Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden)



Vergelijkbare documenten
Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Antwoorden van Lección 2: Ejercicio 2A:

Het belang en het gemak van het Spaanse werkwoord

SPAANS LES 4 Español

1.1 Las vocales (de klinkers):

Spaans voor zelfstudie

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

SPAANS LES 6 Español

SPAANS LES 1 Español

Bienvenidos - Cuaderno de ejercicios

SPAANS HERHALINGLES 1 Español

cuál? cuál es su número de reserva? a ver... acento, el alfabeto, el apellido, el apellidos, los aquí tiene arroba, la ascensor, el baño, el

SPAANS LES 7 Español

SPAANS HERHALINGLES 2 Español

SPAANS LES 2 Español

Inhoud. Over de auteur... x. Inleiding... 1

SPAANS LES 5 Español

Wonen. In deze les leert u

SPAANS LES 3 Español

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

SPAANS HERHALINGLES 3 Español

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Keuzevak Spaans voor beginners 1 - Extra oefeningen

Inhoud. Inleiding... 11

A escribir! Periode 2. Schrijfopdrachten Spaans mavo 4

1 Spelling en uitspraak

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus

Inhoud. 1 Spelling en uitspraak. 2 Grammatica

SPAANS LES 10 Español

Toelichting bij de kaartjes die in het opzoekboekje spelling en werkwoordspelling zijn opgenomen

de aanbieding offerta De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen solo Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Z I N S O N T L E D I N G

EXTRA STENCIL 3 SUBJUNTIVO

IN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING. werkwoordspelling.com M.Kiewit

antes antes de así cada cambiar camino, el cruzar cuarta calle, la cumpleaños, el a la derecha a la izquierda a qué hora abre?

SPAANS LES 13 Español

Nederlands voor Arabisch taligen A0 A1/A2

januari el/un coche el/un gato la/una casa la/una chica la/una mesa

Prisma Taalbeheersing. Basisgrammatica. Spaans. Begrijpelijk voor iedereen. drs. E. Slager dr. Y. Rodríguez Pérez

Spaans voor zelfstudie

Thema 10. We ruilen van plek

Woordenlijst Nederlands Spaans

SPAANS LES 12 Español

Indien je de regels uit dit bestand kunt toepassen en je kent de stappen die je in het schema moet maken, dan beheers je de werkwoordspelling goed.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Woorden Spaans is gemaakt voor beginnende taalleerders Spaans van alle leeftijden.

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Sí, claro! 1.2. Instaptoets. Opgaven. 1. Dos amigos miran el plano de Sevilla. 4. En la oficina de turismo.

1OEFENINGEN bij WERKWOORDEN (boek CAMINOS 1, PAG.133 e.v.)

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Sí, claro! 1.1. Instaptoets. Opgaven. 4. En un hotel. 1. En un viaje. Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés. Hola, cómo? Ernesto, y tú?

SPAANS LES 8 Español

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD

Quisiera una habitación

Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling.

(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 1 NEDERLANDS

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Meer dan grammatica!

Samenvatting Frans Stencil Franse tijden

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

k ga naar school Voy al colegio

Eenvoudig Braziliaans TalencentrumBarneveld.nl BRAZILIAANS LES 1

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

SUBJUNTIVO. B. Tú + vos. 1. empezar 2. salir 3. decir 4. hacer 5. oír 6. encontrar 7. venir 8. poder 9. conocer 10. vivir

Volare. In deze les leert u

Carolina, heb je gehoord van de Camino de Santiago de Compostela?

VOORWOORD. René van Royen

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling.

Bijlage 3. Handleiding video Dynamica 2. Een kijkje in klas 4, 5 en 6 van het Colégio Maaswaal!

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Dos cervezas por favor. Donde está el supermercado? Ga je op vakantie naar Spanje maar weet je niet wat deze zinnen betekenen?

Inhoud. Over de auteurs... xi. Inleiding... 1

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

De Edukese Taal Edukeser Språkerne. Door Lars

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Deel 1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Inhoudsopgave. Ondersteunend materiaal página 4. Inhoud + checklist páginas 2-3. Opdracht página 1. Información personal páginas 6-13

Inhoud. 1 Spelling 10

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Thema Op zoek naar werk

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Het Zinnenboek Spaans

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Uitwerking Tareas Spaans 3. Qué has hecho hoy?

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Klankzuivere werkwoorden vervoegen Methode voor beelddenkers Juf Kitty 2016

mp3 Spaans Inbegrepen: 21 taallessen Te gusta bailar? Dans je graag? Sí, sobre todo flamenco! Ja, vooral flamenco! Conversatiegids gratis* fragment

Transcriptie:

Lección 2 Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Aan het begin van deze tweede les bespreken we eerst de antwoorden van de oefeningen van Lección 1. Overtuig jezelf ervan dat je deze eerste les goed begrepen hebt. Zo niet, stel dan jouw vraag in de rubriek Stel uw vraag op de website van Don Guillermo. In deze tweede les maak je kennis met het regelmatige werkwoord dat eindigt op -ar. Ook kijken we naar de persoonlijke voornaamwoorden, de lidwoorden, de zelfstandige naamwoorden en de meervoudsvorming hiervan. Tot slot komt het maken van de ontkenning aan bod. Je leert de eerste Spaanse woordjes, leest al een eenvoudig verhaaltje en schrijft al zinnetjes in het Spaans! Antwoorden van Lección 1: Ejercicio 1A: Als voorbeeld hiervoor nemen we de naam Don Guillermo. Wij spellen deze als volgt: de/o/ene ge/u/i/elle/e/erre/eme/o Ejercicio 1B: 1. arroz Bij het uitspreken van dit woord ligt de klemtoon op de o. De vraag is nu of we hier een accentteken moeten schrijven op de o, ja of nee. Het goede antwoord is nee. Waarom? Kijken we naar de regels van de beklemtoning in het Spaans, dan zien we dat dit woord niet eindigt op een n, s, klinker. De klemtoon valt dus niet op de voorlaatste lettergreep maar op de laatste lettergreep (regel 2). Dat is hier ook zo. De o zit immers in de laatste lettergreep: a rroz. We schrijven dan ook géén accentteken op de o. 2. cafe Bij de uitspraak van dit woord legt de Spaanstalige de klemtoon op de e. Moeten we op deze e een accentteken schrijven, ja of nee? De e behoort tot de klinkers en dus moet de klemtoon dan liggen op de a want volgens de

eerste klemtoonregel gooit een klinker aan het einde van een woord de klemtoon op de vóórlaatste lettergreep. In de uitspraak ligt de klemtoon echter niet op de a maar op de laatste e. Dit geven we aan door een accentteken te schrijven op de e: café (ca fé) 3. agua In de Spaanse uitspraak ligt de klemtoon op de eerste a. Het woord eindigt op een klinker nl. de laatste a. Deze gooit de klemtoon naar de vóórlaatste lettergreep. Klopt dit met de uitspraak? Ja. We hoeven dan ook géén accentteken te schrijven op de eerste a. (a gua) 4. flan Dit woord bestaat slechts uit één lettergreep. De klemtoon valt dan vanzelf al op de a. Het is dan ook niet nodig hier een accentteken te schrijven. 5. boca In de uitspraak van het Spaans ligt de klemtoon op de o. Dit woord eindigt op een klinker nl. de a die ervoor zorgt dat de klemtoon op de vóórlaatste lettergreep gaat vallen, dus op de o. Klopt dit met de uitspraak? Ja. Ook hier is het niet nodig een accentteken te schrijven. 6. maiz Spaanstaligen leggen de klemtoon op de i. De combinatie van de a en de i vormt hier een diptongo (tweeklank). We hebben geleerd dat bij een tweeklank de klemtoon normaliter op de sterke klinker valt, een a, e of o. In het woord maiz ligt de klemtoon echter niet op de a maar op de i, op de zwakke klinker dus! Willen we dit woord op de juiste wijze schrijven, dan moeten we hier een accentteken scrijven op de í. Eigenlijk maken we zo van een zwakke klinker i een sterke klinker í. De juiste schrijfwijze is: maíz (ma íz). Hier is sprake van een zogeheten hiato. 7. tunel In het Spaans horen we de klemtoon op de u. Moeten we op deze u nu ook een accentteken schrijven? Omdat dit woord niet eindigt op een n, s, of een klinker maar op een l, valt de klemtoon niet automatisch op de eerste lettergreep (tu) maar op de laatste lettergreep (nel). Willen we nu in de schrijftaal toch aangeven dat de klemtoon op de u valt, dan moeten we op deze ú een

accentteken schrijven. (tú nel) 8. aire We horen de klemtoon op de a. De e is een klinker en zorgt ervoor dat de klemtoon inderdaad op de eerste lettergreep ai valt. In deze tweeklank is de a de sterke klinker en die krijgt dus vanzelf al de klemtoon. We hoeven op deze a dan ook géén accentteken te schrijven. 9 movil De Spaanstaligen leggen bij de uitspraak de klemtoon op de o. De reden waarom deze ó een geschreven accentteken krijgt is hetzelfde als bij 7. (móvil) 10 pajaro In de Spaanse uitspraak horen we de klemtoon op de eerste a. Het woord eindigt op een o. Deze klinker op het eind zorgt ervoor dat de klemtoon op de tweede a valt maar niet op de eerste. Omdat de klemtoon op de eerste a moet vallen moet je hierop een accentteken scrijven: pájaro. Wat is nu het grote voordeel nu we dit weten? Wanneer je de bovenstaande klemtoonregels goed beheerst wordt het uitspreken van het Spaans een stuk gemakkelijker: Je kunt nu elk woord dat je leest goed uitspreken. Je weet nu bij elk woord waar de klemtoon ligt. Heeft het woord géén geschreven accentteken dan kun je steeds aan de hand van de bovenstaande klemtoonregels bepalen op welke klinker in de Spaanse uitspraak de klemtoon ligt. Bij het schrijven van Spaanse woorden weet je nu steeds wanneer je wel een geschreven accentteken moet gebruiken en wanneer niet. Belangrijk hierbij is dat je steeds goed nagaat waar je in de Spaanse uitspraak de klemtoon hoort!

2.1 Presente de indicativo. (De onvoltooid tegenwoordige tijd) Het Spaans kent drie groepen regelmatige werkwoorden die uitgaan op ar, er en ir. In deze les kijken we naar de eerste groep van regelmatige werkwoorden die uitgaan op ar. Als voorbeeld zie je hieronder de vervoeging van het regelmatige werkwoord tomar : tomar (nemen): (Yo) tom o (Ik neem) (Nosotros/ as) tom amos (wij nemen) (Tú) tom as (Jij neemt) (Vosotros/ as) tom áis (Jullie nemen) (Él) tom a (Hij neemt) (Ellos) tom an (Zij nemen) (Ella) tom a (Zij neemt) (Ellas) tom an (Zij nemen) (Usted) tom a (U neemt) (Ustedes) tom an (U neemt (mv.) Merk op: De 3 e persoon enkelvoud heeft dezelfde werkwoordsvorm voor Él, Ella en Usted. De 3 e persoon meervoud heeft dezelfde werkwoordsvorm voor Ellos, Ellas en Ustedes. Let op! De klemtoon valt bij de 1 e,2 e en 3 e persoon enkelvoud en bij de 3 e persoon meervoud op de stamklinker o. Bij de 1 e en 2 e persoon meervoud (de wij en jullie vorm) valt de klemtoon op de a en schuift dus een lettergreep naar achteren. 2.2 Los pronombres personales. (De persoonlijke voornaamwoorden) Anders dan in het Nederlands gebruikt het Spaans niet steeds het persoonlijk voornaamwoord bij een werkwoordsvorm. De uitgang van het werkwoord geeft dan het onderwerp aan. P.ej. Tomo un bocadillo. (Ik neem een belegd stokbroodje) Je ziet aan de uitgang o van het werkwoord tomar dat het de 1 e persoon (ik) betreft. Het persoonlijk voornaamwoord Yo zeg of schrijf je er dan niet bij. Wanneer er echter verwarring of onduidelijkheid kan ontstaan of als je het onderwerp wilt benadrukken, gebruik je de persoonlijk voornaamwoorden wel. P.ej. Él compra la casa. (Hij en niet zij of u koopt het huis)

usted (U) en ustedes (U, meervoud) zijn afkomstig van Vuestra(s) Merced(es) = Uwe Genade. Dit zijn beleefdheidsvormen en je mag ze daarom niet zomaar weglaten! Alleen als je usted en ustedes meerdere keren in een zin of in meerdere zinnen kort achter elkaar gebruikt, mag je het weglaten omdat anders het veelvuldig gebruik ervan gaat storen. In teksten kun je de volgende afkortingen van usted en ustedes tegenkomen: usted: Ud. en Vd. ustedes: Uds. en Vds. 2.3 Los artículos. (De lidwoorden) El artículo definido (Het bepaald lidwoord): Masculino (Mannelijk): Femenino (Vrouwelijk): Singular: el libro la casa = de/het (enkelvoud) Plural: los libros las casas = de (meervoud) El artículo indefinido (Het onbepaald lidwoord): Masculino (Mannelijk) Femenino (Vrouwelijk): Singular: un amigo una señora = een (enkelvoud) Plural: unos amigos unas señoras = enkele, (meervoud) enige, sommige Het bepaald lidwoord geeft aan dat zowel de spreker als de hoorder (of aangesproken persoon) weten om wie of wat het gaat. Bij het onbepaald lidwoord is dat niet het geval. Het lidwoord richt zich in geslacht en getal naar het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Uitzondering hierop vormt het lidwoord lo dat onzijdig is. Het kan niet staan vóór een zelfstandig naamwoord omdat in het Spaans een zelfstandig naamwoord altijd of mannelijk of

vrouwelijk is. Daarom is lo onveranderlijk. Met lo kun je bijvoeglijke naamwoorden, rangtelwoorden, voornaamwoorden, voltooid deelwoorden en bijwoorden zelstandig maken. P.ej.: Lo mejor (het beste) Je kunt het volgende zinnetje gebruiken om dit te onthouden: Lo dictado es mío, bueno, primero y mejor. Het Spaans kent twee samentrekkingen met het lidwoord el : de + el wordt del en a + el wordt al P.ej.: La maleta es del señor. (De koffer is van de mijnheer) Vamos al cine? (Zullen we naar de film gaan?). 2.4 El sustantivo (Het zelfstandig naamwoord): Zoals gezegd kent het Spaans alleen mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. De zelfstandige naamwoorden die eindigen op een o zijn mannelijk en de zelfstandige naamwoorden die eindigen op een a zijn vrouwelijk. Dit is de algemene regel. Er zijn echter zoveel uitzonderingen dat het volgende raadzaam is: LEER DE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN ALTIJD MET HUN BIJBEHOREND LIDWOORD! Enkele uitzonderingen zijn: P.ej.: la mano (de hand) el clima (het klimaat) la foto (de foto) el día (de dag) Kijk bij twijfel in het woordenboek. Direkt achter het woord staat aangegeven of dit mannelijk (m) of vrouwelijk (v) is. 2.5 La formación del plural (De meervoudsvorming): Zelfstandige naamwoorden die eindigen op een klinker krijgen voor het meervoud een s toegevoegd: P.ej.: el billete (het kaartje) los billetes (de kaartjes) Zelfstandige naamwoorden die eindigen op een medeklinker krijgen voor het meervoud es toegevoegd: P.ej.: el señor (de (mijn)heer) los señores (de heren/ de heer en mevrouw) Indien het een zelfstandig naamwoord betreft waarvan de laatste klinker een accentteken draagt, dan kun je voor het meervoud dikwijls zowel een s of es toevoegen: P.ej.: el marroquí (de Marokkaan) los marroquís/marroquíes (de Marokkanen) el tabú (het taboe) los tabús/tabúes (de taboes)

2.6 La negación (De ontkenning): De ontkenning wordt gevormd door no dat altijd vóór de vervoegde werkwoordsvorm staat: P.ej. El señor González no está. (Mijnheer González is niet aanwezig) No compra la moto. (Hij/Zij koopt de motorfiets niet) Lees de onderstaande woordenlijst enkele malen aandachtig door. De woorden horen bij de tekst Un viaje en tren die erop volgt. binnengaan in entrar en de jongedame la señorita aannemen aceptar instappen montar en uitstappen bajar de doorbrengen pasar hopen/ esperar doorlopen naar pasar a wachten op verwachten/ esperar nodig hebben necesitar tegemoet zien versturen/ mandar meenemen/ bij llevar zenden zich hebben vragen naar preguntar por nemen/pakken tomar antwoorden op/ contestar a de weg naar el camino de beantwoorden de loketbediende el taquillero praten over hablar de de conducteur el revisor kopen van/bij comprar a de prijs el precio overhandigen entregar de krant el periódico betalen voor pagar por het tijdschrift la revista dragen naar/ llevar a aankomen te/in llegar a brengen naar scannen(kaartje) escanear (be)groeten saludar lopen naar pasar a/caminar (ver)wisselen cambiar a overstappen hacer de taxi el taxi (trein) transbordo het kaartje el billete beginnen te arrancar het retourtje el billete de rijden ida y vuelta wensen desear het perron el andén roken fumar de brief la carta el vagón de no de niet roken de uitnodiging la invitación fumadores coupé de trein el tren uitnodigen om te invitar a de wachtkamer la sala de goedendag/goede buenos días espera morgen het station la estación goedemiddag buenas tardes de vriend el amigo goedenavond/ buenas noches de vriendin la amiga goedenacht de ingang la entrada de heer/mijnheer (el) señor de uitgang la salida de dame/mevrouw (la) señora de reis el viaje juffrouw/ (la) señorita de conductrice la revisora jongedame het tarief la tarifa

het bagage el carrito het geld el dinero wagentje portaequipajes de reiziger el viajero de heer en los señores of (bij keuze) o mevrouw of (+ voorwaarde) si de jongeman el joven alstublieft (bij por favor het weer/ el tiempo verzoek) de tijd alstublieft (bij tome usted/ de agent el agente aangeven) tenga usted de ober el camarero ja/wel sí de coupé el compartimento nee/niet/geen no de morgen/de la mañana daarna después ochtend in/op en de middag la tarde voor/om te para de avond/de la noche door/wegens por nacht de bagage el equipaje het nummer el número het reçu el recibo het kaartje el billete de het loket la taquilla enkele reis ida solamente/ de klasse/de soort la clase el billete de het bagagedepot la consigna solo ida spoedig/vlug pronto een kaartje un segunda para snel rápidamente tweede klasse Madrid, sencillo Hoe maakt u het? Cómo está naar Madrid, usted? Enkel Heel goed/zeer Muy bien de fooi la propina goed de inkopen las compras Uitstekend Perfectamente laten komen mandar venir eerst(e) primero (taxi) tweede segundo voor de dag sacar de derde tercero halen/halen uit aan/naar a nemen (kaartje) sacar Dank u zeer Muchas gracias nu ahora Opmerking: Let in de bovenstaande lijst in het bijzonder op de voorzetsels (en,a,por,para etc.) die genoemd worden bij sommige werkwoorden. Leer deze bij het werkwoord met de gegeven betekenis. Later zul je merken dat een ander voorzetsel bij hetzelfde werkwoord dat werkwoord een (geheel) andere betekenis geeft. Op de volgende pagina vind je de tekst Un viaje en tren. Lees dit verhaaltje enkele malen aandachtig door en probeer te begrijpen wat er staat. Let er ook op waar de klemtoon ligt. Vervolgens maak je de ejercicios 2a, 2b en 2c.

Un viaje en tren Juan manda una carta con una invitación. Una invitación a pasar unos días en Madrid. Manda la carta a Pedro, un amigo. Pedro acepta la invitación. Contesta: Acepto la invitación. Llego mañana. Pedro camina a la estación. En la estación compra un billete. Compra el billete en la taquilla. Un billete para Madrid, por favor. El taquillero pregunta: Qué clase? Y Pedro contesta: Segunda clase, por favor. Un billete de ida y vuelta, señor? No, un billete de ida solamente. Muy bien, señor, tome usted. Pedro pregunta por el precio y paga. Pedro lleva unas maletas. Necesita un carrito portaequipajes. Lleva las maletas al tren y compra un periódico y una revista. Pedro toma asiento en el tren. El tren arranca. Pedro saca la revista. Saca la revista para pasar el tiempo. Un revisor entra en el compartimento. Escanea los billetes. El tiempo pasa rápidamente. Pronto el tren llega a Madrid. En el andén espera Juan. Pedro baja del tren. Buenas tardes, amigo. Cómo estás? Muy bien Juan, gracias. Y tú? Los amigos pasan a la salida de la estación y toman un taxi. Ejercicio 2A: Beantwoord schriftelijk onderstaande vragen in het Spaans. Maak volledige zinnen! 1. Qué carta manda Juan a un amigo? 2. A qué (waartoe) invita Juan? 3. Acepta Pedro la invitación? 4. Qué contesta? 5. Cuándo llega Pedro? 6. Qué compra en la estación para el tren? 7. Compra un billete de ida y vuelta? 8. Quién entrega el billete en la taquilla? 9. Qué lleva Pedro? 10. Qué necesita? 11. Qué compra Pedro en la estación? 12. Qué saca Pedro en el tren? 13. Para qué saca la revista?

14. Quién entra en el compartimento? 15. Qué escanea el revisor? 16. El tren llega a Madrid. Quién espera en el andén? 17. Juan saluda a Pedro. Qué pregunta? 18. Y qué contesta Pedro? 19. Adónde pasan los amigos? 20. Qué toman los amigos a (bij) la salida de la estación? Ejercicio 2B: Zet de werkwoorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm van de tegenwoordige tijd en vertaal de zinnen naar het Nederlands. 1. Los amigos (mandar) una invitación. 2. (Nosotros) (esperar) en la sala de espera. 3. (Yo) (caminar) a la estación. 4. El revisor (escanear) los billetes de los viajeros. 5. (Comprar) (vosotras) periódicos o revistas. 6. El taquillero (entregar) un billete de ida y vuelta. 7. Las señoritas (necesitar) un taxi. 8. Los amigos (llevar) las maletas al andén. 9. (Tú) (pagar) el precio de la revista. 10. (Ella) (contestar) a la carta de una amiga. 11. (Preguntar) (vosotros) por el camino? 12. Las señoras (saludar) y (entrar) en la estación. 13. El tren (llegar) y los señores (bajar). 14. (Aceptar) ustedes las invitaciones? 15. (Yo) (tomar) asiento en el tren para Madrid. Ejercicio 2C: Vertaal de onderstaande zinnen naar het Spaans. 1. Ik stuur een brief aan een vriend. 2. Hij stuurt een uitnodiging aan de heer Barras. 3. Wij komen morgen aan in Madrid. 4. Waarom beantwoorden zij de brieven niet? 5. Koopt u geen kranten of tijdschriften? 6. Een kaartje enkele reis of retour, mijnheer? 7. De loketbediende overhandigd het kaartje. 8. Wij betalen de prijs van de inkopen. 9. De conducteur heeft de kaartjes nodig. 10. Waarom neemt de ober de fooi niet aan? 11. De jongeman wacht op het perron. 12. Morgen komen enkele vrienden aan uit Sevilla.

13. De vriendin van Carmen neemt een taxi. 14. Wij vragen naar de vrienden van Pedro. 15. Goedemorgen, hoe maakt u het? 16. Ik neem een krant en een tijdschrift. 17. Zij vragen de weg naar het station. 18. De jongedames stappen uit de trein. 19. Wat heeft u nodig, mevrouw? Wat zoekt u? 20. De reiziger draagt de koffer naar het perron. 21. Neemt u een bagagewagentje, mijnheer? Of niet? 22. De taxi wacht bij de uitgang van het station. 23. De agent bestelt een taxi voor de dames. 24. Zij vraagt of u de uitnodiging aanneemt. 25. De reizigers hebben kaartjes nodig. Spaans cursuscentrum Don Guillermo, Zeist(NL) augustus 2015.