Reader oriëntatietechnieken
Inhoud 1. Schaal 2. Legenda 3. Coördinatenstelsels 4. Soorten kompassen 5. Declinatiecorrectie 6. Inclinatie 7. Kaart op het noorden leggen 8. Looprichting bepalen 9. Koers schieten/peilen (azimut) 10. Kruispeiling 11. Kaarthoekmeter en coördinaten/koers intekenen
Oriënteren met kaart, kompas en GPS Om in onbekend terrein een route uit te zetten en je bestemming te kunnen bereiken, is oriënteren noodzaak. Met behulp van een topografische kaart en een kompas kun je oriënteren en navigeren Een extra hulpmiddel is de GPS. Dit is een nuttige aanvulling op het instrumentarium en niet voldoende als enige oriëntatiehulpmiddel (lege batterijen, het ontbreken van een kaart maakt dat een GPS alleen onvoldoende is).
1.Schaal Voor het gebruik van kaarten bij hiking worden veelal kaarten van 1:25.000 en 1:50.000 gebruikt. Dit houdt in dat 1 cm op de kaart gelijk staat aan 25.000 cm in werkelijkheid. 1 cm is dus 250 meter. Of 1cm is 500 meter bij een schaal van 1:50.000. Deze topografische kaarten geven zeer gedetailleerd de omging weer tot en met markeringen in het landschap, kleine paden en een goede weergave van het soort landschap. Op een topografische kaart staat een raster van vierkanten. Afhankelijk van de schaal zal dit respectievelijk betekenen dat een vierkant van 4x4 cm of 2x2 cm een vierkante kilometer is. 2. Legenda In de legenda van de kaart staan alle mogelijke symbolen die je op de kaart zou kunnen tegenkomen uitgelegd. Ook staat in de legenda wanneer de kaart is uitgegeven. Houdt hiermee rekening! Is de kaart al jaren oud, dan kan de werkelijk situatie veranderd zijn (bebouwing, boskap etc.). In de legenda staan ook de verschillende noordaanduidingen aangegeven: het kaart noorden: dit is het noorden wat de kaartenmaker heeft aangehouden. In de regel kan je ervan uitgaan dat de bovenzijde van de kaart altijd het noorden aanwijst. Het geografische noorden: het midden van de noordpool. Het magnetische noorden: het noorden wat de naald van het kompas aanwijst. Dit is een bewegend gebied boven Canada/Groenland. De afwijking tussen het geografische noorden en het magnetische noorden wordt declinatie genoemd. Hoe verder je naar het noorden reist hoe groter de declinatie wordt. In Nederland zal deze ongeveer 2 graden bedragen en hoef je dit niet te corrigeren, omdat de foutmarge verwaarloosbaar is. In het noorden van Zweden/Canada etc. kan deze afwijking fors oplopen tot wel 40 graden. Je kunt je voorstellen dat een afwijking van 40 graden, wanneer je deze niet corrigeert op het kompas, betekent dan je je doel op kilometers na mist. Zie verdere uitleg onder punt 5.
3. Coördinatenstelsels Op topografische kaarten kom je een raster van vierkanten tegen op de kaart. Een vierkant op een kaart met een schaal van 1:25.000 beslaat 1 km2. In verschillende landen kunnen verschillende coördinatenstelsels worden gebruikt. Welk raster op de kaart staat, kun je terugvinden in de legenda. In deze reader beperken we ons tot het nederlandse raste, RD (rijksdriehoekmeting) en het internationaal veel gebruikte UTM coördinatenstelsel (Universele Transversale Mercatorprojectie). Op de Nederlandse kaarten zal de RD grid met zwarte lijnen en kilometervakken worden weergegeven en het UTM raster met blauwe streepjes in de kantlijn. Ook bestaat er een indeling in graden, minuten en seconden. Dit is echter niet een metrisch systeem en kan niet gebruikt worden met hulpmiddelen als een kaarthoekmeter. Dit systeem is moeilijk te gebruiken omdat niet alle vakken een zelfde afmeting hebben. Deze indeling zal dan ook verder niet worden behandeld. Mocht je ook een GPS gaan gebruiken stel dan altijd eerst het juiste coördinatenstelsel en kaartdatum in, voordat je punten invoert of uitleest (kaartdatum = de gekozen projectie van de driedimensionele aardbol weergegeven op een plat vlak bijv. WGS 84, Europese 1951 etc.). 4. Kompassen Er zijn verschillende soorten kompassen: het plaatkompas en het spiegelkompas. Het plaatkompas wordt het meest gebruik in combinatie met een topografische kaart. Trek je door gebied zonder gebaande paden of moet je een doorsteek maken dan bied een spiegelkompas uitkomst omdat je hiermee makkelijker een koers kunt schieten met een referentiepunt aan de horizon (zie ook 9.) Dit geeft een preciezer resultaat.
5. Declinatiecorrectie Wanneer je een hike maakt in noordelijk gebied waar een forse declinatie aanwezig is, dan zal je dit bij het kompas gebruik moeten corrigeren. Sommige kompassen hebben een declinatiecorrectie in het kompas huis staan. Stel er is een westelijke declinatie van 20 graden, dan zal je van de gevonden richting het kompashuis 20 graden af moeten trekken, je draait de noordmarkering 20 graden in oostelijk richting(het tegenovergestelde bij een oostelijke declinatie). Bij het uitzetten van een koers zal je deze correctie moeten toepassen. 6. Inclinatie Het magnetische veld is niet overal op aarde gelijk. In verschillende gebieden wordt en meer of minder aan de naald getrokken. Hierdoor kan de de naald tegen het kompashuis schuren, waardoor de meting nadelig wordt beïnvloed Er zijn verschillende kompassen verkrijgbaar voor verschillende inclinatie gebieden Ook zijn er kompassen op de markt die door de constructie over de hele wereld bruikbaar zijn. Vooral in Australië en Aftika is deze afwijking met grootst. In Europa is deze afwijking niet zo groot dat de naald het kompashuis raakt.
7. Kaart op het noorden leggen Om je in het landschap te kunnen oriënteren, is het van belang de kaart op het noorden te leggen. Leg het kompas op de kaart en draai jezelf totdat de rode noordaanduiding naar de bovenzijde van de kaart wijst. Nu heb je de juiste positie ingenomen en kan je de omgeving terugvinden op de kaart. 8. De looprichting bepalen 1. Om de looprichting te bepalen wanneer je van punt A naar punt B gaat lopen, leg je je kompas met de zijkant langs punt A en B. 2. Nu draai je het kompashuis totdat de noord/zuid lijnen in het kompashuis gelijkstaan met de noord/zuidlijnen op de kaart. 3. Nu kun je bij de richtingspijl aflezen wat de te lopen koers in graden is.
9. Koers schieten-peilen (azimut) Als je bepaald hebt welke kant je op wilt gaan lopen en de exacte koers in graden hebt bepaald, wil je niet de hele tijd op het kompas hoeven kijken of je nog op koers zit. Nu komt het spiegelkompas om de hoek kijken (een plaatkompas kan, maar is minder nauwkeurig). Stel je wil door ongebaand terrein een koers van 120 graden lopen gedurende 7 km. Je kunt het punt 7 km verderop niet zien. Je kunt nu als volgt te werk gaan: stel het juiste aantal graden in op het kompas (bij de richtingspijl), klap de spiegel op zodat je de kompasroos via de spiegel kunt zien, als je het kompas op ooghoogte houdt. Draai jezelf Totdat de noordaanduiding van de kompasnaald gelijk staat met de noordaanduiding in het kompashuis. Nu sta je in de juiste richting (120 graden in dit voorbeeld). Kijk nu over de spiegel heen en neem een markant punt inde verte wat zich op deze koers bevindt (grote boom, berg, etc). Nu loop je zonder opnieuw het kompas te hoeven gebruiken naar het gepeilde punt. Aangekomen bij dit punt herhaal je de bovenstaande procedure. Deze methode kun je ook gebruiken met personen in moeilijke situaties (dicht woud, mist, duisternis etc.). Laat een persoon vooruit lopen en zet deze neer op de juiste koers. Je kunt kiezen voor een afstand die hoorbare of zichtbare communicatie toelaat, afhankelijk van de omstandigheden. Zo kun je wel precies een uitgezette koers lopen zonder dan je markante punten in het landschap nodig hebt.
10. Kruispeiling Op het moment dat niet niet meer weet waar je bent, kun je met behulp van de kaart en het kompas een kruispeiling uitvoeren. Hiervoor heb je markante punten in het landschap nodig om je op te kunnen oriënteren. Je ziet bijvoorbeeld een bergtop, je richt je kompas, stelt de koers vast en tekent deze in op de kaart. De werkwijze is precies omgekeerd zoals is beschreven bij punt 8. Deze stap herhaal je bij een tweede markant Punt. Je krijgt nu 2 lijnen die elkaar kruisen op de kaart. Het punt waar de lijnen kruisen is het punt waar jij jer bevindt. Om een goed meting te krijgen moeten de lijn in een hoek van 45-135 graden ten opzichte van elkaar staan. Wil je nog accurater meting dan kan je een derde punt toevoegen (driehoekspeiling). Meetpunten: kerk en vrijstaande boerderij. Kruising van de dikke zwarte lijn is de eigen positie.
11. Kaarthoekmeter en intekenen coördinaten Coördinaten van bestemmingen of de eigen positie zoals je die kunt bepalen met een GPS ontvanger, kunnen op de kaart worden ingetekend met behulp van een kaart hoek meter (zie afbeelding). Op de kaarthoekmeter staat een inteken vak voor de schalen 1:25000 en 1:50000. Ook is er een centimerschaal op de rand aangegeven en staat er een kompasroos met graden op. Deze laatste kan gebruikt worden om een koers in te kenen op de Kaart. Om een coördinaat in te tekenen beging je met het westelijke coördinaat en daarna het noordelijke coördinaat. Hier voor is een ezelsbruggetje: huisje in, trappetje op. Let erop dat GPS coördinaten in meters zijn en coördinaten op de kaart in tientallen meters. Bij het overzetten van GPS naar kaart moet je het laatste getal afronden naar 10-tallen. Bij overzetten van kaart naar GPS moet je achter aan een nul toevoegen om in meters uit te komen.