6.116(492) 6.1:657.44 DE ONTWIKKELING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN EN DE BEDRIJFSGROOTTE B.H.PERDOK Landbouw-Economisch Instituut, 's-graveii/iage De nieuwe gegevens over het aantal bedrijven in 59, die sinds kort beschikbaar zijn gekomen vanhet Centraal Bureau voor de Statistiek, vormen eengoede aanleiding voor een nadere beschouwing over deontwikkeling vande bedrijfsgroottestructuur. Alvorens hier op in te gaan is het wellicht goed de betekenis vande bedrijfsgroottestructuur in het kort toete lichten. BEDRIJFSGROOTTE EN ARBEIDSPRODUCTIVITEIT Debedrijfsgrootte blijkt vaninvloed tezijn opde arbeidsproduktiviteit perwerker. Naarmate er ineenbepaald gebied meer kleine landbouwbedrijven voorkomen, is de arbeidsproduktiviteit inderegel lager. Uit verschillende onderzoekingen is gebleken, dathoewelde produktiviteit per oppervlakte op dekleinebedrijven overhet algemeen aanmerkelijk hoger ligt dan op de grote bedrijven, de veel dichtere arbeidsbezetting opde kleine bedrijven toch eenbelemmering vormt voor het bereikenvan een redelijke arbeidsproduktiviteit. Bijhet zoeken naar eenoplossing hiervoor blijft een tegroot aantal kleine bedrijven moeilijkheden geven. Een intensiever grondgebruik is slechts tot op zekere hoogte mogelijk, b.v.door verbouw van meer arbeidsintensieve gewassen. Uitbreiding van etageteelten is meestal wel mogelijk, maar de omvang hiervan wordt beperkt door de afzetmogelijkheden enhoudt derhalve voor de boer ookzekere risico's in.anderzijds kandearbeidsbezetting opdeze bedrijven slechts inzeerbeperkte mateworden verminderd, omdat in vele gevallen de minimumbezetting - datwilzeggen boer + echtgenote - reeds bereiktis. Het is dan ookniet verwonderlijk, datbijhetstreven naar agrarische structuurverbeteringen getracht wordt zo mogelijk te komen tot een vergroting vande bedrijfsoppervlakte van kleine bedrijven, teneinde ook op deze wijze eenverhoging van de arbeidsproduktiviteit per werker te bereiken (1). Opde niet te onderschatten consequenties die voor de agrarische bevolking aandit streven verbonden zijn, zalindit artikel niet worden ingegaan. Eengelukkig verschijnsel is dathet aantal kleine landbouwbedrijven geleidelijk vermindert, welke vermindering vrijwel uitsluitend veroorzaakt wordt door een spontane afneming. Dat deze afneming belangrijk is, blijkt duidelijk uitdegegevensvan de landbouwtellingen. BEROEPSGROEPEN Het aantal getelde bedrijven kan worden ingedeeld naar het hoofdberoep van de grondgebruikers in : landbouwers, tuinders, landarbeiders enniet-agrarische beroeps- Landbouwvoorl. dec. I960 683 OVERDRUK UIT LANDBOUWVOORLICHTING 17. 12. 683-6. 'S-GRAVENHAGE, DEC. 60
B. H. PERDOK personen.* In tabel 1 isdeontwikkeling van het aantal bedrijven indeze beroepsgroepen sinds 10weergegeven. TABEL 1. De ontwikkel ng van het aantal bedrijven per beroepsgroep Beroepsgroepen 10 30 47 1 50 55 aantal bedrijven in indexcijfers (47 ) 57 59 absoluut Landbouwers > 1 ha Tuinders > 0,01 ha Landarbeiders > 1 ha Niet-agrariërs > 1 ha Alle beroepen ndex (' abs. 75 40 396 153 82 31 63 3 158 98 97 106 94 101 1 111 164 96 170 171538 6 53 305 98 97 95 15 260111 5975 84 6738 3002 Bronnen: Dir. v.d. Landbouw en CBS Omstreeks 47blijkt er een belangrijk keerpunt te zijn in de ontwikkeling van het aantal bedrijven. Tot 47 nam het totale aantal toe; daarna kunnen we het omgekeerde constateren. Het aantal bedrijven, waarop de landbouw als hoofdberoep werd uitgeoefend, vertoondedezetendentie nogiets sterker. Het aantal grondgebruikers voor wiehet landbouwbedrijf geenhoofdzaak was, vertoonde eentegengestelde ontwikkeling. Tot47 washiereen sterkedalingen nadien eenstijging van het aantal bedrijven. Als oorzaak van de verschillende ontwikkeling indeze perioden kan in de eerste plaats worden opgemerkt, dat voornamelijk door ontginning en splitsing het aantal landbouwbedrijven tot 47 kon toenemen (2). De oppervlakte cultuurgrond vermeerderde nl. met %; op de zandgronden, waar de toeneming van het aantal bedrijven het grootst was, verdubbelde de oppervlakte zelfs. Na 47werden er vrijwel geen bedrijven meer als gevolg van ontginning gesticht, terwijl de vermeerdering als gevolgvanhet splitsen van bedrijven, veelgeringer wasdan de vermindering, doordat vele kleine bedrijven werden opgeheven. De verschillende ontwikkeling van de beroepsgroepen kan gedeeltelijk worden verklaard door een verschuiving tussen de beroepsgroepen. Vóór 47 zag een vrij groot aantal landarbeiders kanszelfstandig boer of tuinder teworden. Deze mogelijkhedenzijn langzamerhand geringer geworden, terwijl anderzijds ook de belangstelling onder de landarbeiders om zelfstandig te worden door middel van het kleine-grondgebruik sterk is afgenomen. Het niet-agrarisch grondgebruik daalde indeperiode van 30 tot 47waarschijn- * Het LEI gebruikt een beroepsindeling die enigszins afwijkt van de CBS-indeling. Het beroepscriterium landbouwer is o.a. scherper gesteld, zodat er belangrijke niveauverschillen ontstaan. De ontwikkeling van het aantal bedrijven in de verschillende beroepsgroepen vertoont evenwel dezelfde tendenties. In het LEI-rapport over de bedrijfsopvolging en de beroepskeuze in land- en tuinbouw zijn vergelijkingen gemaakt van de resultaten van beide tellingen. 684 Landbouwvoorl. dec. 60
AANTAL BEDRIJVEN EN BEDRUFSGROOTTE lijk mede omdat de exploitatie steeds hogere eisen ging stellen, en door een schaarser worden van de cultuurgrond. Na 47iserechterweereenbelangrijke toeneming van dezegroep te constateren. Uit LEI-onderzoekingen bleek, dat deze toeneming hoofdzakelijk veroorzaakt werd door personen die oorspronkelijk tot de zelfstandige agrarische bevolking hebben behoord. Vele kleine boeren kozen een niet-agrarisch hoofdberoep en handhaafden hiernaast het grondgebruik. In vele gevallen werd een oorspronkelijk niet-agrarisch nevenberoep tot hoofdberoep gekozen, waardoor hetgrondgebruik op de tweede plaats kwam (4). Dit verschijnsel moet dusmeergezienwordenalseengevolgvandesterke overgang enafvloeiing vande agrarischebevolking, danvaneenalgemeentoenemende interesse voor grondgebruik door niet-agrariërs. Wellicht zal deze categorie mettertijd weer gaan afnemen. GROOTTEKLASSEN Behalve de wijzigingen in aantal en de verschuivingen tussen de beroepsgroepen, kan er tevens een belangrijke verandering in de bedrijfsgroottestructuur worden geconstateerd. TABEL 2. De historische ontwikkeling van het aantal bedrijven (hoofdberoep landbouwer; in honderdtallen) Grootteklassen in ha 10 30 47 50 55 57 59 1-3 3-5 5-10 10- -30 30-50 >50 } 554 373 294 1 2 294 2 508 398 6 6 300 559 478 166 95 306 296 606 475 86 6 269 617 4 153 162 9 5 506 84 151 2 571 5 Allegroottekl. 14 1750 76 43 66 1747 1715 Bronnen: Dir. v.d. Landbouw en CBS Degegevensintabel 2zijn beperkt tot degroep landbouwers. Het blijkt dat devermeerdering van het aantal bedrijven van 1-5 ha in de periode van 10 tot 47 naar verhouding minder groot isgeweest dan dat van het totale aantal bedrijven. Hierdoor daalde dit percentage blijkens tabel 3 (blz. 686) van 37 tot. Wederom kan hier de ontginning als een van de voornaamste oorzaken worden genoemd, aangezien deze in velegevallen bedrijfsvergroting totgevolg had (2). Op de zandgronden daalde het hoge percentage zelfs van46 tot 36.Voor de situatie nà 47 ishet opmerkelijk dat, ondankshet feit dat de cultuurgrond vrijwel niet vermeerderde, toch het percentage kleine bedrijven nog sterk achteruitging; nu echter ten gevolge Landbouwvoorl. dec. I960 6
B. H. PERDOK TABEL 3. Percentag< : bedrijven naar grootteklasse van eensterkeafneming vanhetaantal bedrijven in deze grootteklasse. 10 47 59 Als oorzaken kunnen genoemd worden het niet aanwezig zijn van op 1-5 ha 37 5-10 ha 29 volgersof deovergangnaareen nietagrarische beroepsgroep, terwijl ook 10- ha -50 ha 16 13 14 >50ha 2 in sommige gevallen bedrij fsvergrotingplaatshad (3). 1 1 Totaal Wat de andere grootteklassen betreft,valt voordebedrijvenvan10- ha een regelmatige toeneming te constateren, terwijl van de grotere bedrijven een geringe verschuiving naar deze middengroep heeft plaatsgehad. Vergroting vaneen aantal kleinbedrijven en splitsing van grote bedrijven zijn hiervoor als oorzaak aan te wijzen. Indien men nagaat tot welke bedrijfsgrootte het aantal kleine bedrijven sinds 47 een vermindering vertoont, dan is het treffend, dat deze grens in 50 ongeveer bij 5ha lag en in 59 was opgelopen tot 10 ha. In alle groepen van landbouwgebieden was deze beweging te constateren. TABEL 4. Ontwikkeling aantal bedrijven in de periode 47-56 (hoofdberoep landbouwer) Gebieden Aantal bedrijven in 59,. index 47 = Percentage bedrijven per grootteklasse 1-5 ha 1 10- ha 47 59 47 59 Gemiddelde bedrijfsgrootte in ha Groningen... Friesland... Drente Overijssel... Gelderland... Utrecht Noord-Holland. Zuid-Holland.. Zeeland.... Noord-Brabant. Limburg.... 83 17059 144 5 017 61 9784 196 7776 28147 128 86 84 79 80 28 48 40 29 15 15 17 14 27 16 17 26 28 27 30 39 36,2 13,1 10,9 9,1 7,5 13,3 15,5 15,1 13,6 8,0 8,1,4 14,2 12,7 10,0 12,4 15,5 14,6 16,3 10,7 9,8 Nederland... 171538 j 11,1 Zeekleigronden. Rivierkleigronden Weidestreken.. Zandgronden.. Veenkoloniën.. Tuinbouwgebieden 265 17448 29762 447 52 27 83 92 32 46 36 14 9 39 30 43 38 16,6 14,2 15,2,3 10,2 13,8 9,8 16,7 Bron: CBS. 686 Landbouwvoorl. dec. 60
AANTAL BEDRIJVEN EN BEDRIJFSGROOTTE REGIONALE VERSCHILLEN Voor een regionaal inzicht in de ontwikkeling van de bedrijfsgroottestructuur in de laatste jaren zijn in tabel 4 enkele kengetallen per provincie en per groep van landbouwgebieden in 47en 59 opgenomen.* Hierin zijn de veranderingen weergegeven in de twee grootteklassen, die het sterkst zijn gewijzigd. De tussentijdse ontwikkeling, die geconstateerd werd in 50, 55 en 57 vertoont ongeveer hetzelfde beeld, hoewel het lijkt dat de ontwikkeling de laatste twee jaren iets vertraagd is. De provinciale verschillen in ontwikkeling houden een duidelijk verband met het karakter van de landbouw, zoals dit getypeerd wordt door de gegevens van de groepen van landbouwgebieden, maar laten zich hierdoor uiteraard niet geheel verklaren, omdat hiernaast nog andere factoren, o.a. de invloed van de industrialisatie, een rol spelen. SAMENVATTING Samenvattend kan worden gezegd dat er de laatste jaren sprake is van een verbetering van de bedrijfsgroottestructuur in de landbouw, die grotendeels een gevolg is van een natuurlijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling resulteert in een vergroting van het aantal ha per man en is van belang voor de noodzakelijke verhoging van de arbeidsproduktiviteit en de versteviging van de positie van de landbouw. LITERATUUR 1. Nota over het structuurbeleid in de landbouw. Zitting Tweede Kamer 57/58-5178. 2. Het kleine boerenvraagstuk op de zandgronden; een economisch-sociografisch onderzoek van het LEI;51. 3. De ontwikkeling van het kleine-boerenvraagstuk op de zandgronden in de periode 49-53. LEI-rapportnr. 2;54. 4. Het kleine-boerenvraagstuk op de zandgronden; ontwikkeling in de periode 49-58. LEIrapport nr. 7; 60. 's-gravenhage, augustus 60 * Bij deze gegevens is geen correctie aangebracht voor de nieuwe landbouwgebiedsindeling, die sinds 57is toegepast. De verschillen die hierdoor zullen zijn ontstaan, zijn echter niet van invloed op de globale ontwikkeling zoals deze hier is geschetst. Landbouwvoorl. dec. I960 6 DRUK: H. VEENMAN EN ZONEN N.V. - WAGENINOFN