Oude Egyptische architectuur Egyptische bouwkunst had als doel om zo ordelijk en constant mogelijk te zijn. Het beste voorbeeld hiervan is de Egyptische piramide, die symmetrisch is en door praktisch de hele drieduizend jaar van de oude Egyptische cultuur hetzelfde is gebleven. De orde blijkt ook uit het feit dat waar geen bergen waren om graven in te graven, piramides werden gebouwd als zijnde bergen. Deze lopen grofweg parallel aan de Nijl, omdat daar de mensen woonden. Ook tempels zijn ordelijk opgebouwd; praktisch alle tempels hadden dezelfde opbouw met een hal, een heiligdom en een binnenplaats. Deze werden in een lijn richting het oosten gebouwd, waardoor de opkomende zon tussen de pilaren van de voordeur te zien is. Ook interessant is hoe oude Egyptenaren pilaren bouwden; namelijk naar het uiterlijk van verschillende planten zoals palmbomen, papyrus en lotus. De symboliek hierachter is dat deze planten vruchtbaarheid laten zien, en in deze stenen, enorme vorm ook duurzaamheid en kracht. (De groei van planten was voor Egyptenaren uiteraard minder vanzelfsprekend dan voor, bijvoorbeeld, Germanen; Egypte bestaat immers grotendeels uit de woestijn en de bevolking is sterk afhankelijk van de begroeiing bij de Nijl) Klassieke Griekse en Romeinse architectuur Kenmerkend voor de Griekse architectuur zoals wij die nu kennen zijn de stenen pilaren, het driehoekige fronton en de symmetrie en eenheid in de bouwwerken. Deze zijn langzaam ontstaan door de tijd, vanaf dat de minder duurzame tempels van leem en hout werden vervangen door steen. Karakteristieke kenmerken van de stenen pilaren zijn bijvoorbeeld de cannelures (verticale gleuven) die een pilaar van bijeen gebonden takken suggereren. Dit komt ook terug in de Ionische en Korintische stijlen, waar bovenaan de pilaar twee krullen (als geitenhoorns) of vruchten te zien zijn. In de loop der tijd probeerden de Grieken de tempels er steeds grootser en evenwichtiger uit te laten zien. De verhouding van breedte en hoogte was hierbij belangrijk, net als het slim gebruik maken van perspectief. Zo zijn de tempels en vooral ook pilaren aan de bovenkant iets smaller, waardoor ze hoger lijken. Belangrijke gebouwen zijn, naast de tempels, ook de stoa (afscherming van de agora) en het theater (een belangrijke uiting van cultuur). Een interessant verschil tussen de Griekse bouwstijl en die van de Egyptenaren is dat de Grieken hun bouwwerken minder ordelijk lijken te plaatsen. Dit komt vooral door de oneffenheden van het Griekse landschap, waar de Egyptenaren weinig rekening mee hoefden te houden.
Romeinse architectuur De Romeinse architectuur komt in eerste instantie voort uit die van de Grieken, die immers behoorlijk ver ontwikkeld was voor de tijd. Hier maakten de Romeinen verbeteringen aan, bijvoorbeeld dankzij de uitvinding van bakstenen en een vroege vorm van beton. Hiermee konden ze ingewikkeldere structuren bouwen, en vooral ook hoger en groter. Van de Etrusken hebben de Romeinen geleerd om boogconstructies en koepels te bouwen, door middel van deze kennis en de nieuwe materialen konden ze grootse bouwwerken zoals aquaducten en amfitheaters bouwen (Griekse theaters werden doorgaans uit een berg of heuvel gehakt, omdat ze niet zo efficiënt konden bouwen). Waar de Egyptenaren hun gebouwen langs een lijn bouwden, maakten de Romeinen gebruik van een assenstelsel met twee richtingen loodrecht op elkaar, de oorsprong in het centrum van het bouwwerk of de groep gebouwen. Dit zorgt voor een dynamischer manier van bouwen. Christelijke architectuur, kerkbouw Toen het Romeinse keizerrijk overvloeide in een Christelijke samenleving begon de manier van bouwen ook te veranderen; de architectuur veranderde niet van de ene op de andere dag, maar paste zich in de loop der tijd aan aan de samenleving. Het Christendom was veel minder dynamisch dan het polytheïsme van de Romeinen, in plaats daarvan stond er maar één enkele god centraal. Dit werd weerspiegeld in de steden en dorpen: daar werden kerken gebouwd die centraal stonden. De steden en dorpen ontwikkelden zich verder rondom dit religieuze middelpunt. Ook was op deze manier de kerk het ingewikkeldste en meest grootse bouwwerk in een plaats, de huizen eromheen waren puur als woonomgeving vormgegeven. De kerk volgde eerst grofweg het grondplan van de Romeinse basiliek, die immers geschikt was voor grote hoeveelheden mensen. Langzamerhand zou dit gaan veranderen, waarna de basis van het gebouw de vorm zou krijgen van een Romeins kruis. Dit kruis staat symbolisch voor de kruisiging van Christus, wat kenmerkend is voor het Christelijke geloof.
Romaanse architectuur Rond de jaren 900-1200 was de Romaanse bouwstijl standaard in de Christelijke architectuur. Deze lijkt nog op de eerdere bouwstijl met haar ronde bogen, maar hier werden nu torens aan toegevoegd in die tijd symbool voor ambitie (richting de hemel) en bescherming (muren en poorten hadden vaak al torens). Deze werden onder andere in het bouwplan van kerken opgenomen, waardoor de kerken hoger werden en dus van verder te zien waren. Gotiek Waar de Romaanse kerken een soort fort zijn, met dikke muren en weinig licht van buiten, is de gotische kathedraal juist heel open, transparant, door de hoogte en de grote ramen. De gotische kerk is een belichaming van de hemel op aarde, doordat er veel licht de ruimte binnenvalt, gekleurd door het gebrandschilderde glas. De hoogte van het gebouw verschaft ook status aan zowel de kerk zelf als het geloof dat er wordt uitgeoefend. Dat men ineens zo hoog kon bouwen kwam door nieuwe ontdekkingen wat betreft het bouwen van muren: door gebruik van spitsbogen en diagonale lijnen kon een sterker frame gebouwd worden, daartussen hoefden de muren minder dik te zijn en werd het geheel dus minder zwaar. In de gotische periode (1100-1500) veranderde ook de opbouw van de steden. Door een algemene groei in de populatie werden steden groter, en werd orde belangrijker. Er werd binnen de stad dicht op elkaar gebouwd, binnen de stadsmuren. Deze muren boden bescherming, maar had ook een zekere symboliek: binnen de stadsmuur heersten er orde en regels.
Renaissance en barok Onder invloed van onder andere Luther en Erasmus veranderde in de zestiende eeuw veel aan de manier van bouwen. Ook had de herontdekking van de klassieke bouwstijl (Vitruvius) veel invloed op de architectuur van de tijd. Door het nieuwe enthousiasme over de klassieke architectuur zijn er een aantal aspecten van die bouwkunst heropgenomen in de bouwstijl. Belangrijke voorbeelden zijn de symmetrie van het gebouw, de verhoudingen, rustige uitstraling, de architraaf, geometrische vormen, en Korinthische zuilen. De katholieke kerk reageerde op de verlichting op haar eigen manier; namelijk met barok. Kerkbouwers probeerden het volk als het ware naar de kerk te lokken door middel van overweldigend ontwerp en enorme rijkdom binnenin, waardoor de armere burgers zo overdonderd zouden zijn dat ze zouden willen blijven. Dit werd gedaan omdat de katholieke kerk veel leden verloor door het ontstaan van het protestantisme. Negentiende eeuw In deze tijd heerste er urbanisatie en industrialisatie. Er werden fabrieken gebouwd en stoomtreinen reden heen en weer daarheen, om de fabrieken ontstonden nieuwe steden. De betere industrie zorgde voor een groei in de bevolking en de ontdekking van nieuwe materialen zoals staal en de verdere ontwikkeling van het produceren van glas. Door deze ontwikkelingen veranderde de manier van bouwen ook. Enerzijds werden er nog steeds ingenieuze gebouwen bedacht, nu ook met stalen constructies, maar aan de andere kant werden er ook snel simpele woningen uit de grond gestampt voor de arbeiders. Ook was er een grote hoeveelheid types gebouwen die eerder niet nodig waren en nu wel, zoals fabrieken, kantoren, musea, monumenten. Hiervoor bestonden nog geen duidelijke bouwregels, dus architecten konden stijlen kiezen die ze gepast vonden. Hierdoor werden er veel stijlen tegelijk gebruikt. Een nieuwe stijl die hier ontstond is art nouveau.
Twintigste eeuw Functionalisme In het functionalisme worden gebouwen niet versierd, maar bestaan deze -vanbuiten gezien- uit alleen glas en beton of pleisterwerk. Ze bestaan uit simpele vormen en hebben geen ingewikkeld ontwerp, waardoor deze gebouwen vaak simpeler, sneller en goedkoper zijn om te bouwen. Beton doet zijn intrede. Bauhaus kwam ook op in de twintigste eeuw, hier werd architectuur aangeprezen niet als een kunst, maar als het creatief gebruik maken van door onderzoek en analyse verkregen informatie over ontwerp. Dit was dus een meer wiskundige manier van ontwerpen, maar liet toch ruimte voor creativiteit. Pluralisme In de laatste paar decennia worden eigenlijk allerlei stijlen door elkaar gebruikt. Naast het nog steeds gebruikte functionalisme is nu ook een wat organischere aanpak populair, hierin worden meer natuurlijke vormen en materialen gebruikt, ten koste van geometrie. Daarnaast heerst er nu een sterkere wens om gebouwen unieker te maken, waardoor de architectuur nog gevarieerder wordt. Bronnen: Hopkins, Bouwstijlen in beeld, een visuele geschiedenis van de architectuur, eerste druk, 2012 Norberg-Schulz, Meaning in Western Architecture, derde druk, 1983