7 Werkzoekgedrag 86 5.8 Persoonlijke belemmeringen (niet zijnde aandoeningen) 86 5.9 Samenvatting 87 6 Sociale Context 90 6.1 Arbeidsethos Attitude tav werk 91 6.2 Arbeidsparticipatie 91 6.3 Inschatting arbeids(on)mogelijkheden 92 6.4 Empoweren versus Beschermen 92 6.5 Ondersteuning & Barrières 94 6.6 Samenvatting 95 7 Werkgevers 98 7.1 Attitude: bevorderende overtuigingen 98 7.2 Attitude: belemmerende overtuigingen 98 7.3 Draagvlak onder leidinggevenden en collega s 103 7.4 Self- efficacy 105 7.5 Ondersteuning & Barrières 106 7.6 Samenvatting 109 8 Professionals 113 8.1 Attitude tav werk 113 8.2 Inschatting arbeids(on)mogelijkheden 114 8.3 Empoweren versus beschermen 114 8.4 Aansluiten bij interesses en kwaliteiten 114 8.5 Omgang 115 8.6 Proactief versus reactief 117 8.7 Integrale benadering 117 8.8 Samenvatting 120

9 Economische en sociaal maatschappelijk 123 9.1 Vraag naar arbeid 123 9.2 Inclusieve versus exclusieve samenleving 126 9.3 Samenvatting 126 10 134 10.1 Jongeren - Besluitvormingsproces 135 10.2 Jongeren Via gedragsverandering naar resultaat 137 10.3 Jongeren Aanbevelingen kennisbijeenkomsten 140 10.4 Werkgevers - Besluitvormingsproces 141 10.5 Werkgevers Via gedragsverandering naar resultaat 143 10.6 Werkgevers Aanbevelingen kennisbijeenkomsten 146 SAMENVATTING 149 BIJLAGEN 163 I Vraagstelling 164 II Met dank aan 166 III Literatuurverantwoording 168 IV Voorspellende factoren: inventarisatie beschikbaar onderzoek 173 V Casuïstiek opbrengsten en kosten inzet voorzieningen 178

INLEIDING Van Wajong naar Participatiewet - Gemeenten aan zet Gemeenten worden in het kader van de Participatiewet verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. Mensen beschikken over arbeidsvermogen wanneer zij eventueel met ondersteuning in staat zijn om arbeid te verrichten waarmee enig loon verdiend kan worden. Ook jonggehandicapten met arbeidsvermogen gaan tot de doelgroep van de Participatiewet behoren. Van jonggehandicapten spreken we wanneer mensen met een beperking van lichamelijke, verstandelijke, psychische en/of sociale aard geboren zijn dan wel deze op jonge leeftijd (vóór de 17e verjaardag) opgelopen hebben. 1 Deze jonggehandicapten kunnen nu nog een beroep doen op de Wajong, welke uitgevoerd wordt door UWV. We spreken daarom wel van Wajongers. Met ingang van 2015 gaat de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de nieuwe instroom jonggehandicapten die kunnen werken of dat vermogen wellicht in de toekomst nog zullen ontwikkelen over naar gemeenten. Dat vraagt van gemeenten om ambities te formuleren en een aanpak te ontwikkelen op de arbeidsparticipatie van deze jonggehandicapten. Geen eenvoudige opgave. Ook omdat het bij gemeenten aan een duidelijk beeld van deze groep ontbreekt. Want over wie hebben het nu eigenlijk? Wie zijn nu die jonggehandicapten met arbeidsvermogen in deze regio? Wat zijn hun mogelijkheden en wensen ten aanzien van werk? Welke beperkingen brengt hun aandoening met zich mee? En hoe kun je hen zo ondersteunen dat zij zoveel als mogelijk werk vinden en behouden? En wat hebben werkgevers nodig om deze jongeren in dienst te nemen en te houden? Wat kunnen we leren van de ervaringen en resultaten van partijen zoals UWV? DECENTRALISATIES BIEDEN KANSEN De verantwoordelijkheid voor de arbeidstoeleiding van jonggehandicapten is niet de enige taak die de gemeenten er de komende jaren in het sociale domein bij krijgen. Ook de jeugdzorg komt over naar gemeenten. Verder worden gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning en begeleiding van mensen met een beperking die zelfstandig in de thuissituatie wonen. Het gaat dan bijvoorbeeld over dagbesteding of over hulp bij het bijhouden van de administratie. Waar in eerste instantie ook de persoonlijke verzorging over zou gaan naar gemeenten, komt deze taak nu bij de zorgverzekeraars te liggen. Naast deze decentralisaties heeft ook de invoering van de wet passend onderwijs gevolgen voor gemeenten. Als we daarbij de bestaande taken van gemeenten in het kader van onder meer de WMO en de WWB in ogenschouw nemen worden gemeenten de komende jaren in belangrijke mate verantwoordelijk voor de ondersteuning van alle jongeren die vanwege hun beperking(en) op verschillende leefgebieden problemen ondervinden en die gedurende hun gehele leven ondersteuning nodig (kunnen) hebben om te participeren. Dat is een complexe opgave, zeker in combinatie met de noodzaak om te besparen. Tegelijkertijd bieden de transities kansen om tot een betere samenhang in beleid te komen en zo effectiever én efficiënter te zijn. Niet minder, maar beter. Het is echt mogelijk. Brede kijk op doelgroep Gemeenten worden dus verantwoordelijk voor de arbeidstoeleiding van de nieuwe instroom jonggehandicapten. Dit gaat in hoofdzaak om jonge mensen. Jonge mensen die vanwege hun handicap tegen beperkingen in werk aanlopen en om die reden ondersteuning nodig hebben. Echter, lang niet alle jongeren met beperkingen komen nu in aanmerking voor een Wajong. Zij ondervinden echter wel degelijk problemen op een of meerdere leefgebieden en ook zij hebben ondersteuning nodig bij het vinden en houden van werk. Van de jongeren die niet in aanmerking komen voor een Wajong, staat een deel al bij gemeenten (Jongerenloket) op de stoep. Het huidig aanbod vanuit de WWB is voor veel van deze jongeren echter ontoereikend. Ook zien we dat een deel van deze jongeren na enige omzwervingen thuis op de bank belandt. Kortom, Wajongers maken onderdeel uit van een grotere groep jongeren met een beperking die vaak ondersteuning nodig heeft. Maar ook jongeren die geen aandoening hebben, kunnen wel degelijk problemen op een of 1 Studenten die tijdens hun studie en vóór hun 30e verjaardag gehandicapt raken, worden ook beschouwd als jonggehandicapt in termen van de Wajong. 11

meerdere leefgebieden ondervinden en om die reden ondersteuning nodig hebben. Zo kan het niet of onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal of het opgroeien in een milieu waar niet werken de norm is een behoorlijk handicap zijn. In figuur 1 is een en ander schematisch weergegeven. JONGEREN JONGEREN DIE ONDERSTEUNING NODIG HEBBEN JONGEREN MET BEPERKINGEN WAJONGERS Fig. 1 Brede kijk op doelgroep Maatwerk is nodig binnen één regeling die voorziet in alle ondersteuning die nodig kan zijn om jongeren aan het werk te helpen en te houden. De Participatiewet biedt die mogelijkheid. Zo worden deze jongeren niet in een bijzondere positie geplaatst maar krijgen ze wel de specifieke ondersteuning die ze nodig hebben. Gemeenten kunnen zo echt invulling geven aan het streven naar een inclusieve samenleving. Daarmee anticiperen gemeenten ook op de implementatie van het VN- Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (meer over de inclusieve samenlevingen het VN- Verdrag in hoofdstuk 9). Doelstelling Inzet van de gemeenten in de arbeidsmarktregio Rijk van Nijmegen 2 is te komen tot een krachtige aanpak, vanuit het perspectief van jongeren met een beperking, als onderdeel van een brede visie op de arbeidsparticipatie van àlle jongeren. Een krachtige aanpak waarin niet de beperkingen en problemen van de jongeren centraal staan, maar juist hun mogelijkheden en talenten. Daarvoor is het nodig dat beleidsbepalers en beleidsmakers (meer) beeld en gevoel hebben bij wie die jongeren zijn en hoe de jongeren op een effectieve en efficiënte wijze ondersteund kunnen worden. 3 Een succesvolle aanpak is niet gestoeld op aannames (waar deze jongeren regelmatig tegenaan lopen) maar op kennis. Daarbij is de opdracht niet alleen gericht op het verwerven en overdragen van kennis, maar ook op het inspireren van betrokkenen om hiermee aan de slag te gaan. Het effect van deze opdracht moet zijn dat gemeenten in staat zullen zijn om ook in tijden van bezuinigingen een aansprekend resultaat te behalen als het gaat om de arbeidsparticipatie van deze jongeren. Deze opdracht moet dan ook tegenwicht bieden tegen de negatieve teneur dat het vanwege de bezuinigingen alleen maar minder wordt. Er liggen nadrukkelijk kansen om effectiever én efficiënter te zijn. De huidige context biedt gemeenten de mogelijkheid die kansen te verzilveren. 2 Gemeenten: Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen a/d Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Ubbergen, Wijchen (in totaal circa 307.000 inwoners). 3 Richten we ons in deze opdracht hoofdzakelijk op hen die verantwoordelijk zijn voor het bepalen van doelstellingen en aanpak, deze zal niet succesvol zijn als ook de uitvoering niet goed weet wie die jongeren zijn en wat zij wel en niet nodig hebben. Daarom zal na afronding van deze opdracht bekeken worden wat eventueel op dit vlak nog nodig is om het beleid met succes uit te voeren. 12

Vraagstelling 4 Wie zijn deze jongeren met beperkingen en hoe kunnen zij op een effectieve en efficiënte wijze ondersteund worden bij het vinden en behouden van werk? Aanpak Bij de inrichting van het onderzoek zijn een aantal uitgangspunten leidend geweest: Het perspectief van de jongeren en de werkgevers staat centraal, niet dat van de betrokken organisaties. Denken in mogelijkheden betekent dat we nadrukkelijk op zoek gaan naar wat deze jongeren in hun mars hebben. Tegelijkertijd is het niet respectvol noch realistisch geen oog te hebben voor de impact van aandoeningen van deze jongeren en de behoefte aan ondersteuning die daaruit voortvloeit. Het functioneren in werk kan niet los gezien worden van het functioneren in andere leefgebieden. En andersom. We onderzoeken die samenhang en de kansen die een integrale benadering biedt. Op grond van het belang van een integrale benadering worden de voor deze jongeren en werkgevers relevante partijen uitgenodigd om te participeren in het onderzoek. Dat komt niet alleen de kwaliteit van het onderzoek ten goede, opdrachtgever wil hiermee ook de integrale samenwerking stimuleren en faciliteren. Er is al veel kennis: bij de jongeren zelf, bij werkgevers, bij de professionals die met hen werken. Daarnaast is er de laatste jaren ook veel onderzoek gedaan. Met dit onderzoek willen we die kennis naar boven halen, inzichtelijk maken. Waar nodig doen we aanvullend onderzoek. Verantwoording Beantwoording van deze onderzoeksvraag heeft plaats gevonden langs vier lijnen (zie fig. 2): 1. Een uitgebreide literatuurstudie (zie bijlage 3); 2. Analyse van data vanuit onder meer de systemen van gemeenten, UWV en SVB; 3. Consultatie van betrokken professionals uit deze regio (zie bijlage 2); er heeft een vijftal kennisbijeenkomsten plaats gevonden waar in totaal circa 70 professionals aan deelgenomen hebben vanuit de leefgebieden wonen, zorg, onderwijs en werk & inkomen; daarnaast een groot aantal verdiepende interviews. 4. Consultatie van de jongeren en werkgevers uit deze regio (zie bijlage 2); er heeft een vijftal groepsinterviews plaats gevonden met in totaal circa 30 jongeren. Met een vijftal werkgevers zijn verdiepende gesprekken gevoerd, ook hebben zij deelgenomen aan de kennisbijeenkomsten met professionals; Overigens zijn de ervaringen van jongeren en werkgevers ook onderwerp van verschillende onderzoeken zoals die door ons geraadpleegd zijn (onderzoekslijn 1). De looptijd van het onderzoek was van april 2013 tot en met maart 2014. Fig. 2 Onderzoekslijnen 4 Voor de uitwerking van deze centrale onderzoeksvraag naar deelvragen zie bijlage I. 13

Leeswijzer De uitkomsten van het onderzoek staan beschreven in het rapport zoals dat nu voor u ligt. De eerste twee hoofdstukken geven ons meer beeld en gevoel bij wie deze jongeren zijn. In het eerste hoofdstuk gaan de spotlights op de Wajongers. Behalve dat we omvang en kenmerken van deze groep beschrijven, komt vooral het arbeidspotentieel alsmede de feitelijke arbeidsparticipatie aan de orde. In hoofdstuk 2 proberen we meer beeld en gevoel te krijgen bij de grotere groep jongeren met beperkingen die in meer of minder ondersteuning nodig heeft bij het vinden en behouden van werk. Vanaf het derde hoofdstuk staat de vraag centraal: wat werkt? We besteden allereerst aandacht aan het theoretisch fundament van het onderzoek. Noem het de theoretische denklijn waarlangs we uiteindelijk in hoofdstuk 10 tot aanknopingspunten en suggesties voor beleid zullen komen. In de hoofdstukken 4 tot en met 9 komen de verschillende factoren aan bod die de kans op werk vinden en/of behouden bepalen: de aandoeningen van de jongeren (hoofdstuk 4), persoonlijke factoren (hoofdstuk 5), factoren uit de sociale context (hoofdstuk 6), factoren ten aanzien van werkgevers (hoofdstuk 7), factoren ten aanzien van de ondersteuning door professionals (hoofdstuk 8) en als laatste een aantal economische en sociaal maatschappelijke factoren (hoofdstuk 9). Deze voorspellende factoren verklaren het verschil tussen het potentiële arbeidsvermogen en de feitelijke arbeidsparticipatie van deze jongeren. Vervolgens buigen we ons in hoofdstuk 10 over de vraag welke aanknopingspunten deze kennis gemeenten biedt om te komen tot een krachtig beleid gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie van deze jongeren. Tot slot volgen een samenvatting en enkele bijlagen. Tijdens het lezen zult u ook op verschillende tekstblokken stuiten. De oranje tekstblokken bevatten citaten van betrokkenen of praktijkvoorbeelden die de bevindingen meer kleur geven. De blauwe blokken bieden de liefhebbers verdieping. 14

WIE ZIJN DIE JONGEREN MET BEPERKINGEN? 15

1 WAJONG In dit eerste hoofdstuk gaan de spotlights op de Wajongers: Om hoeveel Wajongers gaat het in deze regio? Wat zijn hun beperkingen? En wat zijn hun mogelijkheden? Hoeveel procent van de Wajongers wordt geacht te kunnen werken? En hoeveel van hen werkt ook daadwerkelijk? En wat voor werk doen ze dan? En hoeveel Wajongers en werkgevers krijgen ondersteuning? Wat voor dienstverband hebben Wajongers? En zijn ze in staat om voldoende inkomen te verwerven of hebben ze nog een aanvullende uitkering nodig? 1.1 WET WAJONG Wet Wajong staat voor Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. 5 Personen die met een handicap geboren zijn of op jonge leeftijd een chronische ziekte of handicap opgelopen hebben, en om die reden niet in staat zijn om volledig of gedeeltelijk te werken, en/of problemen ondervinden bij het vinden en/of behouden van werk, kunnen een beroep doen op de Wajong voor ondersteuning bij werk en inkomen. Een Wajong- uitkering is mogelijk vanaf 18 jaar en eindigt wanneer de AOW- leeftijd wordt bereikt. 6 Veel Wajongers zijn dan ook al lang geen jongere meer. nwajong Met ingang van 2010 is er een nieuwe Wajong wet in werking getreden. 7 Met deze nieuwe Wajong wet (nwajong) heeft de wetgever meer recht willen doen aan de mogelijkheden van Wajongers. Onder de oude Wajong wet (owajong) werd namelijk nagenoeg iedereen die niet in staat was zelfstandig het wettelijke minimumloon (WML) in gangbare arbeid te verdienen volledig arbeidsongeschikt (80-100) beschouwd. Omdat veel Wajongers die wel kunnen werken echter niet in staat zijn (duurzaam) zelfstandig het WML te verdienen kreeg ook het gros van hen het stempel volledig arbeidsongeschikt. 8 Een dergelijk stempel ontneemt veel jongeren en hun omgeving perspectief en lijkt de jongere te ontslaan van enige verantwoordelijkheid om zichzelf productief te maken. Ook zet het werkgevers op het verkeerde been. In de nwajong wordt daarom als criterium gehanteerd of de persoon in kwestie in staat is tot het verrichten van elke vorm van arbeid waarmee enig loon verdiend kan worden [56]. Al in een vroeg stadium wordt een inschatting gemaakt welk perspectief voor de Wajongere haalbaar is. Omdat jongeren zich nog sterk kunnen ontwikkelen, wordt deze inschatting indien nodig bijgesteld. De definitieve beoordeling vindt pas in het 27 e levensjaar plaats. Daarbij wordt zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de dromen en ambities van de Wajongere zelf. Dit betekent echter niet dat er sprake is van een deken van zelfontplooiing zonder plichten. Plichten zijn een element van empowerment en een onderdeel van volwassen worden. De nwajong is dan ook veel minder vrijblijvend dan de owajong. Zo zijn nwajongers verplicht om passende arbeid te accepteren. Uitkeringsregeling, werkregeling en studieregeling Binnen de nwajong worden drie regelingen onderscheiden: de uitkeringsregeling, de werkregeling en de studieregeling. De uitkeringsregeling is voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (vda) verklaard zijn. Zij hebben geen perspectief op werk. Voor hen staat inkomensbescherming voorop. De werkregeling is er voor de jongeren met een 5 Ook studenten die tijdens hun studie en vóór hun 30e verjaardag gehandicapt raken, worden beschouwd als jonggehandicapt in termen van de Wajong. 6 Ondersteuning richting werk kan al eerder dan in het 18 e jaar ingezet worden, we spreken wel van pre- Wajong. 7 Een ieder die voor 1 januari 2010 een Wajonguitkering heeft aangevraagd, valt onder de oude Wajong (owajong), daarna vallen aanvragers onder de nieuwe Wajong (nwajong) [57]. 8 Van alle ruim 200.000 Wajongers in 2010 had maar liefst 96,5 procent het stempel volledig ao (80-100%). 16

beperking die wel perspectief hebben op het verrichten van loonvormende arbeid en voor de jongeren voor wie perspectief op arbeid niet kan worden uitgesloten. Bij hen staat het recht op arbeidsondersteuning centraal. Wajongers die studeren of nog op school zitten en studiefinanciering krijgen vallen onder de zogeheten studieregeling [57, 81]. 1.2 AANTAL WAJONGERS In 2012 telde deze arbeidsmarktregio ruim 5.350 Wajongers, van wie 1.600 jonger dan 25 jaar. De instroom in 2012 bedroeg 331, in hoofdzaak jonge mensen: de meeste instromers waren 18 of 19 jaar oud. 9 104 Wajongers stroomden uit [76]. In tabel 1.2 hebben we de cijfers uitgesplitst naar gemeenten. Tabel 1.2 Wajong, in- en uitstroom en zittend bestand per gemeente (2012) Instroom (#) Uitstroom (#) Bestand* (#) Bestand* < 25 jr (#) Bestand/ Inwoners** (%) Beuningen 18 7 244 99 1,4 Druten 17 12 419 104 3,5 Groesbeek 28 6 466 155 3,8 Heumen 9 5 224 59 2,2 Millingen ad Rijn 3 0 65 14 1,7 Mook en Middelaar 4 2 90 30 1,9 Nijmegen 214 64 3248 972 2,7 Ubbergen 4 0 123 19 2,1 Wijchen 34 8 472 147 1,8 Totaal regio 331 104 5.351 1.599 Totaal landelijk*** 15.300 5.100 226.400 67.219 Bron: [76, 97] * Stand eind 2012. ** Bestand als percentage van het aantal inwoners van 15 t/m 64 jaar. *** Medio 2013 is het aantal mensen met een Wajonguitkering in Nederland gestegen naar 232.600 personen [119]. UWV verwacht voor 2013 een instroom van 17.000 en een uitstroom van 6.000 [97, 119]. Instroom fors hoger dan uitstroom Het aantal Wajongers in Nederland nam in de periode 2003-2013 met maar liefst 70 procent toe. 10 Deze toename is niet alleen het gevolg van de alsmaar stijgende instroom (welke in de box nader verklaard wordt), maar is ook te verklaren op grond van een relatief lage uitstroom. Ook ten aanzien van de Wajongers die werken, is beëindiging van de uitkering als gevolg van werk zelden het geval. Heel weinig Wajongers zijn gedurende langere tijd in staat om zonder ondersteuning in hun eigen inkomen te voorzien. Jaarlijks stroomt van alle Wajongers dan ook slechts 0,2 procent de Wajong uit met werk [56]. 11 Op dit moment is de meest voorkomende 9 Landelijke cijfers: de gemiddelde leeftijd is 21 jaar en de meeste van deze jongeren (62%) zijn 18 of 19 jaar oud. 84% is jonger dan 25 jaar, dat betekent 278 personen [6,7]. 10 Medio 2003 hadden circa 138.000 personen een Wajong uitkering, medio 2013 waren dat er 232.600 [UWV/CBS]. 11 Voor Wajongers die nog onder de owajong vallen, geldt dat het recht wordt beëindigd (dus dat zij uitstromen uit de Wajong) als zij gedurende vijf jaar 75% van het minimumloon hebben verdiend. In de nieuwe wet wordt het recht na 17

reden voor beëindiging van de Wajong uitkering detentie. Op gepaste afstand volgen overlijden en herstel/herbeoordeling. Pas vanaf 2025 wordt een meer substantiële uitstroom uit de Wajong verwacht, omdat dan de eerste grote groep de pensioengerechtigde leeftijd bereikt [57, 82]. 12 VERKLARINGEN GROEI INSTROOM WAJONG De samenleving is steeds complexer geworden, stelt steeds hogere eisen aan mensen met als gevolg dat steeds minder mensen met een beperking het zonder ondersteuning redden; Een stijging van de instroom vanuit het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, mede als gevolg van een toename van het aantal leerlingen in deze onderwijsvormen (20%) en het versterken van de samenwerking tussen UWV en het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs en dientengevolge ook een grotere bekendheid van de Wajong; Een stijging van de instroom vanuit de bijstand, als gevolg van de invoering van een financiële prikkel voor gemeenten per 2004; Verbeterde diagnostiek; bepaalde ziektebeelden worden in het kader van de Wajong vaker als diagnose gesteld, in het bijzonder vormen van ADHD en autisme; Een wijziging in de registratiesystematiek; Een toename van het aantal jongeren met een beperking wonend in instellingen [54]. Zittend bestand Groesbeek scoort hoog Kijken we naar het percentage Wajongers afgezet tegen de populatie inwoners 15-64 jaar, dan scoort Groesbeek het hoogst met bijna vier procent. Dit zou onder meer te maken hebben met de aanwezigheid van Werkenrode. 13 Overigens kent Groesbeek naar verhouding ook veel mensen in onder meer de WSW en WAO/WIA. Beuningen scoort het laagst, 1,4 procent. Nijmegen telt 2,7 procent Wajongers. Binnen gemeenten kunnen de percentages per wijk of straat sterk variëren. 1.3 AANDOENINGEN & BIJKOMENDE PROBLEMATIEK Hoofddiagnosen UWV hanteert de volgende diagnosegroepen: Ontwikkelingsstoornissen; Psychiatrische ziektebeelden; Somatische ziektebeelden [57]. Ontwikkelingsstoornissen zijn stoornissen die zich al op zeer vroege leeftijd uiten; soms al bij geboorte en in ieder geval voor het 17e jaar. De meest voorkomende ontwikkelingsstoornis is de verstandelijke beperking. Maar ook autisme en ADHD, wat op zichzelf psychiatrische ziektebeelden zijn, worden door UWV geschaard onder de ontwikkelingsstoornissen omdat deze zich vaak al op jonge leeftijd uiten. De verschijnselen van veel andere psychiatrische ziektebeelden zoals schizofrenie of borderline ontstaan doorgaans pas na het 17e jaar. Deze stoornissen vallen onder de categorie psychiatrische beperkingen. Bij somatische ziektebeelden (ook wel fysieke aandoeningen) gaat het vooral om aandoeningen van het zenuwstelsel (zoals MS en epilepsie) en aandoeningen van het bewegingsapparaat (zoals ontstekingen van gewrichten). Maar men kan bij somatische aandoeningen ook denken aan hart- en darmziekten. één jaar beëindigd als een Wajonger werkt en gedurende een jaar ten minste het WML verdient, of na vijf jaar als hij of zij werkt en minimaal 75% van het WML verdient. Het recht wordt daarentegen niet beëindigd als de Wajonger voorzieningen en instrumenten, zoals een jobcoach, nodig heeft om het werk te kunnen blijven doen. Ook Wajongers die in de SW werken, kunnen altijd terugvallen op de uitkering en blijven dus Wajong- gerechtigd [56]. 12 Hierbij is reeds rekening gehouden met de verhoging van de AOW- leeftijd naar 67 jaar in 2012. 13 Voor UWV is de plaats van de instelling waar de Wajongers verblijven leidend voor de vraag in welke regio de Wajongere meetelt. Dit omdat de Wajongere ook vanuit die regio (de regio van de instelling) begeleid wordt. 18

Ook de zintuigelijke beperkingen (blind/slechtziend, doof/slechthorend) vallen onder de somatische ziektebeelden. 14 NIET ALLEMAAL AUTISME OF ADHD In de media is er veel aandacht voor aandoeningen als autisme of ADHD. Maar heeft u wel eens gehoord van het syndroom van Prader Willi 15, osteogenesis imperfecta 16, cystic fibrosis 17 of dysthymie 18? Er is een breed scala aan aandoeningen waarvan vele bij het publiek niet bekend zijn. Meer weten? Kijk eens op: http://jezalhetmaar.bnn.nl/hebben/aandoeningen In hoofdstuk vier worden de aard en vooral de impact van een aantal aandoeningen onder de loep genomen. Prevalentie 19 Onderstaande grafiek geeft voor de (landelijke) instroom in de nwajong weer in welke mate de belangrijkste aandoeningen als hoofddiagnose voorkomen. 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Fig. 3 Landelijk beeld instroom nwajong 2012 Prevalentie aandoeningen als hoofddiagnose Duidelijk is dat verreweg de grootste groep de jongeren met een verstandelijke beperking betreft (39%). Binnen deze groep hebben de meeste jongeren een licht verstandelijke beperking. Daarnaast zijn er de nodige Wajongers met een vorm van autisme of ADHD. Onder overige ontwikkelingsstoornissen vallen onder meer gedrags-, leer- en hechtingsstoornissen. Al met al heeft twee derde van de Wajongers een ontwikkelingsstoornis. Daarnaast is er een grote groep Wajongers met psychiatrische ziektebeelden die zich op latere leeftijd openbaren. Van deze psychiatrische ziektebeelden zijn de meest voorkomende de persoonlijkheids-, de stemmings- en de psychotische stoornis (waaronder schizofrenie). Bij een betrekkelijk klein deel van de Wajongers is er sprake van somatische ziektebeelden [7, 57, 81, 119]. 14 Binnen de AWBZ wordt nog onderscheid gemaakt naar cliënten met lichamelijke handicaps en cliënten met somatische aandoeningen. Men spreekt van een lichamelijke handicap wanneer geen functionele verbetering meer mogelijk is en er geen sprake is van een terminale situatie. In overige situaties spreekt men van een somatische ziekte of aandoening. 15 Een verstandelijke beperking waarbij iemand erg gericht is op voedsel en zich ziek kan eten. 16 Broze bottenziekte. 17 Taaislijmziekte. 18 Kenmerkt zich onder meer door langdurige depressieve klachten. 19 Het aantal mensen met een bepaalde aandoening. 19

Uit nader onderzoek van UWV komt naar voren dat de regionale verdeling grotendeels overeen komt met de landelijke verdeling. Het grootste verschil betreft het voorkomen van de somatische aandoeningen: landelijk komen er meer somatische diagnoses voor. Daarentegen zien we in deze regio weer meer vormen van autisme. Maar nogmaals, deze verschillen zijn beperkt. Kijken we naar de prevalentie van de aandoeningen binnen de drie verschillende Wajong regelingen op moment van instroom (zie tabel 1.3.2) dan valt met name op dat Wajongers met een ontwikkelingsstoornis afgezet tegen het gemiddelde oververtegenwoordigd zijn in de studieregeling en ondervertegenwoordigd in de werkregeling. Het tegenovergestelde beeld zien we bij Wajongers met een psychiatrische beperking. Dit is te verklaren op grond van het gegeven dat jongeren met een ontwikkelingsstoornis op het moment dat ze instromen meestal nog op school zitten (en dus de studieregeling instromen) en dat jongeren met een psychiatrisch ziektebeeld vaak pas op latere leeftijd instromen en dan reeds hun opleiding beëindigd hebben (en dus in de werkregeling instromen). Veel psychiatrische ziektebeelden openbaren zich zoals eerder gezegd op latere leeftijd. Dit in tegenstelling tot ontwikkelingsstoornissen. Tabel 1.3 Prevalentie aandoeningen per regeling (2012) Uitkering Werk Studie Gemiddeld Ontwikkelingsstoornis 66 59 79 67 Psychiatrische ziektebeelden 19 29 5 19 Somatische ziektebeelden 15 12 16 14 Bron: [119] Comorbiditeit & bijkomende problematiek Bij circa de helft van de Wajongers is er naast de hoofddiagnose nog sprake van een of meerdere andere aandoeningen. We spreken wel van comorbiditeit [7, 23]. Bij ruim één derde van de Wajongers is bovendien sprake van bijkomende problematiek. Vaak is er dan sprake van problemen in het gezin, zoals opvoedingsproblematiek, verwaarlozing, relatieproblemen van ouders, huiselijk geweld en/of schuldenproblematiek. Verder zien we bij een deel van de jongeren ook gedragsproblematiek (zoals zelfverwaarlozing of grensoverschrijdend gedrag), verslavingsproblematiek en/of leerproblemen [23]. Belangrijk kenmerk van de Wajong- populatie is dan ook dat de meerderheid van de Wajongers te maken heeft met complexe problematiek die het functioneren in werk beïnvloedt [23]. Daarvan is in het bijzonder sprake bij Wajongers met een licht verstandelijke beperking. Terwijl veruit de meesten van hen (94%) beschikken over arbeidsmogelijkheden is het voor hen vanwege de veelvoorkomende co- morbiditeit en bijkomende problematiek vaak lastig om deze arbeidsmogelijkheden ook te benutten [23]. 20

Rachel (18) gaat ondanks haar tengere postuur (lichtgewicht van een meter zestig) voor niemand aan de kant. Ook niet voor die gozer die haar op straat dreigde te verkrachten. Ze hoekte hem neer, werd gearresteerd, niet geloofd en veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Rachel knokt zich letterlijk en figuurlijk een weg door het leven. Ook verbaal staat ze haar mannetje. Ze scheldt en vloekt wat af. Zit onder de tattoos en ijzerwerk. Nee, Rachel is geen lieverdje. In haar kinderjaren werd ADHD en ADD gediagnosticeerd. Dat geldt overigens ook voor haar ouders, met wie ze een zeer problematische relatie heeft. Al vroeg kreeg het gezin ondersteuning (jeugdhulpverlening/ggz) maar het hielp weinig. Ze ging al vroeg het huis uit, woonde bij de kraakbeweging. Ook haar vmbo opleiding werd geen succes. Ze viel uit, zonder diploma. Via UWV kwam ze terecht bij een re- integratiebedrijf dat ervaring heeft met jongeren met complexe problematiek. Duidelijk was dat alleen een integrale benadering van leren en werken, zorg en wonen kans van slagen had. Ron, casemanager van re- integratiebedrijf, zocht de samenwerking met de GGZ voor een plan van aanpak en met de woningbouwvereniging om een goed onderdak te regelen. Zelf ging Ron met Rachel aan de slag om een baan en bijpassende opleiding te organiseren. Uit de gesprekken kwam naar voren dat de catering het meest aansloot op haar wensen en ook de beste kansen bood. En het lukte om voor haar een baan in de catering te vinden. Voor Rachel, die eigenlijk nog nooit een echte baan gehad had, en eigenlijk überhaupt nog nooit echt succesvol was geweest in leren of werken, was dat toch wel een heel bijzondere ervaring. Niet dat ze dat makkelijk toegaf, maar je kon het wel aan haar zien. Ze kreeg een jaarcontract. Van groot belang daarbij bleek het van tevoren informeren van de leidinggevende en haar collega s over alle ins en outs. Daarnaast werd afgesproken dat Ron haar wekelijks zou bezoeken en dat hij haar elke werkdag aan einde van de dienst zou bellen. Ron: Ik heb haar op de rails gekregen door haar consequent aan te spreken op haar uiterlijke kenmerken en gedrag. En er voor haar te zijn als zij dat nodig had. Rachel ging aan de slag. Maar niet voor lang. Omdat de cateraar werkte voor het ministerie moest Rachel een Verklaring van Goed Gedrag kunnen overleggen. Die werd geweigerd vanwege haar veroordeling. En van de integrale aanpak kwam weinig terecht. De GGZ stelde zich terughoudend op, aangezien Rachel zelf niet te kennen gaf behoefte aan hun ondersteuning te hebben. Ook de woningbouw kwam niet met woonruimte op de proppen. Ron: Hun oordeel: moeilijk en complex geval. Niets mee te beginnen. Rijp voor opname in een psychiatrische kliniek. Het maakt Rachel cynisch. Ze heeft al zoveel hulpverleners voorbij zien komen. En ze zo vaak zien afhaken. Inmiddels heeft ze ook een nieuwe vriend. Een verkeerde vriend, zoals ze dan in de hulpverlening zeggen. Drugsverslaafd en zonder werk. Van hem raakt Rachel ook zwanger. Er werd nog wel een nieuwe baan bij een andere cateraar voor haar gevonden, maar dat gaat zeer moeizaam. Ron: Voor ons wordt het heel lastig om haar op de rails te houden. Teveel negatieve input van mensen die buiten onze invloedsfeer liggen. Rachel is weer terug bij af [71] 21

1.4 MOGELIJKHEDEN: POTENTIELE ARBEIDSPARTICIPATIE Percentage Wajongers met arbeidsvermogen - instroom Een deel van de Wajongers kan werken, een deel ook niet. Het is aan UWV om bij de aanvraag Wajong vast te stellen of er sprake is van arbeidsvermogen, dan wel of niet uitgesloten kan worden dat er op termijn nog arbeidsvermogen ontstaat. Op grond van verschillende analyses van UWV komen we tot de inschatting dat uiteindelijk 25 procent van de instroom in de nwajong direct dan wel na enige jaren terecht komt in de uitkeringsregeling, en dus volledig en duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft. 75 procent van de instroom zal uiteindelijk wel arbeidsmogelijkheden blijken te hebben. Tabel 1.4.1 maakt duidelijk hoe we tot deze verhouding gekomen zijn [7, 23, 57, 79, 82]. Tabel 1.4.1 - Arbeidsvermogen instroom nwajong in % (2010-2012) [1] 2010 [2] 2011 [3] 2012 [4] gemiddeld [5] wel AV [6] geen AV Uitkeringsregeling (vda) 13 8 7,5 10 10 Werkregeling 54 51 55 53 39,5 10,5 Beschut werk 3 4 3 3 3 Regulier werk 26 25? 26 26 Studie/opleiding 5 3? 4?? Tijdelijk geen mogelijkheden 20 19 23 21 10,5 10,5 Studieregeling 34 41 37 37 35,5 1,5 Totaal 75 22 Bron: UWV [7,57,79, 82] Toelichting: In de kolommen 1 t/m 3 staat aangegeven voor de jaren 2010 t/m 2012 welk percentage van de instroom in de nwajong in welke regeling terecht gekomen is. In kolom 4 staat het gemiddelde percentage voor deze drie jaren vermeld. In de kolommen 5 en 6 staat vermeld hoeveel procentpunten van deze instroom wel of niet arbeidsvermogen (AV) heeft. Daar waar vraagtekens staan, zijn er geen cijfers beschikbaar. Uitkeringsregeling: Van de Wajongers die direct in de uitkeringsregeling terecht komen weten we dat ze volledig en duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Dit lage percentage (10% gemiddeld) heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met het feit dat in geval van twijfel Wajongers naar de werkregeling gaan. Het percentage Wajongers dat uiteindelijk in de uitkeringsregeling beland zal hoger zijn [7]. Werkregeling: o Studie/opleiding : In de werkregeling zit onder andere een groep Wajongers die een opleiding volgt die niet onder de studiefinanciering valt, noch onder de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage. Hieronder vallen bijvoorbeeld Wajongers die een deeltijdopleiding volgen o [7]. Er is geen informatie beschikbaar over het arbeidsvermogen van deze groep Wajongers. Tijdelijk geen mogelijkheden : Van de Wajongers in de werkregeling geldt dat twee op de vijf op moment van instroom vooralsnog geen arbeidsmogelijkheden hebben maar dat er wel perspectief op arbeid op termijn bestaat, dan wel dat nog niet vastgesteld kan worden of er perspectief op arbeid bestaat [57]. Van deze groep is de raming dat ongeveer de helft uiteindelijk geen arbeidsmogelijkheden heeft [79]. Studieregeling: Ongeveer 35 procent van de nieuwe instroom in de Wajong zit op school of volgt een bedrijfsopleiding en heeft recht op studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage. Het merendeel van hen heeft arbeidsmogelijkheden maar een deel uiteindelijk niet. Diegenen zonder arbeidsmogelijkheden gaan als zij de studie beëindigd hebben over naar de uitkeringsregeling. Het ging in de eerste helft van 2010 om ongeveer 1,5 procent van de totale instroom [7]. 22

ARBEIDSVERMOGEN: WAT VINDEN DE WAJONGERS ZELF? Lang niet alle Wajongers in de werkregeling delen het oordeel van UWV. UWV constateert dat een op de vijf Wajongers in de werkregeling vindt dat hij of zij eigenlijk niet kan werken door de eigen aandoening; het gaat dan vooral om 25- plussers, vrouwen, hoger opgeleiden en mensen met een psychiatrische stoornis [7]. Uit onderzoek van de Universiteit Groningen komt zelfs naar voren dat vier op de tien Wajongers in de werkregeling denkt niet in staat te zijn om loonvormende arbeid te verrichten. Er is dus een grote groep Wajongers in de werkregeling met een duidelijk negatief zelfbeeld die voor zichzelf geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ziet. Andersom vindt een kleiner deel (17%) van de Wajongers in de uitkeringsregeling dat zij wel over arbeidsmogelijkheden beschikt [23]. Meer Wajongers kunnen beroep doen op gemeenten De arbeidskundige werkelijkheid is dus dat naar schatting 75 procent van de instroom in de Wajong arbeidsmogelijkheden heeft. De vraag hoeveel procent van de instroom mogelijk een beroep op gemeenten zal doen is een andere. Met ingang van 2015 blijven alleen die Wajongers bij UWV van wie op moment van de claimbeoordeling al zeker is dat zij duurzaam niet over arbeidsmogelijkheden beschikken. Dat is zoals het er nu naar uitziet circa 10 procent. Alle andere Wajongers, de Wajongers bij wie direct duidelijk is dat zij over arbeidsvermogen beschikken alsmede de Wajongers die dat vermogen wellicht in de toekomst nog zullen ontwikkelen, kunnen een beroep doen op gemeenten in deze regio in het kader van de Participatiewet. Van een deel van hen zal na verloop van tijd blijken dat ze (toch) niet over arbeidsvermogen beschikken. Zij moeten dan alsnog een beroep doen op UWV. Wat betekent dit voor deze regio? Als we de landelijke percentages uit de vorige paragraaf loslaten op het aantal Wajongers in deze regio komen we tot de volgende aantallen. Tabel 1.4.2 - Instroom met arbeidsvermogen (2012) Instroom nwajong (2012) [1] Beroep op gemeenten (90%) [2] Van wie met AV (75%) [3] Beuningen 18 16 14 Druten 17 15 13 Groesbeek 28 25 21 Heumen 9 8 7 Millingen ad Rijn 3 3 2 Mook en Middelaar 4 4 3 Nijmegen 214 193 161 Ubbergen 4 4 3 Wijchen 34 31 26 Totaal 331 298 248 Bron: [76] Toelichting: Kolom 2: Verwachte aantal Wajongers dat na de claimbeoordeling mogelijk een beroep op gemeenten zal doen voor ondersteuning (90%). Kolom 3: Uiteindelijke aantal Wajongers met arbeidsvermogen voor wie gemeenten verantwoordelijk zijn (75%). 23

Op basis van de instroom in de Wajong in 2012 gaat het in deze regio om circa 300 personen die jaarlijks mogelijk een beroep zullen doen op gemeenten (instroom). De verwachting is dat van deze 300 personen uiteindelijk 250 ook echt in staat zullen zijn om te werken. De 50 personen die na verloop van tijd toch niet over arbeidsvermogen zullen blijken te beschikken, kunnen dan alsnog een beroep doen op de Wajong (UWV). In de tussentijd zijn gemeenten wel verantwoordelijk voor de begeleiding van deze Wajongers. Percentage Wajongers met arbeidsvermogen zittend bestand Op grond van de plannen tot herkeuring van alle Wajongers en de overheveling naar gemeenten van die Wajongers met arbeidsvermogen, zijn we tot een schatting gekomen dat het (maximaal) om 60% van het zittend bestand Wajong zou gaan. Dit komt neer op ruim 3.200 personen (van de in totaal circa 5.350 Wajongers in deze regio). Recent is echter bekend geworden dat de huidige Wajongers met arbeidsvermogen die door UWV begeleid worden (toch) niet overkomen naar gemeenten. Daarom gaan we hier niet verder op zittend bestand Wajong in. HOE BEPAALT UWV OF ER SPRAKE IS VAN ARBEIDSVERMOGEN? De (sociaal-)medische beoordeling door de verzekeringsarts De verzekeringsarts (va) brengt in kaart wat iemands gezondheidsklachten en beperkingen zijn en wat dit betekent voor werk. De va kijkt onder meer naar hoe iemand persoonlijk en sociaal functioneert. Mogelijke vragen die gesteld worden zijn: Hoe laat sta je op, Door wie wordt je gewekt, je ouders of de wekker? en Reis je wel eens met de bus? Dergelijke vragen moeten inzicht geven in het dagelijks leven van een cliënt en diens zelfstandigheid. De va beoordeelt vervolgens of iemand dynamische beperkingen heeft (zoals slecht kunnen lopen), statische beperkingen heeft (zoals moeite met zitten of staan) en/of er aanpassingen in de werkomgeving en werktijden nodig zijn (zoals weinig prikkels of toegankelijk voor een rolstoel). Per onderdeel geeft de va aan wat deze persoon nog kan in vergelijking met personen zonder beperkingen. Daarbij kijkt de va ook naar de kans op herstel. Zo vormt de va zich een onafhankelijk oordeel over de (on)mogelijkheden van deze persoon. De va toetst die eigen indruk aan de gegevens zoals die vaak, veelal door behandelaars, voorafgaand aan het gesprek aangeleverd zijn. Uiteraard stelt de va ook de vraag: Wat vind je zelf dat je mankeert? Soms zijn mensen geneigd hun situatie rooskleuriger voor te doen. Maar ook het omgekeerde komt voor, mensen die hun klachten erger maken dan ze zijn. Wanneer de va dat nodig vindt, wordt aanvullend (medische) informatie ingewonnen. De informatie die zodoende vergaard wordt, wordt vastgelegd in een medisch dossier, dat strikt vertrouwelijk is, en een werkdossier, dat door arbeidsdeskundigen wordt gebruikt. Wanneer de va concludeert dat iemand nog arbeidsmogelijkheden heeft, dan wel dat niet uitgesloten kan worden dat er in de toekomst nog arbeidsvermogen ontstaat, dan krijgt hij of zij ook een gesprek met de arbeidsdeskundige. Vertaalslag naar de arbeidsmarkt door de arbeidsdeskundige De arbeidsdeskundige (ad) beoordeelt welke werkzaamheden iemand kan verrichten. De ad houdt daarbij rekening met de beperkingen die de va heeft aangegeven. De ad zoekt banen met een zo hoog mogelijk loon. Hij gebruikt daarvoor een computersysteem met daarin circa 7.500 banen. Uiteindelijk kiest de ad de drie banen uit met het hoogste loon. De ad gebruikt het middelste loon om te berekenen wat iemands arbeidsongeschiktheidspercentage wordt. Daarvoor vergelijkt hij wat iemand kan verdienen met zijn of haar maatmanloon. Bij de Wajong is dat meestal het minimumloon. Een voorbeeld: Mira heeft een spierziekte. Volgens de berekening van de arbeidsdeskundige zou ze 500 euro kunnen verdienen. Mira heeft nog nooit gewerkt, daarom geldt het minimumloon als maatmanloon. Het minimumloon bedraagt voor Mira ongeveer 1300 euro. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage is: 1300-500 / 1300 x 100 = 62 procent. Personen die minder dan 25 procent arbeidsongeschikt zijn, hebben geen recht op een Wajong- uitkering. Daarboven is de uitkering afhankelijk van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage. 24

Direct beschikbaar voor werk Het aantal Wajongers dat bij instroom binnen vier weken beschikbaar is voor werk ligt beduidend lager dan het aantal Wajongers met arbeidsvermogen. 20 Een deel van de Wajongers met arbeidsvermogen zit nog op school en moet eerst de opleiding nog afronden. Zij stromen eerst de studieregeling in. Daarnaast zijn er in de werkregeling jongeren niet direct beschikbaar voor werk omdat zij bijvoorbeeld nog onder behandeling zijn [79]. Deze groep kan, mits de therapie of zorg hiervoor ruimte biedt, overigens al wel gestimuleerd worden om gedeeltelijk te werken of een opleiding te volgen naast de behandeling. Daarnaast is er een groep jongeren bij wie pas na afronding van de behandeling vastgesteld kan worden of zij daadwerkelijk arbeidsmogelijkheden hebben [79]. Ook zien we dat een deel van de Wajongers vanwege het doorlopen van een re- integratietraject niet direct beschikbaar is voor werk. Constateerden we hiervoor dat circa 75 procent van de instromers in de Wajong arbeidsvermogen heeft, bij instroom is slechts 29 procent van de totale instroom direct beschikbaar voor werk. 1.5 MOGELIJKHEDEN: FEITELIJKE ARBEIDSPARTICIPATIE In de vorige paragraaf constateerden we dat circa 75 procent van de instroom en 60 procent van het zittend bestand arbeidsvermogen heeft. Maar hoeveel van hen werken er ook daadwerkelijk? In deze paragraaf brengen we de feitelijke arbeidsparticipatie in kaart. Vier op de tien heeft betaald werk (regulier of SW) Het aandeel Wajongers dat betaald werk verricht als percentage van het totaal aantal Wajongers schommelt al jaren rond de 25 procent [57]. 21 22 Als we het aandeel werkende Wajongers afzetten tegen het totaal aantal Wajongers met arbeidsvermogen dan is ruim vier op de tien aan het werk. 23 Dat is nog steeds fors lager dan de arbeidsdeelname van alle 15- tot 65- jarigen in Nederland, in casu 67 procent [CBS, 2012]. 24 25 Veelal eenvoudige werkzaamheden De meeste Wajongers functioneren op het niveau van elementaire taken. We zien de laatste jaren wel een groeiend aantal Wajongers met een hoger opleidingsniveau. Jeroen (22, moeilijk lerend/adhd) werkt nu al bijna vijf jaar bij een supermarkt in zijn buurt. Zijn werkzaamheden bestaan uit: vakken vullen, emballage, klanten helpen, de voorraad raadplegen op de computer, de papierpers legen, magazijn, winkelwagens ophalen. Hij zit niet achter de kassa. Arno (33, ADHD), werkzaam als psycholoog, gespecialiseerd in het naar boven halen van de talenten van mensen met ADHD. 20 UWV Werkbedrijf hanteert als richtlijn dat Wajongers beschikbaar zijn voor werk wanneer zij binnen vier weken te introduceren zijn bij een werkgever. 21 Hierin zijn de Wajongers die werken in de arbeidsmatige dagbesteding en hiervoor enige vergoeding ontvangen niet meegerekend. 22 Belangrijke kanttekening is dat dit cijfer alleen betrekking heeft op het werken in dienstverband (incl. uitzendwerk). Werken als zelfstandige blijft buiten beschouwing. De inschatting is dat maar weinig Wajongers als zelfstandige werken. Exacte cijfers ontbreken. 23 Eind 2012 was 25 procent van alle 226.400 Wajongers aan het werk, dat is 56.600. Wanneer we deze 56.600 afzetten tegen het aantal Wajongers met arbeidsvermogen (60% van 226.400) komen we uit op 42 procent. 24 Het betreft hier de netto- arbeidsparticipatie, deze wordt uitgedrukt in hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking een baan heeft van meer dan twaalf uur in de week. 25 Ook elders in Europa zien we de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking fors lager liggen dan die van mensen zonder arbeidsbeperking, namelijk 50 om 68 procent [108]. 25

Redelijk tevreden De tevredenheid over het betaalde werk is redelijk groot. Wel levert werken voor ruim de helft van de mensen in de werkregeling veel spanning op. Ook houden zij weinig energie over voor andere dingen. Wajongers met een psychiatrische stoornis, met een hogere opleiding of ouder dan 25 jaar zijn wat minder vaak tevreden over hun werk. Jongeren met een psychiatrische aandoening hebben het moeilijk Kijken we naar de kenmerken van de Wajongers die betaald werken (regulier of SW) dan valt op dat relatief meer mannen werk hebben dan vrouwen [7]. Verder zien we dat Wajongers met een verstandelijke beperking het beste scoren, van hen is 30% aan het werk. Wajongers met een psychiatrisch ziektebeeld (niet zijnde een ontwikkelingsstoornis) doen het beduidend slechter, van hen is slechts 13% aan het werk [7, 78]. Dat de arbeidsparticipatie onder mensen met een psychiatrische beperking achterblijft zien we in verschillende rapporten, ook internationaal, bevestigd. 26 Werk houden grootste uitdaging Is op enig moment ongeveer vier op de tien Wajongers met arbeidsvermogen aan het werk, over een periode van drie jaar hebben meer dan zeven van de tien gewerkt [57]. 27 Dit is een bevestiging dat meer Wajongers in staat zijn om te werken. Tegelijkertijd is het ook een aanwijzing dat er veelvuldig sprake is van baanverlies. Van alle Wajongers die in 2010 aan het werk zijn gekomen, zijn zes op de tien niet aaneengesloten aan het werk geweest en heeft iets minder dan de helft een jaar later geen werk [57]. Als Wajongers er eenmaal in zijn geslaagd langere tijd aan het werk te blijven, houden ze dat meestal ook vol. Van alle Wajongers die eind 2010 werkten, was 87% een jaar later nog (of weer) aan het werk. UWV constateert dat de grootste uitdaging dan ook ligt in het aan het werk houden van Wajongers [7]. Steeds vaker werkzaam bij een reguliere werkgever Wajongers zijn steeds vaker werkzaam bij reguliere werkgevers. Momenteel is iets meer dan de helft van de Wajongers die betaald werk heeft in dienst van een reguliere werkgever. Ook binnen de arbeidsmatige dagbesteding zien we Wajongers steeds vaker werkzaam zijn bij reguliere werkgevers. Kijken we naar het aantal Wajongers als percentage van het totaal aantal werknemers in branches en sectoren dan komt UWV recent tot de conclusie dat er geen sprake is van significante verschillen. Datzelfde geldt voor de factor personeelsomvang. Wajongers hebben aldus UWV redelijke gelijke kansen binnen het mkb als binnen grotere ondernemingen [114]. Kijken we naar de SW, dan zien we dat het met name de oudere Wajongers zijn die in of via de SW werkzaam zijn. Bij Breed werken momenteel 90 jongeren < 27 jaar uit deze regio, nagenoeg allemaal beschut. Veelal parttime en tijdelijk dienstverband Wajongers die bij reguliere werkgevers werken, hebben veelal een tijdelijk contract [57, 23]. 28 Ook werken twee op de drie niet fulltime [23]. Wajongers werkzaam in of via de SW hebben vaak wel een vast contract en werken ook vaker fulltime (>80%) [80]. 26 Zo weten we uit onderzoek onder mensen kwetsbaar voor psychoses dat 70 procent een jaar na een psychose zijn of haar baan kwijt is dan wel met de opleiding gestopt is. Na drie jaar is dat 90 procent [Pro Persona Nijmegen]. 27 Cijfers van UWV wijzen uit dat in een periode van drie jaar 45 procent van alle Wajongers gewerkt heeft. Eind 2012 ging het dan om 101.880. Als we dit afzetten tegen het totaal aantal Wajongers met arbeidsvermogen (60% x 226.400) komen we uit op 75 procent. 28 Dat geldt in het bijzonder voor de jongere Wajongers. Ter relativering: Ook veel jongeren zonder beperking hebben een tijdelijk contract. Dit is eigen aan het feit dat het starters op de arbeidsmarkt zijn of dat het om bijbaantjes naast de studie gaat [80]. 26