Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Vergelijkbare documenten
Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

Checklist Gebruik en Opslag gevaarlijke stoffen Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek

EVO PGS-15 Checklist

V O O R S C H R I F T E N M I L I E U V E R G U N N I N G 2 VRAGENLIJST ACCEPTATIE- EN VERWERKINGSBELEID (A&V)

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Vragenlijst controle autobedrijven

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Korte Checklist. 1. Organisatorische aspecten Zorg voor een brandveilige bedrijfsvoering!

Naleven van de regels, de normaalste zaak van de wereld

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. G. Hindriks, Oosterwijk WZ 24 H te Nieuw-Dordrecht

Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen

VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE MILIEUVERGUNNING VAN:

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

2003WEMxxxxxi. Bijlage 1: Voorschriften 3. 1 Milieuzorg 3. 2 Milieuaspecten en -componenten 5. 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten 12

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

PGS 15. December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: Dupa Veiligheidstechniek

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

... V O O R S C H R I F T E N I N H O U D BEGRIPPEN...2

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

* *

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Sunny-Egg-Systems BV te Rogat

odijmond REGIO WATERLAND

Veilig werken met gassen en correcte opslag.

Regeling Voorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op kermisterreinen van de gemeente Heusden 2012

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Au1fl0pooft

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

Gevaar conform de klasse zonder bijkomend gevaar. Klasse 6.1. Klasse 9. Klasse 3. Klasse 8. Klasse 5.1

1 Algemene voorschriften

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Controlelijst brandveiligheid

RICHTLIJN CPR 15-1 OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN IN EMBALLAGE (opslag van vloeistoffen en vaste stoffen 0-10 ton)

MILIEUVOORSCHRIFTEN. 60 db(a) tussen en uur (nachtperiode);

EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT Beoordeling van explosiegevaren door gas en damp van binnen arbeidsplaatsen

U kunt met uw kinderen snel en goed altijd alle uitgangen bereiken

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asb46fyfms0

1 Algemene bepalingen

Voorschriften baggerdepot Polsbroek Noord

Pluimveehouderij Bouma

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Atbkd25i9m7

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

Algemene gebruiksvoorschriften behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit brandveilig gebruik.

Hightide surf&food/kennemerstrand/802/ijmuiden

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aw4k7idfksg

1 Milieu Veilig en gezond werken Hygiëne en milieu Opslag van milieugevaarlijke stoffen Samenvatting 11

BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING

Algemene voorwaarden behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.


1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Atkqkqrorav

(ONTWERP) BESCHIKKING VERANDERINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. MSV Motodrôme te Emmen

CHECKLIST Brandpreventie

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

(ONTWERP)BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asatgpng2x2

Wijziging Bouwverordening Gemeente Terneuzen. De gewijzigde Bouwverordening van de gemeente Terneuzen vast te stellen.

Bodemrisicoanalyse van Gansewinkel Ede

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

Brandveiligheidsvoorwaarden Campings Regio Noord- en Midden Limburg

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Vloer niet gekeurd Matig Dwangsom p.w. max. 10 x. Licht Zelf laten verwijderen + Dwangsom Ernstig PV+

1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Algemeen Toegang Gedragsvoorschriften/instructies 3

Bijlage 6 Aanvraag Oprichtingsvergunning Wabo Definitief

Besluit Burgemeester en wethouders van Uden besluiten om vergunning te verlenen voor:

Antwoorden AIM sessie Auznl3qpx2n

1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.

Het bepaalde in deze beschikking is niet van toepassing op:

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

De laatste ontwikkelingen rondom PGS 15 Nieuwe stijl. Paula Bohlander (NEN) Robbert van t Veer (Antea Group)

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

L3G Bodembescherming, Bijlage Bodemrisico inventarisatie (checklist)

Cubri Pallet en Handelsmaatschappij B.V. t.a.v. de heer G.J. Brinks Kanaalweg PH SCHOONEBEEK. Datum verzending: 27 mei 2019

Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Gebr. Beijer v.o.f. te Soest, d.d. 15 augustus 2006 met nr. 2006WEM002495i.

verzenddatum Oliehandel Klaas de Boer B.V. De heer J. Bakker Postbus AA URK Geachte heer Bakker,

Voorschriften voor evenementen in de openbare ruimte die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht Algemeen Toezicht E.H.B.O.

1 Algemeen. 1.3 Rapportage-, meet- en registratieverplichtingen. 1.1 Bedrijfstijden. 1.2 Terreinen en wegen

KEURMERK VEILIGE BOTENSTALLING SCHOUWINGRAPPORT

Artikel 1.1 Begripsomschrijving Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Afvalstoffenverordening 2017 gemeente Aalten

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

6 - OPSLAG VAN GASFLESSEN

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Vos Zand en Grind BV te Ellertshaar

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Avgq7pvrihs

MILIEUVOORSCHRIFTEN VOOR BEDRIJVEN IN DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

Transcriptie:

Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van de gemeente Loenen, d.d. 9 augustus 2005 met nr. 2005WEM003129i. Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN...1 1 Algemene voorschriften...2 1.1 Algemeen...2 1.2 Werktijden...2 1.3 Terreinen en wegen...2 1.4 Toegang...3 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies...3 2 Milieuaspecten en componenten...3 2.1 (Externe) veiligheid...3 2.2 Geluidhinder...4 2.3 Luchtverontreiniging...6 2.4 Geurhinder...6 2.5 Bodembescherming...6 2.6 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan...8 2.7 Afvalwater...8 3 Verruimde reikwijdte...9 3.1 Energiebesparing...9 4 Specifieke bedrijfsonderdelen/ installaties...9 4.1 Elektrische installatie...9 4.2 Stookinstallatie (gas)...9 5 Materiaalopslag van gemeentelijke uitvoerende diensten...10 5.1 Stalling voertuigen...10 5.2 Opslag bestrijdingsmiddelen...10 5.3 Zoutopslag...11 6 Onderhoud van apparatuur en materialen...11 6.1 Werkplaats...11 6.2 Opslag gevaarlijke stoffen...12 6.3 Opslag werkvoorraden...12 6.4 Gebruik en opslag (bewaring) van gasflessen bestemd voor eigen gebruik..12 6.5 Wasplaats...13 7 Opslag afvalstoffen...14 7.1 Opslag van klein chemisch afval (kca)...14 7.2 Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal...20 7.3 Opslag veegvuil...21 7.4 Opslag wit- en bruingoed incl. koel en vriesapparatuur...21 7.5 Opslag van steenachtige materialen (puin)...21 7.6 Opslag kadavers...21 7.7 Opslag groen-/tuinafval...21 8 Acceptatie en registratie...22 8.1 Acceptatie/registratie van afvalstoffen van particulieren...22 8.2 Sturing van afvalstromen...22 8.3 Milieulogboek...22 9 Beëindiging van de inrichting...23 Provincie Utrecht 1 Gemeente Loenen

BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BIJLAGE 4: BEGRIPSBEPALINGEN...24 LITERATUUR...28 COMPARTIMENTERING VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN...29 Provincie Utrecht 2 Gemeente Loenen

1 Algemene voorschriften 1.1 Algemeen 1.1.1 De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.3 De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat lichtstraling buiten de inrichting niet hinderlijk en/of verblindend is. 1.2 Werktijden 1.2.1 De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met vrijdag van 7.00 uur tot 16.30 uur en op zaterdag van 14.30 uur tot 17.30. Het afvalbrengpunt is geopend op maandag tot en met vrijdag van 13.30 uur tot 15.30 uur en op zaterdag van 15.00 uur tot 17.00 uur. 1.2.2 In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn. 1.2.3 Ten behoeve van de onderstaande werkzaamheden mag van de in voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 genoemde werktijden afgeweken worden: - Hulp bij calamiteiten, gehele dag (24 uur); - Gladheidsbestrijding; gehele dag (24 uur). Voor het overige dienen deze werkzaamheden overeenkomstig het gestelde in deze vergunning uitgevoerd te worden. 1.2.4 In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. 1.3 Terreinen en wegen 1.3.1 Het bedrijfsterrein en het wegenstelsel moet zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat ten behoeve van de hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden elk bedrijfsonderdeel goed bereikbaar is. 1.3.2 De aanvoer, opslag, overslag, bewerking en afvoer van afval dient zodanig te geschieden dat zich geen afval buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging rondom het terrein van de inrichting plaatsvinden, dan moet deze verontreiniging direct worden verwijderd. 1.3.3 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. Provincie Utrecht 3 Gemeente Loenen

1.4 Toegang 1.4.1 Bij de ingangen moeten borden zijn geplaatst waarop duidelijk zijn vermeld: a. naam van de inrichting; b. het telefoonnummer van de inrichting; c. de openingstijden van de inrichting; d. verbod om het terrein buiten openingstijden te betreden; e. telefoonnummer(s) dat bereikbaar is in geval van calamiteiten; f. (globale)acceptatievoorwaarden. 1.4.2 Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke in- en uitgangen, rondom zijn afgescheiden door een (aaneengesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen. 1.4.3 De in- en uitgangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies 1.5.1 De vergunninghoudster moet alle binnen de inrichting werkzame personen (inclusief personeel van derden) instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. 2 Milieuaspecten en componenten 2.1 (Externe) veiligheid Algemeen 2.1.1 Nabij de opslag van gevaarlijke stoffen en de opslag van brandbare goederen, in het kcadepot (sorteerruimte en opslagruimte) en de werkplaats geldt een rookverbod. Op deze plaatsen moet met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift "ROKEN EN VUUR VERBODEN" zijn aangebracht of een overeenkomstig veiligheidsteken, zoals aangegeven in de norm NEN 3011. 2.1.2 Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Brandblusmiddelen 2.1.3 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen die zijn aangegeven op de plattegrondtekening van de aanvraag (aanvullende gegevens) moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. 2.1.4 Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. Provincie Utrecht 4 Gemeente Loenen

2.1.5 Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en NEN-EN 671-3. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. 2.1.6 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1. 2.2 Geluidhinder 2.2.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en transportbewegingen mogen, in de representatieve bedrijfssituatie zonder gladheidbestrijding of calamiteiten, ter plaatse van de aangegeven beoordelingspunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarden. De beoordelingspunten komen overeen met de beoordelingspunten zoals opgenomen in het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek (Peutz BV, nummer F 16997-1, d.d. 28 december 2004). Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 49 - - 2 40 - - 3 40 - - 4 37 - - 2.2.2 Het maximale geluidsniveau (L Amax ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en transportbewegingen mogen, in de representatieve bedrijfssituatie zonder gladheidbestrijding of calamiteiten, ter plaatse van de aangegeven beoordelingspunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarden. De beoordelingspunten komen overeen met de beoordelingspunten zoals opgenomen in het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek (Peutz BV, nummer F 16997-1, d.d. 28 december 2004). Beoordelingspunt L Amax in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 66 - - 2 64 - - 3 64 - - 4 60 - - Provincie Utrecht 5 Gemeente Loenen

2.2.3 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden, de transportbewegingen en inclusief activiteiten ten behoeve van de gladheidbestrijding (zonder calamiteiten), mogen ter plaatse van de aangegeven beoordelingspunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarden. De beoordelingspunten komen overeen met de beoordelingspunten zoals opgenomen in het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek (Peutz BV, nummer F 16997-1, d.d. 28 december 2004). Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 50 43 25 2 42 42 18 3 42 42 20 4 40 42 19 2.2.4 Het maximale geluidsniveau (L Amax ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden, de transportbewegingen en inclusief activiteiten ten behoeve van de gladheidbestrijding (zonder calamiteiten), mogen ter plaatse van de aangegeven beoordelingspunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarden. De beoordelingspunten komen overeen met de beoordelingspunten zoals opgenomen in het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek (Peutz BV, nummer F 16997-1, d.d. 28 december 2004). Beoordelingspunt L Amax in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 66 66 66 2 64 63 57 3 64 63 58 4 63 63 60 2.2.5 De geluidsniveaus als bedoeld in de voorschriften 2.2.1 tot en met 2.2.4 worden beoordeeld op een hoogte van 5,0 meter boven het plaatselijke maaiveld. 2.2.6 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (uitgave 1999, Ministerie van VROM). 2.2.7 De muziekinstallatie van de inrichting, alsmede een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig tijdens het laden en/of lossen, moet zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 2.2.8 Gedurende het laden en/of lossen mag de motor van een transportvoertuig niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig. 2.2.9 Ter voorkoming van onnodig geluidsoverlast van rijdend materieel dienen de wegen op het terrein van de inrichting in een goede staat van onderhoud te verkeren en gehouden te worden. Provincie Utrecht 6 Gemeente Loenen

2.3 Luchtverontreiniging 2.3.1 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. 2.4 Geurhinder 2.4.1 De inrichting mag geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden veroorzaken. Indien onverhoopt toch geurhinder optreed dient de opslagvoorziening van de geuroverlast veroorzakende materialen te worden afgedekt of directe afvoer van de geuroverlast veroorzakende materialen te worden getroffen. 2.4.2 Indien door het bevoegd gezag, op basis van geregistreerde klachten, wordt vastgesteld dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten toch geurhinder wordt veroorzaakt, moet door vergunninghoudster een onderzoek (geuronderzoek) ingesteld worden naar de oorzaak van de geurhinder. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek dienen maatregelen getroffen te worden om de door of vanwege de inrichting veroorzaakte emissie van reuk- en stankstoffen in de buitenlucht te beperken. De getroffen maatregelen moeten zodanig zijn dat geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden meer wordt veroorzaakt. 2.5 Bodembescherming Algemeen 2.5.1 De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 2.5.2 Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk. Voorzieningen 2.5.3 Op de volgende locaties binnen de inrichting dient een aan een gesloten verharding aanwezig te zijn: - de opslag van groenafval; - de opslag van niet verontreinigd wit- en bruingoed incl. koel- en vriesapparatuur; - de opslag schoon hout (A- en B-hout); - de opslag van schoon puin; - de opslag van niet verontreinigde (non) ferrometalen. 2.5.4 Op de onderstaande locaties dient een vloeistofdichte vloer/voorziening aanwezig te zijn: - de wasplaats (in combinatie met visueel toezicht en incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB); - werkplaats (in combinatie met incidentenmanagement op het niveau algemene zorg zoals bedoeld in de NRB); Provincie Utrecht 7 Gemeente Loenen

- de opslag en ontwatering van veegvuil (in combinatie met visueel toezicht en incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB); - kca-depot (in combinatie met visueel toezicht en incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB); - opslag van grof vuil (in combinatie met incidentenmanagement op het niveau algemene zorg zoals bedoeld in de NRB); - opslag van mogelijk verontreinigde (non) ferrometalen en wit- en bruingoed (in combinatie met incidentenmanagement op het niveau algemene zorg zoals bedoeld in de NRB). 2.5.5 Op de onderstaande locatie dient een vloeistofkerende vloer aanwezig te zijn met een overkapping: - de opslagplaats voor zout (in combinatie met incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB); 2.5.6 In afwijking van voorschrift 2.5.4 kan ter hoogte van de opslag van grof huishoudelijk afval eveneens worden volstaan met een vloeistofkerende voorziening in combinatie met een overkapping of afdekking, visuele controle en incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB. 2.5.7 Geïmpregneerd hout moet zodanig worden opgeslagen dat hier geen hemelwater bij terecht kan komen, tenzij het afval wordt opgeslagen in een vloeistofdichte container. 2.5.8 Binnen 6 maanden na het van kracht worden van de beschikking moeten de in voorschrift 2.5.4 genoemde vloeistofdichte voorzieningen, voorzover dit vloeistofdichte vloeren zijn, door een door het bevoegd gezag erkende deskundige conform CUR/PBV-aanbeveling 44 worden onderzocht op vloeistofdichtheid. 2.5.9 Voor alle in voorschrift 2.5.4 genoemde vloeistofdichte voorzieningen dient, voorzover dit vloeistofdichte vloeren zijn, door een door het bevoegd gezag erkende deskundige een geldige PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening afgegeven te zijn. De verklaring moet worden bewaard in het in voorschrift 8.3.1 genoemde milieu-logboek. 2.5.10 Indien tijdens een interne controle, zoals bedoeld in de PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening, gebreken aan de vloeistofdichte constructie worden vastgesteld dient de constructie te worden hersteld op aanwijzing van een onafhankelijke deskundige, die de constructie na herstel conform CUR/PBV-aanbeveling 44 herkeurt; van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de vloeistofdichte constructie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek. 2.5.11 Vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembelastende (afval)stoffen moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld. 2.5.12 Vloeistofdichte opvangvoorzieningen (bv. lekbakken) moeten zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, maar ten minste 4 maal per jaar visueel worden gecontroleerd op gebreken die afbreuk doen aan de vloeistofdichtheid van de voorziening. De resultaten van deze visuele inspecties moeten worden bewaard in het in voorschrift 8.3.1 genoemde milieulogboek. 2.5.13 Indien de in voorschrift 2.5.11 bedoelde verpakkingen buiten zijn opgeslagen moeten voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat regenwater in de vloeistofdichte lekbakconstructie kan geraken. 2.5.14 Ongereinigde, lege emballage, met stoffen als bedoeld in voorschrift 2.5.11, moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage. Provincie Utrecht 8 Gemeente Loenen

2.6 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan Hergebruik 2.6.1 Van binnen de inrichting afkomstige afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort gescheiden verzameld, bewaard en afgevoerd worden. Gevaarlijk afval 2.6.2 De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende groepen zoals opgenomen in bijlage 4 dienen gescheiden te worden verzameld, gescheiden te worden bewaard en gescheiden te worden afgevoerd. De opslagmiddelen moeten voldoen aan het in voorschrift 7.1.9 gestelde. 2.6.3 De in voorschrift 2.6.2 genoemde gevaarlijke afvalstoffen dienen overeenkomstig het gestelde in paragraaf 7.1 van deze vergunning opgeslagen te worden. 2.7 Afvalwater Algemeen 2.7.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur, en b. de verwerking van rioolslib, verwijderd uit het openbaar riool, niet wordt belemmerd. 2.7.2 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: - stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken; - stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; - grove afvalstoffen, evenals snel bezinkende stoffen met een korreldiameter van meer dan 0,75 millimeter. 2.7.3 Bedrijfsafvalwater mag niet in een openbaar riool worden gebracht als dat water meer dan 20 mg/l aan minerale olie in enig steekmonster bevat, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2. 2.7.4 Bedrijfsafvalwater, waarin zich ten minste één verontreinigende stof bevindt of kan bevinden waarvoor een concentratiegrenswaarde geldt, moet voor vermenging met ander (bedrijfsafval)water door een goed toegankelijke controlevoorziening worden geleid, die zodanig is uitgevoerd dat op eenvoudige wijze representatieve watermonsters kunnen worden genomen. 2.7.5 In de vloeren van het kca-depot mogen geen schrobputjes (aangesloten op het rioolstelsel) aanwezig zijn. Aanvullende eisen voor afvalwater afkomstig van de wasplaats en opslag/ontwatering van veegvuil 2.7.6 Afvalwater afkomstig van de wasplaats en de opslag/ontwateringsplaats voor veegvuil moet voordat het in het openbaar riool wordt gebracht door een slibvangput en een olieafscheider worden geleid. Provincie Utrecht 9 Gemeente Loenen

2.7.7 De slibvangput en de olieafscheider waardoor het afvalwater van de wasplaats en de opslag/ontwateringsplaats voor veegvuil wordt geleid moeten: - doelmatig werken, en - altijd voor controle bereikbaar zijn. 2.7.8 Een slibvangput en de olieafscheider waardoor het afvalwater van de wasplaats en de opslag/ontwatering van veegvuil, wordt geleid moeten zo vaak als nodig, maar ten minste éénmaal per jaar worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd; een schriftelijk bewijs van de reinigingen en controles moet worden bewaard in het in voorschrift 8.3.1 genoemde milieulogboek. 2.7.9 De slibvangput en de olie-afscheider moeten voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089 (1990/C2:1993) / NEN- EN 858-1 / NEN-EN 858-2 en aan de middels ministeriële regeling Regeling slibvangputten en vet- of olieafscheiders gegeven voorschriften. 2.7.10 Als voor de slibvangput en de olie-afscheider geen kwaliteitsverklaring is verstrekt door een instelling, die door de Raad van Accreditatie is gecertificeerd, moet vergunninghoudster ten genoege van het bevoegd gezag hebben aangetoond dat het effluent van slibvangput en olie-afscheider voldoet aan de kwaliteitseisen, die met de toepasselijke norm NEN 7089/NEN-EN 858-1/NEN-EN 858-2 bereikt zouden zijn. 3 Verruimde reikwijdte 3.1 Energiebesparing 3.1.1 Het energieverbruik dient per jaar, per energiedrager (gas, elektriciteit) geregistreerd te worden. Deze gegevens dienen bewaard te worden in het in voorschrift 8.3.1 genoemde logboek. 3.1.2 Het waterverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. Deze gegevens dienen bewaard te worden in het in voorschrift 8.3.1 genoemde logboek. 4 Specifieke bedrijfsonderdelen/ installaties 4.1 Elektrische installatie 4.1.1 De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. 4.1.2 De elektrische installatie in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en het elektrisch materieel aan NEN-EN-IEC 60079-7 en de NEN-EN 50.014 tot en met 50.018, 50.020 en 50.028. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden. 4.2 Stookinstallatie (gas) 4.2.1 Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt; binnen een inrichting mogen geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand. Provincie Utrecht 10 Gemeente Loenen

4.2.2 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste éénmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten; beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden. 4.2.3 Afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en zijn aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas, en zodanig dat zij onder alle omstandigheden te bedienen zijn. 4.2.4 Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd of zodanig zijn aangebracht dat hiervoor niet behoeft te worden gevreesd. 5 Materiaalopslag van gemeentelijke uitvoerende diensten 5.1 Stalling voertuigen 5.1.1 De vloer waarop voertuigen, machines en werktuigen worden gestald moet zodanig zijn uitgevoerd dat eventuele gemorste en/of gelekte (vloei)stoffen snel en volledig verwijderd kunnen worden. 5.1.2 Bij stalling van voertuigen, machines en werktuigen waarvan gezien de aard of de staat van onderhoud lekkage niet onwaarschijnlijk is moeten voorzieningen (plaatsen van lekbakken of plaatsing op een overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44 goedgekeurde vloeistofdichte vloer overeenkomstig het gestelde in paragraaf 2.5) getroffen worden om bodemverontreiniging als gevolg van deze lekkages te voorkomen. 5.2 Opslag bestrijdingsmiddelen 5.2.1 Bestrijdingsmiddelen en ongereinigde ledige verpakkingen daarvan mogen uitsluitend zijn opgeslagen in een daartoe bestemde kast. In de kast mag niet meer dan 400 kg van die middelen zijn opgeslagen. 5.2.2 De kast moet van een deugdelijke constructie zijn, doelmatig zijn ingericht en in goede staat van onderhoud verkeren. 5.2.3 De kast moet doelmatig op de buitenlucht zijn geventileerd. 5.2.4 In de kast mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht. 5.2.5 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten zijn opgesteld in of boven een lekbak. 5.2.6 De bestrijdingsmiddelen moeten droog en koel worden bewaard; binnen een afstand van ten minste 2 m van de kast mogen geen vuur en/of oppervlakken met een temperatuur van meer dan 350 0 C Celsius of licht ontvlambare stoffen aanwezig zijn. Provincie Utrecht 11 Gemeente Loenen

5.2.7 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten gescheiden van vaste bestrijdingsmiddelen zijn opgeslagen; onderlinge vermenging van de bestrijdingsmiddelen en beschadigingen van de verpakkingen moeten worden voorkomen; gemorste bestrijdingsmiddelen moeten direct worden opgeruimd; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen en vaatwerk aanwezig zijn. 5.2.8 De toegangsdeur van de kast dient buiten de tijd dat hier door een bevoegd persoon bestrijdingsmiddelen worden ingezet of uitgehaald met een deugdelijk slot zodanig te zijn afgesloten dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend. 5.2.9 Op de toegangsdeur van de kast moet duidelijk leesbaar het opschrift "BESTRIJDINGSMIDDELEN" zijn aangebracht, alsmede een afbeelding van een doodshoofd van ten minste 60 mm hoog. 5.2.10 Nabij de kast moet een blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg. 5.3 Zoutopslag 5.3.1 Zout mag uitsluitend worden opgeslagen in een speciaal voor deze opslag bestemde voorziening, die bestand is tegen de inwerking van zout. De opslagvoorziening moet zodanig zijn afgedekt of overkapt dat regenwater niet in contact met het zout kan komen. 5.3.2 Verspreiding van zout buiten de opslagvoorziening dient voorkomen te worden. Eventueel gemorst zout dient direct opgeruimd te worden. 5.3.3 Het lossen en verplaatsen van zout moet zodanig geschieden dat zo weinig mogelijk zout buiten de voorziening kan geraken. 6 Onderhoud van apparatuur en materialen 6.1 Werkplaats 6.1.1 In de werkplaats mag uitsluitend onderhoud aan kleine apparatuur uitgevoerd worden. 6.1.2 De in voorschrift 2.5.4 genoemde vloeistofdichte vloer moet zodanig gedimensioneerd zijn dat alle werkzaamheden waarbij bodembedreigende vloeistoffen worden gebruikt of kunnen vrijkomen boven de vloer kunnen plaatsvinden. 6.1.3 Oliën, vetten of water mogen niet van de vloer van de werkplaats naar buiten worden geveegd of geschrobd. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. 6.1.4 Indien in de werkplaats zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen zijn opgeslagen of worden gebruikt is roken en open vuur verboden. 6.1.5 De werkplaats moet zodanig worden geventileerd dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen of dampen die ontstaan bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren. 6.1.6 Werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt mogen niet worden verricht aan of in de onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir of andere delen van een motorvoertuig die brandstof bevatten. 6.1.7 In de werkplaats alsmede in enig ander gebouw van de inrichting mogen, met uitzondering van het vullen met een brandstof die in de categorie brandbare vloeistof (bv. diesel) valt, geen brandstofreservoirs van motorvoertuigen worden bijgevuld. De brandstofreservoirs van motorvoertuigen moeten, behoudens tijdens aan deze reservoirs te verrichten werkzaamheden, goed zijn gesloten. Provincie Utrecht 12 Gemeente Loenen

6.2 Opslag gevaarlijke stoffen 6.2.1 Gevaarlijke stoffen (verven, oplosmiddelen, etc.) moeten, met uitzondering van de werkvoorraden (dagelijks benodigde hoeveelheid) welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften uit de hoofdstukken 6, 7 en 11 uit de CPR 15-1. De voorschriften opgenomen in de paragrafen 11.5 en 11.6 uit de genoemde richtlijn zijn niet van toepassing. 6.3 Opslag werkvoorraden 6.3.1 Werkvoorraden bestaande uit vloeistoffen die de bodem kunnen verontreinigen moeten in een vloeistofdichte lekbakconstructie zijn geplaatst, die bestand is tegen de opgeslagen (vloei)stoffen. Deze lekbak moet ten minste de inhoud van het grootst aanwezige vat vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige vaten kunnen bevatten. 6.3.2 Indien er (vloei)stof in de lekbak is gemorst, moet deze zo snel mogelijk na constatering worden opgeruimd. Hiertoe moet in of nabij de opslagplaats voldoende absorptiemateriaal aanwezig zijn. 6.3.3 Lege, niet gereinigde, vaten moeten worden bewaard als volle vaten. 6.3.4 Indien direct uit het vaatwerk vloeistoffen zoals smeerolie, koelvloeistof etc. worden getapt, moet het aftappunt zich boven de lekbak bevinden. 6.4 Gebruik en opslag (bewaring) van gasflessen bestemd voor eigen gebruik Algemeen 6.4.1 In de inrichting mogen geen gasflessen aanwezig zijn, waarvan de goedkeuring niet tijdig, door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige, heeft plaatsgevonden; deze goedkeuring moet blijken uit een op elke gasfles aangebrachte sticker waarop de laatste datum van keuring is vermeld. 6.4.2 Op de buitenzijde van elke gasfles dient aangegeven te zijn met welk gas deze gevuld is. 6.4.3 Gasflessen moeten zodanig zijn opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan. 6.4.4 Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen. 6.4.5 Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "defect" respectievelijk "lek"; ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand- en explosiegevaar, dan wel verstikkingsgevaar te voorkomen. Gebruik van gasflessen 6.4.6 Gasflessen die niet aan een vaste plaats zijn gebonden, moeten buiten werktijd op een vaste plaats zijn ondergebracht. 6.4.7 Leidingen, toebehoren en pakkingmateriaal moeten mechanisch voldoende sterk zijn, bestand zijn tegen de optredende druk en temperatuur en geschikt zijn voor het te transporteren gas. Provincie Utrecht 13 Gemeente Loenen

6.4.8 Leidingen en toebehoren moeten zodanig zijn gedimensioneerd, dat bij de te verwachten maximumbelasting van de installatie, het drukverlies en de gassnelheid gelimiteerd blijven tot waarden waarbij de goede regeling van de gasdruk of de juiste werking van de gebruikstoestellen is gewaarborgd. 6.4.9 De afsluiter van een gasfles die niet in gebruik is moet gesloten zijn. 6.4.10 Afsluiters moeten goed bereikbaar zijn. Aanvullende eisen voor mobiele lasapparatuur 6.4.11 Niet aan een vaste plaats gebonden lasapparatuur moeten buiten werktijd op een vaste plaats aanwezig zijn. 6.4.12 De gasflessen mogen niet horizontaal liggen en moeten zijn geplaatst op een laswagen. 6.4.13 De laswagen moet tenminste aan de volgende eisen voldoen: a. zowel tussen de flessen als tussen de handvaten en de flessen moet een brandscherm (bijv. een stalen scherm) zijn aangebracht; b. het brandscherm moet breder zijn dan de flessen en buiten de flessen uitsteken en ook hoger zijn dan de kop van de flessen. c. elke fles moet op dusdanige wijze worden vastgezet dat bij het plaatsen of verwijderen van een fles de andere fles niet kan omvallen; d. omdat de slangen niet gebundeld over de kop van de fles of reduceertoestel mogen hangen moet een voorziening aanwezig zijn voor het ophangen van de slangen (bijv. een zogenaamd slangenzadel). 6.5 Wasplaats 6.5.1 Het reinigen van machines, motorvoertuigen of onderdelen daarvan en/of andere materialen mag in de inrichting uitsluitend geschieden op een wasplaats die zodanig is ingericht, dat tijdens de reinigingswerkzaamheden geen water, nevel of vuil buiten de wasplaats kan geraken; de vloer van de wasplaats moet afwaterend zijn gelegd naar schrobputjes of naar een verzamelgoot die zijn/is aangesloten op de bedrijfsriolering. 6.5.2 Het gebruik van reinigingsmiddelen of ontvetters die de goede werking van de in voorschrift 2.7.6 genoemde olieafscheider belemmeren, is niet toegestaan. 6.5.3 Veegvuil, oliën, vetten, modder, water etc. mogen niet over de rand van de vloer van de wasplaats geraken, worden geveegd of geschrobd. 7 Opslag afvalstoffen 7.1 Opslag van klein chemisch afval (kca) Algemeen 7.1.1 Kca moet worden opgeslagen in een speciaal voor deze opslag bestemde ruimte(n). 7.1.2 In de inrichting mag maximaal 10 ton kca opgeslagen worden. Provincie Utrecht 14 Gemeente Loenen

Onverenigbare combinaties 7.1.3 Gevaarlijke stoffen die met elkaar kunnen reageren en waardoor gevaarlijke gassen of dampen of gevaarlijke situaties zoals explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen of excessieve warmteontwikkeling kunnen ontstaan, moeten gecompartimenteerd, afzonderlijk van elkaar, waterdicht van elkaar geïsoleerd en niet boven of onder elkaar worden opgeslagen; hierbij moeten niet alleen vloeistoffen of de vaste stoffen beschouwd worden, maar ook of dampen en gassen, die van deze vloeistoffen of vaste stoffen afkomstig kunnen zijn en die met elkaar een of meer van de genoemde effecten kunnen veroorzaken. 7.1.4 Het eerste uitgangspunt voor compartimentering is een minimale verdeling in twee compartimenten, waarbij deze compartimenten altijd bouwkundig moeten worden gescheiden. Deze compartimenten bevatten respectievelijk (licht) ontvlambaar (Cat. III en cat. IV, bijlage 4) en overig materiaal. Binnen elk compartiment dient vervolgens overeenkomstig de indeling uit bijlage 4 een verdere onderverdeling te worden aangebracht. Tevens blijven de passages uit voorschrift 7.1.3 en het gestelde in voorschrift 7.1.5 van kracht. Indien kleinverpakkingen in een bulkverpakking worden samengebracht behoeven er geen aparte opvangvoorzieningen per categorie aanwezig te zijn. 7.1.5 In aanvulling op het gestelde in de voorschriften 7.1.3 en 7.1.4 is het niet toegestaan de volgende stoffen/materialen gezamenlijk in één compartiment van het opslaggebouw op te slaan: a. zuren en logen; b. zuren en chloriet- of hypochlorietoplossingen; c. salpeterzuur bij mierenzuur, azijnzuur of formaldehydeoplossingen (formaline); d. zuren bij cyaniden; e. zuren bij sulfiden. 7.1.6 Van stoffen die meer dan één gevaarsaspect bezitten, moet aan de hand van de eigenschappen worden onderzocht welk gevaarsaspect voor wat betreft de veiligheid het belangrijkst is; als compartimentering niet noodzakelijk is, kan opslag plaatsvinden bij stoffen met overeenkomstige eigenschappen en gevaarsaspecten. 7.1.7 Kca behorend tot één van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 4 dient overeenkomstig deze categorie-indeling opgeslagen en afgevoerd te worden. Verpakkingen en etikettering 7.1.8 Binnen de inrichting moet de verpakkingen van de gevaarlijke afvalstoffen zijn geëtiketteerd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en/of de bepalingen uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Bij kleinverpakkingen die zijn samengebracht in een bulkverpakking hoeft alleen de bulkverpakking voorzien te zijn van een juiste etikettering. 7.1.9 De verpakking van gevaarlijke afvalstoffen moet te allen tijde aan het volgende voldoen: a. niets van de inhoud uit de emballage moet kunnen ontsnappen; b. het materiaal van de emballage mag niet door de betreffende stoffen kunnen worden aangetast; c. de emballage moet tegen normale behandeling bestand zijn; d. van goede kwaliteit zijn; e. sterk genoeg zijn om schokken en belastingen te doorstaan die normaal gesproken tijdens het vervoer, laden, lossen en de behandeling kunnen optreden; f. op zodanige wijze zijn vervaardigd en gesloten dat onder normale omstandigheden elk verlies van de inhoud is uitgesloten; Provincie Utrecht 15 Gemeente Loenen

g. er mogen zich geen gevaarlijke resten aan de buitenzijde bevinden; h. voldoende ledige ruimte hebben om er zeker van te zijn dat door uitzetting van de vloeistof noch verlies van de inhoud noch blijvende vervorming van de verpakking plaatsvindt. verpakkingen die voor vervoer op basis Wet vervoer gevaarlijke stoffen zijn toegelaten, worden geacht aan de punten a t/m h te voldoen. Gebruik 7.1.10 Lege, niet gereinigde emballage moet worden opgeslagen als volle. 7.1.11 Emballage mag niet worden gestapeld, tenzij deze emballage geschikt is voor stapelen of hiertoe voorzieningen zijn aangebracht. Dit geldt niet voor kleinverpakkingen, die in een bulkverpakking worden opgeslagen. 7.1.12 Breekbare enkelvoudige emballage mag niet gestapeld worden. 7.1.13 Een stelling voor de opslag van emballage moet bij normaal gebruik voldoende sterk, bestendig en stabiel zijn. 7.1.14 Pallets die worden gestapeld moeten van een deugdelijke constructie zijn; er mogen niet meer dan 3 pallets boven elkaar worden geplaatst. 7.1.15 In de opslagplaats alsmede binnen een afstand van 2 m daarvan mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. 7.1.16 Een toegangsdeur tot een opslagplaats moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel of los voorwerp kunnen worden geopend; een toegangsdeur moet behalve tijdens het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffen zijn afgesloten, tenzij de toegangsdeur verbinding geeft met een sorteerruimte; een toegangsdeur moet naar buiten opendraaien. Vluchtdeuren moeten van binnenuit geopend kunnen worden zonder gebruik te maken van een sleutel of een los voorwerp. Een als vluchtweg bedoelde uitgang moet zijn voorzien van het opschrift nooduitgang. Instructie, voorlichting en organisatorische maatregelen 7.1.17 Bij de opslagplaats moet een duidelijke leesbare instructie zijn aangebracht van de veiligheidshandelingen, de te gebruiken middelen, de eerste hulp bij ongevallen en een alarmregeling. 7.1.18 Door de bedrijfsleiding moet een aantal personen aangewezen zijn die toegang hebben tot de opslagplaats. Deze personen moeten voldoende op de hoogte zijn van de aard en de gevaarsaspecten van de opgeslagen stoffen, over de veiligheidshandelingen en de te gebruiken middelen bij onvoorziene omstandigheden. Deze personen moeten hieromtrent geïnstrueerd zijn en in het bezit zijn van een geldig certificaat waaruit blijkt dat met goed resultaat de cursus depothouder is gevolgd. 7.1.19 In de inrichting moet een overzicht aanwezig zijn waarin vermeld is hoeveel gevaarlijke afvalstoffen in het kca-depot aanwezig zijn; hierbij kan volstaan worden met vermelding van uitsluitend de bulkhoeveelheden overeenkomstig de categorie-indeling uit bijlage 4. Tevens dient binnen de inrichting van elke opslagplaats een overzicht aanwezig te zijn van de hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen die gemiddeld per compartiment (bepaald op grond van een logistieke analyse) en de maximale hoeveelheid per categorie in een compartiment worden opgeslagen. De plaats waar de in dit voorschrift bedoelde overzichten binnen de inrichting bewaard worden dient in overleg met de brandweer bepaald te worden. Provincie Utrecht 16 Gemeente Loenen

7.1.20 De opslagplaats moet regelmatig worden gecontroleerd op lekkages of beschadiging van de aanwezige emballage. Veiligheidssignalering 7.1.21 Bij de compartimenten, alsmede aan de buitenzijde van een opslagplaats moeten waarschuwingsborden worden geplaatst, die het gevaar van de opgeslagen stoffen aanduiden; op daartoe geschikte plaatsen moeten zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen (cat. III en cat. IV; bijlage 4), de pictogrammen 'VUUR, OPEN VLAM EN ROKEN VERBODEN' en 'BRANDGEVAAR'; b. voor wat betreft de opslag van oxiderend werkende stoffen of bijtende stoffen (cat I en cat II; bijlage 4) de pictogrammen 'CORROSIEGEVAAR' en 'VUUR, OPEN VLAM EN ROKEN VERBODEN'; c. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen (cat. V; zie bijlage 4) het pictogram 'VERGIFTIGINGSGEVAAR' en 'VERBODEN TE ROKEN'; de veiligheidssymbolen moeten zijn uitgevoerd en duidelijk zichtbaar zijn aangebracht overeenkomstig NEN 3011. Melding van incidenten 7.1.22 Incidenten van enige omvang waarbij gevaarlijke (afval)stoffen zijn betrokken moeten direct worden gemeld bij de bevoegde instanties; hiertoe moet ten minste bij de telefoon van de verantwoordelijke persoon zoals genoemd in voorschrift 7.1.18 een lijst met relevante instructies en telefoonnummers op een duidelijk zichtbare plaats zijn aangebracht; er moeten onmiddellijk de nodige maatregelen worden getroffen om de schadelijke gevolgen te beperken. Ontvangst-/sorteerruimte 7.1.23 Sorteer- en/of ompakwerkzaamheden mogen niet plaatsvinden in de opslagruimte (n) van het depot. Het sorteren/ompakken van de afvalstoffen dient plaats te vinden in een speciaal daarvoor ingerichte sorteerruimte. 7.1.24 De ontvangst-/sorteerruimte moet overkapt zijn en voldoende bescherming bieden tegen weersinvloeden. 7.1.25 De wanden, deuren en het dak van de ontvangst-/sorteerruimte moeten een brandwerendheid hebben van minimaal 30 minuten. 7.1.26 In afwijking van voorschrift 7.1.25 hoeven de wanden, deuren en het dak van de ontvangst-/sorteerruimte geen brandwerendheid van minimaal 30 minuten te bezitten indien: - maximaal 100 kg/liter kca/kga (incl. volledige inhoud van de verpakkingseenheden) aanwezig is in de sorteerruimte; en - geen opslag plaatsvindt in de sorteerruimte; en - de sorteerruimte aan het eind van elke dag leeg is; en - geen overschenkactiviteiten plaatsvinden m.u.v. het overschenken van afgewerkte olie. 7.1.27 De ontvangst-/sorteeruimte moet doelmatig (natuurlijk en/of mechanisch) op de buitenlucht zijn geventileerd. 7.1.28 Deuren inclusief vluchtdeuren moeten op eenvoudige wijze kunnen worden geopend en naar buiten draaien. Provincie Utrecht 17 Gemeente Loenen

Opslaggebouw 7.1.29 Als in het depot meer dan 1.000 kg of liter gevaarlijke afvalstoffen wordt bewaard en bovendien de wanden en de deur van het opslaggebouw een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten en de dakconstructie een brandwerendheid bezit van ten minste 30 minuten, moet het opslaggebouw zijn gelegen op ten minste 3 meter van de erfscheiding en op ten minste 5 meter van een tot de inrichting behorend gebouw. 7.1.30 De in voorschrift 7.1.29 genoemde afstanden mogen worden teruggebracht naar 0 meter als: a. op de erfscheiding een wand aanwezig is met een hoogte van ten minste 2 meter, die is vervaardigd van onbrandbaar materiaal met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten; b. de wand moet aan weerszijden van het opslaggebouw een lengte hebben van ten minste 2 meter, horizontaal gemeten vanaf het opslaggebouw; c. de wanden van het tot de inrichting behorende gebouw een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten, gemeten binnen de verticale projectie van het opslaggebouw op de wand, alsmede binnen een afstand van deze projectie van ten minste 2 meter horizontaal en ten minste 4 meter verticaal. d. indien aangetoond is dat de maximale stralingsintensiteit op een ander gebouw of op de erfscheiding niet meer bedraagt dan 15 kw/m2. 7.1.31 Het terrein moet binnen de in voorschrift 7.1.29 en 7.1.30 genoemde afstanden vrij worden gehouden van brandbare materialen; eventuele begroeiing moet worden kortgehouden. 7.1.32 Indien er geen toezicht aanwezig is dienen de opslagruimten afgesloten te zijn en mag de ontvangst-/sorterruimte niet vrij toegankelijk zijn voor publiek. Compartimentering 7.1.33 Compartimentering van ruimten voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen die op grond van voorschrift 7.1.3 t/m 7.1.5 gescheiden moeten worden opgeslagen, moet geschieden door middel van het aanbrengen van scheidingswanden of door het aanbrengen van een opslagvrije strook van ten minste 2 meter breed. 7.1.34 Een scheidingswand moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal en voldoende bestand zijn tegen de opgeslagen stoffen. 7.1.35 Scheidingswanden tussen compartimenten bestemd voor de opslag van (licht) ontvlambare stoffen en compartimenten voor de opslag van stoffen van andere klassen of voor andere doeleinden, moeten een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten. 7.1.36 Een scheidingswand tussen compartimenten bestemd voor de opslag van niet brandbare gevaarlijke afvalstoffen onderling en ruimten voor andere doeleinden moet een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten. 7.1.37 In afwijking van het gestelde in voorschrift 7.1.36 moet een scheidingswand van een compartiment bestemd voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen die bij brand gevaarlijke verbindingen kunnen vormen en/of emitteren een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten. 7.1.38 Voor buitenwanden van een compartiment gelden dezelfde eisen als voor de scheidingswanden. 7.1.39 Elk compartiment moet van een afzonderlijke vloeistofdichte lekbak zijn voorzien. Provincie Utrecht 18 Gemeente Loenen

7.1.40 De ten behoeve van compartimentering aangebrachte voorzieningen moeten zodanig zijn ingericht dat daarin geen contact mogelijk is tussen gevaarlijke afvalstoffen die gescheiden moeten worden opgeslagen. Constructie 7.1.41 Het opslaggebouw moet zijn opgetrokken zonder verdiepingen. 7.1.42 In de vloer mogen zich geen openingen bevinden die in directe verbinding staan met een riolering; voor het opvangen van bij lekkage vrijkomende vloeistof mag de vloer iets beneden het maaiveld liggen. 7.1.43 Van een opslaggebouw moeten de wanden zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal; een opslaggebouw mag aan ten hoogste één zijde grenzen aan een ander gebouw of muur met inachtneming van voorschrift 7.1.30. Indien in het gebouw brandbare vaste stoffen of brandbare vloeistoffen worden bewaard mag dit gebouw slechts van buitenaf toegankelijk zijn, met uitzondering van één doorlaatopening, die een rechtstreekse verbinding geeft met een aangrenzende ontvangst-/sorteeruimte. 7.1.44 De vloer, de wanden en eventuele deurdrempels in een opslaggebouw moeten een vloeistofdichte lekbak vormen. 7.1.45 In een opslaggebouw en in elk compartiment daarvan, waarin meer dan 2500 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, moeten zich twee deuren bevinden die zo mogelijk in twee tegenover elkaar gelegen wanden zijn aangebracht. 7.1.46 Een opslaggebouw of elk lokaal daarvan moet zijn voorzien van een doelmatige ventilatie-inrichting, die niet ongewild buiten werking kan worden gesteld; als wordt gekozen voor natuurlijke ventilatie, dan moet aan het volgende worden voldaan: a. de ventilatie-openingen moeten rechtstreeks aangesloten op de buitenlucht en (diagonaalsgewijs) zijn aangebracht in tegenoverliggende wanden of in het dak (door middel van kokers) en wel bij het hoogste punt en bij de vloer; b. de totale oppervlakte van de openingen moet 0,5% van het vloeroppervlak bedragen; c. elk rooster moet een luchtdoorlatend oppervlak van ten minste 1 dm2 hebben; d. waar nodig moeten doeltreffende voorzieningen zijn aangebracht om te voorkomen dat door de ventilatie-openingen ontsteking van buitenaf kan plaatsvinden; als gebruik wordt gemaakt van mechanische ventilatie, dan moet deze voldoende zijn om de lucht binnen het opslaggebouw vier maal per uur te verversen. 7.1.47 In het opslaggebouw waar de (licht) ontvlambare gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen (Cat. III en cat. IV, bijlage 4) moet een met opzet aangebrachte zwakke plaats aanwezig zijn die bij een onverhoopte in het opslaggebouw plaatsvindende explosie bezwijkt met het in stand houden van de rest van de constructie van het gebouw; een zwakke plaats moet zodanig zijn gesitueerd dat het bezwijken hiervan in geval van een explosie geen gevaar of schade voor de omgeving met zich meebrengt. 7.1.48 Deuren en luiken met een brandwerende functie moeten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen gesloten zijn en in de geopende stand slechts kunnen worden vastgezet door middel van een voorziening die de deuren of luiken automatisch laat sluiten zodra een toestand intreedt, waarin deze hun brandwerende functie moeten vervullen. Vluchtwegen moeten altijd van binnenuit kunnen worden geopend. Provincie Utrecht 19 Gemeente Loenen

7.1.49 Ventilatie- of luchtverwarmingskanalen evenals ventilatieopeningen of ventilatieroosters moeten ter plaatse van de doorvoeringen door wanden, vloeren of plafonds, waaraan in deze vergunning brandwerendheidseisen zijn gesteld, zijn voorzien van een doelmatige brandklep, tenzij deze kanalen zodanig zijn uitgevoerd dat deze aan de voornoemde eisen van brandwerendheid voldoen, dan wel daaraan geen afbreuk doen; De brandklep moet automatisch sluiten zodra een toestand intreedt, waarin deze zijn brandwerende functie moet vervullen. Externe veiligheid 7.1.50 De opslagruimten waar opslag van (licht) ontvlambare gevaarlijke afvalstoffen (Cat. III en cat. IV, bijlage 4) plaatsvindt worden geclassificeerd als zone 2 als bedoeld in de NPR 7910-1 "Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; Deel 1: Gasontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10". De elektrische installatie in deze ruimten moet voldoen aan gestelde in voorschrift 4.1.2 van deze vergunning. 7.1.51 De verwarming van de opslagruimten waar opslag van (licht)ontvlambare gevaarlijke afvalstoffen (Cat. III en Cat. IV, bijlage 4) plaatsvindt en ruimten die hiermee in directe verbinding staan of kunnen worden gebracht, mag slechts geschieden door verwarmingstoestellen waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden gebracht met bedoelde ruimte(n) en waarvan de delen, die in direct contact staan met bedoelde ruimte(n), geen hogere oppervlaktetemperatuur hebben dan 250 C. 7.1.52 Het openen en sluiten van metalen vaten bestemd voor de opslag van brandbare vloeistoffen moet worden uitgevoerd met vonkvrij gereedschap. 7.1.53 Indien in het gevaarlijk afvalstoffendepot andere werkzaamheden moeten worden uitgevoerd anders dan die verband houden met de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, dienen aan de personen die deze werkzaamheden uitvoeren, door een persoon als bedoeld in voorschrift 7.1.18, de noodzakelijke instructies met het oog op een veilige uitvoering van de werkzaamheden gegeven te worden. 7.1.54 Indien in het gevaarlijk afvalstoffendepot verlichting aanwezig is dan dient tevens noodverlichting aanwezig zijn. 7.1.55 Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in het gevaarlijk afvalstoffen depot dient een intern noodplan te zijn opgesteld om in geval van brand een goede bestrijding mogelijk te maken. Van het intern noodplan moeten tenminste twee afschriften binnen de inrichting aanwezig zijn. Het plan moet ter inzage liggen op een plaats binnen de inrichting welke in overleg met de brandweer bepaald is. Het plan dient de volgende onderdelen te bevatten: a. de waarschuwingsprocedure bij brand, intern en extern; de instanties en personen die moeten worden gewaarschuwd en de wijze waarop deze instanties en personen snel bereikbaar zijn; b. aanvalsplan en ontruimingsplan; c. een rooster, waarin degenen vermeld zijn die belast zijn met: - de waarschuwingsprocedure; - het treffen van de in eerste instantie vereiste maatregelen; d. een opslagplan; dit plan moet ten minste vermelden: - de aard, de maximale en gemiddelde hoeveelheden en de opslaglocaties inzake gevaarlijke stoffen en ongevaarlijke stoffen; - de uitrusting, die aanwezig is voor de bestrijding van de bij brand vrijkomende giftige dampen, zoals speciale blusmiddelen, gasmaskers, etc. en de plaats(en) waar deze materialen zich bevinden; Provincie Utrecht 20 Gemeente Loenen