Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520)

Vergelijkbare documenten
Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2013/AR/1990, 17 januari 2017 (rolnr : 2013/AR/1990)

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

Hof van Cassatie van België

Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd (rolnr : 2014/AR/270)

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Citeerwijze: NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 23 september 2014, IEFbe 1465 (K.J. tegen Belgische Staat)

Hof van Cassatie van België

Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd (rolnr : 2014/AR/972)

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

VONNIS 17/3178/A Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Gent d.d

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart Rol nr A - Aanslagjaar 1994

Hof van beroep Antwerpen

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

De vestiging en de invordering van de inkomstenbelastingen

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/15 OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 18 MAART DE KAMER Arbeidsongeval Op tegenspraak Definitief + verzending naar de Arbeidsrechtbank te Tongeren

Hof van Cassatie van België

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout

In zake: 2010/AR/3198

Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, TWEEDE KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest gewezen: Zitting van:

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

, weduwe van de heer. wonende te Zele, te Zele, wettelijke erfgenaam van de. heer, wonende te ZeleJ

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 5 oktober Rol nr 2001-ar Aanslagjaren 1994 tot 1996

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling leper

, geboren te op ' met ondernemingsnummer ~ wonende te. eisende p a r tij: vertegenwoordigd door mr te

Hof van beroep Antwerpen. Arrest

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout

Hof van beroep Antwerpen

Hof van beroep Antwerpen

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

Hof van Cassatie van België

Rolnummer: 21 Nummer van het arrest: A2 van 28 november 2002 ARREST. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën,

Instantie. Onderwerp. Datum

2) Mevrouw M. K, - geïntimeerde sub 2 - in persoon aanwezig

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

Instelling. Onderwerp. Datum

HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN Arrest van 15 oktober Rol nr 2001/AR/ 328

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

Rechtspraak - Procedure Inkomstenbelastingen - Indiciaire taxatie - Willekeurige afrekening Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520) De Fiscale Koerier 2016/877 Inkomstenbelastingen - Indiciaire taxatie - Willekeurige afrekening. In casu had de Administratie het totaal van de tijdens het belastbaar tijdperk gedane stortingen op de zichtrekening van de belastingplichtige, aangemerkt als 'te verantwoorden'. Van dat totaal had zij vervolgens (bij wijze van 'verantwoording') het beginsaldo van de zichtrekening in mindering gebracht, alsook de verkoopsom van een onroerend goed en werkloosheidsvergoedingen. Het resultaat merkte zij aan als een indiciair tekort. Volgens het Antwerpse hof kan dat niet. Tekenen en indiciën worden gevormd door uitgaven, bestedingen en vermogensaangroei binnen een belastbaar tijdperk, waarbij deze uitgaven, bestedingen en aangroeien moeten steunen op vaste en onbetwistbare feiten. In casu heeft de Administratie louter een optelsom gemaakt van alle inkomende bedragen op de zichtrekening, en dit bedrag in de vermogensbalans geplaatst onder 'te verantwoorden'. De inkomende bedragen op een zichtrekening zijn evenwel geen geldige tekenen en indiciën gevormd door uitgaven, bestedingen, investeringen en vermogensaangroei binnen een belastbaar tijdperk. De hogere graad van gegoedheid volgt niet ipso facto hieruit. Een aanslag van ambtswege gebaseerd op deze indiciën is willekeurig en moet worden vernietigd. (Art. 341 WIB 92). M.J., wonende te (...) eiser in hoger beroep, vertegenwoordigd door Mr. COUDIJZER Dirk, advocaat te 2100 DEURNE (ANTWERPEN), Stalinsstraat 77 tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 25 juni 2014 tegen DE BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Financiën, 1000 BRUSSEL, Wetstraat 12, in de persoon van de Minister van Financiën, vertegenwoordigd door de Gewestelijk directeur van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie, waarvan de burelen gevestigd zijn te 2000 ANTWERPEN, Italiëlei 4 bus 5 verweerder in hoger beroep, De heer Op de Beeck Geert. Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd waaronder het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste Antwerpen, afdeling Antwerpen van 25 juni 2014, betekend op verzoek van de Belgische Staat aan eiser in hoger beroep op 22 augustus 2014, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep neergelegd ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 22 september 2014, waarbij een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep wordt ingesteld. 1. Voorafgaande feiten en procedure 1/6

1.1. Voorwerp van de betwisting De betwisting heeft betrekking op de aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2008, kohierartikel 704353922, voor een te betalen bedrag van 143.637,32 euro. 1.2. Aanslag en bezwaar Eiser in hoger beroep diende voor aanslagjaar 2008 een tijdige en geldige aangifte in de personenbelasting in. Hieruit bleek dat de inkomsten voor 2007 bestonden uit een werkloosheidsvergoeding (12.848,65 euro) en achterstallen (919,22 euro). Door de Procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen werd op 11/09/2008 toelating verleend tot inzage en het nemen van afschrift van het strafdossier inzake M.J. (notitienummer AN 27.97.680-08). Het parket te Antwerpen had dit strafdossier geopend naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd door de Cel voor Financiële Informatieverwerking. In dat onderzoek werden verdachte verrichtingen vastgesteld op de zichtrekening in EUR nr. 320-0508738-43 op naam van M.J. Tijdens het inkomstenjaar 2007 werd er op die zichtrekening een totaal bedrag van 378.325,14 euro gestort. Bij bericht van wijziging van 05/11/2009 deelde de belastingadministratie aan eiser in hoger beroep mee de inkomsten en andere gegevens te moeten wijzigen die eiser in hoger beroep in zijn aangifte voor aanslagjaar 2008 had vermeld of schriftelijk had erkend. De belastingadministratie maakte toepassing van artikel 341 WIB 92 en stelde dat eiser in hoger beroep gedurende het belastbaar tijdperk 2007 een hogere graad van gegoedheid bezat dan bleek uit de aangifte en dit vermoeden werd gevormd door de stortingen op de zichtrekening. Er werd een indiciair tekort vastgesteld van 182.621,65 euro. Tevens werd een belastingverhoging van 50 % aangekondigd wegens bedrieglijk opzet dat bleek uit de verhouding van de aangegeven inkomsten tegenover de niet aangegeven inkomsten namelijk 7,10 %. Eiser in hoger beroep antwoordde niet binnen de door de wet gestelde termijn op voormeld bericht van wijziging. Bij kennisgeving van aanslag van ambtswege van 13/01/2010 deelde de belastingadministratie aan eiser in hoger beroep mee krachtens art. 351 WIB 92 de aanslag ambtshalve te vestigen op het bedrag van de belastbare inkomsten die zij kon vermoeden op grond van de gegevens waarover zij beschikt. De belastingadministratie maakte toepassing van artikel 341 WIB 92 en stelde dat eiser in hoger beroep gedurende het belastbaar tijdperk 2007 een hogere graad van gegoedheid bezat dan bleek uit de aangifte en dit vermoeden werd gevormd door de stortingen op de zichtrekening. Er werd een indiciair tekort vastgesteld van 182.621,65 euro. Tevens werd een belastingverhoging van 50 % aangekondigd wegens bedrieglijk opzet dat bleek uit de verhouding van de aangegeven inkomsten tegenover de niet aangegeven inkomsten namelijk 7,10 %. In het antwoord van eiser in hoger beroep van 25/01/2010 verklaarde de raadsman van eiser in hoger beroep zich niet akkoord met de voorgenomen belastingheffing. Bij kennisgeving van beslissing tot taxatie van 26/05/2010 gaf de belastingadministratie de redenen te kennen waarom er met de opmerkingen van eiser in hoger beroep geen rekening kon gehouden worden. Op 01/06/2010 werd de aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2008 gevestigd conform voormelde kennisgeving van aanslag van ambtswege en beslissing tot taxatie. Bij schrijven van 28/11/2010, ontvangen bij de belastingadministratie op 03/12/2010, tekende de raadsman van eiser in hoger beroep bezwaar aan tegen voormelde aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2008. Bij directorale beslissing van 03/07/2012 werd het bezwaarschrift afgewezen. 1.3. Procedure voor de eerste rechter 2/6

Bij verzoekschrift op tegenspraak neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 05/10/2012 stelde eiser in hoger beroep een vordering in rechte in. Eiser in hoger beroep vorderde: het verzoekschrift ontvankelijk en gegrond te verklaren; in hoofdorde de aanslag in de personenbelasting betreffende aanslagjaar 2008, opgenomen in het kohier van de gemeente Schilde onder artikel 704353922 te vernietigen, dan wel te ontheffen; dienvolgens de teruggave te bevelen van de betaalde belasting in meer moratoriumintresten, wegens nietigheid, minstens de ongegrondheid van de ingekohierde belasting opgenomen onder voormeld kohierartikel; verweerder in hoger beroep te veroordelen tot de kosten van het geding inbegrepen de rechtsplegingsvergoeding. Het bestreden vonnis verklaarde de vordering toelaatbaar doch ongegrond en wees deze af. Eiser in hoger beroep werd veroordeeld tot de kosten van het geding door verweerder in hoger beroep niet begroot en derhalve door de rechtbank niet vereffend. De rechtbank oordeelde dat de door de aanslagambtenaar in aanmerking genomen gegevens, namelijk de stortingen tijdens het inkomstenjaar 2007 op de zichtrekening van eiser in hoger beroep voor een totaal bedrag van 378.325,14 euro, vaststaan en zodoende geldige tekenen en indiciën waren die in toepassing van art. 341 WIB 92 toelieten het bestaan van een hogere graad van gegoedheid te vermoeden en deze sommen wettelijk vermoed worden voort te komen uit belastbare inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de administratie bij toepassing van art. 341 WIB 92 terecht een indiciaire afrekening gemaakt had over het inkomstenjaar 2007 en terecht het indiciair tekort van 182.621,65 euro had belast. Bij gebrek aan antwoord op het bericht van wijziging, besliste de rechtbank dat de administratie eveneens terecht een aanslag van ambtswege gevestigd had nadat de administratie vooreerst op 13/01/2010 een gemotiveerde kennisgeving van aanslag van ambtswege verzonden had. Tevens stond naar het oordeel van de rechtbank vast dat de aanslagambtenaar zich bij de aanslag van ambtswege gesteund had op alle gegevens waarover hij beschikte of kon beschikken zodat er geen sprake van was dat de bestreden aanslag willekeurig was gevestigd. De rechtbank oordeelde verder dat eiser in hoger beroep geenszins aan de hand van positieve en controleerbare gegevens het indiciair tekort had weerlegd en dus faalde in zijn bewijslast. De rechtbank besliste tevens dat niettegenstaande het aanslagbiljet enigszins verwarrend was het ontegensprekelijk vaststond dat dit indiciair tekort niet belast werd als een beroepsinkomen doch wel als een belastbaar inkomen van onbepaalde oorsprong, hetgeen mocht. Tenslotte besliste de rechtbank dat de belastingverhoging van 50 % wettelijk was en bovendien voldoende gemotiveerd was en in redelijke verhouding stond met de gepleegde inbreuken en met de ernst van de feiten en dat er geen reden bestond om uitstel toe te kennen aan eiser in hoger beroep indien de wet in die maatregel zou hebben voorzien. Tegen dit vonnis heeft eiser in hoger beroep bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het hof op 22/09/2014, hoger beroep ingesteld. 1.4. Procedure voor het hof van beroep Eiser in hoger beroep vordert: het hoger beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; in voorkomend geval de aanslag in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2008 en opgenomen in het kohier onder artikel 704353922 te vernietigen minstens te ontheffen, teruggave te bevelen van de overeenkomstige belastingen meer moratoriumintresten; dienvolgens verweerder in hoger beroep te veroordelen tot de gerechtskosten inbegrepen de 3/6

rechtsplegingsvergoeding langs de kant van eiser in hoger beroep begroot op 5.500 euro. Verweerder in hoger beroep besluit tot de ontvankelijkheid doch ongegrondheid van het hoger beroep en dienvolgens eiser in hoger beroep ervan af te wijzen en de kosten ten laste te leggen van eiser in hoger beroep. Ondergeschikt en louter defensief begroot verweerder in hoger beroep de rechtsplegingsvergoeding op het basisbedrag. Ter zitting van 7 maart 2016 gaat verweerder in hoger beroep defensief akkoord met de begroting van de rechtsplegingsvergoeding op 5.500 euro per aanleg. 2. Bespreking 2.1 Tekenen en indiciën Volgens eiser in hoger beroep is het indiciair tekort willekeurig. Het vermoeden van art. 341 WIB 92 kan altijd ingeroepen worden. Zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen mag de raming van de belastbare grondslag gedaan worden volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten (art. 341 WIB 92). De bewijslast van het bestaan en het bedrag van een hogere graad van gegoedheid berust bij de administratie der directe belastingen. Het betreft een weerlegbaar vermoeden van een hogere graad van gegoedheid dan die blijkt uit de aangegeven inkomsten. De administratie mag daarbij niet willekeurig te werk gaan. Zelfs ingeval van aanslag van ambtswege heeft de belastingplichtige steeds het recht om aan te tonen dat de aanslag willekeurig is. Krachtens artikel 341 WIB 92 worden de uitgaven, bestedingen, investeringen en toenamen van vermogen vastgesteld tijdens een belastbaar tijdperk, die zijn aangemerkt als tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, geacht, behoudens tegenbewijs door de belastingplichtige voort te komen van de belastbare inkomsten. Eens de indiciën op wettige wijze zijn vastgesteld, heeft de belastingplichtige de verplichting om door positieve en controleerbare gegevens tegen dit weerlegbaar vermoeden het tegenbewijs te leveren onder meer door aan te tonen dat deze gegoedheid verantwoord kan worden door besparingen uit vorige belastbare tijdperken of het belastbaar tijdperk zelf, vermogensbezit, giften van derden of het bestaan van niet-belastbare inkomsten, teneinde de indiciaire taxatie af te wenden. Als tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, worden beschouwd de tijdens het belastbaar tijdperk vastgestelde uitgaven, beleggingen, investeringen en vermogensaangroei (vgl Cass. 26 april 2001, TFR, 2001, 1141). Door verweerder in hoger beroep werd voor het aanslagjaar 2008 een indiciaire afrekening opgesteld waarbij rekening gehouden werd met een totaal bedrag van 378.325,14 euro aan stortingen op de zichtrekening van eiser in hoger beroep: Te verantwoorden: 378.648,17 euro zijnde alle inkomende bedragen op de zichtrekening van 378.325,14 euro van 01/01/2007-31/12/2007 en bedrijfsvoorheffing van 323,03 euro Verantwoording: 196.026,52 euro zijnde beginsaldo zichtrekening van 658,65 euro, de verkoop onroerend goed van 181.600 euro, werkloosheidsvergoeding van 12.848,65 euro en achterstallen van 919,22 euro. Bijgevolg bedroeg het indiciair tekort volgens de belastingadministratie 182.621,65 euro. Het komt uitsluitend en voorafgaand, vooraleer het tegenbewijs van de belastingplichtige te eisen, de administratie toe het bewijs te leveren van de ingeroepen tekenen of indiciën die de door haar aangevoerde gegoedheid daadwerkelijk aantonen. 4/6

'Tekenen en indiciën' worden gevormd door uitgaven, bestedingen en vermogensaangroei binnen een belastbaar tijdperk, waarbij het deze uitgaven, bestedingen en aangroeien zijn die dienen te steunen op vaste en onbetwistbare feiten. Dat deze indiciën vaststaande feiten moeten vormen, volgt uit de vereiste dat een vermoeden in casu het wettelijk vermoeden dat het indiciair tekort een belastbaar inkomen vormt op vaststaande feiten moet zijn gesteund. Welnu, het is de Administratie die deze feiten die uitgaven, bestedingen of aangroei van vermogen moeten vormen dient te bewijzen. Doet zij dit niet, dan is het tegenbewijs door de belastingplichtige niet aan de orde. Er werd te dezen louter een optelsom gemaakt van alle inkomende bedragen op de lopende rekening van eiser in hoger beroep als te verantwoorden. Te dezen werden alle bedragen onder IN van de zichtrekening opgeteld en in de vermogensbalans onder te verantwoorden geplaatst. De indiciaire vermogensbalans op naam van de belastingplichtige werd te dezen dan ook niet opgemaakt op basis van bepaalde uitgaven, bestedingen, investeringen die de belastingplichtige gedaan heeft. Het betreft hier ook geenszins een tijdens het belastbaar tijdperk vastgestelde vermogensaangroei in hoofde van de belastingplichtige. De optelsom van alle inkomende bedragen op de zichtrekening zijn geen geldige tekenen en indiciën gevormd door uitgaven, bestedingen, investeringen en vermogensaangroei binnen een belastbaar tijdperk. De hogere graad van gegoedheid volgt niet ipso facto hieruit. Een aanslag gebaseerd op deze indiciën is gebaseerd op een willekeurige belastbare grondslag. Bijgevolg dient de aanslag vernietigd te worden. 2.2. Subsidiaire aanslag Door artikel 2 van de wet van 22 december 2009 houdende fiscale bepalingen, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2009, werd artikel 356 WIB 1992 vervangen. Overeenkomstig artikel 3 van de wet van 22 december 2009 is deze nieuwe bepaling onmiddellijk van toepassing ongeacht het aanslagjaar. Aangezien de nietigheid van de betwiste aanslag niet werd uitgesproken op grond van de verjaring, is art. 356 WIB 1992 van toepassing. Het hof beveelt de heropening der debatten, teneinde de Belgische Staat de mogelijkheid te bieden om binnen de zes maanden te rekenen vanaf onderhavige uitspraak, een subsidiaire aanslag aan het hof ter beoordeling voor te leggen. 3. Beslissing Het hof beslist bij arrest op tegenspraak. De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken. Het hof verklaart het hoger beroep van eiser in hoger beroep ontvankelijk en als volgt gegrond. Het hof hervormt het bestreden vonnis als volgt. 5/6

Het hof vernietigt de aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2008, kohierartikel 704353922. Het hof beveelt de terugbetaling van alle bedragen die uit hoofde van de aldus vernietigde aanslag ten onrechte werden betaald en / of ingehouden, vermeerderd met de moratoriumintresten overeenkomstig artikel 418 WIB'92. Het hof beveelt de heropening der debatten op 2 januari 2017 om 9u40 (pleitduur: 40 min.) teneinde de procedure te regelen indien de Belgische Staat binnen de wettelijke termijn een subsidiaire aanslag ter beoordeling aan het hof voorlegt en/of standpunt in te nemen betreffende de kosten van het geding. Het hof houdt de beslissing over de kosten aan. Dit arrest werd uitgesproken in de openbare zitting van 19 april 2016 door D. WOUTERS Voorzitter M. GHYSELEN Raadsheer C. PRINCEN Raadsheer L. KAM Griffier ARREST 300092798 mnrs12721197 6/6