Beslisfactoren voor onkruidbestrijding op verhardingen

Vergelijkbare documenten
Aluminium, LCA en EPD

Update Milieuanalyse Onkruidbestrijding op verhardingen

Bioherbiciden: is het iets of is het niets?

De DOB Methode. De DOB Methode. Naar duurzamer onkruidbeheer op verhardingen. Publieksrapport. Supported by EU Life

Raadsvergadering, 28 juni Voorstel aan de Raad. Onderwerp: Onkruidbestrijding op verharding

Onkruidbestrijding. Rapportage milieuvriendelijke alternatieven. Tevens bijlage bij de kadernota

Aan de commissie: Datum vergadering: Agendapunt : Raadsvergadering: 26 mei 2005 Nummer raadsnota: 15 Onderwerp:

MILIEUEFFECTRAPPORT LANDELIJK AFVALBEHEERSPLAN. Achtergronddocument A2 LCA; methodiek en uitwerking in het LAP

Onkruidbeheer op verhardingen in Lelystad. Kosten en milieueffecten van verschillende onkruidbestrijdingstechnieken

Alternatieven voor chemische onkruidbestrijding

INHOUDSOPGAVE. Inhoudsopgave 1

Levenscyclusanalyse van groene wanden

Voorbij energiebesparing: milieueffecten van energiebesparende maatregelen

Bevindingen praktijkproef. gebruik Ultima. in de gemeente Rotterdam

Afwegingskaders. Doel DOB-project. Emissie draagt bij aan normoverschrijding. Beginsel-ethiek Religie, intrinsieke waarden,...

transport grondstoffen verpakking water energie MANAGEMENT SUMMARY

Een weloverwogen fietspad is van beton

Milieubewust kiezen voor heetwateronkruidbestrijding

TKI-KIEM WP1 - Methode voor integrale Energie- en Milieuprestatie. Erik Alsema, David Anink, W/E adviseurs 1 april 2015

Definitie. Wat is Duurzaamheid?

Duurzame oplossing door houtreparatie!

Verbod chemische onkruidbestrijding op verhardingen -Informatieblad-

1. Inleiding. Notitie Amsterdam, 8 december 2016

Bijlage 4: Milieu en energieprestaties: Emissies van de toekomstige rwzi Utrecht (DM )

Om te bepalen of een verf duurzaam is dient er, naar de mening van de VVVF, sprake te zijn van een integrale aanpak.

Masterclass LCA. Wat kan je met LCA-studies in afvalland? Geert Bergsma

NOTITIE. Afdeling Wijkbeheer: T. van Hove/C. Groeneveld/F. van der Neut. Onkruidbestrijding op verharding en de milieueffecten

Toelichting ISO Milieuprestatiemeting versie 15 mei 2018

Prijsbewust kiezen voor heetwateronkruidbestrijding


Duurzaam Onkruid Beheer op verhardingen

Emissies naar lucht door de energievoorziening,

F.4 bijlage 4; Feiten en cijfers

Raadsvoorstel. Bestrijding onkruid op verharding

Vraag 1 dient u altijd te beantwoorden, ongeacht of u al dan niet gebruik maakt van bestrijdingsmiddelen of beheer van verhardingen uitvoert.

Pagina: 1. CO2-projectplan H4A. BV

MILIEUPROFIELEN VAN SCHEEPSBRANDSTOFFEN IN DE NATIONALE MILIEUDATABASE. Suzanne de Vos-Effting

Management samenvatting

Gemeente Den Haag. de gemeenteraad

Review CO 2 -studie ZOAB Rasenberg

MKI score van wegen aanleg en onderhoud

Kwantificeren van Milieuprestatie. Mantijn van Leeuwen

Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten

B en W. nr d.d

Duurzaam bouwen en LCA s en de NMD. G. Jonkers NVVT

Belasting van het oppervlaktewater vanuit riolering en rioolwaterzuivering,

LEVENSCYCLUSANALYSE EN KEUZE SANERINGSMETHODE

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

Samenvatting LCA Ioniqa. Screening carbon footprintanalyse

Curaçao Carbon Footprint 2015

Het beste alternatief voor onkruidbestrijding

Deel III: Uitvoering van een LCA: Inventarisatie, Impactanalyse en Interpretatie

Emissies naar lucht door de energievoorziening,

HARTELIJK WELKOM TUINPROFESSIONALS VAN NEDERLAND

Lozingen vanuit tandartspraktijken

Energie Management Actieplan

Samenvatting van: Effecten van het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) op de waterkwaliteit.

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),

Emissies naar lucht door de industrie,

Ketenanalyse uitbesteed transport. Goedgekeurd door: H. van Wijk

Figuur 1 Zuiveringsinstallatie

Energie Management Actieplan

CO 2 -Prestatieladder

Duurzame onkruidbestrijding op verhardingen

LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING

KETENANALYSE DIESELVERBRUIK SCOPE 3 EMISSIE

abcdefgh Rijkswaterstaat IV Onkruidbestrijding verhardingen

Emissie inventaris 2018

TEN effecten in Den Haag, Duurzaam Dynamisch Verkeersmanagement door integrale afweging van Traffic, Emissie en Noise (TEN) bij inzet van scenario s

GER-waarden en milieu-impact scores hulpstoffen voor de afvalwaterzuivering. Heleen Pinkse

Onkruidbeheer op verhardingen

Milieucijfers SuperWijzer

Toezegging Raad 29 juni 2006: Herziening onkruidbestrijdingsmethode op verhardingen, keuze wel of niet chemisch. 1. Toelichting Raadsvoorstel

Groen-Punt Groep B.V.

Beheerplan onderhoud groen

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 15 juli 2013) Nummer Onderwerp Gebruik glyfosaat

ENERGIEBEOORDELING P.C.

Onderzoek naar. het effect van veegbeheer op onkruidgroei

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 25 september 2011) Nummer 2551

De Ecolizer 2.0. Een instrument voor introductie van ecodesign

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Product Sustainability Indicator

Energie management Actieplan

Life Cycle Analysis Granova. Heros Sluiskil B.V. Samenvatting uit rapport: Datum

Handleiding online DTB-Registratiemodule. Algemeen. Versie Aanmelden

Onkruidbestrijding op verhardingen. Een zoektocht naar niet chemische alternatieven

Milieubarometerrapport 2013

38,6. CO 2 (ton/jr) 2014

Jaarverslag Criteria. Conform niveau 3 op de CO2- prestatieladder 3.0 en ISO norm. Opgesteld door Paraaf. Datum Versie 2

Emissie inventaris Brouwers Groenaannemers SCOPE 3 ANALYSE

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

CO 2 -uitstootrapportage 2011

1. INLEIDING 2. CARBON FOOTPRINT

Energiebesparing koffieverpakkingen

ANNEX BIJLAGE. bij de. Verordening van de Commissie

Energiemanagement plan

CO 2 -Prestatieladder

Ketenanalyse stalen buispalen 2013

Jade Beheer B.V. 4.A1 Ketenanalyse scope III

Transcriptie:

Beslisfactoren voor onkruidbestrijding op verhardingen LCA, risico-analyse, kostenanalyse en hinderbeleving Amsterdam, februari 2002 ing. R.J. Saft IVAM Environmental Research b.v./universiteit van Amsterdam dr. N. Staats Chemiewinkel/Universiteit van Amsterdam

ISO doc.nr. 0205-0 2

Auteurs: ing. R.J. Saft IVAM Environmental Research b.v./universiteit van Amsterdam Postbus 18180 1001 ZB Amsterdam T. 020 525 5917 E. rjsaft@ivambv.uva.nl I. www.ivambv.uva.nl dr. N. Staats Chemiewinkel/Universiteit van Amsterdam (sinds 01-01-2002: IVAM Environmental Research b.v./universiteit van Amsterdam) Postbus 20242 1000 HE Amsterdam T. 020 525 6936 E. nstaats@science.uva.nl I. www.chem.uva.nl/cw In opdracht van: Rijkswaterstaat/RIZA, Lelystad Contactpersoon: Ir. M.L. de Rooy Postbus 17 8200 AA Lelystad T. 0320 298431 E. m.drooy@riza.rws.minvenw.nl I. www.riza.nl Gegevens uit dit rapport mogen worden overgenomen mits onder uitdrukkelijke bronvermelding. IVAM Environmental Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. 3

4

VOORWOORD Hoewel er de laatste jaren een forse besparing is bereikt in het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de sector openbaar groen, blijkt de toepassing op verhardingen nauwelijks verminderd. Er zijn zelfs aanwijzingen dat gemeenten die al zonder chemische middelen werkten, weer overschakelen naar chemische bestrijding. Voor het water is dit geen positieve ontwikkeling. De korte emissieroute van verharding via riolering naar oppervlaktewater, zorgt voor een relatief groot aandeel van deze bron in de emissie van bestrijdingsmiddelen. Een case-studie in de Bommelerwaard leidde zelfs tot de conclusie dat het middelengebruik op verhardingen (1% ten opzichte van het totale gebruik in het overwegend agrarische gebied) verantwoordelijk was voor 75% van de emissie naar het oppervlaktewater. Het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) liet een aantal studies uitvoeren naar de knelpunten die gemeenten ervaren bij onkruidbeheer. Gemeenten bleken onder meer behoefte te hebben aan een goede vergelijking van de milieueffecten van chemische bestrijding met die van de alternatieve methoden. In opdracht van het RIZA heeft IVAM deze vergelijking gemaakt. Om de resultaten van het onderzoek bruikbaar te maken voor de gemeentelijke praktijk, is een klankbordgroep in het leven geroepen die drie keer bij elkaar is geweest. De studie was niet mogelijk geweest zonder de deskundige en enthousiaste inzet van de leden ervan, waarvoor ik ze hartelijk wil bedanken. Verder was voor het inschatten van de praktijk van onkruidbestrijding op verhardingen de kennis van Bert van Veldhuijsen van De Punt Diepenveen en Frans Hoksbergen van Alterra van groot nut. Naar ik hoop geeft deze rapportage u voldoende inzicht in de gevolgen van de verschillende manieren van onkruidbestrijding om zelf een goede afweging voor een methode te kunnen maken. In ieder geval laten de uitkomsten zien dat kiezen voor schoon oppervlaktewater mogelijk is, zonder dat andere milieucompartimenten daaronder lijden. M.L. de Rooy, projectleider 5

6

SAMENVATTING Achtergrond Nog altijd is de toepassing van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) de meest gebruikte methode van onkruidbestrijding bij gemeenten. Het gebruik van deze middelen door gemeenten bedraagt ongeveer 1/3 van alle gebruik van bestrijdingsmiddelen op verhardingen. De chemische methode wordt beschouwd als effectief, goedkoop en makkelijk in het gebruik. Een nadeel is echter dat er stoffen in het milieu komen die tot schade aan ecosystemen kunnen leiden. Daarnaast worden drinkwaterbedrijven gedwongen tot het installeren van kostbare zuiveringstechnieken om bestrijdingsmiddelen uit het water te verwijderen. Bij hoge gehalten bestrijdingsmiddelen is de productie van drinkwater uit oppervlaktewater zelfs niet toegestaan. In de loop der jaren zijn er dan ook verschillende alternatieve bestrijdingsmethoden ontwikkeld, zoals borstelen, branden en de heet-water methode. Hoewel de alternatieven bekend zijn, en er veel over wordt gediscussieerd, is in praktijk de overstap nog lang niet overal gemaakt. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat de directe kosten van alternatieve methoden hoger zijn. Een andere belangrijke oorzaak is echter de heersende onzekerheid over de milieueffecten van alternatieve methoden. Dergelijke methoden gebruiken immers geen chemische middelen, maar wel energie en (soms) water. Bovendien gaan sommige methoden gepaard met lokale hinder door geluid of stof. Tot op heden zijn er nog geen studies beschikbaar waarin de milieueffecten van de verschillende onkruidbestrijdingsmethoden zijn doorgerekend en met elkaar vergeleken. Daardoor blijven discussies vaak hangen op de vaststelling dat chemische middelen slecht zijn voor het water en alternatieven voor het energiegebruik. Doel Het hoofddoel van deze studie is het kwantificeren van de milieueffecten van verschillende onkruidbestrijdingsmethoden op trottoirs. Hiermee kunnen gemeenten een grondige afweging maken in de keuze voor een bepaalde bestrijdingsmethode. Omdat bij een dergelijke afweging ook kosten en hinderbeleving (bij burgers en gebruikers) een rol spelen, is tevens een korte inventarisatie van deze aspecten gemaakt. De studie beperkt zich tot onkruidbestrijding op gemeentelijke trottoirs. Onkruidbestrijding op andere locaties (wegen, sport-, NS-, defensie- of bedrijventerreinen, etc.) vallen buiten de scope van de studie. Het is niet de bedoeling geweest om in een eindoordeel alle geselecteerde bestrijdingsmethode in een voorkeursvolgorde te zetten. Het rapport is wel bedoeld om voldoende informatie te geven zodat eenieder een (transparante) afweging kan maken op basis van de eigen prioriteiten. Aanpak Om de verschillende methoden te kunnen vergelijken moeten ze worden toegepast op een zelfde eenheid. In de studie is als vergelijkingsbasis genomen: De onkruidbestrijding in één jaar op 1000 m 2 trottoir. Hierbij is gevarieerd met de gewenste beeldkwaliteit en het aantal obstakels op een trottoir. In overleg met deskundigen is een aantal werkpakketten samengesteld dat voor deze vergelijkingsbasis van toepassing is, namelijk: 1. chemische bestrijding met glyfosaat aangebracht via select spray; 2. bestrijding met borstelmachine en bosmaaier; 3. bestrijding met borstelmachine en spuitlans; 4. bestrijding met heet water; 5. bestrijding met branderunits. De milieueffecten van de werkpakketten zijn bekeken met een levenscyclusanalyse (LCA). Dit is een internationaal bekende methode, die processen en producten van wieg tot graf analyseert. Daarbij worden niet alleen milieueffecten tijdens de activiteit zelf bekeken, maar ook die van bijvoorbeeld de benodigde grondstofproductie en de afval- of sloopfase. 7

De methode bestaat uit meerdere stappen. Eerst worden de meetbare milieu-ingrepen in kaart gebracht. Dit betreft bijvoorbeeld: het verbruik van grondstoffen of energie, ruimtebeslag; de emissies van stoffen naar water, bodem en lucht; en de productie van afval. In de tweede stap van de LCA wordt berekend wat de invloed is van deze ingrepen op 12 algemene milieuthema s, zoals broeikaseffect, verzuring, aquatische en terrestrische toxiciteit, aantasting van de ozonlaag en vermesting. Elke bestrijdingsmethode krijgt zo een score op elk milieuthema. Tot slot worden deze scores vergeleken met de scores per thema van alle activiteiten in heel Nederland. Het eindresultaat is een overzicht voor alle bestrijdingsmethoden in hun relatieve bijdrage aan de Nederlandse scores voor de 12 milieuthema s. Een LCA werkt generiek en geeft een globaal beeld van effecten die landelijk of zelfs mondiaal kunnen optreden. Lokale aspecten kunnen echter eveneens van invloed zijn op de ernst van de milieueffecten. Voor de onkruidbestrijding is dit met name het geval voor de emissie-routes van bestrijdingsmiddelen naar water of bodem. Daarom is in een aparte studie nagegaan wat de lokale risico s zijn voor organismen in bodem, oppervlaktewater en de rioolwaterzuiveringsinstallatie van de chemische bestrijdingsmethode. Verder zijn de kosten van de onkruidbestrijdingsmethoden in kaart gebracht. Dit is inclusief indirecte kosten voor bijvoorbeeld extra zuivering van drinkwater. Tenslotte is een kwalitatieve inschatting gegeven van de gebruiksvriendelijkheid van de bestrijdingsmethoden voor zowel de uitvoerder als voor burgers (omwonenden). Resultaten LCA-analyse De uitkomsten van de LCA-studie zijn het beste grafisch weer te geven. In onderstaande figuur zijn de milieueffectscore weergegeven. figuur s1: Milieueffectscores van 5 werkpakketten voor onkruidbestrijding 1.Chemisch 2a.Borstelen/maaien 2b.Borstelen/chemisch 3.Heet water 4.Branden Abiotische Uitputting Broeikaseffect Ozonlaagaantasting Smogvorming Humane toxiciteit Ecotoxiciteit aquatischzoet Ecotoxiciteit sediment Ecotoxiciteit terrestrisch Verzuring Vermesting Lifesupport Biodiversiteit NB Een hoge score wijst op een hoge milieubelasting. De y-as is dimensieloos en lineair. Duidelijk is te zien dat het thema aquatische ecotoxiciteit (= mogelijke giftigheid voor het ecosysteem) de hoogste scores heeft. Bij ecotoxiciteit scoort chemische bestrijding slecht. Dit wordt volledig veroorzaakt door de emissie van glyfosaat. 8

De ecotoxiciteitscores bij het borstelen in combinatie met bosmaaier ontstaan in belangrijke mate (±75%) door emissies van zware metalen (nikkel en vanadium) uit stortplaatsen. Hiervoor is het gestorte afval verantwoordelijk. Bij de combinatie borstelen en chemische bestrijding vormt ook de emissie van glyfosaat naar water een forse bijdrage (± 50%). De bijdrage van de emissies uit stortplaatsen zijn dan relatief lager, namelijk zo n 40%. De scores van de verschillende pakketten bij de andere LCA-thema s hangen vrijwel alle samen met productie en gebruik van brandstoffen. Relevante scores zijn waar te nemen bij de LCA-thema s abiotische uitputting (uitputting energiedragers zoals aardolie,aardgas en steenkolen), broeikaseffect (emissies CO 2 ), smogvorming (emissies koolmonoxide, NO x en koolwaterstoffen), terrestrische ecotoxiciteit (emissies zware metalen en koolwaterstoffen), verzuring (emissies SO 2 en NO x ) en vermesting (emissies fosfaat en NO x ). Lokale risico s De lokale risico s van chemische bestrijding zijn uitgewerkt in drie scenario s waarin gekeken is naar twee typen oppervlaktewater (groot en klein) en zuiveringsslib. De volgende stoffen zijn doorgerekend: glyfosaat (werkzame stof in het bestrijdingsmiddel), ampa (afbraakproduct van glyfosaat) en polyoxyethyleenamine (hulpstof in het bestrijdingsmiddel). De risico s voor waterorganismen in grote oppervlaktewateren zijn in het algemeen voor alle drie beschouwde stoffen nihil. Wel overschrijdt de geschatte concentratie in grote oppervlaktewateren de drinkwaternorm van 0,1 µg/l. Voor bodemorganismen en organismen in zuiveringslib (werking van de rwzi) zijn wel potentiële risico s vastgesteld voor glyfosaat (van de andere twee stoffen was onvoldoende bekend). De mate van risico is afhankelijk van de mate van inzijging (verdeling van emissie naar water of bodem) en de veronderstelde afbraak van glyfosaat. Er zijn risico s voor organismen in kleine oppervlaktewateren (sloten, grachten) vastgesteld voor alle beschouwde stoffen. De mate van risico is afhankelijk van de veronderstelde afspoeling. Hoe groter de afspoeling naar water, hoe groter het risico. Dit geldt met name voor glyfosaat en polyoxyethyleenamine en in mindere mate voor ampa (afbraakproduct van glyfosaat). De geschatte risico s zijn vanzelfsprekend sterk afhankelijk van de veronderstelde verdunning. Deze is gerelateerd aan de oppervlakte aan verhardingen en de omvang van het ontvangende oppervlaktewater. Volgens de fabrikant van het bestrijdingsmiddel dat nog als enige is toegelaten, is er geen risico van polyoxyethyleenamine omdat dat niet meer aan het bestrijdingsmiddel wordt toegevoegd. Kostenvergelijking tabel s1: Kosten van werkpakketten in eurocent per m2 per jaar Werkpakket Directe kosten Indirecte kosten Aantal behandelingen per jaar chemisch 2,3 9 1 2,5 borstelen + bosmaaier 18,5 22,4 9,6 3 borstelen + chemisch 19,7 23,9 10,8 3 heet water 34 56,8-2,5 branden 14,4 18-4 * voor de directe kosten per behandeling moeten de bedragen gedeeld worden door het aantal behandelingen per jaar. Uit de tabel blijkt dat chemische bestrijding zoals verwacht de goedkoopste bestrijdingsmethode is, ook als de indirecte kosten (zuiveringslasten drinkwaterbedrijven) worden meegerekend. 9

Het werkpakket met branderunits is qua directe kosten enigszins duurder, maar heeft geen indirecte kosten. De werkpakketten met borstelmachines zijn duidelijk duurder, ook al door de relatief hoge indirecte kosten (met name slijtage aan verhardingen). Het werkpakket met heet water is de duurste methode. Hierbij moet aangetekend worden dat deze techniek relatief nieuw is en dat door voortdurende innovaties de kosten hier momenteel het sterkste dalen. Gebruikersvriendelijkheid en hinder Tenslotte is een inschatting gegeven van gebruikersvriendelijkheid en hinder voor burgers. Ten aanzien van gebruikersvriendelijkheid zijn als aspecten genoemd stofhinder, geluidhinder, geurhinder en risico s/persoonlijke veiligheid. Voor de eerste drie aspecten worden de werkpakketten met chemische bestrijding en heet water als meest gunstig beoordeeld en de overige drie werkpakketten als minst gunstig. Met betrekking tot risico s cq. persoonlijke veiligheid is vastgesteld dat dit aspect bij elke methode van belang is maar dat hiervoor doorgaans voldoende maatregelen worden getroffen. Er is dan feitelijk geen onderscheid meer te maken tussen de methoden. Voor wat betreft de hinder voor burgers is het werkpakket met heet water als meest gunstig beoordeeld. Het werkpakket met chemische bestrijding werd bestempeld als neutraal en de overige werkpakketten als minder gunstig. De negatieve bijklank die chemische bestrijding bij sommige burgers heeft, is niet als onderdeel van hinderbeleving meegenomen vanwege het sterk subjectieve karakter. Slotconclusie De resultaten van de studie geven aan dat chemische onkruidbestrijding vanuit milieu-overwegingen verreweg de slechtste keuze is. De toepassing van alternatieve methoden leidt bovendien niet tot onevenredige afwenteling van milieueffecten. Chemische bestrijding is daarentegen veruit de goedkoopste bestrijdingsmethode, leidt nauwelijks tot hinder voor omwonenden en is gebruikersvriendelijk. Er is bewust voor gekozen om deze aspecten hier niet verder te aggregeren (bijvoorbeeld in een multicriteria analyse) en de definitieve afweging voor de toe te passen bestrijdingsmethode uitdrukkelijk aan de desbetreffende gemeenten over te laten. 10

INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 5 SAMENVATTING 7 1. AANLEIDING 13 2. ONDERZOEKSOPZET 15 Deel A: LCA-studie 15 Deel B: Overige aspecten 19 3. BESCHRIJVING WERKPAKKETTEN 21 Werkpakket 1 Chemische bestrijding met select spray 21 Werkpakket 2a Borstelmachine/bosmaaier 23 Werkpakket 2b Borstelmachine/chemische bestrijding 24 Werkpakket 3 Heet water machine 24 Werkpakket 4 Branderunit 25 4. RESULTATEN 27 Deel A: Resultaten LCA-studie 27 Deel B: Resultaten overige aspecten 35 B.1. Kosten 35 B.2. Gebruikersvriendelijkheid 36 B.3. Plaatselijke hinder en risico 37 5. CONCLUSIES 41 6. KANTTEKENINGEN 43 6.1 Leemten in kennis 43 6.2 Verbeteropties 43 6.3 Kwaliteit van de LCA-studie 44 6.4 Opmerkingen van externe belanghebbenden 44 LITERATUURLIJST 47 BIJLAGE 1 UITLEG LCA-THEMA S 49 BIJLAGE 2 GEKARAKTERISEERDE EN GENORMALISEERDE EFFECTSCORES 53 BIJLAGE 3 WEEGFACTOREN 55 BIJLAGE 4 TOEGEREKENDE INGREPEN PER WERKPAKKET 57 BIJLAGE 5 RISICOBEOORDELING GLYFOSAAT, AMPA EN POEA 59 11

12

1. AANLEIDING Onkruidbestrijding op verhardingen is noodzakelijk vanwege verschillende zaken zoals het garanderen van een onbelemmerde regenwaterafvoer, het instandhouden van een goede begaanbaarheid, het voorkomen van beschadiging aan verhardingen, en tenslotte voor een net straatbeeld. In een niet zo ver verleden was chemische bestrijding met herbiciden (onkruidbestrijdende stoffen) de meest gebruikte methode. Deze methode is effectief, goedkoop en makkelijk in het gebruik. Een nadeel is echter dat er stoffen in het milieu komen die tot schade aan ecosystemen kunnen leiden. Daarnaast worden drinkwaterbedrijven gedwongen tot het installeren van kostbare zuiveringstechnieken om bestrijdingsmiddelen uit de grondstof te verwijderen. Sinds dit besef is doorgedrongen zijn vele actoren (gemeenten, provincies, Rijk, NS, uitvoerders van onkruidbestrijding) op zoek naar vervangende methoden. In de loop der jaren zijn er verschillende alternatieve bestrijdingsmethoden ontwikkeld onder meer met mechanische en thermische technieken. De toepassing van chemische bestrijding is echter, zeker bij gemeenten, nog steeds de meest voorkomende methode. Gemeenten verbruiken ongeveer 1/3 van alle onkruidbestrijdingsmiddelen voor verhardingen en zijn daardoor een belangrijke doelgroep [20]. Een belangrijke oorzaak van het toenemende verbruik zijn de hogere directe kosten van alternatieve methoden. Een andere belangrijke oorzaak is echter de heersende onzekerheid over de milieueffecten van alternatieve methoden. Dergelijke methoden gebruiken immers geen chemische middelen, maar wel energie en (soms) water. Bovendien gaan sommige methoden gepaard met lokale hinder door geluid of stof. Het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA, onderdeel van Rijkswaterstaat) heeft aan IVAM Environmental Research b.v./universiteit van Amsterdam (verder: IVAM) opdracht verleend om de milieueffecten van verschillende onkruidbestrijdingsmethoden in kaart te brengen. De milieueffecten zijn in kaart gebracht met behulp van de milieugerichte levenscyclusanalyse (LCA). Daarnaast zal de studie in beperkte mate aandacht besteden aan het kostenaspect van onkruidbestrijding, lokale hinder en milieurisico s die specifiek op lokaal niveau gelden [21]. Een meer uitgebreide beschrijving van de onderzoeksopzet is gegeven in hoofdstuk 2. De studie naar lokale milieurisico s is uitgevoerd door mw. dr. N. Staats van de Chemiewinkel van de Universiteit van Amsterdam. Het doel van deze studie is een vergelijking uit te voeren naar de milieueffecten van de verschillende onkruidbestrijdingsmethoden. Met de studie dient het inzicht in de milieueffecten te worden vergroot teneinde een bijdrage te leveren aan de besluitvorming ten aanzien van de aanpak in de praktijk. In beperkte mate zal ook aandacht worden besteed aan de overige parameters die de besluitvorming beïnvloeden namelijk gebruiksvriendelijkheid, kosten en hinder / risico ter plaatse. De studie is begeleid door een breed samengestelde klankbordgroep (zie tabel 1). tabel 1 Samenstelling klankbordgroep Mw. D. Bakker NVRD (Vereniging van Reinigings- en Afvalmanagement) Mw. M. van Dongen Gemeentewerken Rotterdam Mw. E. Gouman Milieudienst Amsterdam Dhr. J. Hekman Ecoconsult bv, namens VHG (Vereniging Hoveniers en Groenvoorzieners) Dhr. R. ter Horst Gemeente Veenendaal Dhr. D. Kalf Rijkswaterstaat RIZA Dhr. P.J. Keizer Rijkswaterstaat DWW Dhr. M.L. de Rooy Rijkswaterstaat RIZA (voorzitter) Mw. A. ter Schure Stichting Reinwater Dhr. J.H. Spijker Alterra Dhr. A. van der Staak Gemeente Almelo 13

14

2. ONDERZOEKSOPZET De studie is in 2 delen uitgevoerd. In deel A is een vergelijkende levenscyclusanalyse uitgevoerd van de potentiële milieueffecten. En in deel B zijn drie andere aspecten, namelijk kosten, gebruikersvriendelijkheid en hinder / risico in kaart gebracht. Deel A: LCA-studie De LCA-methode bepaalt de milieueffecten van het begin tot het eind van een keten, ook wel van wieg tot graf genoemd. In de LCA wordt gebruik gemaakt van een aantal indicators die tezamen de potentiële invloed van een keten op mens en milieu kwantificeren. Conform de standaardisatienorm voor LCA, ISO 14040 [13], is er een aantal stappen dat binnen een LCA wordt onderscheiden, te weten: 1. Doelbepaling / systeemafbakening 2. Inventarisatie 3. Karakterisering 4. Interpretatie / Evaluatie A.1. Doelbepaling / systeemafbakening In de aanvangsfase van het onderzoek is een uitwerking gemaakt van het doel en het te vergelijken systeem. Diverse randvoorwaarden zoals het vaststellen van de vergelijkingsbasis (de functionele eenheid), keuze van systeemgrenzen en keuze en definitie van te beschouwen milieueffecten zijn in deze fase uitgewerkt en vormen de basis van de LCA-studie. Voor deze studie is de volgende functionele eenheid vastgesteld: Het bestrijden van onkruid op 1.000 vierkante meter trottoir met tegels 30x30 cm en gedurende 1 (klimatologisch gemiddeld) jaar waarbij een zeer geringe onkruidbegroeiing resteert. Deze keuze is ingegeven vanuit een doorsnee, herkenbare situatie bij gemeenten. Onkruidbestrijding komt ook voor op andere (half)verhardingen in gemeenten zoals schelpenpaden, rond verkeersdrempels, bij rotondes maar ook bij geheel andere actoren zoals provincies en Rijkswaterstaat (onkruidbestrijding rond wegen, rustplaatsen en dergelijke), NS (langs spoorlijnen) en bedrijven (op bedrijventerreinen). Een dergelijke variatie aan omstandigheden is echter van grote invloed op de te gebruiken werkpakketten. Het aantal LCA s zou simpelweg te groot worden. Om toch enige afbakening toe te passen is uitgegaan van het gegeven dat gemeenten ongeveer 1/3 van het totale verbruik (in kilogrammen actieve stof) voor onkruidbestrijding op verhardingen toepassen, naast bedrijventerreinen en particulieren [20]. Ook in [1] is aangegeven dat het gebruik (in kilogrammen actieve stof) van niet-landbouw bestrijdingsmiddelen op verhardingen bij gemeenten hoog is ten opzichte van andere overheden en dat met name de toepassing op trottoirs de meest gebruikelijke is. Dit gegeven is gebruikt voor de definitie van de bovenstaande functionele eenheid. Het trottoir is nader gedefinieerd als 1,60 meter breed (inclusief 0,10 meter stoeprand) en met een goot van 0,30 meter. De lengte bedraagt derhalve 526 meter. In eerste instantie is uitgegaan van een gering aantal obstakels (bijv. lantaarnpalen) waardoor de obstakelzone niet meer dan 5% bedraagt. Ten behoeve van een gevoeligheidsanalyse is naar een variant gekeken met een groter aantal obstakels (bijv. lantaarnpalen, boomspiegels, bankjes, verkeersborden) waardoor de obstakelzone 30% bedraagt. Zie de foto s 1 en 2 als voorbeeld. 15

foto 1 Trottoir met weinig obstakels foto 2 Trottoir met veel obstakels (foto s: R.J. Saft, Harderwijk) Het bleek tevens relevant om een vaste vergelijkingsbasis te hanteren voor de kwaliteit van het straatbeeld. Hiervoor is een classificatiemodel ontwikkeld door IBN-DLO (thans Alterra) [23] en gedeeltelijk aangepast door Ecoconsult [19]. Het CROW werkt momenteel aan het vastleggen van kwaliteitsniveaus die weliswaar anders van opzet zullen zijn maar inhoudelijk goed aansluiten bij het huidige classificatiemodel. tabel 2 Classificatiemodel voor onkruidbegroeiing op verhardingen KLASSE OMSCHRIJVING AANWEZIGE ONKRUIDEN 1 Geen Geen 2 Zeer gering Hier en daar enige begroeiing in de voegen; het onkruid groeit niet of nauwelijks aaneengesloten 3 Gering De voegen zijn voor maximaal 25% begroeid; geen polvorming en weinig hoog opschietende begroeiing 4 Matig De voegen zijn tenminste voor 25% en maximaal 50% begroeid; soms polvorming 5 Zwaar De voegen zijn voor meer dan 50% begroeid; vaak polvorming 6 Zeer Zwaar Verharding weinig of niet meer zichtbaar; soms houtige gewassen In eerste instantie wordt vastgehouden aan een straatbeeld volgens klasse 2. Als gevoeligheidsanalyse wordt rekening gehouden met een straatbeeld volgens klasse 3. Dit heeft bijvoorbeeld gevolgen voor de productiviteit van de werkpakketten (in m 2 /uur) en voor het aantal behandelingen per jaar. Zie hoofdstuk 3 voor de gemaakte keuzes. Sinds het wettelijk verbod op het preventieve middel diuron, is straatbeeld volgens klasse 1 niet meer af te dwingen met onkruidbestrijding. Een dergelijk straatbeeld kan wel voorkomen doordat er sprake is van bijvoorbeeld intensief gebruik van de verharding of van sterke beschaduwing. Het aantal gemeenten dat streeft naar een straatbeeld van klasse 4 of hoger is verder minimaal en het lijkt niet zinvol hiermee in een gevoeligheidsanalyse rekening te houden. Voor wat betreft overige systeemgrenzen is afgesproken dat kapitaalgoederen (fabrieken, infrastructuur e.d.) buiten het systeem blijven. Ditzelfde geldt voor de milieubelasting als gevolg van de inzet van menskracht (bijvoorbeeld vervoer van personen en voeding). Momenteel ontbreekt de nodige informatie om deze aspecten voor alle processen even consistent mee te wegen. De invloed op de berekende milieubelasting als gevolg van deze keuzes zal naar verwachting (zeer) gering zijn. In een onderlinge vergelijking zal daarnaast de onderschatting van arbeidsintensieve 16

processen in ieder geval gedeeltelijk gecompenseerd worden door de onderschatting van kapitaalintensieve processen. De ingrepen als gevolg van aanvullende zuiveringsvoorzieningen bij drinkwaterbedrijven voor de verwijdering van bestrijdingsmiddelen zijn niet gekwantificeerd. Dergelijke aanvullende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit actief kool filtratie of membraanfiltratie. Deze technieken worden echter ook gedeeltelijk voor andere doeleinden ingezet (bijvoorbeeld de verwijdering van kleurstoffen). Naast het probleem van de toerekening van het bestrijdingsmiddelendeel, is er ook onvoldoende informatie over de milieu-ingrepen van deze technieken voorhanden. De gevolgen van deze aanname zijn niet kwalitatief in te schatten. Als in een proces meerdere producten worden verwerkt of geproduceerd (zgn. multi in- of outputprocessen) moeten de milieu-ingrepen van het gehele proces via een zekere verdeelsleutel naar de producten worden toegerekend. Dit heet allocatie. In LCA-gerelateerde literatuur is al veel aandacht besteedt aan de meest gewenste allocatie-methode. Hierover bestaat echter nog geen consensus. In [10] worden meerdere methoden belicht. In deze studie wordt de keuze bepaald door de beschikbaarheid van gegevens. In veel processen (elektriciteitopwekking, transportactiviteiten, brandstofproductie) gebeurt de allocatie op grond van een fysieke verdelingsgrondslag (massa). Andere methoden gaan uit van een economische grondslag of een zodanige systeemvergroting dat allocatie kan worden vermeden. In deze studie is de fysieke verdelingsgrondslag de meest voorkomende (bijvoorbeeld bij brandstofproductie). Welke gevolgen dit heeft voor de uitkomsten, is onbekend. A.2. Inventarisatie In deze stap van de levenscyclusanalyse wordt per scenario een procesboom opgesteld waarin alle fasen van de levensketen vanaf de winning van grondstof tot aan de daadwerkelijke onkruidbestrijding worden opgenomen. De procesbomen worden opgesteld op basis van een aantal scenario s c.q. werkpakketten (zie hoofdstuk 3). Deze scenario s moeten consistent zijn met de gekozen functionele eenheid. In de procesboom worden de belangrijkste winnings- en productieprocessen opgenomen, samen met de processen voor elektriciteitopwekking, transport en afvalverwerking. Per fase in de levenscyclus bestaat de input uit grondstoffen en energie en de output uit afval en emissies naar lucht, water en bodem. Tevens is er sprake van landgebruik waardoor ecosystemen aangetast (kunnen) worden. De productie van de hulpmiddelen en chemische stoffen maakt deel uit van de inventarisatie indien de gegevens hiervoor beschikbaar zijn. De productie van hulpmiddelen zoals bijv. borstelmachines dient aan de functionele eenheid toegerekend te worden op basis van verwachte afschrijvingsduur. Voor generieke achtergrondprocessen zoals elektriciteitsproductie, transport en afvalverwerking wordt gebruik gemaakt van een openbare standaard database [7]. Hierin zijn, in opdracht van het ministerie van VROM, een 40-tal proceskaarten opgesteld voor veelgebruikte processen in LCA studies in Nederland. In deze studie zijn vooral relevante proceskaarten gebruikt de productie van energie (elektriciteit industriële warmte) en energiedragers (gas, diesel, benzine) en drinkwater. Voor de emissie van stoffen die vrijkomen bij de verbranding van brandstoffen, zijn emissiefactoren overgenomen uit [4] en [9]. Essentieel voor de uitvoering van een LCA is het gebruik van representatieve gegevens. De mate van representativiteit kan volgens ISO 14040 onder andere beoordeeld worden aan de hand van de volgende aspecten: tijd (mate van recentheid): in deze studie dient van de meest recente gegevens gebruik gemaakt te worden; er wordt naar gestreefd om gegevens te hanteren die representatief zijn voor 1996 of later; geografie: in deze studie worden gegevens gebruikt representatief voor de situatie in Nederland; technologie: in deze studie worden gegevens gebruikt representatief voor de situatie in Nederland. 17

A.3. Karakterisering In deze stap worden de milieu-ingrepen uit de inventarisatie vertaald naar een aantal indicators, door de milieu-ingrepen per type milieueffect te aggregeren tot milieu-effectscores (zie figuur 1). De indicators zijn een maat voor de potentiële effecten op menselijke gezondheid en ecosystemen. In deze studie zijn de volgende indicators (of: LCA-thema s) berekend: versterking broeikaseffect, aantasting ozonlaag, verzuring, vermesting, humane toxiciteit, ecotoxiciteit (aquatisch zoet, sediment en terrestrisch), fotochemische oxidantvorming, uitputting abiotische grondstoffen, fysieke aantasting van ecosystemen door landgebruik en finaal te storten afval. Het laatste aspect is strikt genomen geen milieueffect maar een milieu-ingreep. Dit aspect is dan ook niet betrokken bij de conclusies maar is wel een vaak toegepaste indicator (zie bijlage 1 en 3). Figuur 1: Van milieu-ingrepen naar milieueffecten; een voorbeeld van karakterisering Inventarisatie LCA Milieu-ingrepen Karakterisatie LCA milieu-effekten broeikaseffekt ozonlaagaantasting emissies naar lucht emissies naar water emissies naar bodem verzuring vermesting humane toxiciteit ecotoxiciteit smogvorming grondstoffen uitputting materiaal grondstoffen uitputting brandstoffen energie (niet) toxisch afval landgebruik, stank, lawaai, etc Voor de karakterisering maakt IVAM gebruik van factoren die recentelijk door CML zijn verspreid [10]. CML heeft de meest recente inzichten op het gebied van karakterisering verzameld en (gedeeltelijk) bewerkt. Deze factoren worden voor LCA s in Nederland zeer vaak toegepast. Bijlage 1 geeft een korte toelichting per LCA-thema. Verdroging, uitputting van biotische grondstoffen en fragmenterende ingrepen (versnippering van landschap) zullen niet als LCA-thema s worden meegenomen omdat hiervoor de operationele indicatoren ontbreken. A.4. Evaluatie In de evaluatie worden de resultaten van de uitgevoerde analyses genormaliseerd, dat wil zeggen gerelateerd aan de score voor een bepaald gebied (bijvoorbeeld Nederland of wereld) in een bepaald jaar. Met deze stap, die normalisatie wordt genoemd, kan per LCA-thema een beeld worden verkregen van de mate waarin het onderzochte systeem bijdraagt aan de totale omvang van de milieubelasting in dat gebied. Zodoende wordt duidelijk aan welke milieueffecten de ketens een relatief grote of juist kleine bijdrage leveren. De normalisatiewaarden in deze studie zijn gebaseerd op het totale milieueffect op Nederlands grondgebied en afkomstig van een recente studie van CML [12]. 18

Een optioneel element in de evaluatie is het toepassen van weging. In deze stap worden de genormaliseerde effectscores via weging tot één milieuscore herleid. Over de te gebruiken wegingset bestaat op wetenschappelijk gebied geen consensus. Een set kan gebaseerd zijn op de geschatte schade van elk milieuthema aan gezondheid en ecosystemen, op bestuurlijke preferenties (beleidsdoelstellingen) of op grond van de voorkeuren die door een grote groep willekeurige personen wordt genoemd. Elke wegingmethode heeft specifieke kenmerken maar voor alle geldt dat het ofwel forse onzekerheden bevat ofwel een subjectieve (en in de tijd veranderende) invalshoek. Omdat deze studie beoogt om informatie aan te dragen en niet om een absolute milieupreferente onkruidbestrijdingsmethode te selecteren, geschiedt de evaluatie van deze studie dan ook op grond van ongewogen (genormaliseerde) effectscores. Om aan te geven wat het belang is van de keuze van een weegset, zijn in bijlage 3 als illustratieve case wel een aantal wegingsets gepresenteerd en toegepast. De LCA is een instrument dat inzicht geeft in de potentiële milieubelasting op mondiaal niveau en houdt (nog) nauwelijks rekening met regionale en lokale verschillen. Voor de voornaamste doelgroep van deze studie, namelijk de gemeenten, is een inzicht in de lokale milieueffecten van met name chemische onkruidbestrijding echter wel van belang. Vandaar dat de LCA-resultaten uit deze studie in samenhang zullen beoordeeld worden met de resultaten van de inschatting van de lokale milieueffecten. De bepaling van de lokale effecten is uitgevoerd door de Chemiewinkel UvA en nader toegelicht in deel B van dit hoofdstuk. Voor de uitvoering van de stappen A1 t/m A4. is gebruik gemaakt van het LCA computerprogramma SimaPro (versie 5.0). Deel B: Overige aspecten Naast de milieueffecten uit deel A, zijn andere criteria benoemd die bij de beslissing over toe te passen onkruid bestrijdingsmethoden een rol kunnen spelen, namelijk kosten, gebruikersvriendelijkheid en lokale hinder / risico. Deze criteria worden in deze studie alleen kwalitatief in kaart gebracht, met uitzondering van de kosten. De kosten worden wel kwantitatief in kaart gebracht. Deze aspecten worden eveneens beoordeeld op basis van bestaande kennis en inzichten. Het voorstel is de volgende aspecten mee te nemen: Kosten (in gulden of euro per m 2 behandeld oppervlak dan wel per functionele eenheid); Gebruikersvriendelijkheid; Plaatselijke hinder / risico (lokale milieueffecten) B.1. Kosten De inschatting van de kosten per vierkante meter behandeld oppervlak vindt plaats op basis van literatuurinformatie en de expertise van personen die bij dit project betrokken zijn. Met name als gevolg van een groot aantal proefprojecten is relatief veel informatie over deze parameter voorhanden. Kostenposten zijn de arbeidskosten en chemicaliën- en brandstofverbruik. Daarnaast worden de kosten van hulpmiddelen zoals borstelmachines toegerekend aan de functionele eenheid. Verder wordt getracht de indirecte (maatschappelijke) schade te kwantificeren. Voorbeelden hiervan zijn de schade die waterleidingbedrijven lijden door toegenomen concentraties bestrijdingsmiddelen in oppervlakteen grondwater of de mogelijke schade die waterbeheerders ondervinden als door bepaalde onkruidwerende maatregelen zoals het dichten van voegen de afstroom van regenwater (overstorten) toeneemt. 19

B.2. Gebruikersvriendelijkheid Onder gebruikersvriendelijkheid verstaan we het gebruikersgemak van de toegepaste methoden. Het gaat dus specifiek om de beleving van uitvoerders met betrekking tot zaken als geluid, stof en persoonlijke veiligheid. Deze aspecten worden eveneens beoordeeld aan de hand van literatuurinformatie en expertise van projectbetrokkenen. B.3. Plaatselijke hinder en risico Onder plaatselijke hinder en risico verstaan we geluidhinder, hinder door stof en lokale milieurisico s van chemische onkruidbestrijding. Hinder wordt beschouwd als een lokaal georiënteerd effect. Ze maken momenteel geen deel uit van de LCA omdat er nog geen operationele indicatoren voor bestaan. Met behulp van literatuurinformatie en andere expertise wordt een kwalitatieve inschatting gegeven. De lokale milieurisico s zijn bekeken aan de hand van de mogelijke effecten op organismen in de bodem (naast en onder de verharding) en oppervlaktewater. Hierbij wordt vooral gekeken naar de ecotoxiciteit van stoffen en metabolieten. Tevens is de mogelijke invloed van stoffen op de werking van rioolwaterzuiveringsinstallaties van belang. De Chemiewinkel/UvA heeft in een drietal scenario s een schatting gemaakt van de te verwachten risico s van chemische onkruidbestrijding op verhardingen. De scenario s spitsen zich toe op een emissie naar groot oppervlaktewater (rivier), een klein oppervlaktewater (sloot/gracht) en op de riolering (rwzi). Hierbij zijn blootstellingsconcentraties (predicted effect concentratie, PEC) berekend voor glyfosaat, ampa (als voornaamste metaboliet van glyfosaat) en voor de surfactant polyoxyethyleenamine. in oppervlaktewater, bodem en zuiveringsslib. Deze geschatte blootstellingsconcentraties zijn vervolgens in verband gebracht met een berekende veilige waarde. Deze waarden zijn gebaseerd op de zogenaamde NEC (no effect concentratie) en zijn afgeleid van literatuurgegevens over ecotoxicologische labstudies met verschillende organismen. Met name de gegevens die het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) hanteert vormen een belangrijke basis voor deze afleiding [3]. Voor een uitgebreide beschrijving, zie bijlage 5. 20

3. BESCHRIJVING WERKPAKKETTEN In samenspraak met de klankbordgroep en andere deskundigen zijn een aantal werkpakketten samengesteld die toepasbaar zijn voor onkruidbestrijding binnen de voorwaarden van de functionele eenheid. Er zijn werkpakketten benoemd die op dit moment toegepast worden en zo dicht mogelijk aansluiten bij de gangbare praktijk. Een aantal andere mogelijke werkpakketten is om uiteenlopende redenen niet meegenomen. Dit zijn onder meer: - handmatige bestrijding op tegelverhardingen door gemeenten (is naar verwachting het meest milieuvriendelijk maar zal in de praktijk vanwege arbo- en kostenoverwegingen niet vaak voorkomen. Indien de burgers hun eigen stoep schoon zouden houden, zijn deze overwegingen minder van belang; - chemische bestrijding via mankar-methode (heeft een hoger herbicideverbruik in vergelijking met de select spray methode [25] en zal qua milieuprofiel in die mate slechter scoren; de wettelijke toelating is bovendien een onzekere factor); - chemische bestrijding met biologisch afbreekbare middelen zoals vetzuren (omdat hiervoor geen toelating is aangevraagd voor professioneel gebruik); - bestrijding met zout (heeft naar verwachting in de gemeentelijke praktijk negatieve invloed op nabijgelegen vegetatie met name op bomen); - preventieve maatregelen zoals voegen dichten of ontwerp van verharding aanpassen (zijn naar verwachting milieuvriendelijke alternatieven maar komen in de praktijk niet voor als pure maatregel tegen onkruidbegroeiing. Wordt bij nieuwe verhardingen wel vaak overwogen). Van de werkpakketten die wel zijn geselecteerd, volgt hieronder een beschrijving. In bijlage 4 zijn alle toegerekende ingrepen samengevat. De toepassingsfrequentie per pakket per jaar is hierin niet vermeld. Deze frequenties, die afhankelijk zijn van de gewenste kwaliteit van het straatbeeld, zijn te vinden aan het einde van dit hoofdstuk in tabel 4. Verder is voor elk werkpakket expliciet bepaald dat ze uitgevoerd worden bij, voor dat specifieke werkpakket, goede weersomstandigheden. Zo wordt chemische bestrijding niet toegepast bij veel wind of regen en wordt de heet water methode en branderunit niet toegepast als de verharding zeer vochtig (en koud) is. Werkpakket 1 Chemische bestrijding met select spray Dit werkpakket opereert met selectieve onkruidbestrijdingsapparatuur waarbij sensoren worden toegepast. De sensoren detecteren onkruid door chlorofyl-detectie en sturen vervolgens de spuitdoppen aan. De detectieapparatuur is gekoppeld aan een quad (vierwielige motorfiets). De selectspray wordt toegepast op trottoiroppervlakken en in de goten. Voor moeilijk bereikbare plaatsen rondom of onder obstakels wordt een spuitlans gebruikt die eveneens aan de unit is verbonden [18]. Als bestrijdingsmiddel wordt gebruik gemaakt van glyfosaat als formulering in roundup evolution. Voor de dosering van de selectspray unit is uitgegaan van 1,2 liter/hectare [25] hetgeen overeenkomt met 0,43 kg actieve stof per hectare (percentage actieve stof is 36%). Bij het gebruik van een spuitlans is gerekend met een twee keer zo hoog verbruik [4/23] oftewel 0,86 kg actieve stof per hectare. Bovenstaande verbruiken zijn toepasbaar voor zeer geringe onkruidgroeiing. Indien men streeft naar klasse 3 straatbeeld, is een hoger verbruik nodig namelijk 0,55 kg/ha resp. 1,1 kg/ha. De achtergrond hiervan is dat bij dit straatbeeld meer actieve stof nodig is om de onkruidbegroeiing onder controle te houden. Volgens deskundigen is het mors- en lekverlies tijdens vullen en toepassing verwaarloosbaar. Het waterverbruik voor het aanmaken van de spuitoplossing is eveneens verwaarloosd. Over milieu-ingrepen bij de productie van de actieve stof is weinig bekend. In literatuur [8] zijn slechts gegevens gevonden voor het energieverbruik per kilogram geproduceerde actieve stof. Op grond daarvan is gerekend met 100 MJ/kg geproduceerde stof. 21

Uit metingen en modelschattingen is gebleken dat glyfosaat vooral afspoelt met regenwater. Zelfs na een droge periode gevolgd door regen, zal glyfosaat in afspoelend regenwater aanwezig zijn. De inzijging in de bodem en grondwater is gering. De mate van afspoeling blijft echter een onzekere variabele die zich bovendien, afhankelijk van de lokale omstandigheden, in een brede range begeeft. In eerdere studies, onder meer van het CTB, zijn waarden aangenomen van 80-100% afspoeling. In [2] is een range aangegeven van 5-40% afspoeling. Hier was echter sprake van een klinkerverharding waar naar verwachting meer inzijging zal optreden dan op tegelverhardingen (meer voegen per m2). In deze studie is uitgegaan van een afspoeling naar het riool van 50% van de opgebrachte actieve stof. De overige 50% zijgt derhalve in de bodem (effectief 45% omdat gerekend wordt met 10% opname in het onkruid). Het zuiveringsrendement in de rioolwaterzuiveringsinstallatie is zeer laag. Er is uitgegaan van een rendement van 0% [22]. In een gevoeligheidsanalyse is tevens gekeken naar een situatie waarbij glyfosaat in hoofdzaak in de bodem zijgt. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als er (weinig) regen valt dat vervolgens door de voegen inzijgt of als het afstromende regenwater in een talud loopt in plaats van de goot. Bij zowel inzijging in de bodem als afspoeling via de riolering worden karakteriseringsfactoren toegepast die reeds rekening houden met de afbraak en/of omzetting van glyfosaat. De bijdrage van deze stof aan het LCA-thema ecotoxiciteit is dus niet gebaseerd op een worst case scenario waarin het gedrag van glyfosaat in het milieu buiten beschouwing wordt gelaten. Van glyfosaat is bekend dat het binnen enkele weken wordt omgezet in de metaboliet ampa. Voor deze metaboliet is geen karakteriseringsfactor afgeleid [11]. Bovendien bleken er onvoldoende gegevens voorhanden om een dergelijke afleiding binnen deze studie uit te voeren. Wel kan ingeschat worden dat ampa een stof is met een lagere toxiciteit en een hogere persistentie dan glyfosaat [3]. Het niet meenemen van ampa betekent een onderschatting van het milieuprofiel van dit werkpakket. Het is onzeker of deze onderschatting significant van aard is. In de formulering van het toegepast onkruidbestrijdingsmiddel (Roundup Evolution) is tevens gebruik gemaakt van een oppervlakte-actieve stof. Gegevens over de aard en concentratie van deze stof zijn niet voorhanden. In een ander type roundup is een percentage van 15% polyoxyethyleenamine genoemd. Deze waarde is in deze studie ook aangehouden. Als stof is een generieke oppervlakteactieve stof geselecteerd namelijk LAS (liniair alkyl sulfonaat). Van deze stof zijn alleen de productiegegevens gehanteerd. Voor de emissie naar water of bodem na de toepassing is geen inschatting gemaakt. Enerzijds ontbreekt een karakteriseringsfactor voor deze stof. Anderzijds wordt ingeschat dat het potentiële risico voor de gezondheid en voor ecosystemen gering is. Tenslotte is een inschatting gemaakt voor de productiviteit van dit werkpakket. Bij zeer geringe onkruidgroei is een productiviteit van 2500 m 2 /uur haalbaar [4]. Indien het aantal obstakels toeneemt, zal de productiviteit afnemen met naar schatting 50%. Het benzineverbruik wordt geacht constant te blijven op 2 liter/uur. Gegevens over emissies als gevolg van brandstofverbruik zijn te vinden in tabel 3 [4/9]. 22

tabel 3 Emissiefactoren voor verschillende brandstoffen 1 diesel diesel (schone motor t.b.v. benzine LPG heet water) tweetakt g/l g/kwh 2 (g/l) g/l g/l CO2 2630? (2630) 450 1800 Nox 42 3,63 (6,2) 1,1 11,8 Stof 4,2 0,491 (0,84) 0,5 0,1 Koolwaterstoffen 2,2 0,23 (0,39) 78 14,6 CO 25 3,42 (5,85) 350 39,4 SO2 2,9? (0,58) 0,1 0 2 Volgens de fabrikant levert dit aggregaat bij 3000 rpm een vermogen van circa 15,4 kw [9]. Bij een geschat dieselverbruik van 9 liter/uur, levert dat de waarden tussen haakjes op. De CO 2 -emissie wordt geacht afhankelijk te zijn van de energieinhoud en is voor kolom 2 en 3 gelijkgesteld. De SO 2 -emissie in kolom 3 is een factor 5 kleiner verondersteld dan de emissiefactor uit kolom 2. De (technische) levensduur van de quad is geschat op 2500 bedrijfsuren (in vijf jaar). Voor de select spray unit is dit 1000 bedrijfsuren [18]. Werkpakket 2a Borstelmachine/bosmaaier Borstelmachines halen door hun draaiende beweging de bovengrondse delen van planten weg. Voor dit werkpakket is uitgegaan van een zelfrijdende machine bestaande uit een borstelunit aan een werktuigdrager [18]. Rondom en onder obstakels is de borstelmachine vanzelfsprekend ongeschikt. Daarvoor wordt een bosmaaier (draagbare cirkelmaaier) ingezet. Door het borstelen ontstaat, afhankelijk van de mate van onkruidbegroeiing, veegafval. Derhalve wordt de onkruidbestrijding in dit pakket soms gevolgd door een veegronde, al dan niet in combinatie met een bladblazer. In de praktijk valt het gebruik van dit werkpakket soms samen met andere functies zoals het verwijderen van zwerfvuil en zand en aarde. Op trottoirs echter is de basisfunctie de verwijdering van onkruid. De bijbehorende milieu-ingrepen zijn dan ook niet aan meerdere functies toegerekend. Dit geldt ook voor de hoeveelheid geproduceerde afval. De schatting hiervoor is alleen gebaseerd op de mate van onkruidbegroeiing (zie hierna). Tijdens het borstelen, slijten de (staal)borstels in aanzienlijke mate. Afhankelijk van de mate van onkruidbegroeiing (gering of zeer gering) is uitgegaan van een slijtage in 8 respectievelijk 20 bedrijfsuren [18/23]. Verder zijn er aanwijzingen dat het gebruik van staalborstels tot slijtage aan de verhardingen leidt. Hiervoor zijn echter geen praktijkgegevens gevonden. Bovendien spreken de mondelinge bronnen elkaar tegen omdat de slijtage samenhangt met de variatie in plaatselijke omstandigheden en de wijze waarop men de borstelmachines hanteert (mate van bodemdruk). Geschat wordt dat de gemiddelde praktische levensduur van betontegels van 40 jaar [24] met 25% afneemt. Deze slijtage is toegerekend aan dit werkpakket (1/120 deel per jaar). Bij weinig obstakels is gerekend met 750 m 2 tegeloppervlakte, bij veel obstakels met 550 m 2 (dikte tegels 4,5 cm, gewicht 9,3 kg/stuk). Er is tevens rekening gehouden met de opwerking van betonpuin en het verminderde gebruik en transport van grind doordat deze door betonpuin wordt vervangen. Overigens stelt [24] dat de levensduur van verhardingen van betontegels zich in een vrij brede range begeeft, afhankelijk van de stabiliteit van de ondergrond, intensiteit van gebruik, etcetera. De hoeveelheid veegafval is zeer moeilijk in te schatten. Het is onder meer afhankelijk van de mate van onkruidbegroeiing en weersomstandigheden. In natte omstandigheden zal de massa aan afval 1 Deze tabel is van toepassing op alle genoemde brandstoffen in alle werkpakketten! 23

toenemen. In winderige omstandigheden wellicht afnemen. In deze studie is uitgegaan van een scenario waarbij in 12,5% van de voegen (0,04 m 2 voeg/m 2 trottoir) onkruid aanwezig is tot een hoogte van 2,5 cm. De geschatte soortelijke massa van het veegafval (zonder zand en grond) is 500 kg/m 3. Uitgangspunt is dat het verontreinigde veegafval naar een stortplaats wordt gebracht. De productiviteit van de borstelmachine is geschat op 1200 m 2 /uur bij zeer geringe onkruidbegroeiing [18]. Andere bronnen melden een range van 750 m 2 /uur [4] tot 1500 m 2 /u [16]. Bij geringe onkruidbegroeiing daalt de productiviteit met 25%. Het aantal obstakels is niet relevant voor de productiviteit. Wel zal bij een groter aantal obstakels de inzet van de borstelmachine afnemen en meer met de bosmaaier worden gewerkt. Het dieselverbruik van de borstelmachine wordt geacht constant te blijven op 5 liter/uur. Gegevens over emissies als gevolg van brandstofverbruik zijn te vinden in tabel 3. De (technische) levensduur bedraagt 4000 bedrijfsuren [18]. De productiviteit van de bosmaaier is sterk afhankelijk van de werkomstandigheden en van de bediener van het apparaat. In deze studie is uitgegaan van 500 m 2 /uur. Het benzineverbruik bedraagt 0,7 liter per uur. De (technische) levensduur bedraagt 1500 bedrijfsuren. De slijtage van de nylonsnijdraad is onbekend en derhalve niet meegenomen. De ingezette veegmachine heeft een productiviteit van 3000 m 2 /uur. Het dieselverbruik is geschat op 5 liter/uur [18]. Omdat deze machine voor meerdere doeleinden wordt ingezet, is de afschrijving van de machine niet toegerekend aan de functionele eenheid. Voor de bladblazer is alleen het geschatte benzineverbruik van 0,25 liter per uur (inclusief de emissies volgens tabel 3) toegerekend maar zijn geen materialen op basis van afschrijving toegerekend. Werkpakket 2b Borstelmachine/chemische bestrijding met rugspuit Dit pakket lijkt sterk op werkpakket 2a. Rondom en onder obstakels past men echter geen bosmaaier toe, maar hanteert men een rugspuit met een chemisch bestrijdingsmiddel. Voor de gegevens wordt verwezen naar werkpakket 2a en 1. Voor wat betreft de rugspuit is uitgegaan van hetzelfde middelverbruik als een spuitlans. Werkpakket 3 Heet water machine De heet water methode is van alle bestrijdingsmethoden momenteel het meest in ontwikkeling. De gehanteerde gegevens zijn dan ook een momentopname van de huidige stand der techniek. Het werkpakket bestaat uit een verwarmingsunit waarin water onder druk op hoge temperatuur wordt gebracht (140 C). Het hete water wordt via een hydraulische arm naar een bak gebracht die kleine hoeveelheden water op het onkruid brengt. De temperatuur van het water is dan ongeveer 94 C. De verwarmingsunit is geplaatst op een aanhanger die voortgetrokken wordt door een tractor. Doordat de hydraulische arm zeer flexibel is, kan ook rondom en onder obstakels worden gewerkt. In sommige gevallen wordt schuim toegevoegd dat fungeert als isolatiedeken voor het hete water. Hierdoor verbetert de effectiviteit. Het is echter niet geheel duidelijk wat de relatie is met het water- en energieverbruik. In deze studie is uitgegaan van de toepassing van heet water zonder schuim. De verwarmingsunit wordt gevuld met drinkwater. Het geschatte waterverbruik is 1000 liter per uur bij een productiviteit van 525 m 2 /uur [25]. De productiviteit zal dalen indien er meer onkruidbegroeiing is (minus 25%) en als er groot aantal obstakels is (minus 25%). Bij een hoger onkruidbegroeiing zal het waterverbruik toenemen (plus 50%). Het dieselverbruik voor verwarmingsunit en tractor tezamen wordt verondersteld constant te zijn en geschat op 9 liter per uur. Omdat de verwarmingsunit een ander emissiepatroon [9] heeft dan de 24