Renterisico. in een pensioenbalans

Vergelijkbare documenten
Renterisico. in een pensioenbalans

Renterisico. Achmea Investment Management

Addendum. Ultimate Forward Rate

Levensverzekeraars reduceren renterisico met derivaten

Productinformatie rentemanagement

S&V Reflector. Dienen de pensioenfondsen hun langlopende swaps te verkopen? Een risicomanagement discussie

Hoe te beleggen onder Solvency II regelgeving t.a.v. verdiscontering verplichtingen?

De financiële situatie van Pensioenfonds UWV vanaf 31 augustus 2014

Renderen bij een stijgende rente

Renteswap. omruilen voor vaste swaprente. Hoe werkt een variabele Euribor-rente? Wat is een renteswap? Zo werkt de renteruil

Beleggingsbeleid Pensioenfonds PGB. 29 april 2016

Gevolgen marktwaardering verplichtingen op beleid pensioenfondsen

Marktwaardedekkingsgraad per 31 maart 2014: 128,6%, een toename van 3,3%-punt ten opzichte van 31 december 2013.

Samenvatting: positief sentiment en gewijzigde rekenrente (UFR) stuwen dekkingsgraad

Stichting Voorzieningsfonds Getronics 9 maart Stand van zaken SVG. 1 van 21

Marktwaardedekkingsgraad per 30 september ,8%, een toename van 1,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2013.

Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten. Vermogensbeheer SPMS. 17 november 2014

Kort jaarverslag Stichting Pensioenfonds nv Linde Gas Benelux

Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari Samenvatting cijfers per 31 december 2014

Uw pensioen en uw risicobereidheid

Dekkingsgraad 121,8% per 30 september 2012, toename van 9,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2012.

Renteafdekking op basis van de ultimate forward rate: Bezint eert ge begint?

Direct Ingaand Pensioen

Samenvatting. Analyses. Kostendekkende premie

De Ultimate Forward Rate Methodiek

Beleggingsrendement 3% over het vierde kwartaal van 2012 (14,4% over geheel 2012); waarde van de beleggingen gestegen naar miljoen.

Beleggen voor het Rabo BedrijvenPensioen

Verklaring beleggingsresultaten en verlaging pensioenen

Productwijzer. Rentederivaten ( )

Direct Ingaand Pensioen

De Dynamische Strategie Portefeuille DSP

Nummer 1. Renteafdekking van Titel Pensioenfondsen verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Subtitel over twee regels

3e kwartaal 2017 Den Haag, oktober 2017

Welke soorten beleggingen zijn er?

Rentegevoeligheid en duration

Kwartaalbericht. 2e kwartaal 2015 Den Haag, 14 juli Samenvatting cijfers per 30 juni 2015

Persbericht. ABP verlaagt pensioen in 2013 met 0,5% Ondanks goed rendement stijgt dekkingsgraad in 2012 onvoldoende

1. Vragen over het ouderdomspensioen

2e kwartaal 2017 Den Haag, juli 2017

Stichting Voorzieningsfonds Getronics 11 februari Stand van zaken SVG. 1 van 19

Verslag bijeenkomst SVG 9 maart 2016

Renterisico Scan. Een second opinion voor pensioenfondsen. met betrekking tot hun rente afdekkingsbeleid. For professional investors

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het tweede kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

Verstandig beleggen voor een goed pensioen

Verstandig beleggen voor een goed pensioen

Persbericht. Kwartaalbericht: vierde kwartaal 2011

Wat betekent een stijgende rente voor het rentebeleid van pensioenfondsen? 10 mei 2017

Brochure. Beleggingsbeleid

Beschikbarepremieregeling

Deutsche Bank. Uw rentederivaat bij. Deutsche Bank

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Datum: 30 januari 2017 Betreft: Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen

CPB Notitie. Samenvatting. Ministerie van SZW. Aan: Datum: 30 januari 2017 Betreft: Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen

Belangrijke informatie voor uw adviesgesprek

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het derde kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

Dekkingsgraadsjabloon inclusief DC kapitaal Stichting Pensioenfonds TNO

Individueel pensioensparen

De schijnveiligheid van de Ultimate Forward Rate

Kwartaalverslag Tweede kwartaal 2019

Inflatiegids. Invloed van inflatie op pensioenen. Deel 2. Inflatie in het kader van een Nederlands Pensioenfonds

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni 2015

Jaarbericht Terugblikken en vooruitkijken. delta lloyd pensioenfonds

Wat u moet weten over beleggen

Beschikbarepremieregeling

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM. Tweede kwartaal april 2012 t/m 30 juni Samenvatting: Lage rente drukt dekkingsgraad

Tabel 1.3 Nominale rentetermijnstructuur (zero coupon) Percentages ###

Individueel pensioensparen

Beleggingsaspecten voorontwerp van wet herziening ftk

Het nieuwe FTK: plussen en minnen

Herstelplan PME Vastgesteld door het algemeen bestuur op 25 juni 2015

Onderstaande tabel toont de nieuwe parameters ( ), waarbij tussen haakjes de oude waarden ( ) zijn opgenomen.

Verklaring van beleggingsbeginselen

Betreft: De Ultimate Forward Rate Methodiek / Notitie van het AG

datum onze referentie uw referentie doorkiesnummer

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

De marktwaardedekkingsgraad per 30 juni 2015 was 135,1%. Dit is een toename van 5,7% ten opzichte van 31 maart 2015.

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2012 t/m ultimo juni Samenvatting:

RBS pensioen update. Van premie tot pensioen

Antwoorden Renterisico 1

Extra informatie pensioenverlaging

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 EERSTE KWARTAAL 2017

Onderzoeksresultaten gevolgen van invoering nieuw FTK en gewijzigde UFR. Samenvatting

Verstandig beleggen voor een goed pensioen

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 TWEEDE KWARTAAL 2017

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2014 t/m 31 december 2014

Advies Commissie Parameters 2019 En de effecten naar de situatie per 31 mei 2019

Hypotheekrecht en - vormen

4e kwartaal 2015 Den Haag, 21 januari 2016

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 EERSTE KWARTAAL 2019

Individueel pensioensparen

De pensioenleeftijd zal omhoog gaan

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2016 t/m 31 maart Samenvatting:

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni Samenvatting:

Wat betekent een stijgende rente voor het rentebeleid van pensioenfondsen? 10 mei 2017

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Eerste kwartaal januari 2015 t/m 31 maart 2015

Transcriptie:

Renterisico in een pensioenbalans

Wilt u meer weten over renterisico s, swaps en swaptions? Neem dan contact op met uw Account CIO of met onze balansmanagement adviseurs Bas Scholten via bas.schoiten@achmea.ni en Marten Naaktgeboren via marten.naaktgeboren@achmea.nl. 02/40 Renterisico in een pensioenbalans

Inhoudsopgave 1. Inleiding 04 2. De pensioenbalans 05 3. Van pensioenuitkeringen naar contante waarde 06 4. Rentegevoeligheid van de pensioenvoorziening 13 5. Vastrentende waarden 17 6. Rentederivaten 22 6.1 Swaps 22 6.2 Swaptions 29 6.3 Swaps en swaptions introduceren nieuwe risico s 34 6.4 Vergelijking swaps met swaptions 36 7. Tot slot 38 Renterisico in een pensioenbalans 03/40

1. Inleiding De dekkingsgraad van pensioenfondsen is gevoelig voor rentebewegingen. In deze publicatie brengt Syntrus Achmea het renterisico van pensioenfondsen in kaart. Om het renterisico te sturen, maken veel pensioenfondsen gebruik van rentederivaten, zoals swaps en swaptions. In deze publicatie is het gebruik en effect van deze instrumenten op de totale pensioenbalans met voorbeelden uitgewerkt. Daarbij komen belangrijke zaken aan bod die direct te maken hebben met het gebruik van rentederivaten, zoals curve risico en collateral management. De keuze voor het optimale gebruik van rentederivaten hangt van veel factoren af. Bijvoorbeeld de omvang van het belegd vermogen, de lange termijn rentevisie, kosten en de risicohouding. Daarnaast speelt de voorkeur van pensioenfondsbesturen een belangrijke rol in de manier waarop het renterisico wordt gestuurd. Met deze publicatie willen wij u hiermee op weg helpen. 04/40 Renterisico in een pensioenbalans

2. De pensioenbalans De balans van een pensioenfonds bestaat uit beleggingen aan de ene kant en pensioenvoorzieningen aan de andere kant. De gezondheid van een pensioenfonds drukken we uit in de dekkingsgraad: de verhouding tussen de contante waarde van de huidige en toekomstige onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen en de waarde van de beleggingen van het fonds. De contante waarde van de onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen noemen we de Technische Voorziening (TV). Afhankelijk van de dekkingsgraad bestaat de pensioenbalans al dan niet uit een post Eigen Vermogen. Zowel de contante waarde van de pensioenvoorzieningen als de waarde van de beleggingen zijn gevoelig voor renteveranderingen. Wanneer we spreken over het begrip renterisico kijken we naar het verschil tussen de invloed van de rente op de beleggingen en de invloed van de rente op de Technische Voorziening. Allereerst lichten we de rentegevoeligheid van de Technische Voorziening toe. Figuur 1 Balans van een pensioenfonds. Pensioenbalans Beleggingen (combinatie van vastrentende waarden, aandelen en overige beleggingen) Eigen vermogen (afhankelijk van dekkingsgraad) Technische Voorziening (benodigd vermogen) Renterisico in een pensioenbalans 05/40

3. Van pensioenuitkeringen naar contante waarde Werkgevers en werknemers betalen maandelijks pensioenpremie. In ruil hiervoor bouwt de werknemer pensioen op. Wanneer de pensioendeelnemer de pensioen gerechtigde leeftijd bereikt, verwacht hij of zij iedere maand een bedrag te ontvangen als oudedagsvoorziening 1. In figuur 2 staan als voorbeeld de verwachte pensioenuitkeringen aan duizend 45-jarige werknemers weergegeven. De werknemers verwachten over 20 jaar met pensioen te kunnen gaan. Vanaf de 65-jarige leeftijd verwachten de pensioengerechtigden een vast bedrag te ontvangen dat gelijk blijft tot het moment van overlijden. Bij een lage dekkingsgraad kan het pensioenfondsbestuur genoodzaakt zijn om de pensioenuitkeringen te korten. Bij een hoge dekkingsgraad kan er ruimte zijn om de uitkeringen te indexeren. Op het moment dat een deelnemer Figuur 2 Verwachte pensioenuitkeringen aan duizend 45-jarige deelnemers. Verwachte pensioenuitkeringen 45 55 65 75 85 95 105 Leeftijd van de deelnemers die op dit moment 45 jaar oud zijn 1 Voor de uitleg van het begrip Technische Voorziening wordt uitgegaan van het ouderdomspensioen. Ter verduidelijking van de voorbeelden zijn andere elementen uit de Technische Voorziening zoals partnerpensioen en arbeidsongeschiktheid niet meegenomen. 06/40 Renterisico in een pensioenbalans

komt te overlijden, stopt het pensioenfonds met het doen van uitkeringen aan deze persoon. Ondanks dat de maandelijkse pensioenuitkeringen per deelnemer vaststaan, loopt de verwachte onvoorwaardelijke pensioenverplichting bekeken vanuit het pensioenfonds ieder jaar terug. De reden is dat er ieder jaar een kans bestaat dat één of meerdere deelnemers komen te overlijden. Van de duizend 45-jarige deelnemers zullen minder mensen de leeftijd van 90 jaar bereiken dan de leeftijd van 70. Hierdoor is de totale verwachte onvoorwaardelijke pensioenuitkering lager naarmate de deelnemers ouder worden. Actuarissen stellen met behulp van sterftetabellen de verwachte kasstromen op. In het vorige figuur hebben we gekeken naar de verwachte pensioenuitkeringen voor duizend deelnemers van 45 jaar oud. In werkelijkheid bestaat een Figuur 3 Verwachte kasstromen van een oud, gemiddeld en jong pensioenfonds. Verwachte pensioenuitkering (gemiddeld) Verwachte pensioenuitkering (jong) Verwachte pensioenuitkering (oud) 2500 2000 1500 1000 500 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 Looptijd Renterisico in een pensioenbalans 07/40

pensioenfonds uit deelnemers van jong tot oud. Uitkeringen op korte termijn zijn voor deelnemers die nu al met pensioen zijn, terwijl de betalingen over 50 jaar worden gedaan aan deelnemers die nu jong zijn en over 50 jaar nog leven. Het verwachte kasstroompatroon van een pensioenfonds is afhankelijk van het deelnemersbestand. In figuur 3 staat het verwachte kasstroompatroon weergegeven van een oud, gemiddeld en jong pensioenfonds. Een pensioenfonds met veel oudere deelnemers heeft relatief veel kasstromen op korte termijn, terwijl een jong pensioenfonds relatief veel uitkeringen moet doen in de verre toekomst. Verdisconteren De waarde van de Technische Voorziening berekenen we door de verwachte kasstromen te verdisconteren. Verdisconteren is een berekening om te bepalen hoeveel geld ik nu moet hebben om een bepaald bedrag in de toekomst te kunnen betalen. Wanneer we een bedrag van 100 euro vastzetten bij een bank tegen een rente van 3%, levert dit over één jaar 103 euro op. Wanneer we het bedrag van 103 euro nog een jaar vastzetten tegen een rente van 3% levert dit 106,10 (= 103 x 1,03) euro op aan het einde van jaar 2. Wanneer we 100 euro 20 jaar lang tegen 3% vastzetten, levert dit 180,61 euro op (1,03 tot de macht 20 is 1,8061). In dit voorbeeld werken we met een bekend beginbedrag dat groeit naar een eindbedrag. Dit noemen we oprenten. Figuur 4 Contante waarde bij een rekenrente van 3%. 55 x 1,03 20 = 100 20 jaar lang 3% rente-op-rente Bij het verdisconteren van kasstromen werken we precies andersom: we weten welk bedrag we aan het eind moeten hebben. Hoeveel moeten we dan nu in kas hebben om tot dit eindbedrag te komen als we weten hoeveel rente we ieder jaar ontvangen? Een voorbeeld: we willen volgend jaar een bedrag van 100 euro uitkeren en de rente is 3%. Om dit bedrag te kunnen uitkeren moeten we 97,1 (100/1,03) euro opzij zetten. Immers 97,1 x 1,03 = 100 euro. Het bedrag 97,1 euro noemen we de contante waarde en de 3% rente waarmee we werken heet de disconteringsvoet of rekenrente. Om over twee jaar een bedrag van 100 euro te kunnen uitkeren, moeten we bij een rente van 3% 94,3 euro (100/1,0610) opzij zetten. Om 100 euro over 20 jaar te kunnen uitkeren, moeten we een bedrag van 55,37 (100/1,8061) euro opzij zetten. In figuur 4 is weergegeven hoe 55 euro aan begin vermogen bij een rekenrente van 3% aangroeit tot 100 euro na 20 jaar. Omgedraaid is de 55 euro daarmee de contante waarde die hoort bij een kasstroom van 100 euro over 20 jaar en een rente van 3%. De disconteringsvoet voor pensioenfondsen We hebben in het voorbeeld gewerkt met 100 euro en een spaarrente van 3%. Hoe werkt dit voor alle pensioenvoorzieningen van een pensioenfonds? Welke rente moeten we gebruiken? Het nftk (Nieuw Financieel Toetsingskader) dat sinds 2007 op pensioenfondsen van toepassing is, veronderstelt dat de contante waarde van de pensioenvoorzieningen een weergave moet zijn van het vermogen dat nodig is om alle reeds gedane pensioentoezeggingen met een grote mate van zekerheid te kunnen betalen. Met andere woorden: de omvang van het vermogen dat een pensioenfonds in kas moet hebben om alle pensioenen te kunnen uitkeren als het fonds het vermogen risicovrij belegt. Daarom maken we gebruik van de risicovrije rente als disconteringsvoet. De swaprente wordt gezien als de risicovrije rente. Swaps zijn rentederivaten die we 08/40 Renterisico in een pensioenbalans

De UFR is een methodiek waarbij gebruik wordt gemaakt van de swaprente uit de markt en een vaste forward rente. later in deze brochure zullen uitleggen. DNB maakte tot september 2012 gebruik van de swaprente om de disconteringsvoet te bepalen. In figuur 5 is de 30-jaars swaprente over de tijd weergegeven. Door de grote fluctuatie van de swaprente verandert de Technische Voorziening ook sterk in waarde. Sinds december 2011 heeft DNB besloten om gebruik te maken van de gemiddelde swaprente over de voorgaande drie maanden. DNB heeft dit beleid sinds de introductie van de UFR voortgezet en maakt ook voor het bepalen van de rentetermijnstructuur onder de UFR gebruik van driemaands middeling. Door de introductie van de UFR fluctueert de waarde van Technische Voorziening minder sterk dan vroeger maar is nog altijd sterk afhankelijk van de swaprente. De swaprente betreft echter niet één percentage, maar een hele curve. De swaprente wordt namelijk weergegeven voor looptijden van 1 tot 50 jaar. In figuur 6 is de swapcurve van begin 2008, 2010 en 2012 weergegeven. Hieruit blijkt dat de hoogte van de swaprente verschillend kan zijn per looptijd. Dit fenomeen is vergelijkbaar met een spaardeposito bij een bank. Als u geld op een 1-jarige deposito zet, krijgt u bijvoorbeeld 3% rente. Zet u het geld 10 jaar vast, dan krijgt u bijvoorbeeld 4%. De rente is niet gelijk voor iedere looptijd. Figuur 5 Verloop van de 30-jaars swaprente. 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% jan-07 jul-07 jan-08 jul-08 jan-09 jul-09 jan-10 jul-10 jan-11 jul-11 jan-12 jul-12 Renterisico in een pensioenbalans 09/40

Sinds september 2012 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met DNB besloten om gebruik te maken van de ultimate forward rate (UFR) om de disconteringsvoet te bepalen. De UFR is een methodiek waarbij nog altijd grotendeels gebruik wordt gemaakt van de swaprente uit de markt, maar voor looptijden langer dan 20 jaar gecombineerd wordt met een vaste forward rente van 4,2%. Deze 4,2% is een schatting voor extreem lange rentes op basis van de verwachte reële rente (2,2%) en de verwachte inflatie (2%). Het begrip forward rente is verderop in de brochure uitgewerkt. De Technische Voorziening kunnen we vervolgens berekenen door alle verwachte toekomstige uitkeringen te verdisconteren en bij elkaar op te tellen. De hoogte van de swaprente verandert dagelijks en daarmee verandert de waarde van de Technische Voorziening ook dagelijks. Figuur 6 Voor het verdisconteren van verwachte pensioenuitkeringen maken we (deels) gebruik van de swaprente per looptijd. De curve verandert continue door marktbewegingen. Begin 2008 Begin 2010 Begin 2012 6% 5% 4% Rente 3% 2% 1% 0% - 10 20 30 40 50 Looptijd 10/40 Renterisico in een pensioenbalans

De Technische Voorziening kunnen we berekenen door alle verwachte toekomstige uitkeringen te verdisconteren en bij elkaar op te tellen. Couponrente en zerocouponrente Voor het bepalen van de disconteringsvoet wordt weliswaar gebruik gemaakt van de swaprente, maar deze is niet gelijk aan de swaprente. De swaprente is namelijk een couponrente curve. De door DNB gepubliceerde rekenrente is echter een zerocouponrente, of kortweg zerorente curve. Voorbeeld: Stel, er zijn twee soorten 5-jarige termijndeposito s (A en B) bij een bank die beiden 4% rente geven. Het enige verschil tussen de twee deposito s is dat deposito A jaarlijks de 4% rente direct uitbetaalt en deposito B alle rente pas aan het einde van de looptijd vergoedt. Dus als 1000 euro wordt gestort op deposito A, ontvangt de spaarder ieder jaar 40 euro op zijn bankrekening. Echter, wanneer 40 euro op een bankrekening wordt gezet, zal deze 40 euro geen 4% rente opleveren maar slechts de normale spaarrente van bijvoorbeeld 2%. Deposito B betaalt echter niet jaarlijks de 4% rente uit, maar betaalt na 5 jaar alle rente in één keer. Dit betekent dat deposito B 4% rente-op-rente uitbetaalt. Met deposito A en een vaste spaarrente van 2% zal de 1000 euro na 5 jaar tot 1208 euro groeien. Met deposito B, dus 4% rente-op-rente, zal 1000 euro na 5 jaar 1216 euro worden. Deposito B is bij een spaarrente van 2% interessanter dan deposito A. Deposito A is een voorbeeld van een couponrente product, waarbij jaarlijks couponrente wordt betaald. Deposito B is een voorbeeld van een zerocouponrente product. Hierbij (de naamgeving suggereert het al) wordt geen tussentijdse coupon betaald. Deposito A 1000,0 40 x 1,02 4 40 x 1,02 3 40 x 1,02 2 40 x 1,02 1 43,3 42,4 41,6 40,8 40,0 Deposito B 1000 x 1,04 5 = 1216 5 jaar lang 4% rente-op-rente Voor het verdisconteren dient gebruik te worden gemaakt van de zerocouponrente. De swapcurve in figuur 6 die uit de markt is af te leiden, geeft echter een couponrentecurve weer. Hoe komen we van een couponrente tot de gewenste zerocouponrente? Dit is een ingewikkeld proces, maar is wederom uit te leggen met behulp van een voorbeeld. Renterisico in een pensioenbalans 11/40

Voorbeeld(vervolg): Bij gelijke rentes van 4% (en 2% spaarrente) is deposito B interessanter dan deposito A. Bij welke rente op deposito B is dit niet meer het geval? Stel u krijgt geen 4%, maar 3,86% rente-op-rente op deposito B. Na 5 jaar is de 1000 euro ook 1208 euro geworden. Hiermee is het verwachte rendement op beide deposito s gelijk. Deposito A met een looptijd van 5 jaar, een couponrente van 4% en een spaarrente van 2% geeft eenzelfde verwachte rendement als deposito B met een looptijd van 5 jaar en een zerocoupon rente van 3,86%. De 3,86% vertegenwoordigt daarmee de 5-jaars zerocouponrente die behoort bij de 5-jaars 4% couponrente en 2% normale spaarrente. Een vergelijkbare methodiek wordt gebruikt om van de swapcurve tot de zerocoupon curve te komen. Forward rente Door de introductie van UFR wordt steeds vaker gesproken over de forward rente. De forward rente is de rente die men verwacht in de toekomst te ontvangen. Voorbeeld: de 1-jaars forward over 20 jaar is de verwachte 1-jaars rente zoals die over 20 jaar geldt. Hoe wordt de forward rente bepaald? Voorbeeld: Stel de 20-jaars zerorente is 2,97% en de 21-jaars zerorente is 3%. We willen de 1-jaars forward rente over 20 jaar bepalen. Stel we zetten 100 euro voor 21 jaar vast en krijgen vervolgens 3% rente-op-rente. Dit levert 186,03 euro op over 21 jaar. Als we het geld 20 jaar vastzetten levert dat met 2,97% rente-op-rente 179,56 euro op. Bij een eerlijke 1-jaars forward rente over 20 jaar zouden de rendementen over de totale 21 jaar gelijk moeten zijn. Deze forward rente noemen we in dit voorbeeld x. Hoeveel moet x zijn om in jaar 21 ook op 186,03 euro uit te komen? 100 euro 21 jaar lang 3% rente-op-rente 186,03 euro 100 euro 20 jaar lang 2,97% rente-op-rente 1 jaar x% rente 179,56 euro 186,03 euro ontvangen Antwoord: Met 3,6% rente wordt 179,56 euro na één jaar 186,03 euro. Dit betekent dat de 1-jaars forward rente over 20 jaar 3,6% is. De forward rente kan voor iedere looptijd bepaald worden. Met de verschillende forward rentes kan een forward rente curve worden gecreëerd. 12/40 Renterisico in een pensioenbalans

4. Rentegevoeligheid van de pensioenvoorziening De hoogte van de Technische Voorziening is afhankelijk van de rente. In een eerder voorbeeld is gewerkt met een rente van 3%. In dit voorbeeld kijken we naar de contante waarde van een 20-jarige kasstroom bij een rente van 2%. We hebben berekend dat bij een rente van 3% er nu 55,37 euro nodig is om 100 euro over 20 jaar te kunnen uitkeren. Als de rente daalt naar 2%, zal deze 55,37 euro niet meer voldoende zijn om over 20 jaar 100 euro uit te kunnen keren. Bij een rente van 2% zal 55,37 euro over 20 jaar slechts 82 euro opleveren. Dit betekent dat meer geld nodig is om toch de 100 euro te kunnen uitkeren. Een rekensom (100/1,02 tot de macht 20) geeft aan dat nu 67,30 euro nodig is om over 20 jaar de gewenste 100 euro te kunnen uitkeren. Door een daling van de rente van 1% is de contante waarde van de uitkering van 100 euro gestegen van 55,37 euro naar 67,30 euro. Dit is een procentuele verandering van ongeveer 20%. Deze procentuele verandering noemen we duratie. Duratie 3 is een veel gebruikte maatstaf die de rentegevoeligheid weergeeft. Een duratie van 20 betekent dat wanneer de rente met 1% daalt, de contante waarde van de voorzieningen met ongeveer 20% stijgt. Een rentestijging van 1% heeft een waardedaling van de voorzieningen van ongeveer 20% tot gevolg. Aangezien de pensioenvoorzieningen uit toekomstige kasstromen bestaan, heeft een rentedaling voor de Technische Voorziening een vergelijkbaar effect. Delta en DV01 Naast duratie is delta of DV01 een veel gebruikte maatstaf voor rentegevoeligheid. Delta of DV01 is de absolute waardeverandering ( Dollar Value ) bij een rentedaling van 0,01%, oftewel 1 basispunt. Een delta of DV01 van 100 betekent dat de contante waarde van kasstromen met 100 euro stijgt bij een rentedaling van 1 basispunt (0,01%). Figuur 7 Contante waarde bij een rekenrente van 2%. 55 x 1,02 20 = 82 20 jaar lang 2% rente-op-rente 67 x 1,02 20 = 100 20 jaar lang 2% rente-op-rente 3 Officieel is de term modified duratie, maar modified wordt meestal achterwege gelaten. Renterisico in een pensioenbalans 13/40

Als de swaprente daalt, zal er meer geld in kas moeten zitten om toch alle pensioenvoorzieningen te kunnen uitkeren. Hierdoor stijgt de Technische Voorziening. De mate waarin de Technische Voorziening toeneemt bij een rentedaling van 1% noemen we vaak de duratie van het pensioenfonds. De duratie van een gemiddeld Nederlands pensioenfonds is ongeveer 20. Dit betekent dat als de rente met 1% daalt, de waarde van de Technische Voorziening met ongeveer 20% stijgt. De duratie van een pensioenfonds is afhankelijk van de looptijden waarop de verwachte kasstromen zullen plaatsvinden. Jonge pensioenfondsen met relatief hoge verwachte pensioenuitkeringen in de verre toekomst hebben een hoge duratie. Een oud pensioenfonds heeft een lagere duratie: een oud pensioenfonds is minder gevoelig voor rente veranderingen dan een jong pensioenfonds. Figuur 8 Partiële delta s van een gemiddeld pensioenfonds bij de oude en nieuwe rekenrente. De partiële delta geeft de waardeverandering in euro s weer bij een rentedaling van 1bp (0,01%) op een bepaalde looptijd. Oude rekenrente Nieuwe rekenrente Rentegevoeligheid (DV01) 2Y 5Y 10Y 15Y 20Y 25Y 30Y 40Y 50Y Totaal Looptijd 14/40 Renterisico in een pensioenbalans

Curve risico De rekenrente waarmee we de Technische Voorziening berekenen, wordt bepaald met behulp van de swapcurve die continue verandert. Wanneer de swaprente over alle loop tijden met hetzelfde absolute percentage verandert, bijvoorbeeld 1% omhoog gaat, spreken we over een parallelle rentebeweging. Wanneer de swaprente voor looptijden van 5 jaar met 1% omhoog gaat maar voor looptijden van 30 jaar met 0,5% omhoog, spreken we van een niet-parallelle rente beweging. Dit noemen we curve risico. De swapcurve verandert in dit geval van vorm. In figuur 6 is te zien dat de swapcurve van begin 2008 naar begin 2010 niet alleen in hoogte verandert maar ook van vorm. Vaak wordt de rentegevoeligheid daarom ook gemeten in partiële delta s. De delta geeft de waardeverandering weer als de gehele swapcurve met 1bp beweegt. De partiële delta geeft de waardeverandering weer als de swaprente niet over de hele curve, maar op slechts één bepaald punt van de curve beweegt. Met de partiële delta s over verschillende looptijden kan worden gemeten hoe sterk de pensioenverplichtingen in waarde veranderen bij rente veranderingen per looptijd. Figuur 8 is een veel gebruikte manier waarop de rentegevoeligheid per looptijd van een pensioenfonds gepresenteerd wordt in rapportages. Voor een jong pensioenfonds zal de rentegevoeligheid op lange looptijden hoger zijn. Door introductie van de UFR is de Technische Voorziening minder gevoelig geworden voor de swaprente op lange looptijden. Hierdoor zijn de partiële delta s voor lange looptijden lager dan onder de oude rekenrente. Impact op de dekkingsgraad Om een beeld te krijgen wat het effect van een parallelle rentebeweging is op de dekkingsgraad van een pensioenfonds, gaan we uit van een pensioenfonds met een duratie van 20. De dekkingsgraad berekenen we door de waarde van de beleggingen te delen door de waarde van de Technische Voorzieningen. In figuur 9 is het effect van een rentedaling van 1% op de pensioenbalans weergegeven. In het voorbeeld daalt de dekkingsgraad van 100% naar 83% als de beleggingen constant blijven. Dit laatste komt in de praktijk niet voor, omdat een deel van de beleggingen zoals vastrentende waarden ook gevoelig zijn voor renteveranderingen 4. Nominaal versus reëel Voor het berekenen van de rentegevoeligheid van de Technische Voorziening is uitgegaan van harde nominale toezeggingen. In de praktijk kennen de meeste Nederlandse pensioenfondsen een indexatie ambitie. Dit betekent dat pensioenfondsen de doelstelling hebben om de pensioenuitkeringen te indexeren met bijvoorbeeld loon- of prijsinflatie. De waarde van de zachte indexatie ambitie nemen we niet mee voor het bepalen van de waarde van de Technische Voorziening. Een dekkingsgraad van 100% houdt in dat een pensioenfonds precies voldoende middelen heeft om de nominale pensioenverplichtingen waar te maken als men risicovrij belegt. 4 Er wordt soms gesteld dat zakelijke waarden en vastgoed ook een bepaalde rentegevoeligheid bezitten, maar deze worden meestal niet meegenomen in renterisico analyses. Renterisico in een pensioenbalans 15/40

Figuur 9 De balans van een pensioenfonds voor en nadat een rentedaling van 1% heeft plaatsgevonden. Pensioenbalans Beleggingen 100 Technische Voorzieningen Pensioenbalans 100 Beleggingen 100 Technische Voorzieningen 120 Dekkingsgraad: 100% (100/100) Dekkingsgraad: 83% (100/120) 16/40 Renterisico in een pensioenbalans

5. Vastrentende waarden Een groot deel van de beleggingen van Nederlandse pensioenfondsen bestaat uit vastrentende waarden zoals obligaties en hypotheken. Een obligatie is een verhandelbaar schuldbewijs dat door een overheid, onderneming of instelling is uitgegeven. Een belegger die een obligatie koopt, heeft recht op periodieke couponbetalingen met daarbovenop de terugbetaling van de onderliggende waarde op het moment dat de obligatie afloopt. In de meeste gevallen is de couponbetaling een vast bedrag dat van te voren is afgesproken. In figuur 10 is te zien dat een obligatie niets meer is dan een aantal toekomstige kasstromen. De waarde van een obligatie is de contante waarde van die kasstromen. Als voorbeeld nemen we een belegger die een 10-jarige Duitse staatsobligatie koopt met een onderliggende waarde van 100 euro en een coupon van 3%. De belegger verwacht 9 jaar lang de couponbetaling van 3 euro per jaar te ontvangen. Aan het einde van jaar 10 ontvangt de obligatiehouder 103 euro (zolang Duitsland niet failliet gaat). Als we er vanuit gaan dat de Duitse rente ook 3% is, is de waarde op het moment van aankoop hetzelfde als de inleg, namelijk 100 euro. Figuur 10 Verwachte kasstromen van een 10-jarige obligatie met 3% couponrente. 120 103 100 80 60 40 20 3 3 3 3 3 3 3 3 3-1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Looptijd Renterisico in een pensioenbalans 17/40

Rentegevoeligheid van een obligatie Een voorbeeld: stel dat de 10-jaars Duitse rente plotseling daalt naar 2%. De belegger die de obligatie van 3% in zijn portefeuille heeft, zal zijn obligatie in portefeuille willen houden of eventueel tegen een hogere prijs verkopen. De belegger ontvangt immers 3% terwijl nieuwe obligatiehouders slechts een coupon van 2% ontvangen. Hoeveel is de obligatie in waarde gestegen? Wanneer we uitgaan van een constante rente over alle looptijden die daalt van 3% naar 2%, kunnen we de disconteringsvoet per looptijd uitrekenen. Onderstaande tabel toont de waarde van de verwachte kasstromen bij rekenrentes van 3% en 2%. Door de waardes van de kasstromen bij elkaar op te tellen, kunnen we de waarde van de obligatie op dit moment uitrekenen. Een obligatie met een coupon van 3% bij een constante rente van 3% is precies 100 euro waard. Dat is uiteraard geen verrassing! Een belegger zal immers precies 100 euro betalen voor een obligatie met 3% coupon wanneer de rente ook 3% is. In de laatste kolom staat de waarde van de 3% coupon weergegeven bij een rekenrente van 2%. Door de rentedaling, stijgt de waarde van de obligatie naar 109 euro, ofwel 9%. Dit houdt in dat de duratie van de obligatie ongeveer 9 is. Een rentestijging van 1% zal een daling van de obligatiewaarde van ongeveer 9% opleveren. Figuur 11 Contante waarde van een kasstroompatroon van een obligatie bij 3% en 2% rekenrente. Looptijd Betaling Contante waarde kasstroom bij rekenrente van 3% Contante waarde kasstroom bij rekenrente van 2% 1 3 2,91 (=3/1,03) 2,94 (=3/1,02) 2 3 2,83 2,88 3 3 2,75 2,83 4 3 2,67 2,77 5 3 2,59 2,72 6 3 2,51 2,66 7 3 2,44 2,61 8 3 2,37 2,56 9 3 2,30 2,51 10 103 76,64 84,50 Totaal 100,00 108,98 18/40 Renterisico in een pensioenbalans

Duratie en looptijd Verschillende factoren zoals looptijd, couponpercentage en renteniveau beïnvloeden de duratie (lees: rentegevoeligheid) van een obligatie. De belangrijkste factor is de looptijd. De duratie van een obligatie is hoger naarmate de looptijd langer is. De verklaring hierachter is als volgt. We vergelijken twee obligaties. De eerste loopt 10 jaar en betaalt 3% coupon. De tweede obligatie loopt 30 jaar en betaalt ook 3% coupon. Stel, de rente daalt naar 2%. Dan is de eerste obligatie meer geld waard geworden, want deze betaalt nog altijd 3% rente terwijl de markt maar 2% rente betaalt. De tweede obligatie is ook in waarde gestegen, maar veel meer dan de 10-jarige obligatie. Bij de tweede obligatie betaalt men namelijk niet 10 jaar, maar 30 jaar lang 3%, terwijl de markt maar 2% betaalt. Onderstaand figuur geeft de waardes weer van een 10- en 30-jarige (3% coupon) obligatie bij verschillende marktrentes. Bij een rentedaling van 1% stijgt de waarde van de 10-jarige obligatie met 9%, terwijl de waarde van de 30-jarige obligatie met bijna 22% toeneemt! Figuur 12 Waarde van 10 en 30-jarige obligaties bij verschillende rentestanden. 30-jarige obligatie 10-jarige obligatie 180 160 140 Waarde obligatie 120 100 80 60 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0% 4,5% 5,0% Rente Renterisico in een pensioenbalans 19/40

Long bonds Het is mogelijk om langlopende obligaties ( long bonds ) aan te kopen om de duratie van de vastrentende waarde portefeuille te verlengen. Langlopende obligaties hebben looptijden langer dan 10 jaar. Aan deze oplossing zijn echter een aantal nadelen verbonden. Ten eerste is de hoeveelheid obligaties met een lange looptijd beperkt beschikbaar. Het aantal landen dat langlopende obligaties heeft uitgegeven, is namelijk beperkt en deze landen geven relatief weinig langlopende obligaties uit. Hierdoor ontstaat bij de aankoop van langlopende obligaties al snel concentratie risico in de landen die de langlopende obligaties uitgeven, terwijl een betere spreiding vaak gewenst is. Ten tweede betekent een langer lopende obligatie dat de obligatiehouder langer kredietrisico loopt op een land. Gezien de nadelen en de beperkte verkrijgbaarheid van langlopende obligaties kunnen de meeste pensioenfondsen het renterisico niet alleen met obligaties sturen. Terug naar de pensioenbalans De duratie van de Technische Voorziening van een gemiddeld Nederlands pensioenfonds is, afhankelijk van de rente, ongeveer 20. De exacte rentegevoeligheid is hoger voor fondsen met een jong deelnemersbestand en lager voor fondsen met oudere deelnemers. De gemiddelde duratie van staatsobligaties is ongeveer 7 terwijl de duratie van bedrijfsobligaties ongeveer 4 is. Omdat pensioenfondsen niet al hun pensioengelden in vastrentende waarden beleggen maar ook in bijvoorbeeld aandelen en vastgoed, is de duratie van de totale beleggingsportefeuille van veel Nederlandse pensioenfondsen slechts 2 tot 3. Erg laag vergeleken met de duratie van de Technische Voorziening. In figuur 13 zijn de verwachte kasstromen van de pensioenuitkeringen en de vastrentende waarden van een generiek pensioenfonds weergegeven. Het feit dat de duratie van de Technische Voorziening hoger is dan de duratie van de beleggingsportefeuille betekent per saldo dat bij een rentedaling de waarde van de Technische Voorziening harder stijgt dan de waarde van de beleggingsportefeuille. Hierdoor zal de dekkingsgraad dalen. Bij een rentestijging geldt het omgekeerde: dan daalt de waarde van de Technische Voorziening sterker dan de waarde van de vastrentende waarde portefeuille. Met als resultaat dat de dekkingsgraad stijgt. Pensioenfondsen zullen dus andere maatregelen moeten nemen om het renterisico te verkleinen. Veel pensioenfondsen maken daarom gebruik van rentederivaten zoals swaps of swaptions om deze mismatch te verkleinen. Samengevat Technische voorzieningen Obligaties Dekkingsgraad Rente Rente 20/40 Renterisico in een pensioenbalans

Gezien de nadelen en de beperkte verkrijgbaarheid van langlopende obligaties kunnen de meeste pensioenfondsen het renterisico niet alleen met obligaties sturen. Figuur 13 Verwachte kasstromen van de pensioenverplichtingen en vastrentende waarden portefeuille van een gemiddeld pensioenfonds. Onvoorwaardelijke pensioenverplichting Vastrentende waarden 4000 3000 Verwachte kasstromen 2000 1000 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 Looptijd Renterisico in een pensioenbalans 21/40

6. Rentederivaten 6.1 Swaps Van variabele rente naar vaste rente Een voorbeeld: u heeft een hypotheekschuld en betaalt aan de bank een 6-maands variabele rente van (op dit moment) 3%. De 20-jaars hypotheekrente ligt op dat moment ook op 3%. U kunt er nu voor kiezen om in plaats van variabele rente te betalen, de rente voor 20 jaar vast te klikken. Hiermee komt u niet voor onverwachts hoge lasten te staan en weet met zekerheid dat u 3% per jaar aan hypotheekrente betaalt. In dat geval lost u niet meteen de hele hypotheekschuld af en gaat een nieuwe hypotheek aan, maar past u het contract aan van variabele rente naar rente 20 jaar vast. Als de lange rente niet 3% maar bijvoorbeeld 6% is, blijft u wellicht liever de variabele rente betalen en neemt dan het risico dat de variabele rente gaat stijgen. Deze afweging wordt in de financiële wereld ook veel gemaakt; Betaal ik liever met zekerheid een vaste rente, of durf ik het aan een (nu lagere) variabele rente te betalen met het risico dat de rente in de toekomst gaat stijgen en ik meer moet gaan betalen. De keuze om variabele rente of een vaste rente te betalen, is net als bij de hypotheekrente ook een indirecte visie op de rente. Immers, als men verwacht dat de rente gaat stijgen is het misschien verstandig de hypotheekrente voor langere tijd vast te klikken. Wordt een rentedaling verwacht, dan is het juist verstandig variabele rente te betalen. Renteswaps Een renteswap is een derivaat. Derivaten zijn instrumenten die hun waarde ontlenen aan de waarde van een ander product. Een renteswap ontleent haar waarde aan de rente. Een renteswap is daarmee een instrument dat op renteverwachtingen anticipeert. Het is een overeenkomst tussen twee partijen tot het uitwisselen van rentebetalingen gedurende een bepaalde periode. Eén partij betaalt een variabele rente, de andere partij betaalt een vooraf afgesproken vaste rente. De rentebetalingen worden verricht over een Voorbeeld Een bedrijf heeft een 10-jaars lening afgesloten van 100.000 euro bij bank A en betaalt daarover een variabele rente (bijvoorbeeld 6-maands rente). Het bedrijf wil bij een lagere rentestand de variabele rentebetaling graag omzetten naar een lage vaste rente. Het bedrijf kan vragen of bank A dit kan omzetten, maar het bedrijf kan dit ook regelen door een swap aan te gaan met bank B. Bij een swap gaat het bedrijf geen lening aan. Het enige dat men doet, is de vaste rente ruilen voor een variabele rente. In het geval van het bedrijf wordt in het swapcontract afgesproken dat het bedrijf een vaste rente betaalt aan bank B en bank B een variabele rente daarvoor terugbetaalt voor de komende 10 jaar en met een onderliggende waarde van 100.000 euro. Dit kan schematisch als volgt worden weergegeven: Bedrijf Variabele rente Bank A Variabele rente Bank B Vaste rente Renteswap Het resultaat is dat het bedrijf een vaste rente betaalt aan bank B en met de variabele renteontvangst van bank B, de variabele rentebetaling aan bank A kan maken. Netto gaat het bedrijf door de swap de komende 10 jaar zoals gewenst een vaste rente over haar lening betalen. 22/40 Renterisico in een pensioenbalans

Een renteswap is een derivaat. Derivaten zijn instrumenten die hun waarde ontlenen aan de waarde van een ander product. Een renteswap ontleent haar waarde aan de rente. afgesproken onderliggende waarde: men spreekt onderling af over welk bedrag men elkaar rente betaalt. De onderliggende waarde zelf wordt niet uitgewisseld. Het gaat dus puur om een ruil van rentebetalingen. De swaprente De swaprente waarmee de pensioenverplichtingen volgens het nftk dienen te worden verdisconteerd, is gebaseerd op swaps waarbij men een vaste rente uitwisselt tegen 6-maands Euribor (Euro Interbank Offered Rate). Euribor is afgeleid uit het rentetarief waarmee een groot aantal Europese banken elkaar leningen in euro s verstrekken. De Euribor rente geldt als uitgangspunt voor een groot aantal financiële producten zoals hypotheken, spaarrekeningen en renteswaps. In swapcontracten wordt afgesproken voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld 30 jaar lang) 6-maands Euribor uit te wisselen tegen een vaste rente. Het typisch kasstroompatroon van een 30-jarige swap is in figuur 14 weergegeven. Figuur 14 Verwacht kasstroompatroon van een 30-jarige swap waarbij een vaste rente wordt uitgewisseld tegen een variabele rente. Vaste coupon die ontvangen wordt (3%) Variabele coupon die betaald wordt 5% 4% Betaling over onderliggende waarde 3% 2% 1% 0% -1% -2% -3% Verwachte gemiddelde variabele rente is 3%. Gelijk aan de vaste rente. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30-4% -5% Looptijd Renterisico in een pensioenbalans 23/40

Maar wat is nu de vaste rente die geruild wordt tegen de 6-maands rente? Zoals bij een eerlijke ruil het geval is, wil men evenveel waarde ontvangen als dat men betaalt. Met andere woorden: men betaalt de komende 30 jaar een variabele rente en ontvangt een vaste rente. Om de ruil eerlijk te maken, moeten de verwachte toekomstige variabele rentebetalingen gelijk zijn aan de inkomsten uit de vaste rente. Beleggers maken dus een inschatting hoe de variabele rente zich de komende tijd gaat gedragen. Verwacht men bijvoorbeeld een rentestijging, dan wil men een hogere vaste rente ontvangen. De swaprente geeft dus weer tegen welke vaste rente marktpartijen bereid zijn de variabele 6-maands rente te ruilen. Zo was begin 2008 de 50-jaars swaprente ca. 4,5%. Dit betekent dat de markt bereid was 50 jaar lang een variabele 6-maands rente te ruilen tegen een vaste rente van 4,5%. De markt verwachtte dus toen dat de komende 50 jaar de gemiddelde variabele rente op 4,5% zou uitkomen. Begin 2012 kon men een 50-jaars swapcontract afsluiten met een vaste rente van 2,5%. Figuur 15 Swapcurves per begin 2008, 2010 en 2012. De curves zijn zowel in hoogte als van vorm veranderd. Begin 2008 Begin 2010 Begin 2012 6% 5% 4% Rente 3% 2% 1% 0% - 10 20 30 40 50 Looptijd 24/40 Renterisico in een pensioenbalans

Beleggers kunnen renteswaps gebruiken om variabele rentebetalingen te vervangen door vaste rentebetalingen. Beleggers kunnen renteswaps gebruiken om variabele rentebetalingen te vervangen door vaste rentebetalingen. Swapmarkt Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee type swaps: receiver swaps en payer swaps. De Nederlandse vertaling geeft het al aan: een receiver swap is een swap waarbij de koper de vaste rente ontvangt en de variabele rente betaalt. Bij een payer swap betaalt men de vaste rente en ontvangt men de variabele rente. In het afgelopen decennium zijn steeds meer partijen actief geworden op de swapmarkt. Eén van de redenen daarvoor is dat er steeds meer vraag is van pensioenfondsen en verzekeraars naar renteswaps om het renterisico op de balans af te dekken. Nederlandse pensioenfondsen zijn sinds de komst van nftk zeer actief op de swapmarkt. Het verhandelen van swaps vindt niet plaats via de beurs, zoals bij aandelen. Men verhandelt swapcontracten over-the-counter (OTC), waarbij voor iedere swap twee partijen een individueel contract aangaan. In de meeste gevallen gaat een pensioenfonds een contract aan met een bank. De werking van swaps Beleggers kunnen renteswaps gebruiken om variabele rentebetalingen op een lening te vervangen door vaste rentebetalingen of andersom. Maar men kan renteswaps ook los van een lening inzetten om te anticiperen op een rentedaling of -stijging. Renteswaps hebben bij aanvang weliswaar een waarde van nul (het betreft een eerlijke ruil ), maar de renteswaps kunnen ook een positieve of negatieve waarde krijgen. In een voorbeeld is dit verder uitgewerkt. Voorbeeld Een pensioenfonds sluit een 30-jaars receiver swap af met een bank met een onder liggende waarde van 10 miljoen. Het pensioenfonds ontvangt de vaste couponrente. De bank ontvangt de variabele 6-maands rente. De 30-jaars swaprente is 3%. Het afsluiten van deze swap heeft tot gevolg dat het pensioenfonds 30 jaar lang ieder jaar een bedrag van 300.000 (3% van 10 miljoen) ontvangt. Het pensioenfonds betaalt de bank de variabele rente. De waarde van een swap is op het moment van afsluiten 0 euro. De volgende dag daalt de 30-jaars swaprente naar 2%. We gaan ervan uit dat de rente voor alle looptijden gelijk is. Wat gebeurt er met de waarde van de swap? Renterisico in een pensioenbalans 25/40

Waardebepaling van een swap We kunnen de waarde van de swap bepalen door een fictieve tegengestelde transactie. Het pensioenfonds bekijkt wat de opbrengst zou zijn als het fonds een swap zou afsluiten waarvan de kasstromen precies tegenovergesteld zijn aan de swap die in de portefeuille zit. In onderstaande figuur is dit grafisch weergegeven. Pensioenfonds Pensioenfonds Pensioenfonds Vast 3% Variabel Vast 2% Variabel Vast 1% + = Bank Bank Bank x Geen variabele betaling De waarde van de swap met een vaste betaling van 3% is op het moment van afsluiten 0 euro. Direct na de rentedaling kan het pensioenfonds een nieuwe swap afsluiten waarbij men 2% vaste coupon betaalt en een variabele coupon ontvangt. Wanneer men alle betalingen bij elkaar optelt, vallen de variabele couponbetalingen tegen elkaar weg 1 en blijft er een vaste couponontvangst van 3% en een vaste coupon betaling van 2% over. Per saldo ontvangt het pensioenfonds dus netto 1% aan vaste coupon. Dit betekent dat het pensioenfonds 30 jaar lang een bedrag van 100.000 euro van de bank ontvangt. De contante waarde van deze jaarlijkse kasstromen is gelijk aan 2,24 miljoen euro. Met andere woorden: door een tegengestelde transactie zou een waarde van 2,24 miljoen euro gecreëerd kunnen worden. Deze 2,24 miljoen euro vertegenwoordigt daarom de waardestijging van de swap van het pensioenfonds. 1 Het uitgangspunt dat de variabele betalingen tegen elkaar wegvallen is niet helemaal juist. Bij aanvang van het contract bepaalt men namelijk de eerste variabele betaling. Dat is de 6-maands rente ten tijde van het afsluiten van het swap contract. De fictieve tegengestelde transactie zou een andere eerste variabele betaling kunnen hebben, omdat de variabele rente telkens verandert. Normaal gesproken is dit effect klein. Het feit dat de markt nu bereid is 2% te ruilen tegen de variabele rente heeft invloed op de waarde van het swap contract van het pensioenfonds. Het pensioenfonds ontvangt immers de komende 30 jaar 3% en betaalt een variabele rente. Als het pensioenfonds nu een swapcontract zou afsluiten, zou het slechts 2% ontvangen. Hierdoor heeft onze swap een positieve waarde. Als de rente stijgt naar 4%, geldt het tegenovergestelde. De receiver swap krijgt in dat geval een negatieve waarde. Afhankelijk van het type contract (payer of receiver) reageert een swap positief of negatief op een rentedaling. Figuur 16 geeft de waardeverandering als gevolg van de rente aan. 26/40 Renterisico in een pensioenbalans

Een receiverswap heeft namelijk precies de eigenschappen die nodig zijn om het renterisico in de balans van een pensioenfonds te reduceren. Figuur 16 Waardeveranderingen van receiver en payer swaps door renteverandering. Samengevat Rente Rente Rente Receiver Swap + Payer Swap _ Rente Rentegevoeligheid van de swap De 2,24 miljoen euro uit het vorige voorbeeld vertegenwoordigt de duratie van de swap. Een rentedaling levert 2,24 miljoen euro waardestijging op bij een onderliggende waarde van 10 miljoen euro. Hiermee is de duratie van de swap 22,4. Net als bij de pensioen verplichtingen en de obligaties is de duratie van swaps afhankelijk van de factoren looptijd, hoogte coupon en renteniveau. Hoe langer het swapcontract loopt, des te hoger de duratie. Een rentedaling van 1% levert immers een mogelijkheid op een tegengestelde transactie te doen, zodat er 1% netto coupon ingelocked kan worden gedurende de looptijd van de swap. Dus hoe langer de swap loopt, des te langer de belegger 1% netto kan ontvangen. Bij langlopende swaps gaat nog een ander aspect meespelen bij de rentegevoeligheid, namelijk convexiteit. Swaps in een pensioenbalans De duratie van de voorzieningen van Nederlandse pensioenfondsen is hoger dan de duratie van de vastrentende waarden portefeuille. Dit houdt in dat bij een rentedaling de Technische Voorziening sterker stijgt dan de vastrentende waarden portefeuille. Het gebruik van swaps kan het renterisico van pensioenfondsen in balans brengen. Een receiver swap heeft namelijk precies de eigenschappen die nodig zijn om het renterisico in de balans van een pensioenfonds te reduceren. Het levert geld op bij een rentedaling en een verlies bij een rentestijging. Om het verschil in rentegevoeligheid te sturen, hebben veel pensioenfondsen daarom receiver swaps afgesloten. Bij renteveranderingen blijft de dekkingsgraad van het pensioenfonds gelijk wanneer het fonds voldoende swaps afsluit. _ + Technische voorzieningen Obligaties Swaps Dekkingsgraad Rente- en inflatierisico Een belangrijk aandachtspunt bij het afdekken van renterisico is het inflatierisico. Als het pensioenfonds een reële indexatieambitie heeft, kan het volledig of grotendeels afdekken van het renterisico problemen opleveren bij onverwachte, persistente inflatieschokken. Als de inflatie onverwachts fors toeneemt, is het te verwachten dat ook de rente stijgt. De swaps op de pensioenbalans zullen dan een verlies opleveren terwijl het pensioenfonds de ambitie heeft om bij hoge inflatie de pensioen uitkeringen te kunnen verhogen. Met behulp van een swap is het pensioenfonds afgedekt wanneer de rentecurve parallel omhoog of omlaag beweegt. Het voorbeeld van de swapcurves begin 2008 en 2010 liet duidelijk zien dat de rente niet alleen parallelle bewegingen maakt. Wanneer men swaps met alleen een bepaalde looptijd, bijvoorbeeld 30 jaar, afsluit, is er sprake van curve risico. Wanneer bijvoorbeeld de 30-jaars rente gelijk blijft maar de 5-jaars rente omlaag gaat, zorgt dit voor een renteresultaat in de pensioenbalans. Om dit risico af te dekken, kan een pensioenfonds swaps met verschillende looptijden afsluiten. De swapportefeuille van een pensioenfonds bestaat daarom vaak uit een mix van swaps met verschillende looptijden tot soms wel 50 jaar. Renterisico in een pensioenbalans 27/40

Convexiteit De rentegevoeligheid van een swap is ook afhankelijk van de huidige rentestand. De waarde van een 50-jaars swap met een onderliggende waarde van 10 miljoen euro heeft het volgende verloop bij verschillende rentebewegingen: Figuur 17 Waardeverloop van een 50-jaars receiverswap. Waarde 50-jaars swap 6 5 4 Effect convexiteit 3 Waarde swap (mln.) 2 3,7 mln. 3,0 mln. 1 Rentebeweging in bp 0-120 -100-80 -60-40 -20 0 20 40 60 80 100 120-1 -2-3 -4 Uit figuur 17 valt af te lezen dat de waardeverandering geen rechte lijn vertoond (niet lineair is). Het waarde verloop vormt een soort kom. Dit betekent bijvoorbeeld dat de winst van 30.000 euro bij een rentedaling van 1bp niet vertaald kan worden in een winst van 100x30.000 = 3 miljoen euro bij 100bp rentedaling. De winst is namelijk 3,7 miljoen euro. Convexiteit is een maatstaf die deze niet lineariteit aangeeft, oftewel hoe diep de kom is. 28/40 Renterisico in een pensioenbalans

6.2 Swaption Swaptions Naast swaps gebruiken pensioenfondsen ook regelmatig swaptions om het renterisico af te dekken. Een swaption is een optie op een swap. Een optie is het recht, en niet de plicht, om een onderliggende waarde van een product te kopen of verkopen tegen een prijs die vooraf is afgesproken (uitoefenprijs) gedurende een bepaalde periode (de looptijd). Analogie met aandelen opties Het bekendste type optie is de aandelen put optie en call optie ( puts en calls ). Met aandelen puts koopt men bescherming tegen een dalende aandelenmarkt. De belegger koopt bij een put optie namelijk het recht om tegen een vooraf afgesproken koers een aandeel te mogen verkopen. Voorbeeld Een aandeel is 100 euro waard en u sluit een put optie af waarin u afspreekt dat u komend jaar, als u dit wilt, het aandeel mag verkopen tegen 80 euro. Als de koers daalt naar 90 euro maakt u geen gebruik van de put optie: u kunt immers het aandeel verkopen tegen 90 euro in de markt. Als de koers van het aandeel echter 70 euro is, maakt u wel gebruik van de put optie: u kunt ondanks de koers van 70 euro het aandeel verkopen op 80 euro. U bent daardoor komend jaar beschermd tegen een koers lager dan 80 euro. Swaptions zijn vergelijkbaar met aandelen puts en calls, maar in dit geval is de swaprente het onderliggende product. Meer specifiek, een swaption geeft het recht op een bepaalde vooraf afgesproken datum tegen vooraf gestelde voorwaarden een renteswap aan te gaan met een tegenpartij. Het gaat hierbij om een recht en niet om een plicht om de swap aan te gaan. Men verhandelt swaption contracten net als swaps niet via de beurs, maar over-the-counter (OTC) waarbij twee partijen voor iedere swaption een individueel contract met elkaar aangaan. In het voorbeeld van het bedrijf met de payer swaption zijn de belangrijkste voorwaarden van een swaption aangegeven. De looptijd van de swaption (1 jaar) en de kenmerken van de onderliggende swap waar de koper van de optie aan het einde van de looptijd recht op heeft: een 10-jaars swap waarbij men 2% vaste rente betaalt en een variabele rente ontvangt over een onderliggende waarde van 100.000 euro. In dit voorbeeld komt tevens het belangrijkste kenmerk van payer swaptions naar voren. Als de rente stijgt, levert de payer swaption geld op en als de rente daalt, is het contract waardeloos. Dit is vergelijkbaar met de call optie op een aandeel. Bij het gebruik van receiver swaptions, zoals pensioen fondsen veelal gebruiken, geldt het tegenovergestelde. Bij een receiver swaption koopt men het recht op een receiver swap waarbij een vaste rente ontvangen wordt (en een variabele rente betaald wordt). Als de rente daalt, levert de receiver swaption geld op en als de rente stijgt, is het contract waardeloos. Dit is vergelijkbaar met de put optie op een aandeel. Hiermee is de receiver swaption een soort verzekering tegen dalende rentes. Zo is men beschermd tegen een rentedaling, maar kan men voor wat betreft de dekkingsgraad toch profiteren als de rente stijgt. Maar zoals voor alle verzekeringen geldt: een swaption is niet gratis. In het vervolg van de uitleg over swaptions zullen we ons richten op de receiver swaption. Renterisico in een pensioenbalans 29/40

Voorbeeld Terug naar het bedrijf uit de vorige paragraaf. Het bedrijf heeft niet nu, maar pas over een jaar een 10-jaars lening van 100.000 euro nodig. De 10-jaars rente staat nu bijvoorbeeld op 2%, en het bedrijf is bang dat de rente komend jaar gaat stijgen. Om hier iets tegen te doen kan het bedrijf besluiten nu een swaption te kopen bij een bank. Het bedrijf spreekt dan met bank B af dat ze over een jaar het recht hebben om dan 10 jaar lang 2% vaste rente te mogen betalen en een variabele (6-maands) rente te ontvangen over 100.000 euro (het bedrijf koopt dus het recht op een payer swap met een vaste rente van 2%). Een swaption die recht geeft op een payer swap noemt men een payer swaption. Stel we zijn een jaar verder en de rente is inderdaad gestegen naar 3%. Hoe gaat de swaption het bedrijf helpen? Het bedrijf kan nog steeds gewoon een lening afsluiten bij bank A en afspreken een variabele rente te betalen of een vaste rente van 3%. Het bedrijf heeft liever een vaste rente, dus dat zou betekenen dat er 3% rente betaald moet worden. Dit is 1% meer dan een jaar geleden. Het het bedrijf kan ook naar bank B gaan en aangeven gebruik te willen maken van het swaption contract. Het bedrijf betaalt netjes 2% over de 100.000 euro aan bank B en ontvangt van bank B de variabele rente. Met de variabele rente kan het bedrijf aan Bank A een variabele betaling over de lening betalen. Zoals gewenst blijft netto een lening over waar 2% vaste rente over betaald wordt. Echter, stel de 10-jaars rente is in het jaar niet gestegen maar gedaald naar 1,5%. Wat zal het bedrijf doen met het swaption contract? Zoals bij de rentestijging naar 3% te zien was kan met behulp van de swaption een netto rente betaling van 2% ontstaan. Echter, het bedrijf kan ook gewoon met Bank A afspreken een vaste rente van 1,5% te gaan betalen. Het bedrijf zal dus geen gebruik maken van de swaption. Samengevat: De payer swaption zorgt ervoor dat het bedrijf over een jaar maximaal 2% vaste rente hoeft te betalen over de lening. De payer swaption biedt daarmee bescherming tegen een stijgende rente. Rente stijgt naar 3%: Bedrijf maakt gebruik van de swaption en betaalt 2% rente. Hiermee is het bedrijf beschermt tegen een rentestijging. Rente swap uit de swaption Bedrijf Bedrijf Variabele rente Bank B Vaste rente 3% Variabele rente Vaste rente 2% Bank A Bank A Rente daalt naar 1,5%: Bedrijf maakt geen gebruik van de swaption en betaalt 1,5% rente. Zo profiteert het bedrijf van een rentedaling. Rente swap uit de swaption Bedrijf Bedrijf Variabele rente Bank B Vaste rente 1,5% Variabele rente Vaste rente 2% Bank A Bank A 30/40 Renterisico in een pensioenbalans