LIEDJES VOOR IEDERE DAG Clowntje Piet, heeft verdriet, hij vertoont zijn kunstjes niet. Zijn ballon die ging stuk, tjonge, jonge, jonge wat een ongeluk. Toen kwam de circusdirecteur met een hele dikke buik, en hij gaf clowntje Piet een nieuwe ballon. Boem retteketet, boem retteketet, clowntje kan weer lachen, Boem retteketet, boem retteketet, en het clowntje heeft weer pret. In de maneschijn, in de maneschijn, klom ik op een trapje naar het raamkozijn. Maar dat mag je niet, maar dat mag je niet, zo vliegt een vogel, zo zwemt een vis, zo doet een duizendpoot die schoenenpoetser is. Dat is een, dat is twee, en dat is dikke, dikke, dikke tante Kee. Dat is recht, dat is krom, en nu draaien we het wieltje nog eens om, rombom. Zo draait de molen, de molen, de molen, zo draait de molen, de molen gaat zo. Zo gaan de wieken, de wieken, de wieken, zo gaan de wieken, de wieken gaan zo. Pagina 1
Zagen, zagen, wiele wiele wagen, Jan kwam thuis om een boterham te vragen. Mama was niet thuis, papa was niet thuis, "piep" zei de muis in het voorhuis. Klop, klop hamertje, is er iemand thuis? Alleen mijn lieve zusje, die past op het huis. Een, twee, drie, vier, hoedje van, hoedje van, een, twee, drie, vier, hoedje van papier. Als dat hoedje dan niet past, zetten we het in een glazen kast. Een, twee, drie, vier, hoedje van papier. Twee handjes op de tafel twee handjes in je zij twee handjes op je schoudertjes op je hoofdje allebei. Nu maken we twee vuistjes zo stevig als het maar kan daar gaan we dan mee trommelen van je rommelebommelebom. De duimpjes zijn de dikste de pinkjes zijn maar klein nu moeten alle handjes op je ruggetje zijn. Mijn handjes zijn verdwenen ik heb geen handjes meer waar zijn ze nou gebleven? Daar zijn mijn handjes weer! Blij, blij, blij, wat zijn we allemaal blij. 2x Pagina 2
Dit zijn mijn wangetjes, en dit is mijn kin, dit is mijn mondje met tandjes erin. Dit zijn mijn oren mijn ogen mijn haar, nu nog mijn neusje en dan ben ik klaar. Hoofd schouder, knie en teen, knie en teen. Hoofd schouder, knie en teen, knie en teen. Oren, ogen, puntje van je neus Hoofd schouder, knie en teen, knie en teen. Hoofd schouder, knie en teen, knie en teen. Parapam pam,parapam pam Daar komen twee soldaatjes aan De ene die heet Piet De ander die heet Jan. Piet Jan daar komen ze alle twee weer aan. Ik ben een kleine timmerman En ik maak al wat ik maken kan Ik maak een tafel o zo snel Met beide handjes ja kijk maar! Ik ben een kleine timmerman En ik maak al wat ik maken kan Ik maak een stoeltjes o zo snel Met beide handjes ja kijk maar! Pagina 3
Ik ben een kleine timmerman En ik maak al wat ik maken kan Ik maak een bootje o zo snel Met beide handjes ja kijk maar! Ik ben een kleine timmerman En ik maak al wat ik maken kan Ik maak een wiegje o zo snel Met beide handjes ja kijk maar! Weet je wat mijn handje kan? Grabbelen en grijpen Weet je wat mijn handje kan? Krabbelen en knijpen Maar mijn handje kan Ook met een schaartje knippen En als het stil moet zijn De vinger op je lippen. Pagina 4
RIJDEN, VLIEGEN, VAREN Berend Botje ging uit varen met zijn scheepje naar Zuid-Laren, de weg was recht, de weg was krom, nooit kwam Berend Botje weerom. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, waar is Berend Botje gebleven? Hij is niet hier, hij is niet daar. Hij is naar Amerika! Een treintje ging uit rijden, van Amsterdam, naar Rotterdam. En achter al die raampjes daar zaten zoveel kinderen, en die deden zo, en die deden zo, zie, za, zo. R Een bootje ging uit varen enz Helikopter, helikopter, mag ik met jou mee omhoog? Hoog in de wolken wil ik wezen, hoog in de wolken wil ik zijn, Helikopter, helikopter, vliegen is zo fijn. Schuitje varen, theetje drinken, varen we naar de overtoom. Drinken we zoete melk met room, zoete melk met brokken, kindjes mogen niet jokken. Pagina 5
Op een klein stationnetje 's morgens in de vroegte, stonden zeven wagentjes netjes op een rij. En het machinistje draaide aan het wieletje. Hakke-hakke-puf-puf weg zijn wij! De trein die rijdt op wielen, op wielen, op wielen, De trein die rijdt op wielen, op wielen rijdt de trein. En daar komt de conducteur, en die knipt de kaartjes door. En dan blaast hij op zijn fluit, en dan gaat de trein vooruit. De wielen van de bus, die draaien zo, draaien zo, draaien zo, de wielen van de bus die draaien zo, als de bus gaat rijden. De motor van de bus doet broem, broem, broem De toeter van de bus doet toet, toet, toet, Het deurtje van de bus doet tst, tst, tst De kinderen in de bus die zwaaien zo, zwaaien zo, zwaaien zo. Pagina 6
OPZEGVERSJES Wij slakken, wij slakken Wij zitten in het gras, Wij strekken onze horentjes En vertellen elkaar heel wat Van de kevers en van de bijen Van de kat en van de muis Maar als we ergens van schrikken Kruipen we vlug in ons huis. Beertje Pippeloentje geeft z'n mamabeer een zoentje, geeft zijn papabeer een hand want hij gaat naar Engeland. Beertje Pippeloentje heeft een jekker, en een koffer met een wekker, en een grote zak met brood want hij gaat varen met de boot. En de westenwind gaat waaien en de andere beertjes zwaaien, en ze roepen met z'n allen: "zul jij niet in het water vallen, en niet op de reling staan, en geen andere beertjes slaan, en niet schoppen met je schoentje, goeie reis dan Pippeloentje". Pagina 7
Schone handjes, schone tandjes, schoon gezicht, de dag gaat dicht, uit is het licht. Hallo, zegt het bed, ben je daar weer, want ik dacht net jij komt niet meer. Kom er maar lekker onder gekropen morgen vroeg gaat er een nieuwe dag open. Zeg, wat denk je, zou het mogen van dat blauwe op mijn ogen? En van dat rode op mijn mond, en mijn wangen vol met poeder. Zou dat mogen van mijn moeder? O, wat valt daar op de grond? Lippenstift, poederdoos alles vies, en moeder boos. Pagina 8
Hompeltje en Pompeltje, die klommen op een berg. Hompeltje was een kaboutertje en Pompeltje was een dwerg. Zij klommen en klommen tot boven aan het topje. Toen zijn zij in de berg geklommen, niemand heeft ze meer gezien. Daar slapen ze nu met hun muts op hun oren, als je heel stil bent dan kun je ze horen. DIERENLIEDJES Plitse pletse plater, Bommes zwemt in het water, Plitse, pletse plas, Bommes loopt in het gras. Schaapje, schaapje, heb je witte wol? Ja baas, ja baas, drie zakken vol. Een voor de meester, een voor zijn vrouw, een voor het kleine kindje, dat bibbert van de kou. Schaapje, schaapje, heb je witte wol? Ja baas, ja baas, drie zakken vol. Visje, visje, in het water, visje, visje, in de kom, visje, visje, kan niet praten, visje, visje, draai eens om. Pagina 9
Ik was laatst in de dierentuin daar was het reuze fijn. Er was een grote olifant, die kriebelde aan mijn hand. Er was een hele lange slang, die kriebelde aan mijn wang. En er was ook een klein spinnetje, dat kriebelde aan mijn kinnetje. En er was een grote krokodil, die kriebelde aan mijn bil. Jongens, meisjes aan de kant, want daar komt een olifant. Grote poten, grote oren en een lange slurf van voren. Jongens, meisjes, aan de kant want daar komt een olifant. Slurf, slurf, olifant, met je lange snuit, loop maar door het bos, klos, klos, klos. Slurf, slurf, olifant, met je lange snuit. Olifantje in het bos, laat je mama toch niet los. Anders raak je de weg nog kwijt, en dan krijg je heel veel spijt. Olifantje in het bos, laat je mama toch niet los. Pagina 10
Een koetje en een kalfje stonden in de wei, toen kwam er een heel klein varkentje voorbij. Die zei, "geef dat kalfje maar aan mij" "Nee" zei de koe, boe, boe, boe. "Nee" zei de koe, boe, boe, boe. Piep, piep, piep, piep, piep, hoor je het muisje niet. Wees dan maar eens even stil, als je het muisje horen wil. Achter de hoge bomen, zat een krokodil, Iedereen die bij hem kwam, die beet hij in zijn bil. Stoute, stoute krokodil, waarom bijt jij in mijn bil, Ik zal de politie halen, dan moet jij mijn bil betalen. Onder de grond, onder de grond, daar woont een mol met zijn jasje van bont. Graaft er een gang, tien meter lang, zand op zijn snuitje, zand op zijn wang. Molletje kan bijna niet zien, dat is toch gevaarlijk misschien. Molletje straks stoot jij je kop, zet dus altijd je brilletje op. Pagina 11
SPINNENLIEDJES EN VERSJES Insje, minsje, spinnenkop, die klom de dakgoot op. Toen kwam de regen en weg was spinnenkop. Toen kwam de zon en die droogde alles op. En insje, minsje spinnenkop die klom de dakgoot op. Spinnetje Bas die woonde pas al in een webje klein hoe zou dat gesponnen zijn? Met hele kleine draadjes het web zit vol met gaatjes en Bas die dikke spin die woont er middenin. LENTE EN ZOMER Tingeling wie lust een ijsje tingelingeling wie houdt daar van ik verkoop echt alle ijsjes want ik ben de ijscoman! Pagina 12
Kindje, kom je spelen? Speel maar met me mee, samen in de zandbak, taartjes bij de thee. Ik heet Pien, jij heet Poen, wij geven elkaar een zoen. Kindje kom je spelen? Speel maar met me mee, samen in de zandbak, taartjes bij de thee. PASEN Klein klein kuikentje waar kom je toch vandaan? Ik kom uit het ei gekropen dat net is stuk gegaan. Klein klein kuikentje waar ga je nu naar toe? Ik ga naar die grote witte kip want dat is mijn moe. Ik zag twee hazen, vlak voor Pasen zittend in een weiland. Met een mandje vol met eitjes vlug aan het verven met z' n beidjes. Kijk eens hier, kijk eens daar, nu zijn alle eitjes klaar. Pagina 13
HERFST EN WINTER Op een grote paddestoel, rood met witte stippen, zat kabouter Spillebeen heen en weer te wippen. Krak zei toen de paddestoel met een diepe zucht, allebei zijn beentjes hoepla in de lucht. Op een andere paddestoel, rood met witte stippen, zat kabouter Hummeltje heen en weer te wippen. Daar kwam vader Langbaard aan en die riep heel luid: "moet dat stoeltje ook kapot, Hummeltje schei uit!". Soms ben ik boos en dan wil ik niet spelen. Mijn beer is kapot en mijn treintje staat stil. Ik loop me de hele dag te vervelen, niemand wil doen wat ikzelf zo graag wil. Ik kijk uit het raam en het regent heel hard, ik mag ook niet naar buiten want dan word ik nat. Pak je laarzen, pak je jas, mama breit een wollen das. Loop maar in de regen, loop maar in de wind, klap eens in je handjes mijn lieve kind. Mijn naam is kabouter Bim Ik wil zingen ik wil spelen Mijn naam is kabouter Bim Ik wil spelen Bom bam bim Pagina 14
Au! Au! Mijn vinger doet zeer Plak maar een pleister En ik voel hem niet meer. Au! Au! Mijn hoofd doet zo'n au Plak maar een pleister En doe dat dan heel gauw. Au! Au! Mijn been doet zo'n pijn Plak maar een pleister En ik voel me weer fijn. Au! Au! Mijn arm doet zo'n zeer Plak maar een pleister En mijn arm doet het weer. Au! Au! Ik heb pijn in mijn rug Plak maar een pleister En doe het dan heel vlug. Au! Au! De pleisters zijn op Hoe moet dat nou? Ik heb pijn aan mijn... (op wijze van 2 emmertjes water halen) Twee druppeltjes regenwater Regen op de ruiten We gaan nu snel naar buiten Van linkerbeen naar rechterbeen Spring ik door de plassen heen Van je ras ras ras met je voeten door de plas Van je klodder klodder klodder met je schoenen door de modder Van je spat spat spat alles wordt zo lekker nat Van je één twee drie hatsji. Pagina 15
Herfst, herfst, wat heb je te koop, honderd duizend bladeren op een hoop. Zakken vol met wind, ja mijn kind, ik hoop dat jij dat aardig vind. Onder moeders paraplu, liepen eens twee kindjes Hanneke en Janneke, dat waren dikke vriendjes. En de regen ging van tik, tik, tik. En hun klompjes gingen van klik, klak, klik. Onder moeders paraplu, onder moeders paraplu. Pagina 16
SINTERKLAAS Sinterklaas op het witte paard, staat voor bakkers deurtje, bakker doe het deurtje open, Sinterklaas komt pepernoten kopen. Het regent, het regent, het regent dat het giet. En kijk eens wie daar buiten loopt, dat is zwarte Piet. Het regent, het regent, en dat is nog eens raar, hij haalt shampoo uit z' n zak en wast meteen zijn haar. Zwarte Piet ging uit fietsen, toen knalde zijn band. Hij moest toen gaan lopen met zijn fiets aan zijn hand. Hij kwam bij een dorpje en zei tegen de smid: "ik geloof dat er in mijn achterband een pepernootje zit". De smid moest toen lachen en plakte zijn band. Nu kan Piet weer fietsen door heel Nederland. Pagina 17
KERSTMIS O, dennenboom, o, dennenboom, wat zijn je takken wonderschoon. Ik heb je laatst in het bos zien staan, toen zaten er geen lichtjes aan. O, dennenboom, o, dennenboom, wat zijn je takken wonderschoon. Jeroen is de man met de grote wagen, hij rijdt door de straten om te vragen. Wie wil er een kerstboom, groot en groen, mensen koop een kerstboom bij Jeroen. Midden op het plein staat een kerstboom. Zo hoog, hij komt tot aan de wolken. Nog hoger wel misschien, ik heb nog nooit zo' n grote boom gezien. Pagina 18
IJS EN SNEEUW Refrein Het is winter, bibber, bibber En ik bibber, bibber, bibber Want buiten is het koud Doe je jas aan, bibber, bibber Zet je muts op bibber, bibber, Doe je sjaal om bibber, bibber, en je wantjes aan. Refrein Op het ijs staan, bibber, bibber, Zal dat goed gaan, bibber, bibber, Vallen, opstaan, bibber, bibber, En weer verder gaan. Refrein Sneeuwvlokje, sneeuwvlokje, dwarrel maar rond, kom met je vriendjes bij ons op de grond. Sneeuwvlokje, sneeuwvlokje kom nu maar gauw, misschien maak ik straks wel een sneeuwpop van jou. Dag meneer de sneeuwman, waar kom je vandaan. Dag meneer de sneeuwman, blijf maar staan. Hier is een bezem, een stok en een hoed, dag meneer de sneeuwman, het staat je goed kindje doe je wantjes aan je witte wollen wantjes en als je je wantjes niet aan wil doen dan heb je koude handjes. Pagina 19
Pagina 20