BEDRIJFSOPVOLGING EN BEROEPSKEUZE IN LAND- EN TUINBOUW

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "BEDRIJFSOPVOLGING EN BEROEPSKEUZE IN LAND- EN TUINBOUW"

Transcriptie

1 BEDRIJFSOPVOLGING EN BEROEPSKEUZE IN LAND- EN TUINBOUW EEN ONDERZOEK NAAR HET ONDERWIJS EN DE BEROEPSKEUZE VAN DE BOEREN. EN TUINDERSZOONS EN NAAR DE OPVOLGING OP DE LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN NEDERLAND LRUPPOKT NO. 3l6.J L / ^ ONTVANGEN < > 3iU' 2 SEP 1959 H s BIBLIOTHEEK, AFDELING STREEKONDERZOEK VAN HET LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT S-GRAVENHAGE, AUGUSTUS ÇOf ;'v0

2 rt tw»

3 BEDRIJFSOPVOLGING EN BEROEPSKEUZE IN LAND- EN TUINBOUW EEN ONDERZOEK NAAR HET ONDERWIJS EN DE BEROEPSKEUZE VAN DE BOEREN- EN TUINDERSZOONS EN NAAR DE OPVOLGING OP DE LAND. EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN NEDERLAND SAMENGESTELD ONDER LEIDING VAN DR. A. MARIS R. RIJNEVELD, EC. DRS.

4 Dit rapport is getoetst aan het oordeel van een Commissie van Advies ad hoc. De leden van de commissie hadden zitting in hun persoonlijke kwaliteit en niet als vertegenwoordiger van een organisatie of dienst. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het rapport berust evenwel bij het Landbouw- Economisch Instituut. De genoemde Commissie bestond uit: Voorzitter: prof. dr. E. W. Hofstee, hoogleraar, Wageningen. Leden: dr. ir. G. de Bakker, Ministerie van Landbouw en Visserij, hoofd Tuinbouwkundig onderzoek, 's-gravenhage, ir. G. J. ter Brugge, inspecteur bij de Cultuurtechnische Utrecht, Dienst, ir. J. Groot, drs. G. H. Hilkes, drs. J. J. Knibbe, ir. P. J. v. d. Schans, ir. J. Tienstra, ir. D. S. Tuinman, ir. A. J. de Wildt, secretaris afdeling Agrarische sociale voorlichting bij de K.N.B.T.B., 's-gravenhage, medewerker Nederlandse Katholieke Landarbeidersbond Sint Deusdedit", Haarlem, secretaris Overijsselse C.B.T.B., Zwolle, Ministerie van Landbouw en Visserij, afdeling Landbouwonderwij s, 's-gravenhage, rijkslandbouwconsulent, Emmen. secretaris Hollandse Maatschappij van Landbouw, 's-gravenhage. Rijksarbeidsbureau, 's-gravenhage. Het rapport is verkrijgbaar bij het Landbouw-Economisch Instituut, Conradkade 175, 's-gravenhage. Prijs f 4,90.

5 HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II HOOFDSTUK III HOOFDSTUK IV HOOFDSTUK V HOOFDSTUK VI Inhoud WOORD VOORAF 7 PROBLEEMSTELLING EN OPZET VAN HET ONDERZOEK 9 1. Doel van het onderzoek 9 2. De uitvoering van de enquête Indeling van het rapport 17 ENIGE ECONOMISCHE EN DEMOGRAFISCHE ASPECTEN De bedrijven De bedrijfshoofden De zoons 33 DE IN DE LANDBOUW WERKENDE ZOONS De positie van de in de landbouw werkende zoons Het aantal in de landbouw werkende zoons Het onderwijs 43 DE BUITEN DE LANDBOUW WERKENDE ZOONS De beroepen Pendelen en migratie Het onderwijs De wijze van afvloeiing De school- en beroepskeuze Stijging en daling op de maatschappelijke ladder 68 OPVOLGING OP EN OVERNEMING VAN BEDRIJVEN Leeftijden bij aanvaarding en overdracht De overneming van bedrijven De opvolging op de bedrijven 78 WERKEN ER TE VEEL ZOONS IN DE LAND EN TUINBOUW? Het aantal potentiële opvolgers De generatiedruk De beroepskeuze van de jarige boerenzoons Gewenste afvloeiing van zoons van 0-14 jaar De tuinderszoons 93 SAMENVATTING Het onderwijs en de beroepskeuze De bedrijven en de bedrijfshoofden Het meten van de bevolkingsdruk De gebieden 105 LIJST VAN GRAFIEKEN EN BIJLAGEN

6 Woord vooraf Het vraagstuk van de boerenzoons heeft in de jaren na de oorlog alom de aandacht getrokken. Het aantal zoons, dat boer of tuinder wilde worden, was voortdurend groter dan het aantal voor hen vrijkomende bedrijven. Directe gevolgen van deze wanverhouding waren onder meer het zeer laat zelfstandig worden van vele boerenzoons en het nog op oudere leeftijd zoeken naar een beroep buiten de landbouw. Ofschoon reeds veel onderzoek is verricht naar het vraagstuk van de zoons in het bijzonder op de zandgronden, ontbrak toch een feitelijk inzicht in de huidige situatie in de verschillende delen van ons land. Door de grote veranderingen in de economische en sociale structuur van vele plattelandsgebieden, waardoor een zekere ontspanning in de ernst van het vraagstuk scheen te ontstaan, werd de behoefte aan actuele gegevens des te groter. Het een en ander heeft het Dagelijks Bestuur van het Landbouw-Economisch Instituut doen besluiten een onderzoek te laten instellen naar de beroepskeuze van de boeren- en tuinderszoons en de opvolging op de land- en tuinbouwbedrijven. Voor de uitvoering van een onderzoek, dat èn landelijk èn regionaal voldoende representatief moest zijn, was de hulp van velen onmisbaar. In het bijzonder wordt dank gebracht aan de boeren en tuinders, die in zo ruime mate hun medewerking hebben verleend. Het onderzoek werd door de afdeling Streekonderzoek verricht onder leiding van en door dr. A. Maris en R. Rijneveld, ec. drs. Belangrijke bijdragen werden geleverd door H. van Klaveren, B. H. Perdok en J. W. de Vries. Voor de bepaling van de steekproef werd hulp geboden door dr. ir. G. Hamming, hoofd van de afdeling Statistiek. De directeur, Dr. J. HORRING.

7 ENQUETEGEMEENTEN -» Wijchen ( J Rijsbergen St.ûedtnrod* i / T,-»- ^ \ \.< '"/ / > ^ Hilwwiètrt / ^rubbenvont l irjke \ * 'v' / Asien \ * ; TdDDenarjRr \ "^ 2aam»lag y, y»ht N«derw«*r1 f' mleiw^ / y Vocrcndaal. Schul 1:

8 HOOFDSTUK I Probleemstelling en opzet van het onderzoek 1. DOEL VAN HET ONDERZOEK Achtergronden In overwegend agrarische landen is het vraagstuk van van het vraagstuk de beroepskeuze van de boeren- en tuinderszoons in het algemeen een minder groot probleem dan in landen met een relatief geringe en dalende agrarische bevolking. In de eerstgenoemde landen waartoe voor de industriële revolutie vrijwel alle landen van Europa en thans nog de meeste z.g. onderontwikkelde gebieden in Afrika en Azië kunnen worden gerekend was het beroep van de vader in de meeste gevallen bepalend voor dat van de zoon. En aangezien de niet-agrarische beroepen schaars waren, bestonden er voor de agrarische jongeren slechts weinig keuzemogelijkheden. Het is bijna vanzelfsprekend, dat in dergelijke, sterk statische volkshuishoudingen de 'vader-op-zoon traditie' in de landbouw diep wortel schoot. Sterker nog, in feite was deze traditie inhaerent aan de economische structuur van de overwegend agrarische landen. De continuïteitsdrang was tevens continuïteitsdwang en omgekeerd. De ontwikkeling van de industriële techniek in de 18e eeuw luidde in de Westeuropese landen een fase van ongekende economische groei in. Het wereldomvattende proces van technische ontwikkeling en economische groei, dat gepaard is gegaan met een sterke bevolkingsgroei, heeft de landbouw niet onberoerd gelaten. Enerzijds kon de landbouw profiteren van de nieuwe mogelijkheden van de techniek op agrarisch gebied; niet ten onrechte zegt men dat de industriële ontwikkeling pas tot volle ontplooiing kon komen toen ook de agrarische revolutie zich goeddeels had voltrokken. Anderzijds werd in de sterk traditioneel ingestelde agrarische samenlevingen de ban van de continuïteitsnoodzaak doorbroken. Ontwikkeling Beperkt men zich tot de ontwikkeling van de Nederlandse in Nederland volkshuishouding in de laatste halve eeuw, dan blijkt de relatieve betekenis van de agrarische bedrijfstak te zijn afgenomen. Hoewel het totale aantal in de landbouw werkende mannen nog tot 1947 steeg, is het aandeel in de totale mannelijke beroepsbevolking teruggelopen van 29 % in 1909 tot 14 % in 1956 *. Gelijktijdig met de relatieve achteruitgang van de omvang van de agrarische beroepsbevolking hebben ook de opvattingen over de mogelijkheden, welke de landbouw biedt uit een oogpunt van werkgelegenheid, zich gewijzigd. Was men in de jaren voor de tweede wereldoorlog nog vrij optimistisch gestemd over deze mogelijkheden, in de naoorlogse jaren valt een duidelijke kentering in deze opvattingen waar te nemen. Dat door deze ontwikkeling in de opvattingen en van de feitelijke situatie het vraagstuk van de beroepskeuze van de boeren- en tuinderszoons in een geheel ander licht kwam te staan, behoeft nauwelijks betoog. i Cijfer 1909: bron C.B.S., volks- en beroepstelling. Cijfer 1956: bronnen C.B.S., woningtelling en door het L.E.I. verzamelde gegevens.

9 De opinie In de jaren voor de tweede wereldoorlog is, zowel binnen voor de oorlog als buiten landbouwkringen, de overheersende opvatting inzake de agrarische werkgelegenheid geweest: op welke wijze kan de landbouw een bijdrage leveren om de snelle bevolkingsgroei op te vangen? Deze gedachtengang blijkt overduidelijk uit de verschillende publikaties in deze periode. De Staatscommissie van 1906 constateert, dat in de laatste tientallen jaren behalve een toeneming van kapitaalintensiteit en arbeidsintensiteit in de Nederlandse landbouw ook het aantal kleine bedrijven sterk is toegenomen, hetgeen uit sociaal oogpunt een beweging in de goede richting wordt genoemd 1. Uit de Memorie van Toelichting op de Landarbeiderswet van 1918, welke haar ontstaan dankt aan het werk van de Staatscommissie van 1906, komt dezelfde teneur naar voren. Hoewel de Landarbeiderswet in de eerste plaats bedoeld is geweest om de economische en de sociale positie van de landarbeiders als zodanig te verbeteren, blijkt uit de discussies dat velen in deze wet een mogelijkheid hebben gezien om het aantal kleine bedrijven uit te breiden. In dit verband zijn voorts bijzonder interessant de discussies rondom de totstandkoming van de Zuiderzeepolders. Als een der voornaamste argumenten voor de aanvatting van de inpolderingswerken wordt steeds naar voren gebracht de mogelijkheid tot uitbreiding van de werkgelegenheid in de landbouw 2. Tenslotte kan nog worden gewezen op het in 1936 verschenen rapport van de Commissie Boerendonk tot bestudering van het kleine-boerenvraagstuk 3 en het in 1943 gepubliceerde boek over de geschiedenis van de Nederlandse landbouw 4. In beide publikaties wordt gewezen op de grote betekenis van een talrijke plattelandsbevolking en de betekenis van de uitbreiding van de werkgelegenheid in de landbouw. In de laatstvermelde publikatie wordt gesteld, dat door uitbreiding van het areaal cultuurgrond (ontginning, inpoldering, enz.) de bevolkingstoeneming ten plattelande nog wel enkele tientallen jaren kan worden opgevangen. Opvattingen na de oorlog In de jaren na de oorlog is er langzamerhand een kentering in deze gedachten gekomen. Geleidelijk won de opvatting veld, dat een uitbreiding van de werkgelegenheid in de landbouw als totaal weinig perspectieven bood, ondanks een voortzetting van de inpolderingen in de Zuiderzee. Meer en meer helde men over naar het standpunt, dat onder de huidige economische verhoudingen een welvarende agrarische bevolking moeilijk kon samengaan met een talrijke, In een in 1949 verschenen prognose over de noodzakelijke afvloeiing uit de landbouw gaan de auteurs bij de berekening uit van een gelijkblijvende agrarische beroepsbevolking 5. In later verschenen publikaties wordt steeds i Rapporten van de Staatscommissie van 1906, 's-gravenhage 1912; Algemene samenvatting, blz a Wording en opbouw van de Wieringermeer, samengesteld door de Directie van de Wieringermeer, Zwolle, In de algemene inleiding van deze publikatie wordt een historisch overzicht gegeven van de discussie, welke aan de definitieve beslissing van het besluit tot de afsluiting van de Zuiderzee en tot de gedeeltelijke inpoldering hiervan is voorafgegaan. Bijzonder interessant zijn in dit verband de aangehaalde Troonrede van 1913 en het rapport van de Commissie Lovink van Commissie Boerendonk, De toestand van de kleine landbouwbedrijven, Staatsdrukkerij, 1931; blz. 121 e.v. 4 De geschiedenis van de Nederlandse Landbouw ( ), uitgegeven onder redactie van Z. W. Sneller, 1943; blz A. Maris en M. A. J. Visser, Prognose van de mannelijke agrarische beroepsbevolking op 1 januari 1952, 1957 en 1962, Landbouwkundig Tijdschrift, oktober

10 meer de noodzaak beklemtoond van een daling van het absolute aantal agrarische beroepspersonen. De meest recente 'becijfering' in dit opzicht is die van een Commissie ad hoc van de Rijksdienst voor het Nationale Plan, welke tot de slotsom komt, dat de agrarische bevolking in orde van grootte zal dalen met mannen tot ongeveer in 1980*. Dit betekent, dat de agrarische bevolking in 1980 ongeveer 10 % van de gehele beroepsbevolking zal uitmaken. Economische situatie Dat bovenvermelde wijzigingen in de opvattingen in voor de oorlog nauw verband staan met de veranderingen in de algehele economische en sociale situatie in ons land, kan als volgt worden toegelicht. In de jaren van het begin van deze eeuw tot aan de tweede wereldoorlog werd de situatie op de arbeidsmarkt bijna voortdurend gekenmerkt door een teveel aan arbeidskrachten. De uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen verliep of dreigde steeds minder snel te verlopen dan de toeneming van de beroepsbevolking. Dat men onder deze omstandigheden voor een deel van de bevolkingsaanwas een uitweg zocht door uitbreiding van de agrarische werkgelegenheid behoeft niet te verwonderen. Dit te meer, indien men bedenkt, dat de landbouw in de periode van omstreeks 1900 tot 1925 in vergelijking met andere bedrijfstakken een gunstige ontwikkeling had doorgemaakt, terwijl bovendien de landbouw een veel grotere betekenis in ons gehele economische bestel innam dan thans. Daarbij kwam, dat men gesterkt door de snelle ontwikkeling van de landbouwtechniek, succesvolle ontginningen op de zandgronden en de plaats van Nederland in het Westeuropese industriegebied een groot vertrouwen stelde in de toekomstmogelijkheden van de Nederlandse landbouw. In de jaren dertig zag men, gezien de massale werkloosheid, bovendien nog een belangrijk voordeel in het feit, dat het platteland een groot deel van het eigen bevolkingssurplus opnam, zij het dat de inkomens vooral op de kleine bedrijven bijzonder laag waren 2. Economische situatie In de naoorlogse jaren heeft het beeld zich drastisch na de oorlog gewijzigd. In de eerste plaats heeft de werkgelegenheid zich met name in de niet-agrarische sector op een voor Nederland ongekend hoog peil bewogen. In de periode van was zelfs in vele bedrijfstakken sprake van een tekort aan arbeidskrachten. De noodzaak om ter wille van de werkgelegenheid naar uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw te zoeken kwam dan ook goeddeels te vervallen 3. Daarbij kwam het besef, dat hoe belangrijk de landbouw in onze volkshuishouding ook moge zijn, deze bedrijfstak voor onze snel 1 Het rapport van deze Commissie is nog niet gepubliceerd. Overigens zijn anderen van mening, dat een agrarisch bevolkingsaantal van omstreeks reeds in 1970 zal zijn bereikt. 2 Het rapport van de Commissie Boerendonk merkt hierover op blz. 121 op: 'Onder de huidige omstandigheden, nu emigratie en trek naar de steden het landelijke bevolkingssurplus niet kunnen wegnemen, voorkomt het bestaan van het kleine bedrijf een sterke toeneming van de werkloosheid en pauperisme ten plattelande'. 3 In de periode 1951/52, toen er als gevolg van de Korea-crisis een stijging van de werkloosheid optrad, is door de Stichting voor de Landbouw nog een commissie ingesteld met de taak de mogelijkheden na te gaan van uitbreiding van de agrarische werkgelegenheid. Voor zover ons bekend is dit het laatste onderzoek in deze richting geweest. 11

11 groeiende bevolking geen belangrijke expansiemogelijkheden meer bood. Bepaalt men zich tot de inpolderingen in de voormalige Zuiderzee, dan kunnen de vrij beperkte mogelijkheden, die de nieuwe polders uit een oogpunt van werkgelegenheid bieden, worden getypeerd door de huidige beroepsbevolking in de Wieringermeer: in deze polder van ha bedroeg het aantal beroepspersonen in 1956 ongeveer Volgens de 6e industrialisatienota bedraagt de noodzakelijke uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen per jaar x. Een oplossing van het Nederlandse bevolkingsvraagstuk was en is dan ook alleen te bereiken door industrialisatie. De toenemende noodzaak tot en de realisering van de industrialisatie zijn gepaard gegaan met een vergroting van het vertrouwen in de mogelijkheden hiervan. Men kan hier een parallel trekken met de positie van de landbouw in het begin van deze eeuw. Tenslotte zag men zich in de landbouwwereld in het naoorlogse tijdvak geconfronteerd met tal van vragen in eigen kring, zoals het vraagstuk van de (te) kleine bedrijven, de dispariteit in inkomens en lonen tussen de agrarische en niet-agrarische sector en de industrialisatie van bepaalde delen van het platteland. Typerend is in dit verband, dat men voorheen vooral de nadruk heeft gelegd op een hoge produktie per ha en op het kleine bedrijf met een zeer intensief produktieplan. Thans valt als een noodzakelijk gevolg van de produktiviteitswedijver tussen de verschillende bedrijfstakken voortkomende uit de 'koppeling' van de lonen in de landbouw en de niet-agrarische bedrijfstakken het accent meer op de produktie per man. Dit laatste kan in vele gevallen alleen worden bereikt door een vergroting van de mechanisatie en rationalisatie en een vermindering van het aantal arbeidskrachten. Het zijn deze factoren geweest, welke de reeds eerder vermelde kentering in de opvattingen over de ontwikkeling van de agrarische bevolking hebben bewerkstelligd. Opvattingen, welke niet alleen uit de verschillende publikaties naar voren komen, maar ook hun weerspiegeling vinden in de feitelijke ontwikkeling. Tussen 1947 en 1956 is het aantal mannelijke agrarische beroepspersonen gedaald met ongeveer van in 1947 tot in Vraagstuk van de boeren- Bovenvermelde ontwikkelingen hebben het en tuinderszoons vraagstuk van de bedrijfsopvolging en beroepskeuze in land- en tuinbouw in een geheel ander licht gesteld. Immers, indien een daling van de agrarische beroepsbevolking te verwachten is, dan rijst direct de vraag, welk deel van de thans nog in de landbouw werkende zoons in de toekomst geen eigen bedrijf meer zal kunnen verwerven. Ofschoon in het recente verleden op de zandgronden reeds veel onderzoek in deze richting is gedaan 3, ontbreekt toch een juist beeld van de feitelijke situatie in de verschillende delen van het platteland; met name is dit het geval in de zeeklei-, weide- en rivierkleigebieden. Niet alleen zijn geen recente cijfers bekend over het aantal in de land- en tuinbouw werkende zoons, maar i Ministerie van Economische Zaken, 6e industrialisatienota. 2 A. Maris, Structuurveranderingen in de landbouw en op het platteland, Landbouwkundig Tijdschrift, januari Zie o.a. Het kleine-boerenvraagstuk op de zandgronden, L.E.I.-publikatie, Assen, 1951 en De ontwikkeling van het kleine-boerenvraagstuk op de zandgronden in de periode , L.E.I.-publikatie,

12 Regionale industrialisatie; de bouw van de Enkalon-fabriek te Emmen Foto Cas Oorthuys ook in vele andere, in dit verband belangrijke, verschijnselen heeft men geen of onvoldoende inzicht. Genoemd kunnen worden de omvang en de wijze van afvloeiing van de boeren- en tuinderszoons uit de land- en tuinbouw, de betekenis van de beroepskeuzevoorlichting, de aard van de gekozen beroepen, het gevolgde onderwijs en de gewoonten inzake de bedrijfsopvolging. Het verkrijgen van betrouwbare gegevens over de bedrijfsopvolging en de beroepskeuze van de boeren- en tuinderszoons wordt, indien men de welhaast dynamische ontwikkeling in vele plattelandsgebieden in ogenschouw neemt, des te noodzakelijker. In vele gebieden is door de betere economische en sociale ontsluiting een doorbreking gaande van het tot dusver geldende gedragspatroon, in het bijzonder wat betreft de beroepskeuze van de agrarische jongeren. Het een en ander heeft het Dagelijks Bestuur van het Landbouw-Economisch Instituut doen besluiten een onderzoek naar voornoemde problemen en verschijnselen in te stellen. De voor dit onderzoek gebruikte vragenlijst is als bijlage 1 opgenomen. 2. DE UITVOERING VAN DE ENQUETE Enquête en Evenals bij vele andere onderzoekingen, die door de afdeling steekproef Streekonderzoek worden verricht, moest ook bij dit onderzoek het basismateriaal worden verzameld door middel van een enquête bij de boeren en tuinders. Om redenen van organisatorische en financiële aard moet bij dergelijke onderzoekingen steekproefsgewijze worden gewerkt. 13

13 Gemeenten als Indien men zich tot een steekproef beperkt, zijn er in statistische eenheid beginsel twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan men uit de ongeveer duizend gemeenten de bedrijven, liggende in een aantal gemeenten, in de steekproef opnemen. Het is ook mogelijk uit alle gemeenten een aantal bedrijven te kiezen en die tot een steekproef te verenigen. De laatste methode heeft ongetwijfeld voordelen, maar geeft veel organisatorische moeilijkheden, terwijl ook de kosten te hoog worden. Daarom werd besloten een beperkt aantal gemeenten volledig te onderzoeken. Dit heeft nog het bijkomende voordeel, dat de nu gevonden cijfers gemakkelijker met reeds bekende cijfers van de steekproefgemeenten kunnen worden vergeleken. Hierdoor ontstaat dus de mogelijkheid het vraagstuk van de beroepskeuze in verband te brengen met verschillende aspecten van de economische activiteit van een groep als geheel. In enkele gevallen is van een zeer grote gemeente slechts een deel genomen. Omvang van Het is altijd een moeilijke vraag hoe groot een steekproef de steekproef moet zijn. Indien het accent valt op landelijke cijfers, dan mag de steekproef kleiner zijn dan wanneer ook een gedetailleerde, regionale kennis wordt nagestreefd. Omdat regionaal inzicht belangrijk werd geacht, was het op statistische gronden noodzakelijk, dat de steekproef ongeveer 60 à 80 gemeenten omvatte, dit is dus 6 à 8 % van alle gemeenten. In verband met de sterk verschillende grootte van de gemeenten, werd tevens als eis gesteld dat de steekproef in elk afzonderlijk te onderscheiden gebied ongeveer 8 % van de bedrijven moest bevatten. Gerichte Bij de keuze van de gebiedseenheden waren verschillende mogesteekproef lijkheden aanwezig, zoals de groepen van landbouwgebieden (zeekleigebieden, weidegebieden, enz.), de economisch-geografische gebieden, de provincies. De indeling in landbouwgebieden berust op verschillen in de structuur van de landbouwbedrijven. En aangezien verwacht kon worden dat de te onderzoeken vraagstukken tot op zekere hoogte afhankelijk zullen zijn van de structuur van de landbouw, is de steekproef gebaseerd op de groepen van landbouwgebieden. Door een zorgvuldige keuze van de gemeenten is er naar gestreefd enkele groepen van landbouwgebieden nog verder onder te verdelen in subgebieden. Met inachtneming van het bovenstaande werden bij de keuze van de gemeenten de volgende criteria gehanteerd: 1. godsdienstige gezindte; 2. bedrijfsgrootte en bedrijfsplan; 3. procentuele verhouding tussen agrarische en overige beroepsbevolking; 4. samenstelling van de agrarische beroepsbevolking; 5. betekenis van de tuinbouw. Continuïteit Hoewel de steekproef dus gericht is, werd in laatste instantie de definitieve keuze uit verschillende in aanmerking komende gemeenten aan het toeval overgelaten. Dit laatste was evenwel niet altijd mogelijk, omdat een zekere voorrang moest worden verleend aan die ge- 14

14 Gebied Noordelijk zeekleigebied Westelijk zeekleigebied Noordelijk weidegebied Westelijk weidegebied Noordelijk zandgebied Oostelijk zandgebied Centraal zandgebied Zuidelijk zandgebied meenten, welke reeds bij vorige onderzoekingen van de afdeling Streekonderzoek betrokken waren geweest. Het verkregen inzicht wordt dieper, indien men in sommige gemeenten de ontwikkeling in de tijd kan volgen. Dit argument werd nog versterkt doordat in een aantal gemeenten op de zandgronden de enquête tevens gebruikt werd om gegevens te verzamelen voor een onderzoek naar de ontwikkeling van het kleine-boerenvraagstuk. De vragenlijst, die bij de enquête werd gebruikt, onderging hiervoor een uitbreiding. Rivierkleigebied Veenkoloniën Keuzegemeenten Eenrum, Midwolda, 't Zandt (Groningen); Franekeradeel (Friesland). Barendrecht, Klaaswaal, Nieuwenhoorn, Ooltgensplaat, Zevenhuizen (Zuidholland); Heinkenszand, Krabbendijke, Nieuwerkerk, IJzendijke, Zaamslag (Zeeland); Fijnaart en Heiningen (Noordbrabant). Adorp (Groningen); Heerenveen (westelijk deel), Hennaarderadeel, (Friesland); Wanneperveen ( Overij sel ). Linschoten, Wilnis (Utrecht); Ilpendam, Limmen, Sijbekarspel (Noordholland); Berkenwoude, Lexmond, Reeuwijk (Zuidholland). Workum Achtkarspelen (gedeeltelijk), Heerenveen (oostelijk deel) (Friesland); Rolde, Ruinen (Drente). Gramsbergen, Haaksbergen, Holten (Overijssel); Zelhem (Gelderland). Ermelo (Gelderland); Leusden (Utrecht). Wijchen (Gelderland); Asten, Haps, Hilvarenbeek, Sint-Oedenrode, Rijsbergen (Noordbrabant); Grubbenvorst, Nederweert, Neer 1 (Limburg). Wijhe (Overijsel); Culemborg, Dodewaard, Gendt, Hedel, Herwen en Aerdt (Gelderland); Werkhoven (Utrecht); Susteren, Voer endaal (Limburg). Wildervank (Groningen). Tuinbouw- Aalsmeer (gedeeltelijk), Blokker, Bovenkarspel, Langedijk gebieden (gedeeltelijk) (Noordholland); Monster, Pijnacker, Voorhout (Zuidholland). 1 Voor Neer is gebruik gemaakt van de gegevens uit een kort tevoren door het L.E.I. in deze gemeente verricht onderzoek. Aangezien voor enkele details gegevens van Neer ontbreken, is een aantal tabellen in de volgende hoofdstukken voorzien van de noot 'exclusief Neer'. 15

15 Overleg met deskundigen Tenslotte werden de aldus gekozen gemeenten ter beoordeling voorgelegd aan enkele deskundigen. Voor zover dit mogelijk was, werd rekening gehouden met de wensen die naar voren werden gebracht. Soms was dit niet mogelijk, omdat het representatief zijn ook statistisch redelijk gewaarborgd diende te zijn. In overleg met de afdeling Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening werd besloten, de keuze van de gemeenten zodanig te bepalen, dat eventueel een apart overzicht gegeven zou kunnen worden van de situatie in de belangrijkste tuinbouwcentra van ons land. Gezien de omvang van de tuindersgroep kwamen hiervoor alleen de tuinbouwgemeenten in het westen van het land in aanmerking. Wat de tuinbouw in het overige deel van het land betreft, in vele van de gekozen gemeenten kwamen tuindersbedrijven voor, zij het dat het aantal dikwijls klein was. Door afzonderlijke verwerking van de gegevens van deze bedrijven is het in beginsel mogelijk een indruk te krijgen van 'de tuinbouw in de verstrooiing'. Registratie en beroepsindeling Bij de uit het onderzoek verkregen cijfers dient onderscheid te worden gemaakt tussen de gegevens, die betrekking hebben op geregistreerde en op geënquêteerde bedrijven. In de onderzochte gemeenten werden alle bedrijven geregistreerd, die meer dan één ha cultuurgrond in gebruik hadden. Van de bedrijven kleiner dan 1 ha betrof dit alleen bedrijven van grondgebruikers, die hun hoofdberoep in landof tuinbouw hadden. Met behulp van commissies van plaatselijke deskundigen werden vervolgens van de geregistreerde bedrijfshoofden de juiste beroepen vastgesteld, waardoor een indeling van de bedrijven naar beroepsgroepen mogelijk werd (zie 1 van hoofdstuk II). Van alle geregistreerde personen is tenslotte de gezinssamenstelling overgenomen uit de gemeentelijke bevolkingsadministraties. Wie werden geënquêteerd? Met het oog op de probleemstelling behoefden slechts die bedrijven te worden geënquêteerd, waar informatie kon worden verkregen over bedrijfsopvolging en beroepskeuze van de zoons. In de eerste plaats werd de enquête derhalve beperkt tot de gezinnen, waar zoons van ten minste 12 jaar aanwezig waren. Deze restrictie gold voor alle grondgebruikers met een hoofdberoep in de land- of tuinbouw en voor de rustende landbouwers en tuinders. Voor de overige grondgebruikers dit zijn de grondgebruikers met een hoofdberoep buiten de landbouw werd een tweede beperking aangebracht; slechts die bedrijven kwamen voor enquête in aanmerking waar tenminste werkgelegenheid was voor een halve volwaardige arbeidskracht. In totaal werden in de 63 gemeenten van onderzoek bijna bedrijven geregistreerd. Volgens de hiervoor vermelde normen bedroeg het aantal voor enquête in aanmerking komende bedrijven ongeveer 7.550, dit is 38 % van het totale aantal. 16

16 Uitvoering van Voor met de eigenlijke enquête een begin werd gemaakt, is de enquête in enkele gemeenten een proefenquête gehouden. Deze proefenquête diende in de eerste plaats ter toetsing van de vragenlijst. In de tweede plaats werd een vergelijking gemaakt tussen de voor- en nadelen verbonden aan het op één plaats oproepen van de te enquêteren personen of aan huisbezoek na voorafgaande kennisgeving. Het bleek dat de laatste methode in dit geval de voorkeur verdiende. In de periode van maart tot half juli 1957 werden de 63 gemeenten achtereenvolgens geënquêteerd. Voorafgaande aan deze enquête hadden de reeds vermelde registratie en beroepsindeling plaats. Ook op onderwijsgebied wordt het platteland ontsloten; lagere technische school te Rucphen 3. INDELING VAN HET RAPPORT De hoofdstukken Foto G. Kastelein Het rapport is ter wille van de overzichtelijkheid verdeeld in een relatief groot aantal hoofdstukken. In hoofdstuk II zrjn een aantal basisgegevens opgenomen over de bedrijven, de bedrijfshoofden en de kinderen. De hoofdstukken III en IV zijn gericht op de in en buiten de landbouw werkende zoons, waarbij onder andere de afvloeiing, het onderwijs en de stijging op de maatschappelijke ladder ter sprake komen. De beschouwingen over en de berekeningen van een eventueel tekort of teveel aan boerenzoons is het onderwerp van een apart hoofdstuk (VI). Bij deze berekeningen verdient vooral de formulering van de uitgangspunten grote aandacht. In hoofdstuk V is nog afzonderlijk aandacht besteed aan de bedrijfsopvolging; bij de enquête zijn enkele vragen gesteld, welke een zij het 17

17 niet volledig, doch interessant beeld geven van de opvolgingsgewoonten. Tenslotte zijn de voornaamste resultaten en conclusies van het onderzoek vermeld in de samenvatting. De cijfers Bij de publikatie van de in 63 gemeenten verzamelde onderzoekresultaten was enerzijds eis, dat het rapport als geheel goed leesbaar en niet te groot van omvang moest zijn. Anderzijds was voorwaarde, dat de uitvoerige documentatie toegankelijk moest zijn voor andere diensten en instellingen. Om aan beide voorwaarden te voldoen is het verkregen cijfermateriaal in twee delen gesplitst. Een deel van de cijfers is opgenomen in tabellen tussen de tekst en in enkele bijlagen achter in het rapport. Meer uitvoerige gegevens in het bijzonder wat de situatie in de elf regionale gebieden betreft zijn opgenomen in een afzonderlijke, gestencilde uitgave, die op aanvraag verkrijgbaar is bij het Landbouw-Economisch Instituut. Op enkele plaatsen in dit rapport zal overigens naar deze uitgave worden verwezen. 18

18 HOOFDSTUK II Enige economische en demografische aspecten Inleiding De in dit hoofdstuk vermelde gegevens hebben een tweeledig doel. In de eerste plaats is het voor een juiste beoordeling van het vraagstuk van de beroepskeuze van de boeren- en tuinderszoons noodzakelijk inzicht te hebben in enkele algemene gegevens betreffende de bedrijven ( 1), de bedrijfshoofden ( 2) en de kinderen ( 3). Zo dient men van de bedrijven nauwkeurig te weten op welk aantal het bedrijfshoofd zijn hoofdinkomsten heeft uit de exploitatie van een land- of tuinbouwbedrijf. Wat de bedrij f shoof den betreft kan worden gewezen op de betekenis van een inzicht in de leeftijdsopbouw voor berekeningen van het aantal in de toekomst vrijkomende bedrijven. In hetzelfde verband is ten aanzien van de kinderen een overzicht gewenst van bijvoorbeeld het aantal jongeren in de verschillende leeftijdsklassen. In de tweede plaats zijn een aantal gegevens in dit hoofdstuk, behalve als onmisbare basis voor de volgende hoofdstukken, ook op zichzelf van belang. Zij geven namelijk inzicht in onderwerpen, waarover tot heden nog weinig regionale of landelijke gegevens bekend zijn. 1. DE BEDRIJVEN Indeling in beroepsgroepen Het is een bekend feit, dat niet alle grondgebruikers in ons land hun hoofdberoep vinden in de exploitatie van de grond. In het bijzonder onder de grondgebruikers met een (zeer) klein bedrijfje is het aantal met een hoofdberoep buiten de landbouw zeer groot. Tussen de bedrijven van grondgebruikers met een hoofdberoep in en van hen met een hoofdberoep buiten de landbouw bestaan in velerlei opzicht verschillen. Dit feit is voor het C.B.S. en het L.E.I. aanleiding bij de verschillende tellingen en onderzoekingen de geregistreerde grondgebruikers niet over één kam te scheren, doch in verschillende groepen in te delen. Het C.B.S. onderscheidt bij de jaarlijkse meitellingen drie categorieën, te weten grondgebruikers met als hoofdberoep landbouwer of tuinder, grondgebruikers met als hoofdberoep landarbeider en grondgebruikers met een niet-agrarisch hoofdberoep. Het L.E.I. past bij verschillende onderzoekingen in de regel een enigszins andere indeling van de geregistreerde grondgebruikers toe. Ook voor het onderhavige onderzoek is deze indeling gebruikt: Groep A: 'zuivere' boeren of tuinders De bedrijfshoofden verrichten uitsluitend werkzaamheden in het land- of tuinbouwbedrijf. Groep B: boeren of tuinders met een nevenberoep Voor deze categorie geldt dat tenminste de helft van de arbeidstijd in het eigen land- of tuinbouwbedrijf wordt besteed. Daarnaast wordt nog een nevenberoep uitgeoefend. 19

19 Groep C: grondgebruikers met een hoofdberoep buiten het eigen land- of tuinbouwbedrijf Bij deze categorie wordt minder dan de helft van de totale beschikbare arbeidstijd in eigen bedrijf aangewend 1. Groep D: rustende landbouwers en tuinders en rustende niet-agrariërs Tot de rustende landbouwers of tuinders worden de grondgebruikers gerekend, die vroeger een groter bedrijf exploiteerden en tevens op leeftijd zijn gekomen. De groep rustende niet-agrariërs wordt gevormd door personen, die vroeger een beroep buiten de landbouw hebben uitgeoefend, doch dit beroep thans meestal in verband met hun leeftijd hebben opgegeven. Uitkomsten Een overzicht van de uitkomsten van de indeling van de indeling grondgebruikers in de 63 gemeenten door het C.B.S. en het C.B.S. en L.E.I. L.E.I. wordt gegeven in tabel 1. De grondgebruikers in de keuzegemeenten volgens C.B.S. en volgens L.E.I. TABEL I Aantal geregistreerde grondgebruikers L.E.I.'indeling volgens C.B.S.-indeling landbouwers tuinders landarbeiders niet-agrariërs A ( landbouwers + l fruittelers B 1 tuinders 11.6" r ƒ landarbeiders 1 overigen ( rustende D \ landbouwers 1 overigen Alle grond' gebruikers aantal in % " Het C.B.S. telt op een totaal aantal van ongeveer bijna grondgebruikers met een hoofdberoep in de landbouw (69 %) tegenover het L.E.I. ongeveer (59 %). Het blijkt, dat het overgrote deel van deze grondgebruikers met hoofdberoep in de landbouw ook door het C.B.S. als zodanig is gesteld. De ruim landbouwers, die het C.B.S. meer telt, zijn bij het L.E.I. in hoofdzaak ingedeeld bij de 'overige beroepen' van groep C (780) en bij de rustende landbouwers in groep D (bijna 500). Wat de tuinders betreft blijkt enerzijds een aantal grondgebruikers, die door 1 Bij de Indeling van het L.E.I. wordt uitgegegaan van het hoofdberoep van de grondgebruikers. Hierdoor komen in deze categorie een beperkt aantal volwaardige" landbouwbedrijven voor, dat wil zeggen bedrijven waar een zoon of een arbeider een volledige dagtaak in het bedrijf vindt, terwijl het bedrijfshoofd zijn hoofdberoep buiten de landbouw heeft. Het aantal C-bedrijven met een volledig op het bedrijf meewerkende zoon bedraagt 10 'h van het totale aantal C-bedrijven. 20

20 AGENTSCHAP [ D.J.VAN OERHÀVt KAPELLE BIEiELINGE SCiOMWf Ml -41Ï11S1M Een veel voorkomend nevenberoep op het platteland Foto G. Kastelein het C.B.S. als landbouwer zijn geregistreerd, door het L.E.I. tot de groep tuinders te worden gerekend. Anderzijds vindt men een aantal door het C.B.S. als tuinder geregistreerde grondgebruikers bij de L.E.I.-indeling terug in de groepen C en D; dit zijn vooral kleine tuinders. Oorzaken der De oorzaken van de verschillen tussen de L.E.I.- en de C.B.S.- verschillen indeling zijn in de eerste plaats een gevolg van de wijze, waarop de indeling in beroepsgroepen wordt uitgevoerd. Het C.B.S. gaat voor de vaststelling van het hoofdberoep uit van de opgaven van de betrokken grondgebruikers. Deze opgaven worden, voor zover mogelijk, gecontroleerd door de plaatselijke bureauhouders. Het L.E.I. maakt voor de indeling gebruik van een kleine commissie van plaatselijke deskundigen. Als controle op deze indeling dienen dan nog de bij de grondgebruikers zelf verzamelde gegevens over het werken op het eigen bedrijf en de eventuele overige bezigheden en nevenberoepen. Het is duidelijk, dat de resultaten nauwkeuriger zijn bij de door het L.E.I. gevolgde methode. Daartegenover staat echter, dat deze methode belangrijk meer tijd en geld kost dan de werkwijze, welke door het C.B.S. wordt toegepast. Een tweede oorzaak van verschillen is het uiteenlopen van de indelingscriteria tussen C.B.S. en L.E.I. De door het L.E.I. afzonderlijk getelde groep 'rustende' landbouwers en tuinders wordt door het C.B.S. niet onderscheiden. Voorts blijken zich bijvoorbeeld ook (kleine) verschillen voor te doen in het aantal getelde tuinders; het begrip tuinder wordt kennelijk niet op dezelfde wijze geïnterpreteerd. 21

21 Omrekening op De uitkomsten van de door het L.E.I. gemaakte indeling landelijke basis van de grondgebruikers in de 63 steekproefgemeenten kunnen worden omgerekend op totale aantallen voor de groepen van landbouwgebieden. In tabel 2 vindt men de aantallen grondgebruikers met een hoofdberoep in de land- of tuinbouw in 1957 volgens de C.B.S.- en L.E.I.-indelingen. Wat het aantal grondgebruikers met hoofdberoep landbouwer betreft, dit aantal blijkt volgens de beroepsindeling van het L.E.I. voor Nederland als geheel ongeveer lager te zijn dan volgens de C.B.S.-indeling. Deze verschillen worden in hoofdzaak veroorzaakt door het geringere aantal bedrijven van 1-5 ha bij de L.E.I.-indeling. Ten aanzien van de tuinbouwbedrijven telt het L.E.I. ongeveer bedrijven meer dan het C.B.S. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat het L.E.I. in de grootteklasse kleiner dan 1 ha ruim bedrijven minder telt dan het C.B.S. Het aantal bedrijven groter dan 1 ha is daarentegen ruim hoger dan volgens de C.B.S.-indeling. Indeling der bedrijven volgens C.B.S. en volgens L.E.I TABEL 2 a. Grondgebruike rs met hoofdberoep landbouwer Aantal bedrijven in de grootteklasse Groep van landbouwgebieden 1-5 ha 5-10 ha -> 1 ha C.B.S. L.E.I. C.B.S. L.E.I. C.B.S. L.E.I. Zeekleigronden Rivierkleigebieden Weidestreken Zandgronden Nederland ' b. Grondgebruikers met hoofdberoep tuinder Aantal bedrijven in de grootteklasse Groep van landbouwgebieden 0,01-1 ha 1-3 ha > 3 ha > 0,01 ha C.B.S. L.E.I. C.B.S. L.E.I. C.B.S. L.E.I. C.B.S. L.E.I. Zeekleigronden Rivierkleigebieden Weidestreken Zandgronden Tuinbouwgebieden Nederland i Met inbegrip van de veenkoloniën en de tuinbouwgebieden. 2 Met inbegrip van de veenkoloniën. 22

22 L.E.I.-indeling naar Uit het voorgaande is gebleken, dat ongeveer % grootteklassen en gebieden van de geregistreerde grondgebruikers tot de groepen A en B behoort. Dit cijfer varieert sterk naar gebieden en grootteklassen, (tabel 3). De beroepsgroepen in de verschillende gebieden (L.E.I.) TABEL 3 Ind eling van de bedrijven aantal Geregistreer de grondg Ebrll ikers % b horend COt de b roepsgroep A B C D 15 6 zeekleigebieden weidegebieden zandgebieden rivierkleigebieden veenkoloniën tuinbouwgebieden Alle g ^bieden < 1 ha 1-5 ha 5-10 ha ha ha > 20 ha Het percentage A- en B-bedrijven is het geringst in de rivierkleigebieden, namelijk 64 %; het hoogste daarentegen in de veenkoloniën (94 %) en in de tuinbouwgebieden 85 %. De C-grondgebruikers maken in de zeeklei- en rivierkleigebieden ongeveer % van het totale aantal uit. De cijfers van tabel 2 laten zien, dat juist in deze gebieden het L.E.I. bij de bedrijven kleiner dan 5 ha veel minder grondgebruikers met een hoofdberoep in land- of tuinbouw telt dan het C.B.S. Het percentage grondgebruikers in de groepen A en B houdt in het algemeen nauw verband met de bedrij f sgrootte; op de kleinere bedrijven is dit cijfer aanzienlijk lager dan op de grotere. Op de bedrijven van 10 ha en groter behoort tenminste 98 % tot de groepen A en B. Wat de bedrijven kleiner dan 10 ha betreft, dient men niet uit het oog te verliezen, dat de cijfers in tabel 3 zowel de land- als tuinbouwbedrijven in de groepen A en B omvatten. Bij de 46 % A- en B-grondgebruikers met minder dan 1 ha grond is 43 % tuinder en slechts 3 % landbouwer. In de grootteklasse van 1-5 ha zijn de 53 % A- en B-grondgebruikers te verdelen in 27 % landbouwer en 26 % tuinder; voor de grootteklasse van5 10 ha zijn deze cijfers 91 %, 85 % en 6 %. Beroepen Om het beeld van de indeling in beroepsgroepen B- en C-grondgebruikers te voltooien zijn in tabel 4 de belangrijkste nevenen hoofdberoepen van de grondgebruikers in de groepen B en C vermeld. In de groepering van de neven- en hoofdberoepen is getracht een afnemende graad van verwantschap met de landbouw tot uitdrukking te brengen. 23

23 De afzonderlijke gebieden laten betrekkelijk geringe verschillen in de leeftijdsopbouw zien. In de tuinbouwgebieden is het percentage bedrijfshoofden jonger dan 30 jaar het hoogst; de grotere mogelijkheden om een bedrijf te stichten of over te nemen zijn hier ongetwijfeld van invloed. Het percentage bedrijfshoofden van 60 jaar en ouder bedraagt gemiddeld 21 %; belangrijk boven het landsgemiddelde liggen het westelijke weidegebied (24 %), de rivierkleigebieden (26 %) en het oostelijke zandgebied (28 %). Zoals in hoofdstuk V nog nader zal blijken, onderscheiden laatstgenoemde gebieden zich door de zeer hoge leeftijd waarop de oude boeren hun bedrijf overdoen. Naar grootteklassen bezien blijkt, dat op de kleinste bedrijven (< 5 ha) het percentage boeren van 60 jaar en ouder iets hoger ligt dan op de grotere bedrijven; het aantal boeren beneden 40 jaar is er daarentegen relatief wat lager. Deze verschillen doen zich in vrijwel alle gebieden voor en kunnen ten dele worden verklaard uit het feit, dat op de kleinere bedrijven het aantal oudere, ongehuwde boeren en het aantal oudere gehuwde boeren zonder kinderen wat groter is dan op de grotere bedrijven. Opmerkelijker dan de verschillen in leeftijdsopbouw is evenwel de grote mate van overeenkomst tussen gebieden en grootteklassen. De veelal grote verschillen in historische ontwikkeling van aantal en grootte van de bedrijven, kindertal en het afvloeiingspatroon komen slechts in betrekkelijk geringe mate in de leeftijdsopbouw tot uitdrukking. Gelijktijdig met genoemde factoren hebben derhalve andere factoren met een tegengesteld effect hun invloed doen gelden. Ontrafeling achteraf van aard en werking van de verschillende factoren is door gebrek aan voldoende historische gegevens helaas niet mogelijk. De leeftijdsopbouw van de grondgebruikers in groep C vertoont als geheel een vrij grote mate van overeenstem- ming met die van de grondgebruikers in de groepen A en B. Het aantal grondgebruikers beneden 40 jaar en boven Leeftijdsopbouw van C- en D- grondgebruikers 64 jaar is verhoudingsgewijs wat geringer (tabel 6). De grondgebruikers in groep D vormen uit hoofde van het indelingscriterium de oudste groep; 69 % van hen is 60 jaar of ouder. Tussen de verschillende subgroepen, welke in groep D nog kunnen worden onderscheiden (rustende boeren en tuinders, rustende landarbeiders en rustende niet-agrariërs) bestaan weinig verschillen. Vergelijking met middenstand Een groep, die in vele opzichten vergelijkbaar is met de zelfstandige bedrijfshoofden in de land- en tuinbouw, is de groep van ondernemers in de middenstand. Uit een onderzoek van het E.I.M. is de leeftijdsopbouw van ongeveer ondernemers in het ambacht en de detailhandel bekend *. Vergelijking toont aan, dat beneden 35 jaar en boven 54 jaar de landbouw een relatief grotere bezetting per leeftijdsklasse heeft dan de middenstand, die opmerkelijk hoge dichtheidscijfers heeft in de klassen 40 tot 50 jaar. De leef tij dspyramide van de boeren en tuinders vertoont een wat gelijkmatiger beeld dan die van de middenstand. i 'Leeftijdsopbouw van de ondernemers in ambacht en detailhandel', uitgave van het Economisch Instituut voor de Middenstand, 's-gravenhage, 1955, blz

24 LEEFTIJDSOPBOUW IN LANDBOUW EN IN MIDDENSTAND Grafiek 1 Bedrijfshoofden in land- en tuinbouw Ondernemers in ambacht en detailhandel Leeftijd (in jr.) 70 e.o um$m ^SggggggS«SSS^888g8gSj^ Ja I i i i I i i I i i i I i i i I MK^WWTO^ <30 Oorzaken oudere leeftijdsstructuur Dat de ondernemers in de landbouw gemiddeld ouder zijn dan de totale mannelijke beroepsbevolking is zeer wel te verklaren. Wat de toetreding van jonge bedrijfshoofden betreft is in de eerste plaats van belang, dat het zelfstandig ondernemer zijn bepaalde eisen stelt ten aanzien van vakmanschap, ervaring en het vermogensbezit. Hierdoor worden de mogelijkheden tot vestiging op zeer jeugdige leeftijd gering. Deze mogelijkheden worden nog meer beperkt, indien de opvolgingskansen klein zijn; de feitelijke leeftijd van zelfstandig worden komt dan aanzienlijk boven de leeftijd te liggen, die voor het verkrijgen van de nodige ervaring als minimum zou kunnen worden gesteld. Is er dus enerzijds een tendentie, dat het aantal jongere bedrijfshoofden gering is, anderzijds zijn er omstandigheden, die een relatief grote bezetting van de leeftijdsklassen van 60 jaar en ouder in de hand werken. Het gaan rusten in de landbouw is in feite afhankelijk van de sociale normen, die in dit opzicht bestaan; het arbeidsethos speelt hierbij in vele gebieden een rol. De voor vele andere beroepsgroepen zo belangrijke mijlpaal van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd bestaat in de landbouw niet. Achter het zo lang mogelijk blijven doorwerken verschuilen zich in een aantal gevallen bovendien financiële redenen, namelijk indien men onvoldoende vermogen heeft om te gaan rusten of omdat men nog de zorg heeft voor jeugdige kinderen. Hoewel dus duidelijk een relatief oudere beroepsstructuur kan worden geconstateerd, is het door gebrek aan gegevens niet mogelijk iets te zeggen over het verschijnsel van de veroudering i. Met dit laatste wordt bedoeld, dat i De gegevens van de volks- en beroepstelling 1947 en de landbouwtelling mei 1952 geven voor vergelijking weinig houvast, aangezien de getelde categorieën grondgebruikers niet te vergelijken zijn. 29

25 rukkende jongeren', die in de eerstkomende 15 jaar voor de keuze van een beroep zullen worden gesteld. De zoons van 15 Aantal (groepen 40 jaar e.o jaar jaar jaar jaar jaar jaar 5-9 jaar 0-4 jaar zoons A en B) jaar en ouder hebben de keuze van school en beroep reeds moeten doen. Het is deze groep, waarop in de volgende hoofdstukken voornamelijk de aandacht zal zijn gericht. De 'aanrukkende jongeren' komen in hoofdstuk VI nog weer ter sprake. Vergelijkt men de aantallen zoons uit de groepen A en B, dan blijkt beneden 25 jaar het aantal per vijfjarige klasse te schommelen tussen en Boven de 25 jaar nemen de aantallen sterk af. Dit behoeft niet te verwonderen, indien men bedenkt dat het aantal geregistreerde bedrijfshoofden in de opeenvolgende leeftijdsklassen van 55 jaar en ouder ook steeds geringer wordt. Beroepen van de zoons Van de bijna zoons van 15 jaar en ouder, over wie bij het onderzoek gegevens zijn verkregen, blijkt 61 % in de landbouw en 33 % buiten de landbouw te werken, terwijl 5 % nog schoolgaand is (tabel 7). Deze cijfers geven nog geen inzicht in de vraag of er een teveel of wellicht een tekort aan aankomende boeren en tuinders is. Om dit te kunnen beoordelen dient men het aantal in de landbouw werkende zoons te betrekken op het aantal vrijkomende bedrijven (hoofdstuk VI). Beroepen van de boeren- en Groepen A en B tuinderszoons Zoons Van 15 jaar en ouder aantal in de landbouw Jo werkend buiten de landbouw % alleen studerend Ja beroep onb. niet'werkend e.d. Noordelijk zeekleigebied Westelijk zeekleigebied Zeekleigebieden Noordelijk weidegebied V/estelijk weidegebied Weidegebieden Noordelijk zandgebied Oostelijk zandgebied Centraal zandgebied Zuidelijk zandgebied Zandgebieden Rivierkleigebieden Veenkoloniën Tuinbouwgebieden Alle gebieden

26 De studerenden zijn in hoofdzaak zoons, die een niet-agrarische vakopleiding of algemeen vormend onderwijs volgen (dagonderwijs). De zoons, die een of andere vorm van landbouwonderwijs bezoeken, werken vrijwel alle tevens mee op het ouderlijke bedrijf of in loondienst in de land- of tuinbouw. Uit de aard van het onderwijs, dat wordt gevolgd en de gegevens over het vermoedelijke toekomstige beroep van de nog schoolgaande zoons, kan met vrij grote zekerheid worden afgeleid, welk deel van deze zoons in de komende jaren buiten de landbouw zal gaan werken. Bij de in hoofdstuk IV vermelde cijfers over de afvloeiing zijn de thans nog studerende zoons ingedeeld naar het toekomstige beroep. De leeftijdsopbouw van de in en buiten de landbouw wer- kende en studerende zoons blijkt uit grafiek 4. Het grootste aantal in de landbouw werkende zoons treft men aan in Leeftijdsopbouw zoons de leeftijdsklasse jaar; voor de buiten de landbouw werkende zoons is dit de leeftijdsklasse jaar. Overigens komt duidelijk naar voren, dat in de hogere leeftijdsklassen verhoudingsgewijs een groter deel van de zoons buiten de landbouw werkt dan in de lagere leeftijdsklassen. In 4 van hoofdstuk IV zal op de oorzaken van dit verschijnsel nog uitvoerig worden ingegaan. LEEFTIJDSOPBOUW VAN DE ZOONS (15 JAAR EN OUDER) Grafiek jaar VXSVSVXQKSSSÓ^^ iaar ^ S ^ S S «^ ^ jaar aag38as&^^ jaar Werkend in de landbouw 5«%<<<<*S«>» W #SS//SS/S/S//A I _L J L _i_ l i _L J7» V///A Werkend buiten de landbouw Studerend (incl. beroep onbekend) Leeftijdsopbouw zoons Telt men de geregistreerde bedrijfshoofden van de en bedrijfshoofden groepen A en B en hun zoons tezamen, dan verkrijgt men de leeftijdsopbouw van de mannelijke gezinsarbeidskrachten (grafiek 5) 1. Deze leef tij dspyramide beklemtoont nog eens het geringe aantal bedrijfshoofden in de lagere leeftijdsklassen. Opmerkelijk is ook het grote aantal zoons in de hogere leeftijdsklassen, dat nog niet zelfstandig is. Belangrijker is echter de verhouding tussen aantallen 1 Geheel juist is dit niet, aangezien de overige meewerkende gezinsleden (neven, ooms, broers) voor een deel ontbreken; het algemene beeld wordt hierdoor echter niet verstoord. 35

27 zoons en bedrij f shoof den. Wil de agrarische bevolking constant blijven, dan mag globaal bezien het aantal zoons per vijfjarige leeftijdsgroep slechts weinig groter zijn (sterfte) dan het gemiddelde aantal bedrijfshoofden per leeftijdsklasse. Van de zoons beneden 15 jaar zal een aanzienlijk deel een niet-agrarisch beroep moeten kiezen. Voor de in de landbouw werkende zoons van15 jaar en ouder wordt het trekken van een conclusie bemoeilijkt door de verdeling van dezoons over een groot aantal leeftijdsklassen en het feit, dat het aantal bedrijfshoofden in de hogere leeftijdsklassen sterk is uitgedund. Voor het meten van een teveel of een tekort aan opvolgers is men aangewezen op een meer verfijnde berekeningstechniek (hoofdstuk VI). Leeftijd (in jr.) 70 e.o LEEFTIJDSOPBOUW VAN ZOONS EN BEDRIJFSHOOFDEN (Groepen A en B) Zoons van15 jr. e.o., die niet-zelfstandig inde landbouw werken Zoons van jaar Bedrijfshoofden Grafiek fookxxi ^1 ^1 Xte&tetoMM K«S*S^:^M^KÄ?%%: %5%ïïft%«%%«^î»^^SAï% a*:*:»:*:*m*:?:^^^^^^ W///////////////////////////////////////////////////////A ^V//////////////////////////////////^^^ 0-4 V////////////////////^^^^ : < I 1. I. I I. I I. I I I I I 1 I I I I I aantal Zoons van de Tenslotte nog een enkel woord over de beroepen van de groepen C en D zoons van de grondgebruikers in de groepen C en D (tabel 8). Van de zoons in groep C werkt slechts 39 % in de landbouw tegenover 61 % van de zoons in de groepen A en B. Het relatief geringere aantal in de landbouw werkenden in groep C houdt stellig verband met de geringe grootte van deze bedrijven en het feit, dat de vaders een hoofdberoep buiten de landbouw hebben. 36

28 Beroepen van de zoons Groepen C en D TABEL 8 Zoons van 15 jaar en ouder Beroepsgroep van de vader/ gebied Aantal bedrijven aantal 7o in de landbouw 7«buiten de landbouw studerend, niet werkend ' zeekleigebieden weidegebieden zandgebieden rivierkleigebieden tuinbouwgebieden alle gebieden * zeekleigebieden weidegebieden zandgebieden rivierkleigebieden tuinbouwgebieden alle gebieden 1 1 Inclusief de veenkoloniën I Van de zoons in groep D werkt 45 % in de landbouw. Het relatief grotere aantal buiten de landbouw werkenden in vergelijking met de groepen A en B wordt onder meer beïnvloed door de leeftijd van de zoons in de groep D. In de hogere leeftijdsklassen is de afvloeiing namelijk groter dan in de lagere (hoofdstuk IV). De cijfers in dit hoofdstuk hebben afwisselend betrekking gehad op de geregistreerde en op de geënquêteerde bedrijfshoofden, op de bedrijfshoofden in de groepen A en B en die in de groepen C en D. In de volgende hoofdstukken zal voornamelijk aandacht worden besteed aan de bedrijfshoofden uit de groepen A en B en hun zoons. 37

29 HOOFDSTUK III De in de landbouw werkende zoons Inleiding Uit het voorgaande hoofdstuk is gebleken, dat 61 % van de zoons in de landbouw werkt. De positie van deze zoons loopt sterk uiteen. Het merendeel werkt op het ouderlijk bedrijf, terwijl een gedeelte of reeds zelfstandig boer of tuinder is, of in loondienst in de landbouw werkt ( 1). Over het aantal in land- en tuinbouw werkende zoons in ons land zijn in de loop van de tijd verschillende cijfers gepubliceerd. In 2 worden de cijfers van de volks- en beroepstelling 1947, de woningtelling 1956 en de uitkomsten van het L.E.I.-onderzoek vergeleken. Een ander aspect van de in de landbouw werkende zoons is het onderwijs, dat zij hebben gevolgd. Over de betekenis van een genoegzame landbouwkundige scholing behoeft hier ter plaatse niet nader te worden geargumenteerd. In 3 worden enkele cijfers vermeld over het land- en tuinbouwonderwijs. Ter vergelijking zijn ook enkele cijfers opgenomen over het door de bedrijfshoofden gevolgde onderwijs. 1. DE POSITIE VAN DEIN DE LANDBOUW WERKENDE ZOONS Verdeling in In hoofdstuk II is voor de indeling van de zoons volstaan met categorieën de globale aanduiding 'in de landbouw werkende zoon'. Het zal duidelijk zijn, dat er tussen de zoons die in de landbouw werken, belangrijke verschillen kunnen bestaan in de positie en in de aard van de werkzaamheden. Om hiervan een indruk te verkrijgen zijn deze zoons in drie categorieën onderscheiden, namelijk: de zoons, die reeds zelfstandig boer of tuinder zijn (15 %); de op het ouderlijke bedrijf meewerkende zoons (73 %) en de op andere land- of tuinbouwbedrijven werkende zoons (12 %). Bij de zoons die reeds zelfstandig bedrijfshoofd zijn, is het hoge percentage in de tuinbouwgebieden (21) opmerkelijk (tabel 9). De uitbreiding van het aantal tuinbouwbedrijven is hier vermoedelijk oorzaak van. In het oostelijke zandgebied en op de rivierkleigronden ligt het percentage zelfstandige zoons beneden het landsgemiddelde. Dit houdt ongetwijfeld verband met het grote aantal oudere bedrijfshoofden; de zoons worden in deze gebieden relatief laat zelfstandig (hoofdstuk V). Naar grootteklassen bezien bestaan er weinig verschillen in het percentage zelfstandige zoons. Het percentage zoons, dat op het ouderlijke bedrijf meewerkt, beweegt zich in de verschillende gebieden tussen betrekkelijk nauwe grenzen: van 65 % in het centrale zandgebied tot 79 % in het zuidelijke zandgebied. In alle gebieden is het percentage thuis werkende zoons op de grotere bedrijven beduidend hoger dan op de kleine bedrijven. Voor de bedrijven kleiner dan 5 ha is dit cijfer 64 %, om te stijgen tot 80 % op de bedrijven van 30 ha en groter. Het aantal in loondienst werkende zoons varieert van 20 % (centraal zandgebied) tot 8 % (zuidelijk zandgebied). Aangezien het percentage zelfstandige 38

30 zoons in de onderscheidene grootteklassen weinig varieert, kan het percentage in loondienst werkende zoons gezien worden als het complement van het percentage thuis werkende zoons. Het percentage zoons in loondienst is dan ook op de kleine bedrijven aanzienlijk hoger dan op de grote. Dit verschil houdt nauw verband met de werkgelegenheid; het kleine bedrijf biedt veelal geen produktief emplooi voor de boer èn zijn zoon. Overigens blijkt uit de cijfers van tabel 9 duidelijk, dat ook streekgewoonten van invloed zijn. Van de kleine bedrijven in de noordelijke provincies werken relatief meer zoons in loondienst dan in de andere gebieden. In de landbouw werkende zoons van 15 jaar en ouder Cïroepen fi lenb TABEL 9 Gebied Aantal zoons zelfst. boer of tuinder fo zoons thuis meewerkend 1 in loondienst % zoons in lo van < 5 ha 5-10 ha andienst naar grootteklasse ouderlijk bedrijf ha ha > 30 "ha Zeekleigebieden V/eidegebieden Zandgebieden Rivierkïeigebieden Alle gebieden 2 excl. tuinbouwgebieden Tuinbouwgebieden Alle gebieden ï Zowel geheel als gedeeltelijk meewerkend. 2 Inclusief veenkoloniën Leeftijdsopbouw De zoons, die reeds zelfstandig boer of tuinder zijn, bewaar categorieën horen voor het merendeel tot de oudere zoons (tabel 10). Gemiddeld is 33 % jonger dan 30 jaar; in de tuinbouwgebieden is dit cijfer 44 %. Onder de in loondienst werkende zoons blijkt het aantal oudere zoons relatief groter te zijn dan bij de thuis meewerkende. Overigens is ook bij de laatste categorie het percentage ouder dan 30 jaar niet bepaald laag, namelijk 20. Leeftijdsopbouw van de zoons naar categorieën u-roepen A en B TABEL 10 fo zoons, per categorie in de leeftijdsklasse van Categorie jaar jaar jaar jaar jaar > 40 jaar Zelfstandig boer of tuinder aüe gebieden tuinbouwgebieden Thuis meewetkend allé gebieden tuinbouwgebieden In loondienst in de landbouw alle gebieden tuinbouwgebieden

31 De thuis mee- De op het ouderlijke bedrijf meewerkende zoons kunnen werkende zoons nog in twee groepen worden onderscheiden, namelijk de zoons die in het werk op het ouderlijke bedrijf een volledige dagtaak vinden en zoons, die een gedeelte van detijd elders werken. Aantal zoons, gedeeltelijk meewerkend 1034 waarvan : landbouwonderwijs volgend 596 in loondienst in de landbouw melkrijder, melkcontroleur 110 loonwerker 80 overigen 111 Het percentage zoons, dat uitsluitend op het ouderlijke bedrijf werkt, bedraagt 83 % van het totale aantal. Tussen de verschillende gebieden varieert dit cijfer van 80-tot 91 %. Het gedeeltelijk meewerken vindt in bijna 3 / 5 der gevallen zijn oorzaak in het volgen van landbouwonderwijs; dit betreft dus vooral de jongere zoons. De zoons van C- en Van de in de landbouw werkende zoons van bedrijfs- D-bedrijfshoofden hoofden in groep C ongeveer 670 in totaal is relatief een geringer deel zelfstandig en een groter deel in loondienst dan van de zoons in de groepen A en B. Van de thuis werkende zoons in groep C werkt bovendien bijna V 3 nog enkele dagen per week elders. Gezien de geringe grootte van vele bedrijven in groep C is dit alleszins verklaarbaar. Van de zoons in groep D is het merendeel zelfstandig. Dit houdt direct verband met de positie van de grondgebruikers in groep D; het zijn immers rustende boeren en tuinders. Zoons zelfstandig op ouderlijk bedrijf in loondienst Groep(en) A en B C D 15 % 6 Jo 77 Jo 73 % 73 % 8 Jo 12 % 21 % 15 % 2. HET AANTAL IN DE LANDBOUW WERKENDE ZOONS Aantal zoons volgens Uit de gegevens van de 63 gemeenten van onnerzoek L.E.I.-enquête kunnen de aantallen in de landbouw werkende zoons voor de groepen van landbouwgebieden en voor het land als geheel worden berekend. Deze berekening is gebaseerd op het steekproefpercentage, dit is de verhouding tussen het aantal geënquêteerde bedrijven en het totale aantal bedrijven. In tabel 11zijn de uitkomsten van deze berekening vermeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen deop het ouderlijke bedrijf meewerkende zoons en de zoons, die in loondienst op andere bedrijven werken. De zoons, die reeds zelfstandig boer zijn, worden uiteraard buiten beschouwing gelaten. Het totale aantal op het ouderlijke bedrijf werkende zoons bedraagt bijna voor alle beroepsgroepen tezamen; de helft hiervan is afkomstig van de zandgronden. Het aantal in loondienst werkende zoons is ongeveer Het totale aantal niet-zelfstandige zoons bedraagt dus ongeveer

32 in ue lanuuouv V VJCTKVILU, e zuvns TABEL 11 Gebied A en B Aantal op het ouderlijke bedrijf werkende zoons in de groepen C en D totaal Aantal in loondienst werkende Zoons A en B in de groepen C en D Totaal aantal zoons (alle groepen) Zeekleigebieden Weidegebieden Zandgebieden Rivierkleigebieden Veenkoloniën Tuinbouwgebieden Nederland Vergelijking De volks- en beroepstelling 1947 en de woningtelling 1956 andere tellingen geven eveneens cijfers over de in de landbouw werkende zoons. Zij hebben echter alleen betrekking op de op het ouderlijke bedrijf werkende zoons (tabel 12). De aantallen bedragen volgens beide tellingen resp en Het overeenkomstige cijfer uit het L.E.I.-onderzoek geeft een totaal van ongeveer aan. Men dient evenwel in het oog te houden, dat de uitkomsten van deze drie tellingen door verschillen in de telcriteria niet zonder meer met elkaar mogen worden vergeleken. Meewerkende zoons TABEL 12 Het aantal meewerkende zoons volgens Gebied L.E.I.-onderzoek 1957 l volledig meewerkend volledig en gedeeltelijk meewerkend volks- en beroepstelling 1947 woningtelling 1956 Noordelijk zeekleigebied Westelijk zeekleigebied Zeekleigebieden Noordelijk weidegebied Westelijk weidegebied Weidegebieden Noordelijk zandgebied Oostelijk zandgebied Centraal zandgebied Zuidelijk zandgebied Zandgebieden Rivierkleigebieden Veenkoloniën Tuinbouwgebieden Nederland Groepen A, B, C en D. 41

33 Het zou in het kader van deze publikatie te ver voeren, om gedetailleerd op de aard en gevolgen van de bestaande verschillen in te gaan; hierover wordt elders uitvoerig gerapporteerd 1. Er wordt volstaan met de opmerking, dat er in de eerste plaats een verschil bestaat in het aantal getelde bedrijfshoofden en derhalve ook in het aantal meewerkende zoons bij de diverse tellingen. Belangrijker is echter het feit dat het aantal meewerkende zoons volgens vrij sterk uiteenlopende criteria is geteld. Bij de volks- en beroepstelling 1947 en de woningtelling 1956 zijn als landarbeider geteld die meewerkende zoons, die inwonend en gehuwd waren. Bovendien zijn bij de woningtelling de ten volle betaalde meewerkende zoons als landarbeiders beschouwd. Bij het L.E.I.-onderzoek zijn deze beide groepen als meewerkende zoon geteld. In tegenstelling met eerstgenoemde tellingen zijn bij dit onderzoek ook de meewerkende zoons in tijdelijke militaire dienst geteld als meewerkend. Correctie in telcriteria Op grond van een nauwkeurige analyse van de gebruikte telcriteria is het mogelijk een zodanige correctie in de uitkomsten van de verschillende tellingen aan te brengen, dat de resultaten onderling vergelijkbaar worden. In het bijzonder voor een inzicht in de ontwikkeling van het aantal boeren- en tuinderszoons is een dergelijke vergelijking van belang (tabel 13). Meewerkende zoons (gecorrigeerde tellingen) TABEL 13 Indexcijfers (1947 = 100) volks- en beroepstell 1947 woningtelling 1956 L.E.I Zeekleigebieden Weidegebieden Zandgronden Rivierkleigebieden Tuinbouwgebieden Nederland ' i Inclusief veenkoloniën. Vergelijkt men de volks- en beroepstelling 1947 met de L.E.I.-enquête dan blijkt het aantal op het ouderlijke bedrijf meewerkende zoons in de periode met ongeveer 20 % te zijn afgenomen. Deze afneming is het sterkst geweest in de gebieden, waar het aantal meewerkende zoons per 100 bedrijven in 1947 het grootst was, namelijk op de zandgronden en in de rivierkleigebieden. In de tuinbouwgebieden is sprake van een toeneming van het aantal zoons; het moet echter niet uitgesloten worden geacht dat de cijfers van het L.E.I. voor deze gebieden niet geheel representatief zijn. 1 In de gestencilde bijlage, die bij deze publikatie behoort is ook een beschouwing opgenomen over de verschillen in telcriteria tussen de volks- en beroepstelling 1947, de woningtelling 1956 en de L.E.I.-enquête Zoals in 3 van hoofdstuk I reeds is vermeld, is deze bijlage bij het L.E.I. verkrijgbaar. 42

34 je-" '+&' *' :!** - ÜB*»*»:- JSSj.*:î! ; j.;%-: Plattelandsjeugd op weg naar school Foto G. Kastelein De uitkomsten van de woningtelling blijken ook na eliminering van de verschillen in telcriteria belangrijk lager te liggen dan die van het L.E.I.- onderzoek. Vergelijkt men de uitkomsten van beide tellingen in de 63 gemeenten van onderzoek dan lopen deze in een aantal gemeenten sterk uiteen, hetgeen grotendeels aan een verschil in telcriteria kan worden toegeschreven. Dit wijst erop, dat van de gemeentelijke uitkomsten van de woningtelling een zeer voorzichtig gebruik dient te worden gemaakt wat betreft het aantal meewerkende zoons in land- en tuinbouw. 3. HET ONDERWIJS Aard van het onderwijs Het huidige net van landbouwscholen in ons land is in nauwelijks meer dan een halve eeuw tot stand gekomen. De verbreding van het landbouwonderwijs is op de voet gevolgd door een verdieping. De betekenis van de algemene landbouwcursus, welke in vele gebieden lange tijd de dominerende vorm van onderwijs is geweest, is thans sterk gedaald en verdrongen door het dagonderwijs op de lagere, middelbare en hogere landbouwscholen. De dynamische ontwikkeling van het landbouwonderwijs blijkt ook uit de ingrijpende wijziging van het leerprogramma op de lagere landbouwscholen, waarmede enkele jaren geleden een begin is gemaakt. Als vorm van aanvullend onderwijs dient op de speciale cursussen te worden gewezen, die in de naoorlogse jaren veel belangstelling hebben getrokken. De verbreding en verdieping van het landbouwonderwijs blijkt zeer duidelijk bij vergelijking van de cijfers van de in de landbouw werkende zoons met die van de bedrijfshoofden (tabel 14). In alle gebieden is het onderwijs van 43

35 de zoons, zowel kwantitatief als kwalitatief, aanzienlijk beter dan van de bedrijfshoofden 1. De cijfers over de bedrijfshoofden zijn overigens niet representatief voor de gehele groep van deze personen, daar het hier een selectie van in hoofdzaak oudere bedrijfshoofden betreft. Landbouwonderwijs naar gebieden Groepen A en B TABEL 14 Zoons, in de landbouw werkend Bedrijfshoofden met Zoons van 12 jaar en ouder Gebied Zeekleîgebieden ^Weidegebieden Zandgebieden Rivierkleigebieden Tuinbouwgebieden aantal totaal fa met agrarisch onderwijs middel' baar lager cursussen aantal totaal?o met agrarisch onderwijs Alle gebieden ' ï Inclusief veenkoloniën. De regionale verschillen in de onderwijssituatie zijn zeer groot (bijlage 2). In het noorden van het land (noordelijk zeeklei- en weidegebied en de veenkoloniën) is de situatie het gunstigst. In deze gebieden gaat het middelbare onderwijs 2, een steeds belangrijker rol spelen bij de theoretische scholing. In alle gebieden is de lagere landbouwschool echter de belangrijkste vorm van onderwijs. Opmerkelijk is de grote betekenis van de algemene tuinbouwcursus in de tuinbouwgebieden; hierop wordt nog teruggekomen. De verschillen tussen de gebieden zijn bij de zoons belangrijk kleiner dan bij de bedrijfshoofden. Dit betekent, dat de gebieden, welke aanvankelijk een grote achterstand vertoonden op het gebied van het landbouwonderwijs, thans deze achterstand goeddeels hebben ingelopen. Onderwijs van De bovenvermelde cijfers zijn gemiddelden van het onderjongere zoons wijs, dat door een groep boeren- en tuinderszoons van 15 jaar tot ongeveer 40 jaar is gevolgd. Door de snelle groei van het onderwijsapparaat verschilt het onderwijs van de zoons in de jongste leeftijdsklassen aanmerkelijk van dat van de oudere zoons. Deze verschillen betreffen niet alleen het percentage zoons, dat onderwijs heeft gevolgd, maar ook het niveau van het gevolgde onderwijs. De vraag, welk percentage van de in de landbouw werkende zoons geen agrarisch onderwijs volgt, is zeer actueel in verband met eventueel te stellen vestigingseisen aan de persoon; men zie onder andere het ingediende voorontwerp landbouwvestigingswet 3. i Zowel bij de zoons als bij de bedrijfshoofden is steeds de hoogste vorm van landbouwonderwijs geteld. Indien men bijvoorbeeld een algemene landbouwcursus en een lagere landbouwschool heeft bezocht, dan is alleen de lagere landbouwschool vermeld. Overigens geven de cijfers over het landbouwonderwijs geen uitsluitsel over de vraag of men in het bezit is van een diploma. In dit verband zij tevens opgemerkt, dat alle zoons die thans nog landbouwonderwijs volgen hetgeen vooral bij de zoons beneden 20 jaar van belang is in de cijfers over het landbouwonderwijs zijn meegerekend. 2 Tot dit middelbare onderwijs worden gerekend de hogere en middelbare land- en tuinbouwscholen en de land- en tuinbouwvakscholen. 3 Landbouwvestigingswet (voorontwerp van wet), 1958; zie met name de bijbehorende Memorie van Toelichting, lager mid' delbaar cursussen

36 De belangstelling voor het landbouwonderwijs groeit nog steeds Foto Directie Landbouwonderwijs Uit de enquêtegegevens kan de volgende tabel worden opgesteld (zie ook bijlage 3). Onderwijs van de zoons naar leeftijd 1 Groepen A en B TABEL 15 Leeftijdsklasse Zoons, in de landbouw werkend % met agrarisch onderwijs totaal middelbaar lager cursussen 70 zoons met agrarisch dagonderwijs Dagonderwijs in % van alle agrarisch onderwijs jaar jaar jaar jaar >35 jaar Exclusief tulnbouwgebleden. Van de zoons van15 19 jaar heeft 80 % agrarisch onderwijs gevolgd tegenover 82 % bij de zoons van20 24 jaar. Het iets ongunstigere cijfer voor de zoons van15 19 jaar vindt zijn oorsprong in het relatief grote aantal 15- en 16-jarigen, dat niet direct na het verlaten van de lagere school landbouwonderwijs gaat volgen, doch hier pas na eenof twee jaren toe overgaat. Het percentage geschoolde zoons zal hierdoor stijgen. Uit voorgaande tabel blijkt voorts, datbij de zoons van20 24 jaar de verhouding tussen middelbaar en lager dagonderwijs gunstiger is dan bij de 45

DE ONTWIKKELING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN EN DE BEDRIJFSGROOTTE

DE ONTWIKKELING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN EN DE BEDRIJFSGROOTTE 6.116(492) 6.1:657.44 DE ONTWIKKELING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN EN DE BEDRIJFSGROOTTE B.H.PERDOK Landbouw-Economisch Instituut, 's-graveii/iage De nieuwe gegevens over het aantal bedrijven in 59, die sinds

Nadere informatie

INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN. L.W. Vink en CG. J. van Oostrom. SÏAUii^^büOUW

INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN. L.W. Vink en CG. J. van Oostrom. SÏAUii^^büOUW NN31545.0 139 OTA 739 mei 1973 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN L.W. Vink en CG. J. van Oostrom

Nadere informatie

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 1: Gemiddelde leeftijd en leeftijdsopbouw Mathieu Vliegen en Niek van Leeuwen De se bevolkingskernen vertonen niet alleen een ongelijkmatig ruimtelijk spreidingspatroon, maar ook regionale verschillen

Nadere informatie

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar Ontwikkeling van de WW in de periode 21 24 Ton Ferber Tussen eind 21 en eind 24 is het aantal WW-uitkeringen bijna verdubbeld. Vooral het aantal uitkeringen aan mannen jonger dan 45 is sterk gestegen.

Nadere informatie

Nogmaals: De arbeidsbezetting op het gezinsbedrijf

Nogmaals: De arbeidsbezetting op het gezinsbedrijf Nogmaals: De arbeidsbezetting op het gezinsbedrijf. M. VELDHUIS, Landbouw-Economisch Instituut, 's-gravenhage HET ARBEIDSBEZETTINGTYFE Enige tijd geleden stelde Bos () de arbeidsbezetting op het gezinsbedrijf

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting.

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB00-145 29 juni 2000 9.30 uur Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot Door de gunstige ontwikkeling op de arbeidsmarkt

Nadere informatie

Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013

Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 drs. W. van Ooij MarktMonitor Januari 2015 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 . Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013

Nadere informatie

Ontwikkeling leerlingaantallen

Ontwikkeling leerlingaantallen Ontwikkeling leerlingaantallen Elk jaar wordt op 1 oktober het leerlingaantal van elke basisschool geregistreerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (). Op basis van deze leerlingtelling wordt de bekostiging

Nadere informatie

12.8 s t^- l M ^9 ME D.B. Baris BEROEPSVERANDERING DOOR ZELFSTANDIGE AGRARIERS EN VERMINDERING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN IN DRENTHE.

12.8 s t^- l M ^9 ME D.B. Baris BEROEPSVERANDERING DOOR ZELFSTANDIGE AGRARIERS EN VERMINDERING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN IN DRENTHE. Ir. A.L.G.M. Bauwens D.B. Baris No.2.12 BEROEPSVERANDERING DOOR ZELFSTANDIGE AGRARIERS EN VERMINDERING VAN HET AANTAL BEDRIJVEN IN DRENTHE ^ J? *5> DENKW.0 pifw HfcÂfi sc l M ^9 ME11389 Maart 1969 Landbouw-Economisch

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de recente ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee). Ontwikkeling melkveebedrijven in Utrecht, Gelderland en Brabant Analyse van mogelijke groei van melkveebedrijven op basis van gegevens van CBS en provincies Het CBS inventariseert jaarlijks de feitelijk

Nadere informatie

Z// 2 o -m '370 BPh :'-,:«, v^ritu^' B.H. Perdok DE ONTWIKKELINGVAN DE MANNELIJKE AGRARISCHE BEROE PSBE VOLKING. Mededelingen en Overdrukken No.

Z// 2 o -m '370 BPh :'-,:«, v^ritu^' B.H. Perdok DE ONTWIKKELINGVAN DE MANNELIJKE AGRARISCHE BEROE PSBE VOLKING. Mededelingen en Overdrukken No. B.H. Perdok DE ONTWIKKELINGVAN DE MANNELIJKE AGRARISCHE BEROE PSBE VOLKING Mededelingen en Overdrukken No. 33 Z// K>C> c «S DEN HAAG t/> 2 o -m '370 BPh :'-,:«, v^ritu^' Landbouw-Economisch Instittut -

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari Februari 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Verleende ontslagvergunningen 7 Statistische bijlage 8 Toelichting NWW

Nadere informatie

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA Vooraf Door de aanbevelingen van de Europese Unie is de aandacht momenteel vooral gericht op de werkgelegenheidsgraad van de oudere uitkeringstrekkers.

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen Juni 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen 7 Statistische bijlage 8 Toelichting

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de recente ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004. 1 In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de periode vanaf 1 januari tot 1 juli 2004.

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

Beroepsbevolking 2005

Beroepsbevolking 2005 Beroepsbevolking 2005 De veroudering van de beroepsbevolking is duidelijk zichtbaar in de veranderende leeftijdspiramide van de werkzame beroepsbevolking (figuur 1). In 1975 behoorde het grootste deel

Nadere informatie

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009 FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 29 Groei van werkloosheid onder zet door! In het 2 e kwartaal van 29 groeide de werkloosheid onder (niet-westers)

Nadere informatie

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk G. Dekker Aan het kerkelijk gemengde huwelijk wordt vanuit de sociale wetenschappen niet zo bijzonder veel aandacht geschonken. De belangstelling

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de jaren 2002 en 2003. De notitie is als

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-073 13 december 2012 9.30 uur Potentiële beroepsbevolking blijft straks op peil dankzij 65-plussers Geen langdurige krimp potentiële beroepsbevolking

Nadere informatie

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 2: Huishoudensgrootte

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 2: Huishoudensgrootte Deel 2: Huishoudensgrootte Mathieu Vliegen en Niek van Leeuwen Er bestaan soms aanzienlijke regionale verschillen in de grootte van huishoudens binnen hetzelfde type bevolkingsconcentratie. Het grootst

Nadere informatie

Persbericht. Werkloosheid in alle provincies gedaald

Persbericht. Werkloosheid in alle provincies gedaald Persbericht PB99-191 28 juli 1999 9.30 uur Werkloosheid in alle provincies gedaald De gunstige ontwikkeling op de arbeidsmarkt in 1998 leidde in alle provincies tot een daling van de werkloosheid en een

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001 Dienst Landelijk Gebied Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001 Inleiding. In deze notitie wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de agrarische grondprijzen

Nadere informatie

Werkloosheid daalt verder in september

Werkloosheid daalt verder in september Persbericht Pb14-061 16 oktober 2014 9.30 uur Werkloosheid daalt verder in september - Opnieuw meer mensen aan het werk - In de afgelopen vijf maanden vooral minder mannen werkloos - Aantal WW-uitkeringen

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen Maart 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen 7 Statistische

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen April 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen blijven stijgen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen 7 Statistische

Nadere informatie

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte Huishoudensprognose 5: ontwikkelingen naar type en grootte Andries de Jong Het aantal huishoudens neemt de komende decennia fors toe, van 6,9 miljoen in naar 8, miljoen in 5. Deze groei wordt vooral bepaald

Nadere informatie

Bevolkingsprognose Deventer 2015

Bevolkingsprognose Deventer 2015 Bevolkingsprognose Deventer 2015 Aantallen en samenstelling van bevolking en huishoudens Augustus 2015 augustus 2015 Uitgave : team Kennis en Verkenning Naam : John Stam Telefoonnummer : 0570 693298 Mail

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen September 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen 7 Statistische bijlage

Nadere informatie

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013 Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013 1. Inleiding In 2012 hebben Etil en Research voor Beleid in opdracht van de Provincie Limburg de ontwikkeling van de Limburgse arbeidsmarkt onderzocht

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015 PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015 Positieve arbeidsmarktevoluties in het derde kwartaal van 2015 De werkgelegenheidsgraad bij de 20- tot 64-jarigen bedroeg in het derde kwartaal van 2015 67,4% en steeg

Nadere informatie

HET AANTAL WERKNEMERS IN LAND- EN TUINBOUW IN HET VERLEDEN EN DE TE VERWACHTEN ONTWIKKELING TOT 1975 _B> * BIBLIOTHEEK,

HET AANTAL WERKNEMERS IN LAND- EN TUINBOUW IN HET VERLEDEN EN DE TE VERWACHTEN ONTWIKKELING TOT 1975 _B> * BIBLIOTHEEK, B.H. Perdok HET AANTAL WERKNEMERS IN LAND- EN TUINBOUW IN HET VERLEDEN EN DE TE VERWACHTEN ONTWIKKELING TOT 1975 No. 2.2 L ic % Ü ^ DENHAAG April 1968 1 17 MEI 1968 _B> * BIBLIOTHEEK, Landbouw-Economisch

Nadere informatie

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten Huishoudensprognose 26 2: belangrijkste uitkomsten Elma van Agtmaal-Wobma en Coen van Duin Het aantal huishoudens blijft de komende decennia toenemen, van 7,2 miljoen in 26 tot 8,1 miljoen in 23. Daarna

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Ontwikkeling aantal leerlingen 2009-2013 1 (index: 2009 = 100) 2014-2019 (index: 2014 = 100)

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Ontwikkeling aantal leerlingen 2009-2013 1 (index: 2009 = 100) 2014-2019 (index: 2014 = 100) Het aantal leerlingen in het basisonderwijs is tussen 2010 en 2014 gedaald. In de provincie Limburg nam het aantal leerlingen in deze periode het sterkst af. In het voortgezet onderwijs is het aantal leerlingen

Nadere informatie

De economische structuur van het Oldambt*

De economische structuur van het Oldambt* 98 De economische structuur van het Oldambt* Onder het Oldambt verstaan wij thans de gemeenten Termünten, Noordbroek, Zuidbroek, Meeden, Scheemda, Midwolda, Finsterwold, Beerta, Nieuwe Schans, Winschoten,

Nadere informatie

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking Clemens Siermann en Henk-Jan Dirven De uitstroom van 50-plussers uit de werkzame beroepsbevolking is de laatste jaren toegenomen. Een kwart van deze

Nadere informatie

Persbericht. Arbeidsmarkt ook in 2001 gunstig. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Arbeidsmarkt ook in 2001 gunstig. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-27 7 februari 2002 9.30 uur Arbeidsmarkt ook in 2001 gunstig De reeks van jaren met een gunstige arbeidsmarkt is in 2001 voortgezet. De groei van de

Nadere informatie

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas Artikelen Huishoudensprognose 2 25: belangrijkste uitkomsten Maarten Alders en Han Nicolaas Het aantal huishoudens neemt de komende jaren toe, van 7,1 miljoen in 25 tot 8,1 miljoen in 25. Dit blijkt uit

Nadere informatie

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Werkloosheid nauwelijks veranderd Persbericht Pb14-084 18-12-2014 09.30 uur Werkloosheid nauwelijks veranderd - Werkloosheid blijft 8 procent - Meer mensen aan het werk in de afgelopen drie maanden - Aantal WW-uitkeringen met 6 duizend

Nadere informatie

Snapshots van de regionale economie

Snapshots van de regionale economie Snapshots van de regionale economie Een Groene, Gezonde en Slimme Regio Provincie Utrecht Economische groei (%) bbp/brp, Provincie Utrecht en, 1996- Beroepsniveau banen (%), Provincie Utrecht en, 4 4 7%

Nadere informatie

Langdurige werkloosheid in Nederland

Langdurige werkloosheid in Nederland Langdurige werkloosheid in Nederland Robert de Vries In 25 waren er 483 duizend werklozen. Hiervan waren er 23 duizend 42 procent langdurig werkloos. Langdurige werkloosheid komt vooral voor bij ouderen.

Nadere informatie

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 Cees Maas De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 laten geen gunstig beeld zien. De werkgelegenheid nam nog wel toe, maar de groei was veel kleiner dan in voorafgaande

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid WERKTIJDVERKORTING 2015 Een onderzoek naar het beroep door ondernemingen in 2015 op art. 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 mei 2017

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid verder toegenomen. Anderhalf jaar stijgende lijn werkloosheid

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid verder toegenomen. Anderhalf jaar stijgende lijn werkloosheid Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB13-003 17 januari 2013 9.30 uur Werkloosheid verder toegenomen Werkloosheid in december opgelopen naar 7,2 procent Vanaf medio vrijwel voortdurende stijging

Nadere informatie

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2 Hans Langenberg In het tweede kwartaal van 2005 vond voor het eerst in twee jaar geen verdere daling plaats van het aantal banen. Ook is de werkloosheid gestabiliseerd. Wel was er een stagnatie in de toename

Nadere informatie

Eerste Resultaten Arbeidskrachtenonderzoek 2002 EERSTE RESULTATEN ARBEIDSKRACHTEN ONDERZOEK CURAÇAO 2002

Eerste Resultaten Arbeidskrachtenonderzoek 2002 EERSTE RESULTATEN ARBEIDSKRACHTEN ONDERZOEK CURAÇAO 2002 EERSTE RESULTATEN ARBEIDSKRACHTEN ONDERZOEK CURAÇAO 2002 1 INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 Samenvatting 4 Bonaire 4 Curacao 4 Methodologie 4 Definities 5 Bonaire 6 I Werkenden 8 I.1 Geslacht 8 I.2 Leeftijd 9

Nadere informatie

Regionale arbeidsmarktprognose

Regionale arbeidsmarktprognose Provincie Zeeland Afdeling Economie Regionale arbeidsmarktprognose 2011-2012 Inleiding Begin juni 2011 verscheen de rapportage UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2011-2012 Met een doorkijk naar 2016".

Nadere informatie

l J ALGEMENE ASPECTEN VAN HET ECONOMISCH VERANTWOORDE BEDRIJF 1 o ni <P5« A. R. VAN NES Landbouw Economisch Instituut < > \ ONTVANGEN ^

l J ALGEMENE ASPECTEN VAN HET ECONOMISCH VERANTWOORDE BEDRIJF 1 o ni <P5« A. R. VAN NES Landbouw Economisch Instituut < > \ ONTVANGEN ^ l J ALGEMENE ASPECTEN VAN HET ECONOMISCH VERANTWOORDE BEDRIJF A. R. VAN NES Landbouw Economisch Instituut J y '. < > \ ONTVANGEN ^ 1 o ni

Nadere informatie

Demografie van de Nederlandse beroepsbevolking

Demografie van de Nederlandse beroepsbevolking Betaling én vervanging van vergrijzende arbeidspopulatie worden een probleem Demografie van de Nederlandse beroepsbevolking Peter Ekamper, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) Op

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-252 10 december 2002 9.30 uur Werkgelegenheid groeit in de zorg en daalt in het bedrijfsleven In het derde kwartaal van 2002 is het aantal banen van

Nadere informatie

/ % l. tio^êxq. Maart Drs. A.A.M. Rijnierse No OPVOLGINGSSITUATIE OP TUINBOUWBEDRIJVEN IN HET ZUIDHOLLANDS GLASDISTRICT (1968)

/ % l. tio^êxq. Maart Drs. A.A.M. Rijnierse No OPVOLGINGSSITUATIE OP TUINBOUWBEDRIJVEN IN HET ZUIDHOLLANDS GLASDISTRICT (1968) Drs. A.A.M. Rijnierse No..0 OPVOLGINGSSITUATIE OP TUINBOUWBEDRIJVEN IN HET ZUIDHOLLANDS GLASDISTRICT (9) / % l ^ DENHAAQ % W» BIBLIOTHEEK * Maart 970 LandbouwEconom isch Instituut Afdeling Streekonderzoek

Nadere informatie

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Esther van Kralingen Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/ 2 is het aandeel van de niet-westerse allochtonen dat in het hoger onderwijs

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2005. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt over de jaren 2003 en 2004. De notitie is als

Nadere informatie

Stagnatie zet door op startersmarkt Randstad trekt extra startende ondernemers

Stagnatie zet door op startersmarkt Randstad trekt extra startende ondernemers Starters ING Economisch Bureau Stagnatie zet door op startersmarkt Randstad trekt extra startende ondernemers In het eerste kwartaal van 2012 zijn er circa 39.000 mensen een onderneming gestart, ruim 4%

Nadere informatie

pagina 1 18 aan Sectorcommissie Paddenstoelen onderwerp Factsheet Paddenstoelen 2010 Documentnummer N datum 21 februari 2012

pagina 1 18 aan Sectorcommissie Paddenstoelen onderwerp Factsheet Paddenstoelen 2010 Documentnummer N datum 21 februari 2012 pagina 1 18 aan Sectorcommissie Paddenstoelen onderwerp Factsheet Paddenstoelen 2010 Documentnummer 20120140N van Daniella van der Veen datum 21 februari 2012 Inleiding Het Colland Bestuursbureau voert

Nadere informatie

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Werkgelegenheidsonderzoek 2010 2010 pr ov i nc i e g r oni ng e n Wer kgel egenhei dsonder zoek Eenanal ysevandeont wi kkel i ngen i ndewer kgel egenhei di nde pr ovi nci egr oni ngen Werkgelegenheidsonderzoek 2010 Werkgelegenheidsonderzoek

Nadere informatie

CIJFERS UIT DE REGISTRATIE VAN FYSIOTHERAPEUTEN Peiling 2003

CIJFERS UIT DE REGISTRATIE VAN FYSIOTHERAPEUTEN Peiling 2003 CIJFERS UIT DE REGISTRATIE VAN FYSIOTHERAPEUTEN Peiling 2003 R.J. Kenens L. Hingstman Februari 2004 NIVEL Postbus 1568, 3500 BN UTRECHT Telefoon: 030-27 29 700 www.nivel.nl Pagina 2 van 6 INLEIDING In

Nadere informatie

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Geen tekort aan technisch opgeleiden Geen tekort aan technisch opgeleiden Auteur(s): Groot, W. (auteur) Maassen van den Brink, H. (auteur) Plug, E. (auteur) De auteurs zijn allen verbonden aan 'Scholar', Faculteit der Economische Wetenschappen

Nadere informatie

Juli 2012 Bijna WW-uitkeringen Meer werkzoekenden (NWW) dan een jaar geleden

Juli 2012 Bijna WW-uitkeringen Meer werkzoekenden (NWW) dan een jaar geleden Juli 2012 Bijna 300.000 WW-uitkeringen - 298.000 lopende WW-uitkeringen - Aantal WW-uitkeringen gestegen ten opzichte van voorgaande maand (2,5%) - Ruim de helft meer WW-uitkeringen voor jongeren dan in

Nadere informatie

Woningbouw in VINEX-bouwgemeenten: aantallen en bouwkosten

Woningbouw in VINEX-bouwgemeenten: aantallen en bouwkosten Auteur: Bert Bunschoten Centraal Bureau voor de Statistiek Telefoon: (070) 337 42 09 E-mail: bbnn@cbs.nl Woningbouw in VINEX-bouwgemeenten: aantallen en bouwkosten Geleidelijk worden er meer woningen gebouwd

Nadere informatie

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Arbeidsgehandicapten in Nederland Arbeidsgehandicapten in Nederland Ingrid Beckers In 2003 waren er in Nederland ruim 1,7 miljoen arbeidsgehandicapten; 15,8 procent van de 15 64-jarige bevolking. Het aandeel arbeidsgehandicapten is daarmee

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden daalt in augustus met 8.400

Aantal werkzoekenden daalt in augustus met 8.400 Augustus 2008 Aantal werkzoekenden daalt in ustus met 8.400 2 Ingediende vacatures 4 Vraag en aanbod bij CWI 5 Ontslagen met toestemming CWI 6 Statistische bijlage 7 Toelichting NWW / Toelichting CWI krapte-indicator

Nadere informatie

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen De impact van de economische crisis in West Limburg Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen MEI 2009 1. Werkloosheid 1.1 Niet werkende werkzoekenden Een eerste indicator die de economische

Nadere informatie

IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE?

IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE? BIBLIOTHEEK INSTITUUT VOOR 631.8 BODEMVRUCHTBAARHEID GRONINGEN No... /O 7.. ' IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE? TH. J. FERRARI Instituut voor Bodemvruchtbaarheid,

Nadere informatie

Werkloosheid verder toegenomen

Werkloosheid verder toegenomen Persbericht PB14-019 20 maart 09.30 uur Werkloosheid verder toegenomen - Werkloze beroepsbevolking in februari met 13 duizend gestegen - Vrijwel evenveel werkloze jongeren als drie maanden geleden - Aantal

Nadere informatie

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Januari 2008

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Januari 2008 Nieuwsflits Arbeidsmarkt Januari 2008 Amsterdam, februari 2008 Lichte stijging aantal werkzoekenden in januari Het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) is in januari 2008 toegenomen met 2.000 (+ 0,4%)

Nadere informatie

Behoort bij schrijven no. 689.865

Behoort bij schrijven no. 689.865 Behoort bij schrijven no. 689.865 Ex. no.,2-c VERKIEZING TWEEDE KAMER 1963 - PSP Bij de ruim 70,000, door de PSP in maart 1962 gewonnen t.o.v. 1959» voegden zich op 15 mei jl. die van nog bijna 8.000 kiezers.

Nadere informatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014 Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos

Nadere informatie

Bijlage 4 Aan: portefeuillehoudersoverleg REO d.d Betreft: Aanalyse economische ontwikkelingen Voorne-Putten

Bijlage 4 Aan: portefeuillehoudersoverleg REO d.d Betreft: Aanalyse economische ontwikkelingen Voorne-Putten Bijlage 4 Aan: portefeuillehoudersoverleg REO d.d. 230114 Betreft: Aanalyse economische ontwikkelingen Voorne-Putten Sinds 2010 is de Economische Monitor Voorne-Putten een signalerend document inzake de

Nadere informatie

Buitenlandse arbeidskrachten en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van Curaçao.

Buitenlandse arbeidskrachten en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van Curaçao. Buitenlandse arbeidskrachten en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van Curaçao. Zaida Lake Inleiding Via de media zijn de laatste tijd discussies gaande omtrent de plaats die de buitenlandse arbeidskrachten

Nadere informatie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Werkloosheid Redenen om niet actief te Sociaal Economische Trends 2013 Sociaaleconomische trends Werkloosheid Redenen 2004-2011 om niet actief te zijn Stromen op en duren de arbeidsmarkt Werkloosheidsduren op basis van de Enquête beroepsbevolking

Nadere informatie

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt In deze notitie wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt. De notitie is als volgt ingedeeld: 1. Samenvatting 2. Achtergrond

Nadere informatie

April 2012 Minder niet-werkende werkzoekenden (NWW) Aantal WW-uitkeringen opnieuw licht gedaald

April 2012 Minder niet-werkende werkzoekenden (NWW) Aantal WW-uitkeringen opnieuw licht gedaald April 2012 Minder niet-werkende werkzoekenden (NWW) - 471.100 werkzoekenden geregistreerd bij UWV WERKbedrijf - Daling jonge werkzoekenden - Vooral daling agrarische beroepen en technische/industriële

Nadere informatie

NEETs in Limburg: trends, spreiding, en duiding. NEETs in Limburg: trends, spreiding, en duiding

NEETs in Limburg: trends, spreiding, en duiding. NEETs in Limburg: trends, spreiding, en duiding ROA NEETs in Limburg: trends, spreiding, en duiding NEETs in Limburg: trends, spreiding, en duiding ROA Fact Sheet ROA-F-2018/2 ROA-F-2018/2 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Researchcentrum

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 Werkgelegenheid stabiel, werkloosheid opnieuw in stijgende lijn Arbeidsmarktcijfers derde kwartaal 2013 Na het licht herstel van de arbeidsmarkt in het tweede kwartaal

Nadere informatie

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2011 / 4

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2011 / 4 ECONOMISCHE MONITOR EDE 20 / 4 De Economische Monitor geeft een beeld van de economie van de gemeente Ede in de afgelopen periode van 2008 tot 20. De Economische Monitor is verdeeld in twee delen: Het

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB03-161 3 september 2003 9.30 uur Aantal banen in Nederland daalt Het aantal banen van werknemers in Nederland in het tweede kwartaal van 2003 is 22 duizend

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013 Fact sheet nummer 5 maart 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Er zijn ruim 133.000 jongeren van 15 tot en met 26 jaar in Amsterdam (januari 2012). Met de meeste jongeren gaat het goed in het onderwijs

Nadere informatie

Basiscijfers gemeenten. Arbeidsmarktregio Midden-Utrecht

Basiscijfers gemeenten. Arbeidsmarktregio Midden-Utrecht Basiscijfers gemeenten Arbeidsmarktregio Midden- Inhoudsopgave Inleiding... 3 Nww-percentage december 2011... 4 Ontwikkeling nww 2010-2011... 5 Standcijfers nww 2011 en nww-percentages december 2010 en

Nadere informatie

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006 Resultaten eindmeting, januari 2006 O&S Nijmegen januari 2006 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Onderzoeksresultaten 5 2.1 Eerste gedachte bij de stad Nijmegen 5 2.2 Bekendheid met gegeven dat Nijmegen de

Nadere informatie

Werkloosheid in oktober vrijwel onveranderd

Werkloosheid in oktober vrijwel onveranderd Persbericht Pb14-070 20 november 2014 09.30 uur Werkloosheid in oktober vrijwel onveranderd - Meer mensen aan het werk - Aantal WW-uitkeringen vrijwel onveranderd - WW-uitkeringen toegenomen vanuit seizoengevoelige

Nadere informatie

Kengetallen Mobiliteitsbranche

Kengetallen Mobiliteitsbranche Kengetallen Mobiliteitsbranche 2002-2012 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2002-2012 drs. W. van Ooij dr. K.Karpinska MarktMonitor september 2013 Inhoudsopgave Samenvatting -------------------------------------------------------------------------------------------------

Nadere informatie

Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2018 Voor vragen: Feiten en cijfers 2017 Bevolking

Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2018 Voor vragen: Feiten en cijfers 2017 Bevolking Auteur: Gemeente Dronten Datum: Februari 2018 Voor vragen: h.van.eijken@dronten.nl Feiten en cijfers 2017 Bevolking Inleiding Wat is Dronten feiten en cijfers Dit document is een jaarlijks rapport met

Nadere informatie

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Maart 2013

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Maart 2013 Nieuwsflits Arbeidsmarkt Maart 2013 Inhoudsopgave WW-uitkeringen 2 Niet-werkende werkzoekenden geregistreerd bij UWV WERKbedrijf 4 Ingediende vacatures UWV 5 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen

Nadere informatie

Maart 2012 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) gedaald Minder WW-uitkeringen

Maart 2012 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) gedaald Minder WW-uitkeringen Maart 2012 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) gedaald - 477.800 werkzoekenden geregistreerd bij UWV WERKbedrijf - Minder werkzoekenden van 35-45 jaar dan een jaar geleden - Toename werkzoekenden met (para)

Nadere informatie

pagina 1 25 aan Sectorcommissie Loonwerk onderwerp Factsheet Loonwerk 2011 Documentnummer Na datum 29 oktober 2012 van Judith Terwijn

pagina 1 25 aan Sectorcommissie Loonwerk onderwerp Factsheet Loonwerk 2011 Documentnummer Na datum 29 oktober 2012 van Judith Terwijn pagina 1 25 aan Sectorcommissie Loonwerk onderwerp Factsheet Loonwerk 2011 Documentnummer 20120679Na van Judith Terwijn datum 29 oktober 2012 Inleiding Het Colland Bestuursbureau voert jaarlijks een arbeidsmarktonderzoek

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-196 26 september 2002 9.30 uur Werkgelegenheid commerciële sector daalt Voor het eerst sinds 1994 is het aantal banen van werknemers in commerciële bedrijven

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013 PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013 Meer 55-plussers aan het werk Arbeidsmarktcijfers eerste kwartaal 2013 66,7% van de 20- tot 64-jarigen is aan het werk. Dat percentage daalt licht in vergelijking met

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 Geen heropleving van de arbeidsmarkt in 2013 Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten 4.530.000 in België wonende personen zijn aan het werk in 2013. Hun aantal

Nadere informatie

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel

Nadere informatie

Agrarische grondmarkt vierde kwartaal 2013

Agrarische grondmarkt vierde kwartaal 2013 Agrarische grondmarkt vierde kwartaal 213 Maart 214 Huib Silvis en Martien Voskuilen Landelijk overzicht De agrarische grondprijs in Nederland is in het vierde kwartaal van 213 gestegen tot 54. euro per

Nadere informatie

Artikelen. Meer ouderen aan het werk. Hendrika Lautenbach en Marc Cuijpers

Artikelen. Meer ouderen aan het werk. Hendrika Lautenbach en Marc Cuijpers Meer ouderen aan het werk Hendrika Lautenbach en Marc Cuijpers Het aantal werkzame 5-plussers is sinds 1992 bijna verdubbeld. Ouderen maken ook een steeds groter deel uit van de werkzame beroepsbevolking.

Nadere informatie

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

Uitstroommonitor praktijkonderwijs Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2015-2016 Samenvatting van de monitor 2015-2016 en de volgmodules najaar 2016 Platform Praktijkonderwijs december 2016 Definitieve versie 161208 1 Vooraf In de periode

Nadere informatie