MIGRANTEN EN DE ARBEIDSMARKT: DOET



Vergelijkbare documenten
Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Het arbeidsaanbod van laagopgeleide vrouwen vanuit een economisch en sociologisch perspectief. A Gebruikte databestanden... 2

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH)

Welkom allemaal, Mijn naam is Jasper van Houten. Ik zal vandaag het onderzoek presenteren naar de rol van sociaal kapitaal in het

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

Bijlagen Bouwend aan een toekomst in Nederland

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

Nederlandse Samenvatting

Conclusie. Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede. Ingrid Christoffels, Pieter Baay (ecbo) Ineke Bijlsma, Mark Levels (ROA)

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Bevolkingstrends Allochtonen en geluk. Karolijne van der Houwen Linda Moonen Oktober 2014 CBS Bevolkingstrends oktober

Meerdere keren zonder werk

Mantelzorgers op de arbeidsmarkt

Langer in Nederland : ontwikkelingen in de leefsituatie van migranten uit Polen en Bulgarije in de eerste jaren na migratie : bijlagen

Informatie over de deelnemers

Bijlage bij hoofdstuk 4 Opleiding en taal

4. Kans op echtscheiding

Samenvatting (Summary in Dutch)

Bijlage bij hoofdstuk 11 Wederzijdse beeldvorming

Samenvatting. Achtergrond

Factsheet Maatschappelijke positie van Voormalig Antilliaanse / Arubaanse Migranten in Nederland

Parallellen tussen België en Nederland

10. Veel ouderen in de bijstand

Sociaal kapitaal: slagboom of hefboom? Samenvatting. Wil van Esch, Régina Petit, Jan Neuvel en Sjoerd Karsten

Bijlagen bij hoofdstuk 6 Arbeid en inkomen

Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers

Summary in Dutch. Samenvatting

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Bedrijfsscholing: scholen voor de concurrent?

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Running head: ARBEIDSMARKTPOSITIE ETNISCHE MINDERHEDEN 1

Opgave 2 Religie en integratie

Samenvatting. Achtergrond

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

kennislink.nl maakt nieuwsgierig

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Ontmoetingsplaatsen en kern-netwerkleden van Nederlanders

nog nooit zo allochtoon gevoeld als op de universiteit.

Rotterdamse schoolverlaters op achterstand

'Welk type van onderwijsmismatch is het meest nadelig voor schoolverlaters?' Inhoudsopgave

Onderzoeksignalement

Pensioenaanspraken in beeld

Etnische Diversiteit van scholen en de relatie met onderwijsprestaties in de Nederlandse PISA data 2009

Gemengd Amsterdam * in cijfers*

Effect van de economische crisis op vertrek van immigranten

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Bijlagen bij hoofdstuk 4 Opleidingsniveau en taalvaardigheid

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

WAT BEPAALT SUCCES VAN ALLOCHTONEN OP

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

BEWIJS VOOR HET GEBREK AAN SKILLS VAN JONGEREN MET EEN MIGRATIE ACHTERGROND IS TE MAGER OM DAAR STERK OP IN TE ZETTEN

Etnische verschillen in vallen en valangst onder zelfstandig wonende ouderen in de grote steden

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S-GRAVENHAGE

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Het hoofdstuk effectiever werken aan diversiteit geschreven door lector Dr. Sjiera de Vries is onderdeel van De Staat van de Ambtelijke Dienst (STAD)

BIJLAGEN. Jaarrapport integratie 2013

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2017-I

Fort van de Democratie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Arbeidsdeelname van paren

Bijlagen Jaarrapport integratie 2011

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Scholing voor oudere werknemers: literatuuroverzicht en kosten-baten analyse

Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners (april 2010) Aanleiding

Wat is armoede? Er zijn veel verschillende theorieën en definities over wat armoede is. Deze definities zijn te verdelen in categorieën.

Interculturele Competenties:

Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond

Als het economisch tegenzit, worden zij hard getroffen. Ze zitten vaker dan gemiddeld in de bijstand.

Discriminatiemonitor niet westerse migranten op de arbeidsmarkt. Iris Andriessen Jaco Dagevos Eline Nievers Laila Faulk

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

Datum 09 september 2014 Betreft Aanbieding OESO-rapport Education at a Glance 2014 Onze referentie

De eerste baan is niet de beste

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Samenvatting. De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten

Dutch Summary. Dutch Summary

Meer of minder uren werken

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 596, 31 juli 1998 (datum)

Informele interetnische contacten in Nederland

Master Thesis Sociologie. Integratie of uit de gratie?

Interculturele Competentie:

Zoals gezegd kent de monetaire manier van armoedemeting conceptuele en methodologische bezwaren en is de ontwikkeling van multidimensionele

Referentie GLORIEUX, I., I. LAURIJSSEN & Y. VAN DORSSELAER, Zwart op wit. De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt. Garant, Antwerpen, 2009.

Cultuur-sensitieve aspecten in de zorg

Transcriptie:

MIGRANTEN EN DE ARBEIDSMARKT: DOET ALLEEN OPLEIDING ERTOE? SEOR WORKING PAPER NO. 2012/2 Jaap de Koning Rémon van Ommen Olivier Tanis Rotterdam, juni 2012

Contact Olivier Tanis Adres SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM Telefoon 010-4082220 Fax 010-4089650 E-mail Website tanis@ese.eur.nl www.seor.nl

INHOUDSOPGAVE Samenvatting Summary i i 1 Inleiding 1 2 Theoretisch kader 3 3 Data en analyseschema 8 4 Resultaten 12 5 Conclusies en beleidsimplicaties 19 Literatuur 21 Bijlagen 23 Noten 27

SAMENVATTING Het hoofddoel van deze paper is het nader in kaart brengen van de factoren die bepalend zijn voor het wel of niet succesvol zijn van een immigrant op de arbeidsmarkt. Hiervoor zijn vier verschillende analyses geschat, waarbij het behaalde opleidingsniveau postmigratie, de mate van overscholing en de hoogte van het inkomen alsmede het functieniveau worden verklaard door diverse vormen van persoonlijk kapitaal. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee databestanden, welke de resultaten bevatten van grootschalige enquêtes onder allochtonen (SPVA-02 en SIM-06). Uit de analyses blijkt dat menselijk kapitaal een grote rol speelt bij het succes van migranten op de arbeidsmarkt. Daarnaast bevestigen de resultaten de rol van sociaal en cultureel kapitaal. Des te meer kapitaal een migrant bezit, des te groter de kans op succes op de arbeidsmarkt. Overscholing is een indicator voor het niet succesvol zijn op de arbeidsmarkt. Het functieniveau sluit tenslotte niet aan bij het behaalde opleidingsniveau. Overscholing komt relatief vaak voor bij, met name mediterrane, migranten. Uit de resultaten volgt dat overscholing deels wordt veroorzaakt door de gebrekkige overdraagbaarheid van de vaardigheden uit het land van herkomst naar het bestemmingsland. Een laatste conclusie is dat migranten waarvan verwacht kan worden dat ze langer in Nederland blijven, meer investeren in onderwijs. Trefwoorden: immigranten, arbeid, overscholing, menselijk kapitaal SUMMARY The main purpose of this article is to address which factors are determining the success of ethnic minorities in the Dutch labour market. To answer this question, we used four distinctive, but inter-connected analyses. These analyses are centered on the achieved level of education, over-education as well as the occupational status and income levels. Several forms of personal capital that most likely are influencing the success in the labour market of ethnic minorities are incorporated to these analyses. The analyses are based on surveys of ethnic minorities in 2002 and 2006 and exemplify the imperative role human capital plays in determining the success in the labour market. However the results also confirm a role for social and cultural capital and indicate that other factors that were not taken into account are of importance too. A higher incidence of overeducation among ethnic minorities in particular Mediterranean immigrants compared to the Dutch indigenous is an indicator for being unsuccessful in the labour market. This higher incidence appears to be caused by the imperfect transferability of skills from the country of origin to the host-country. A final conclusion is that migrants who are expected to stay for a longer period in the Netherlands, invest more in education. Key words: ethnic minorities, labour market, over-education, human capital i

ii

1 INLEIDING Hoewel mede door de financieel-economische crisis de aandacht voor de multiculturele samenleving wat is afgenomen, is er nog steeds een achterstand van mensen met een buitenlandse herkomst. De netto-participatie van deze groep ligt duidelijk lager en de werkloosheid duidelijk hoger dan bij de autochtone bevolking. Ondanks het verslechterde klimaat voor migranten in Nederland, zijn er in de afgelopen vijf jaar waarschijnlijk honderdduizenden mensen vanuit het buitenland naar ons land gekomen legaal of illegaal om hier te werken. Een niet onbelangrijk deel blijft hier voor langere duur of zelfs permanent. Omdat door de demografische ontwikkeling over een aantal jaren krapte op de arbeidsmarkt gaat ontstaan, is een aanzienlijke immigratiestroom te verwachten. De ervaring leert dat als er personeeltekorten in een land zijn en als er push factoren in andere landen zijn die mensen stimuleren tot migratie, het dan zeer moeilijk is om deze tegen te gaan en te reguleren. Als we ervan uitgaan dat migranten zullen blijven komen, dan is het voor de betrokkenen en de Nederlandse samenleving van belang dat zij succesvol zijn. Succes betekent in de eerste plaats het hebben van een baan waarmee men in het eigen onderhoud kan voorzien. Het is dan van belang om de factoren te kennen die bepalend zijn voor het succes van migranten. Dit is niet alleen relevant voor het ontwikkelen van beleid om te bevorderen dat vooral die migranten naar Nederland komen die kansrijk zijn het is zoals gezegd maar de vraag of dergelijk beleid erg effectief is maar ook van beleid gericht op het verbeteren van de positie van de minder kansrijke migranten die komen of hier al zijn. Welke factoren zijn bepalend voor het succes van migranten op de arbeidsmarkt, dat is de centrale vraag in deze paper. Arbeidseconomen zijn geneigd het succes van mensen op de arbeidsmarkt primair te zoeken in hun vaardigheden, kennis en kunde voor de beroepspraktijk. Deze vaardigheden, kennis en kunde worden bepaald door aanleg en door kennisoverdracht van vooral ouders en het formele onderwijs. De theorie van het menselijk kapitaal binnen de arbeidseconomie is hierop gestoeld. Niet-economen hebben echter gewezen op andere vormen van menselijk kapitaal die evenzeer van belang lijken voor de mate waarin mensen succesvol zijn op de arbeidsmarkt. Zij hebben daarbij gewezen op de rol van sociale netwerken (sociaal kapitaal), waarden, normen en omgangsvormen (cultureel kapitaal) en persoonlijke eigenschappen (psychologisch kapitaal). Deze vormen van menselijk kapitaal hangen onderling samen. Zo kan het verkrijgen en onderhouden van een netwerk dat relevant is voor de arbeidsmarkt, mede afhankelijk zijn van de mate waarin men zich bedient van de in een land gangbare omgangsvormen. Zeker in het geval van migranten, met een culturele achtergrond die verschilt van de Nederlandse, is het denkbaar dat een tekort aan relevant sociaal en cultureel kapitaal hun achterstandspositie op de arbeidsmarkt mede verklaart. Onze eerste hypothese, afgeleid uit de theorie van het menselijk kapitaal is dat naarmate migranten in hun herkomstland een hogere opleiding hebben genoten, zij in het Nederland beter zullen doen op de arbeidsmarkt. Migranten met een relatief lage opleiding in het herkomstland kunnen dit compenseren door in Nederland een opleiding te volgen. Hierbij zijn effecten te onderscheiden. Enerzijds zullen laag opgeleiden meer geprikkeld worden om te investeren in menselijk kapitaal omdat zij alleen zo hun positie kunnen verbeteren. Maar anderzijds zullen degenen die al beter opgeleid zijn als zij in Nederland komen, gemakkelijker met goed resultaat een opleiding kunnen volgen. Dus of juist lager opgeleide migranten in Nederland in onderwijs zullen investeren of juist de hoger opgeleiden valt a priori niet te zeggen. Verder is onze hypothese dat gegeven het opleidingsniveau bij aankomst in Nederland, migranten met een cultuur die dichter bij de Nederlandse ligt, in Nederland meer in 1

onderwijs zullen investeren en het beter zullen doen op de arbeidsmarkt dan migranten met een grotere afstand tot de Nederlandse cultuur. Ligt de cultuur dichter bij de Nederlandse dan zal het gemakkelijker zijn om een sociaal netwerk te ontwikkelen en te functioneren in een arbeidsorganisatie. We toetsen de hypothesen door twee groepen migranten te vergelijken: a) migranten uit de Antillen en Surinamers (relatief kleine afstand tot de Nederlandse cultuur), en b) migranten uit Marokko en Turkije (relatief grote afstand tot de Nederlandse cultuur). Uit recent onderzoek komt ook het belang van psychologische factoren voor het succes van individuen op de arbeidsmarkt naar voren (zie bijvoorbeeld Heckman, 2011). In relatie tot het succes van allochtonen op de arbeidsmarkt zijn hiervoor aanwijzingen gevonden door De Koning et al. (2009). Psychologische factoren zijn bijvoorbeeld doorzettingsvermogen en zelfdiscipline. Men zou in dit verband van psychologisch kapitaal kunnen spreken. Deze vorm van kapitaal wordt in deze paper verder niet belicht. Dit komt doordat in de gebruikte databestanden hierover geen informatie te vinden is. Verder wordt in deze paper primair een vergelijking gemaakt tussen twee groepen allochtonen: Marokkanen en Turken aan de ene kant, en Antillianen en Surinamers aan de andere kant. Het is de vraag of psychologische factoren veel verschillen tussen beide groepen. Maar uitsluiten kan men dit niet, omdat eigenschappen als doorzettingsvermogen en zelfdiscipline voor een deel ook met de opvoeding te maken kunnen hebben. Ook discriminatie speelt een rol bij het succes van migranten. Er zijn vanuit de bestaande literatuur sterke aanwijzingen dat discriminatie bijdraagt aan de achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt (Andriessen en Dagevos, 2007). Het blijkt dat discriminatie op de arbeidsmarkt vooral bij Nederlanders van Marokkaanse afkomst één van de verklarende factoren is voor de achterstand op de arbeidsmarkt (Gijsberts, Huijnk en Dagevos, 2012). Ook voor discriminatie geldt dat de gebruikte databestanden geen verdere informatie bevatten. Deze paper gaat dan ook niet in op de rol van discriminatie. Dit betekent dat als we in onze analyses na correctie voor alle factoren waarover we informatie hebben nog steeds verschillen tussen de twee groepen vinden, dit te maken zou kunnen hebben met psychologisch kapitaal en discriminatie. De opzet van de paper is als volgt. In sectie twee wordt het theoretisch kader uitgewerkt en bespreken we ook de bestaande literatuur. Daarna gaat sectie drie in op de gebruikte data en modellen. Sectie vier bespreekt vervolgens de uitkomsten van de empirische analyses. De concluderende sectie, sectie vijf, bevat de conclusies. 2

2 THEORETISCH KADER Menselijk kapitaal Eén van de voornaamste verschillen aangaande de sociaaleconomische status en daarmee het succes op de arbeidsmarkt binnen de economische literatuur is te vinden in de theorie van het menselijk kapitaal. Volgens deze theorie, zoals oorspronkelijk geformuleerd door Becker (1964, 1974), creëren individuen een voorraad menselijk kapitaal in de vorm van kennis en vaardigheden door het volgen van een studie. Wanneer men eenmaal de arbeidsmarkt betreedt wordt er additioneel menselijk kapitaal verworven in de vorm van ervaring. Samen vormen deze componenten een entiteit van het menselijk kapitaal waarover een individu beschikt. Deze entiteit is weer bepalend voor zijn of haar productiviteit. Ervan uitgaande dat door marktwerking de productiviteit nauw gerelateerd is aan het arbeidsloon, betekent dit dat het menselijk kapitaal ook een belangrijke invloed heeft op de hoogte van de beloning van de arbeid die wordt geleverd. Veelal (maar niet altijd) gaat een hogere productiviteit samen met een hoger functieniveau. Figuur 1 geeft deze samenhangen weer: educatie leidt direct en indirect (via het functieniveau) tot een hoger inkomen (uurloon). Figuur 1 Sociaaleconomische status De vier dimensies Educatie Functie Inkomen Overscholing Deze paper onderscheidt zich met betrekking tot voorgaand onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van migranten, doordat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van overscholing (zie figuur 1). Bovendien wordt onderscheid gemaakt in het menselijk kapitaal dat men verwerft in het land van herkomst en bestemmingsland. Volgens Budría en Moro-Egido (2008) is overscholing een situatie waarin een werknemer beschikt over een opleidingsniveau hoger dan vereist is voor de baan die hij of zij uitoefent. De literatuur levert verschillende verklaringen voor dit unicum. De theorie van carrièremobiliteit van Galor en Sicherman (1990) bouwt verder op de theorie van het menselijk kapitaal en biedt een mogelijke verklaring voor het feit dat bepaalde werknemers een baan aangaan beneden hun opleidingsniveau. Het komt uiterst sporadisch voor dat een individu zijn gehele beroepsleven blijft werken in een eensluidende functie. De massa werkt voor een aantal jaar in een bepaalde functie, waarna ze carrière maken en uiteindelijk naar een hoger functieniveau doorgroeien. Afhankelijk van de voorraad van het menselijk kapitaal waarover een individu beschikt, bestaat er een optimaal carrièrepad. De keus om in een functie te stromen die lager ligt dan het opleidingsniveau kan rationeel zijn wanneer men in de toekomst een promotie verwacht en gedurende het proces de benodigde trainingen krijgt aangeboden om door te groeien. Daarnaast kan overscholing ook een kwestie zijn van een foutieve allocatie van opleiding en functie ( mismatch ). Wolbers (2010) die expliciet onderzoek heeft gedaan naar de blijvende, nadelige gevolgen van overscholing en tijdelijk werk in Nederland voegt in dit kader de signaleringstheorie (Spence, 1973) toe. Een theorie waarin overscholing wordt getypeerd als een permanent, negatief effect voor een individu op de arbeidsmarkt. Het accent ligt immers op het signaal dat wordt afgegeven door potentiële werknemers aan werkgevers. Volgens Wolbers (2010) 3

is het plausibel om te veronderstellen dat werkgevers het signaal van overscholing als negatief interpreteren. Het doet vermoeden dat er iets mis is met de capaciteiten van de persoon die een baan onder zijn niveau heeft. Dit zorgt er uiteindelijk voor dat deze persoon voortdurend werk van een lager niveau dan zijn opleidingsniveau blijft behouden. Deze stigmatisering en negatieve signalen kunnen ook invloed uitoefenen op het psychologisch kapitaal (bijv. zelfvertrouwen) van het betrokken individu, waardoor de weg naar een stabiele arbeidsmarktpositie moeilijker wordt en de kans op permanente verstrikking toeneemt. Uit eerder onderzoek in onder meer Spanje door Sanromá e.a. (2008) is gebleken dat overscholing vaker voorkomt bij etnische groeperingen dan bij de autochtone bevolking. Meer specifiek gericht op de etnische groeperingen zijn er op basis van eerder onderzoek dan ook een aantal verwachtingen af te leiden wat betreft de grondstelling dat het incident overscholing zich vaker voordoet bij etnische groeperingen dan bij de autochtone bevolking. In het verlengde van de eerder genoemde verklaring over baanconcurrentie, is het denkbaar dat overscholing vaker voorkomt bij etnische groeperingen, doordat zij geografisch beperkter zijn dan de autochtone bevolking. Hierdoor is het aanbod van banen beperkter en is de kans groter dat men in een baan terecht komt welke beneden hun opleidingsniveau ligt. Daarnaast is het denkbaar dat overscholing relatief vaak voorkomt onder de etnische groeperingen als gevolg van statische discriminatie op de arbeidsmarkt. Hierdoor daalt de waarde van het menselijk kapitaal van deze groepen en komen zij vaker in een lager functieniveau terecht. In het geval van migranten kan er naast eerder genoemde componenten (kennis, vaardigheden en ervaring) ook onderscheid worden gemaakt in het menselijk kapitaal dat men verwerft in het land van herkomst en het bestemmingsland. Volgens onder meer Chiswick (1978) en Friedberg (2000) is het menselijk kapitaal dat men werft in het land van herkomst niet altijd perfect overdraagbaar naar het bestemmingsland. Bijvoorbeeld door verschillen in het onderwijssysteem of door discriminatie. Deze imperfecte overdraagbaarheid kan tevens een verklaring zijn voor het vaker voorkomen van overscholing onder migranten (eerste generatie). Studies op onder andere het gebied van deze imperfecte overdraagbaarheid hebben aangetoond dat de arbeidsmarktpositie van immigranten voor een belangrijk deel wordt bepaald door het menselijk kapitaal dat zij in het bestemmingsland verwerven. Het succes van migranten op de arbeidsmarkt wordt dus voor een belangrijk deel bepaald door het verschil in investeringen in menselijk kapitaal postmigratie. Een beter inzicht in de determinanten van investeringen in postmigratie scholing is belangrijk, omdat het inzicht verschaft in de verschillen tussen etnische groeperingen en daarmee mede bijdraagt aan het verklaren van het verschil in succes op de arbeidsmarkt. Daarnaast wordt duidelijk of scholing premigratie en postmigratie complementair of substituten zijn. Duleep en Regrets (1999, 2002) werken dit theoretisch uit in hun IHCI-model. In dit model zijn de volgende factoren bepalend voor het investeringsgedrag van migranten in het bestemmingsland, te weten; (i) de intentie tot permanente verblijving in het bestemmingsland, (ii) de imperfecte overdraagbaarheid van menselijk kapitaal van het land van herkomst naar het bestemmingsland, en (iii) de gederfde looninkomsten bij het volgen van een opleiding. A priori kan worden aangenomen dat wanneer de intentie om permanent te verblijven in het bestemmingsland gering is, een migrant minder geprikkeld is om te investeren in scholing in het bestemmingsland. Dit, omdat er geen prikkels zijn om vaardigheden te verruimen met zogenoemd bestemmingsgebonden specifiek-menselijk kapitaal. Ook is het aannemelijk dat jongere immigranten een langere terugverdienperiode hebben en daardoor meer geprikkeld zullen zijn om postmigratie te investeren dan oudere immigranten. Daarnaast is het plausibel om aan te nemen dat er een bepaald effect is van tijd op de intentie van een immigrant om permanent te verblijven in het bestemmingsland. Hoe langer een immigrant verblijft des te sterker de relaties met nieuwe vrienden en potentiële carrièremogelijkheden worden. Tevens 4

kan de verbondenheid van immigranten met het bestemmingsland en dus de intentie om te blijven worden versterkt als deze in het bestemmingsland een partner vinden en kinderen krijgen. Het tweede mechanisme in het IHCI-model van Duleep en Regrets (1999, 2002) is de imperfecte overdraagbaarheid van het menselijk kapitaal dat immigranten verwerven in het land van herkomst naar het bestemmingsland. Daarnaast nemen zij aan dat het verworven menselijk kapitaal in het land van herkomst waardevoller is voor leren dan voor verdienen in het bestemmingsland. Zo is het denkbaar dat wanneer om bepaalde redenen het menselijk kapitaal dat een immigrant heeft verworven in het land van herkomst niet wordt erkend in het bestemmingsland, dit menselijk kapitaal nog steeds pragmatisch kan zijn voor het verwerven van nieuw kapitaal in het bestemmingsland. Voor de vier etnische groeperingen in Nederland, namelijk Caribische (Surinamers en Antilianen) en Mediterrane (Turken en Marokkanen) migranten, is te verwachten dat het verworven menselijk kapitaal in het land van herkomst van Caribische immigranten als (oud) kolonie van Nederland een betere overdraagbaarheid heeft dan dat van Mediterrane immigranten. Hierdoor behalen zij een hoger rendement op de Nederlandse arbeidsmarkt. Tegelijkertijd kan op basis van het derde mechanisme, opportuniteitskosten, worden afgeleid dat Mediterrane immigranten door hun lagere overdraagbaarheid van menselijk kapitaal in het land van herkomst, beschikken over lagere opportuniteit kosten en daardoor eerder geprikkeld zullen zijn om postmigratie in scholing te investeren dan Caribische immigranten. Cultureel kapitaal Becker (1975) stelt dat het menselijk kapitaal van een individu voor een deel is geërfd en voor een deel is verkregen door het maken van investeringen. Het deel van het menselijk kapitaal dat wordt geërfd kan worden omschreven als cultureel kapitaal, een begrip welke is geïntroduceerd door Bourdieu (1986). Dit geërfde deel wordt toegekend via pedagogische drijfveren (invloed van de ouders, school en ervaring). Bourdieu en Passeron (1979) stellen dat wanneer er naar individuen wordt gekeken vanuit verschillende klassen, en meer expliciet etnische groeperingen, deze type verschillende posities in de arbeidsmarkt bekleden doordat zij bloot hebben gestaan aan verschillende culturele normen, waarden, omgangsvormen en overige pedagogische drijfveren. Gegeven het feit dat er een verschil is tussen de culturele normen, waarden en omgangsvormen tussen etnische groeperingen en de autochtone bevolking (dominante bevolking), is het mogelijk dat uitsluiting plaatsvindt. Dit kan tot gevolg hebben dat etnische groeperingen moeizamer succesvol kunnen zijn op de arbeidsmarkt en het kan zelfs leiden tot segregatie in de samenleving. Sociaal kapitaal De algemene opvatting onder niet-economen luidt dat het menselijk kapitaal een niet opzichzelfstaand concept is, maar bestaat uit verscheidene vormen welke onderling samenhangen en die evenzeer van belang zijn voor de mate waarin mensen succesvol zijn op de arbeidsmarkt. Het is daarom onjuist om te veronderstellen dat elk individu op het niveau terechtkomt dat wordt gerechtvaardigd door zijn of haar verkregen en verworven menselijk kapitaal en dat concurrentie in de arbeidsmarkt uitsluitend is gebaseerd op dergelijke vaardigheden. Zoals Loury (1977) suggereert, het is de maatschappelijke (sociale) context waarin de ontplooiing van een individu plaatsvindt dat bepaalt wat hij of zij kan bereiken. Dit betekent dat een absolute gelijkheid van kansen een ideaal is dat niet kan worden waargemaakt. 5

Contacten van allochtonen met autochtonen kunnen de katalysator zijn voor het realiseren van een multiculturele samenleving. Door interetnisch contact neemt het begrip voor elkaar toe en nemen vooroordelen ten opzichte van elkaar af (Hamberger en Hewstone, 1997; Brown en Hewstone, 1986). Daarnaast kunnen dergelijke contacten ook van invloed zijn op het succes in de arbeidsmarkt. Het hebben van een netwerk kan bijvoorbeeld helpen bij het vinden van een baan. Dergelijke positieve processen komen overeen met de theorie van sociaal kapitaal (Portes, 1998) i. Er bestaan verschillende dimensies wat betreft de theorie van sociaal kapitaal en er is geen eenduidige definitie. Het uitgangspunt is dat vergelijkbaar met het menselijke kapitaal het sociale netwerk waarover iemand beschikt kan worden beschouwd als een instrument om een bepaald doel te bereiken In deze paper volgen wij Putnam (2000). Hij omschrijft sociaal kapitaal als de meerwaarde van het sociale leven netwerken, normen en vertrouwen welke ontstaat vanuit het principe vertrouwen. Hierdoor zijn mensen in het sociale netwerk in staat prestaties te leveren zonder enige tegenprestatie. Het is denkbaar dat er graderingen zijn aangaande de meerwaarde (hulpbronnen en altruïsme) van personen in iemand zijn netwerk. Granovetter (1973) maakt in zijn werk onderscheid tussen mensen met wie men een zwakke en sterke band heeft. Hij stelt dat de zwakke banden essentieel zijn voor het hebben van succes op de arbeidsmarkt, omdat deze banden nieuwe bruggen slaan (hulpbronnen) over sociale scheidslijnen heen. Het is denkbaar dat een autochtoon van grotere meerwaarde kan zijn voor het netwerk van een allochtoon, omdat autochtonen langer op de arbeidsmarkt actief zijn. Hierdoor beschikken zij over meer(arbeidsmarkt)informatie dan migranten (Kanas en Van Tubergen, 2009). In lijn met de theorie van Granovetter (1973) de sterkte van zwakke banden kan worden gedacht aan exogame huwelijken. Dergelijke huwelijken vormen een indicatie van het niveau van sociale integratie van migranten (Van Ours en Veenman, 2010). Eerder onderzoek op dit gebied heeft zich voornamelijk in de Verenigde Staten afgespeeld (o.a. Anderson en Saenz, 1994; Chiswick en Houseworth, 2008). In Nederland zijn deze studies voornamelijk beschrijvend van karakter (Esveldt en Schoorl, 1998; Hondius, 2001), met uitzondering van Kalmijn en Van Turbergen (2006) en Van Ours en Veenman (2010), welke er beiden in zijn geslaagd om aandacht te schenken aan het empirische aspect. In deze paper gaat het voornamelijk om de kracht van de zwakke banden van het exogame huwelijk, welke nieuwe bruggen slaan en kunnen leiden tot nieuwe contacten (hulpbronnen). Hypothesen In deze paper onderzoeken we de invloed die de bovengenoemde verschillende, maar samenhangende, vormen van persoonlijk kapitaal uitoefenen op aspecten aangaande het succes op de arbeidsmarkt. Als indicatoren voor succes nemen we het behaalde opleidingsniveau, functieniveau en inkomensniveau onder de vier etnische groeperingen in Nederland. Daarnaast wordt ook het fenomeen overscholing in dit onderzoek betrokken. De mate van overscholing kan worden gezien als een indicator voor het (niet) succesvol zijn op de arbeidsmarkt (zie figuur 1). Ter beantwoording van deze onderzoeksvragen formuleren we de volgende hypothesen, welke onder zijn gebracht in verschillende met elkaar verbonden analyses: 6

Analyse 1 verklaring investering in scholing postmigratie 1.1. Jongere migranten investeren meer in bestemmingsgebonden-specifiek onderwijs dan oudere migranten. 1.2. Mediterrane migranten zijn eerder geneigd om te investeren in bestemmingsgebondenspecifiek onderwijs dan Caribische migranten. 1.3. Migranten die de intentie hebben om langer te verblijven in het bestemmingsland, zijn eerder geneigd te investeren in bestemmingsgebonden-specifiek onderwijs. Analyse 2 verklaring overscholing 2.1. Overscholing is een incident dat vaker voorkomt bij mensen die een promotie verwachten. 2.2. Caribische migranten zijn minder snel over-opgeleid dan Mediterrane migranten. Analyse 3 verklaring functieniveau en uurloon 3.1. Het rendement op de Nederlandse arbeidsmarkt van menselijk kapitaal opgedaan in het land van herkomst is hoger voor Caribische migranten dan voor Mediterrane migranten. 3.2. Mediterrane migranten bereiken een hoger rendement op het volgen van bestemmingsgebonden-specifiek menselijk kapitaal dan Caribische migranten. 3.3. Migranten met normen en waarden vergelijkbaar met die van het bestemmingsland, bereiken een hoger functie- en inkomensniveau dan migranten met minder vergelijkbare waarden. 3.4. Migranten die meer contact hebben met Nederlanders bereiken een hoger functie- en inkomensniveau dan diegene die meer contact hebben met allochtonen. 3.5. Migranten die zijn getrouwd met een Nederlandse partner (exogamie) bereiken een hoger functie- en inkomensniveau dan migranten die getrouwd zijn met dezelfde groep (endogamie) of een andere etnische groep. 7

3 DATA EN ANALYSESCHEMA Data Ter beantwoording van boven geformuleerde hypothesen zijn gegevens over kenmerken van de sociaaleconomische status en de arbeidsmarktpositie van allochtonen en autochtonen nodig. Het ideale databestand beschikt over gelijksoortige maatstaven voor zowel allochtonen als autochtonen ten aanzien van het inkomen, functie- en opleidingsniveau. Tevens zou het de verschillende vormen van persoonlijk kapitaal bevatten en ook aangeven in welke mate iemand overgekwalificeerd is. Bovendien zou het paneldata betreffen om daarmee de onderlinge relaties tussen de verschillende vormen van persoonlijk kapitaal te ontrafelen (causaliteit). Een dergelijk ideaal databestand is echter niet voorhanden. Daarom is er gebruik gemaakt van een tweetal databestanden (SPVA-02 en SIM-06), die aan een deel van deze behoeften voldoen, maar die ook op een deel in gebreke blijven. Het eerste databestand bevat de resultaten van een grootschalige enquête onder allochtonen. Deze is gehouden in het kader van het onderzoek Sociale Positie en Voorzieningengebruik Allochtonen (SPVA) in 2002 (N=5700). SPVA bevat informatie over de sociaaleconomische status van de vier grootste migrantengroepen, namelijk Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Een groot voordeel van SPVA is dat zij specifieke en directe variabelen inzake het menselijk kapitaal in het land van herkomst en bestemmingsland bevat. Het tweede databestand waarvan gebruik is gemaakt, is de Survey Integratie Minderheden (SIM), uit 2006 (N= 5250). SIM kan in bepaalde opzichten als de opvolger van SPVA worden beschouwd. Ook hier zijn aan de vier belangrijkste minderheidsgroeperingen in Nederland vragen gesteld over onderwerpen als onderwijs, arbeid, sociale contacten en culturele integratie. Er zijn echter twee fundamentele wijzigingen te benoemen aangaande de opzet van SIM ten opzichte van SPVA. Zo is er in SIM sprake van een landelijke personensteekproef en zijn aan alle steekproefpersonen dezelfde vragen voorgelegd (Dagevos e.a., 2007). Een groot voordeel van deze veranderingen in de opzet is dat in SIM ook aan een vergelijkingsgroep van autochtone Nederlanders vragen zijn gesteld. Bovendien bevat SIM een subjectieve maatstaf inzake overscholing. Onderstaand figuur geeft een overzicht van de analyses en verwachte verbanden. Verder wordt aangegeven van welk databestand gebruik is gemaakt bij het toetsen van de diverse hypothesen. De grijze (lichte) pijl visualiseert de uitgangspunten aan de hand van de theorieën en bestaande literatuur en de donkere pijlen worden nader onderzocht in onderstaande analyses. 8

Figuur 2. Overzicht onderzoeksstructuur 9

Analyseschema Met behulp van bovenstaande databronnen zijn een viertal verklarende analyses uitgevoerd, waarbij op individueel niveau de volgende indicatoren zijn verklaard. Analyse 1: Investering in scholing postmigratie. Deze variabele geeft aan in welke mate wordt geïnvesteerd in scholing postmigratie. De variabele is ingedeeld in vier klassen, namelijk: 1. Geen opleiding gevolgd in Nederland of alleen basisonderwijs; 2. De gevolgde opleiding in Nederland is van een vergelijkbaar niveau als de gevolgde opleiding in het land van herkomst; 3. De gevolgde opleiding in Nederland is één niveau hoger dan de gevolgde opleiding in het land van herkomst; 4. De gevolgde opleiding in Nederland is twee niveaus hoger dan de gevolgde opleiding in het land van herkomst. Dit is een ordinale variabele en daarom is een ordinale logistische regressie toegepast. Analyse 2: Overscholing. Deze variabele geeft aan of sprake is van onder- en correcte scholing of overscholing. Dit is gedaan op basis van de antwoorden van de respondenten op de vraag of hun opleidingsniveau aansluit bij het niveau van de baan. Het betreft hier een dummyvariabele, welke is verklaard aan de hand van een binair regressiemodel. Analyse 3a: Hoogte uurloon in logaritme. Analyse 3b: Functieniveau in vier klassen, namelijk: 1. Elementair niveau 2. Laag niveau 3. Basis niveau 4. Hoog en tertiair niveau Analyses 3a en 3b worden beiden verklaard door middel van een lineair regressiemodel (OLS). ii De te verklaren variabelen zijn in verband gebracht met diverse verklarende variabelen. De variabelen die zijn opgenomen verschillen per model. Het gaat ruwweg om variabelen die betrekking hebben op menselijk, sociaal en cultureel kapitaal. Daarnaast zijn in alle modellen controle variabelen opgenomen als herkomst, leeftijd, geslacht, migratiemotief en aantal malen werkloos in Nederland. Tabel 1 geeft de beschrijvende statistiek van de te verklaren variabelen. Het blijkt dat Turken en Marokkanen gemiddelde genomen het minst goed scoren op deze kenmerken. Ze investeren minder in scholing, zijn vaker overgekwalificeerd, verdienen minderen en hebben een lager functieniveau. Helaas valt voor de meeste kenmerken geen directe vergelijking te maken met autochtonen, aangezien deze niet in de steekproef zijn opgenomen. 10

Tabel 1. Beschrijvende statistiek van de te verklaren variabelen Gemiddelde Gemiddelde Gemiddeld uurloon Gemiddeld investering in percentage (log) functieniveau scholing overscholing Turken 0,60 18,16 2,06 2,12 Marokkanen 0,66 21.25 2,05 2,22 Surinamers 1,28 14,34 2,22 2,57 Antillianen 1,26 18,39 2,17 2,68 Autochtonen nb 11,67 nb nb Bron: SPVA-02 en SIM-06 De analyses richten zich op de eerste generatie migranten, tussen de 15 en 65 jaar, die actief zijn op de arbeidsmarkt. Voor analyse 3 is een tweetal modellen opgenomen, waarbij in Model I het volledige model wordt gepresenteerd dat is inclusief sociaal kapitaal en in Model II interactie-effecten van het menselijk kapitaal worden weergegeven. Deze analyses sluiten voor een groot deel aan bij de studie uitgevoerd door De Koning e.a. (2009). Echter de toegevoegde waarde van deze paper met deze analyses is dat een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het menselijk kapitaal in het land van herkomst en bestemmingsland en dat interactie-effecten omtrent menselijk kapitaal worden getoetst. In de bijlage is een beschrijving opgenomen van alle variabelen die in de verschillende analyse zijn meegenomen. Hoewel de beschreven modellen zeer uitgebreid zijn, leggen de beschikbare data een aantal beperkingen op. Allereerst gaat het bij beide databronnen om een cross-sectie. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om te corrigeren voor causaliteit. Dit heeft als tot gevolg dat wij niet in staat zijn om nauwkeurig te pretenderen hoe het verband tussen sociaal en menselijk kapitaal verloopt. Tevens kunnen geen ontwikkelingen over tijd worden waargenomen, aangezien de databronnen geen panelopzet hebben. Een tweede nadeel is dat de data beperkingen opleggen aan de variabelen die kunnen worden opgenomen in het model. Zo is bijvoorbeeld geen informatie beschikbaar om psychologisch kapitaal te meten. In de volgende sectie worden de resultaten van de analyses gepresenteerd en geëxpliciteerd. 11

4 RESULTATEN Tabel 2 geeft een overzicht van uitkomsten van de twee modellen die de mate van investeren in onderwijs postmigratie verklaren. Het verschil tussen model één en twee is dat in model twee interactie-effecten zijn opgenomen. Het blijkt dat leeftijd een significant effect heeft op de mate waarin wordt geïnvesteerd in onderwijs postmigratie. Des te jonger de immigrant was op het moment van migratie des te meer is geïnvesteerd in onderwijs postmigratie. Dit is deels te verklaren door de leerplicht van jongeren. Deze uitkomsten bevestigen hypothese 1.1. Op basis van het theoretisch kader is de hypothese (1.2) geformuleerd dat Mediterrane migranten eerder geneigd zijn te investeren in onderwijs postmigratie dan Caribische migranten. De uitkomsten van beide modellen tonen echter het tegenovergestelde. Caribische immigranten investeren gemiddeld genomen meer in bestemmingsgebondenspecifiek onderwijs. Bovendien laten de resultaten zien dat Mediterrane migranten kwetsbaarder zijn voor werkloosheid dan Caribische migranten, omdat in tijden van werkloosheid ergo lage alternatieve kosten Caribische migranten eerder beginnen aan een studie dan Mediterrane migranten. Ook de verblijfsintentie blijkt van invloed te zijn op de geneigdheid tot scholing in het bestemmingsland (hypothese 1.3). Migranten die langer in Nederland verblijven, investeren meer in onderwijs. Ook het getrouwd zijn met een autochtone Nederlander heeft gemiddeld genomen een positief significant effect op de mate van investering. Verder blijkt dat migranten die naar Nederland komen vanwege familie gemiddeld ook meer scholing volgen. Een andere indicator voor verblijfsintentie, het aantal kinderen, heeft juist een negatief effect. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vanwege zorgtaken minder tijd overblijft voor het volgen van onderwijs of dat inkomen wordt verkozen boven scholing. Een andere mogelijkheid is dat sprake is van een omgekeerd verband, namelijk: immigranten die minder investeren, en daarom lager zijn opgeleid, krijgen meer kinderen. Verder blijkt dat mannen en migranten met een goede gezondheid gemiddeld genomen meer onderwijs volgen in Nederland. En zoals valt te verwachten, heeft studie als migratiereden een sterk positief significant effect. 12

Tabel 2. Ordinale logistische regressie - Investering in scholing postmigratie Model I Model II Investedu2=0 0.678 0.611-0.073 0.608 Investedu2=1 1.896*** 0.613 1.137** 0.608 Investedu2=2 3.848*** 0.622 3.080*** 0.618 Verblijfsintentie Leeftijd bij migratie -0.220*** 0.042-0.231*** 0.042 Leeftijd bij migratie kwadraat 0.003*** 0.001 0.003*** 0.001 Jaren na migratie 0.141*** 0.030 0.118*** 0.029 Jaren na migratie kwadraat -0.002*** 0.001-0.002*** 0.001 Aantal kinderen -0.232*** 0.062-0.199*** 0.063 Kinderen in NL (ref. geen kinderen in NL ) 0.164 0.193 0.120 0.192 Getrouwd met autochtoon(ref. alleenstaand en allochtoon ) 0.326* 0.173 0.365** 0.168 Overdracht kapitaal Herkomst (ref. Turk ) Marokkaans 0.863*** 0.202 Surinaams 1.610*** 0.198 Antilliaans 1.879*** 0.232 Aantal jaren scholing buitenland 0.041** 0.018 0.058** 0.026 Alternatieve kosten Aantal keren werkloos in NL -0.113*** 0.042-0.297*** 0.087 Interacties Caribisch (versus Mediterraan) 1.227*** 0.323 Caribisch * Aantal jaren scholing buitenland -0.014 0.030 Caribisch * Aantal keren werkloos in NL 0.285*** 0.101 Controle variabelen Man 0.114 0.152 0.109 0.152 Reden voor migratie (ref. anders ) Familie 0.498*** 0.171 0.410** 0.170 Studie 0.896*** 0.193 0.980*** 0.189 Werk -0.623*** 0.224-0.585*** 0.220 Gezondheid (ref. neutraal ) Gezondheid goed 0.682*** 0.174 0.679*** 0.173 Gezondheid slecht -0.063 0.268-0.088 0.267 Aantal waarnemingen 1427 1427 Pseudo R 2 (Nagelkerke) 0.387 0.382 Log-likelihood 2,082 2,092 *** significant op 1%; ** op 5%; * op 10%. 13

Tabel 3 geeft de schattingsresultaten van de drie modellen voor overscholing. Waar in Model I de analyse zich beperkt tot de eerste generatie, richt Model II zich zowel op de eerste- als tweede generatie. Tot slot worden in Model III de eerste- en tweede generatie migranten meegenomen, evenals de referentiegroep autochtonen. Op basis van de theorie van carrièremobiliteit is de hypothese geformuleerd dat overscholing vaker voorkomt bij personen die een promotie verwachten. De uitkomsten van de drie modellen ondersteunen deze hypothese niet. Het blijkt juist dat bij personen die promotie verwachten en bedrijfscursussen volgen minder vaak sprake is van overscholing. Deze uitkomsten suggereren dat personen die aangeven dat sprake is van overscholing slechtere carrière perspectieven hebben dan personen die aangeven dat sprake is van onderscholing. Er is daarom geen bewijs gevonden voor hypothese 2.1. Opleidingsniveau is van invloed op de mate van overscholing. Dit is ook logisch, want als je weinig opleiding hebt kun je niet overgekwalificeerd zijn. Elk jaar in het buitenland gevolgd onderwijs vergroot de kans op overscholing met 0,80 procent. Het aantal jaren werkervaring in Nederland heeft geen significante invloed. Verder lijkt onderwijs gevolgd in het buitenland het verschil in overscholing tussen migranten en de autochtone bevolking grotendeels te verklaren. Dit om de reden dat de herkomst variabelen niet meer significant zijn bij toevoeging van deze variabele (zie Model III). Uit zowel Model I als II blijkt dat overscholing vaker voorkomt bij Mediterrane migranten. Deze uitkomsten bevestigen hypothese 2.2. Verder blijkt dat er een bescheiden rol is voor het sociaal kapitaal waarover een migrant beschikt. Migranten die vaak omgaan met autochtonen zijn gemiddeld genomen minder vaak overgekwalificeerd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat deze migranten beschikken over kwalitatief betere hulpbronnen wanneer het gaat om het vinden van een baan die past bij hun opleiding (Mouw, 2003). Tevens laten de uitkomsten zien dat personen met een vaste baan gemiddeld genomen significant minder vaak overgekwalificeerd zijn dan personen met een tijdelijke baan. Een waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat het zoeken van de juiste baan gepaard gaat met tijd en daarmee kosten met zich brengt. Hierdoor kan men besluiten om een tijdelijke baan beneden het opleidingsniveau te nemen. 14

Tabel 3. Binaire logistische regressie; Overscholing Model I Model II Model III Predicted probability 0.143 0.148 0.134 Promotie mogelijkheden Promotie (ref. geen promotie verwachtingen ) -0.063*** 0.022-0.056*** 0.019-0.053*** 0.016 Bedrijfcursussen (ref. geen bedrijfscursussen ) -0.049*** 0.021-0.068*** 0.019-0.065*** 0.016 Menselijk kapitaal Opleiding (ref. Hoogste opleiding - hoog ) Hoogste opleiding basis -0.117*** 0.035-0.105*** 0.031-0.111*** 0.026 Hoogste opleiding laag -0.030 0.030-0.022 0.027-0.037* 0.022 Hoogste opleiding middelbaar -0.024 0.028 0.003 0.025-0.011 0.020 Aantal jaren scholing buitenland 0.008*** 0.002 0.008*** 0.002 0.006*** 0.001 Aantal jaren werkervaring in NL -0.001 0.002-0.001 0.001-0.001 0.001 Herkomst Mediterraan (versus Caribisch ) 0.054** 0.024 0.038** 0.017 Caribisch (ref. NL ) 0.021 0.026 Mediterraan (ref. NL ) 0.046* 0.026 Controle variabelen Man 0.010 0.021 0.018 0.018 0.010 0.015 Reden voor migratie (ref. anders ) Familie 0.018 0.029 Studie -0.060 0.043 Werk 0.033 0.033 Aantal keren werkloos in NL 0.004 0.007 0.014** 0.006 0.012** 0.006 Leeftijdsklasse15-40 (ref. leeftijdsklasse 41-64 ) 0.012 0.026 0.035 0.023 0.039** 0.019 Jaren na migratie -0.002 0.002 Discriminatie (ref. soms ) Vaak gediscrimineerd 0.004 0.036 0.018 0.033 Nooit gediscrimineerd -0.009 0.022 0.011 0.020 Sociaal kapitaal Contact met Nederlanders -0.010 0.009-0.014* 0.008 Cultureel kapitaal (ref. gelijk verbonden ) Meer verbonden met land van herkomst 0.027 0.027 0.031 0.023 Meer verbonden met Nederland 0.003 0.023 0.012 0.021 Prettige werkomgeving -0.041* 0.024-0.030 0.021-0.044** 0.017 Vaste baan (ref. tijdelijke baan ) -0.076*** 0.025-0.062*** 0.022-0.058*** 0.018 Eerste generatie -0.035 0.028 Aantal waarnemingen 1183 1438 1949 Pseudo R 2 (Nagelkerke) 0.108 0.093 0.093 Log-likelihood -421-529 -673 *** significant op 1%; ** op 5%; * op 10%. The predicted probability is de gemiddelde kans op overscholing over alle waarnemingen opgenomen in de analyse. 15

In tabel 4 zijn de resultaten gepresenteerd van de schattingen voor uurloon en functieniveau. Per verklarende variabele zijn twee modellen geschat. In het eerste model zijn variabelen opgenomen die betrekking hebben op sociaal kapitaal. In het tweede model zijn interactieeffecten tussen herkomst en menselijk kapitaal opgenomen. Opleiding blijkt een prominente factor te zijn. Een hogere opleiding gevolgd in Nederland leidt tot een hoger uurloon en functieniveau. Ook een hogere opleiding gevolgd in het buitenland vergroot gemiddeld genomen de kans op een hoger functieniveau. Verder blijkt dat het hebben van hoger opgeleide ouders een positief significant effect heeft. Ook de hoeveelheid werkervaring opgedaan in Nederland blijkt positief door te werken op het uurloon en het functieniveau. Werkervaring opgedaan in het buitenland blijkt echter niet van significante invloed te zijn. Eén van de geformuleerde hypothesen (3.1) is dat het rendement van menselijk kapitaal, opgedaan in het land van herkomst, op de Nederlandse arbeidsmarkt hoger is voor Caribische migranten. De schattingsresultaten onderbouwen deze stelling niet voor uurloon. Echter, voor functieniveau wordt wel bewijs gevonden voor de hypothese. Caribische migranten die in het land van herkomst een hogere opleiding hebben behaald, scoren gemiddeld 0,38 punten hoger op functieniveau dan Mediterrane migranten met een vergelijkbaar opleidingsniveau behaald Marokko of Turkije. Verder blijkt uit de tabel dat Mediterrane migranten een hogere rendement behalen op bestemmingsgebonden-specifiek menselijk kapitaal dan Caribische migranten, als wordt gekeken naar functieniveau. Een hoger opleidingsniveau en meer werkervaring zorgt voor een hoger functieniveau ten opzichte van Caribische migranten. Zo levert een hogere opleiding behaald in Nederland voor Mediterrane migranten 0,6 punten meer op dan voor van Caribische migranten. En een extra jaar werkervaring levert Mediterrane migranten 0,15 punten meer op. Deze resultaten onderbouwen hypothese 3.2, al is het effect niet significant bij uurloon. De variabelen die betrekking hebben op cultureel kapitaal zijn in beperkte mate significant. Het blijkt dat het hebben van vergelijkbare normen en waarden als de Nederlandse (hypothese 3.3) een positief significante invloed heeft op functieniveau, maar niet op de hoogte van het uurloon. De mate van verbondenheid met Nederland of het land van herkomst zijn in geen van de modellen significant. Ook sociaal kapitaal blijkt van beperkte invloed. Getrouwd zijn heeft een positief effect. Dit sluit aan bij de Household Specialization Theory van onder andere Becker (Becker, 1985). Het maakt echter niet uit of er wordt getrouwd met een allochtone of een autochtone partner. De overige variabelen zijn niet significant. Voor hypotheses 3.4 en 3.5 lijkt daarom geen onderbouwing gevonden. Dit komt echter grotendeels door het sterke effect van de variabelen die gerelateerd zijn aan menselijk kapitaal. Indien we deze variabelen weglaten uit het model, dan blijken alle variabelen met betrekking tot sociaal en cultureel kapitaal positief significant te zijn op uurloon. Alleen het meer gebonden zijn met het land van herkomst en het lid zijn van een vereniging met overwegend allochtonen hebben geen effect (zie Van Ommen, 2011). Naast deze factoren zijn nog een aantal controle variabelen meegenomen als bijvoorbeeld geslacht, leeftijd en werkzame sector. Deze variabelen worden niet in de tabel gepresenteerd aangezien deze dan te omvangrijk wordt. iii Bij de verklaring van het uurloon blijkt dat voor Model I geldt dat een hogere leeftijd, het aantal personen waaraan men leiding geeft en studie als reden voor migratie gemiddeld genomen leiden tot een hoger uurloon. Bij Model II (uurloon) blijkt dat een goede taalbeheersing, een hogere leeftijd, mannen en het aantal personen waaraan men leiding geeft een positief effect hebben op de hoogte van het uurloon. Daarnaast zijn migranten die werkzaam zijn in de sectoren industrie, transport, zakelijke 16

dienstverlening en overheid succesvoller op de arbeidsmarkt dan migranten werkzaam in andere sectoren. Bij de modellen voor functieniveau zijn de meeste controle variabelen niet significant. Alleen het aantal keren dat een migrant werkloos is geweest in Nederland heeft een negatieve invloed. De sector industrie heeft in Model I een significant negatief teken en de overheid heeft een sterk positief effect in Model II. Migranten werkzaam bij de overheid scoren gemiddeld 0.4 punt hoger op functieniveau. 17

Tabel 4. OLS regressie logaritme uurloon en functieniveau, met en zonder interactie-effecten (log)uurloon Functieniveau Model I Model II Model I Model II Menselijk kapitaal Functieniveau 0.075*** 0.014.068*** 0.013 NB NB NB NB Opleidingsniveau Nederland 0.052*** 0.012.051*** 0.019 0.280*** 0.033 0.403*** 0.050 Opleidingsniveau land van herkomst 0.025* 0.015 0.015 0.017 0.176*** 0.040 0.146*** 0.045 Aantal jaren werkervaring in NL / 10 0.059*** 0.021.071*** 0.024 0.048 0.060 0.155** 0.065 Potentieele werkervaring in buitenland/ 10 0.007 0.035 0.004 0.039-0.135 0.096-0.134 0.104 Bedrijfscursussen 0.014 0.022 0.027 0.020 0.120** 0.060 0.089* 0.054 Gezondheid goed 0.060** 0.024 0.038* 0.022-0.001 0.068 0.032 0.059 Opleidingsniveau ouders laag 0.006 0.032-0.035 0.028 0.100 0.091 0.038 0.076 Opleidingsniveau ouders middelbaar 0.017 0.039-0.004 0.035 0.117 0.110 0.087 0.096 Opleidingsniveau ouders hoog 0.102** 0.043 0.064* 0.037 0.264** 0.119 0.266*** 0.101 Interacties Caribisch (versus Mediterraan) -0.002 0.074 0.549*** 0.203 Caribisch * Opleidingsniveau Nederland 0.008 0.021-0.147*** 0.057 Caribisch * Opleidingsniveau land van herkomst 0.025 0.020 0.095** 0.044 Caribisch * Aantal jaren werkervaring in NL -0.014 0.023-0.152** 0.062 Caribisch * Potentiële werkervaring in buitenland -0.027 0.032-0.015 0.086 Sociaal kapitaal Contact met Nederlanders 0.017 0.205 0.071 0.054 Sociale banden (ref. alleenstaand ) Getrouwd met allochtoon 0.079*** 0.029-0.089 0.081 Getrouwd met autochtoon 0.079** 0.038-0.158 0.109 Lidmaatschap (ref. geen lidmaatschap ) Voornamelijk allochtone leden -0.017 0.027 0.073 0.086 Voornamelijk autochtone leden 0.050 0.038 0.146* 0.077 Cultureel kapitaal Moderniteit van opvattingen 0.001 0.020 0.007 0.018 0.182*** 0.054 0.211*** 0.048 Verbondenheid (ref. gelijk verbonden ) Meer verbonden met land van herkomst 0.005 0.024 0.019 0.021 0.004 0.067-0.008 0.058 Meer verbonden met Nederland 0.038 0.036 0.045 0.033 0.126 0.102 0.138 0.091 Controle variabelen Taalbeheersing 0.031 0.020 0.040** 0.018-0.001 0.055 0.006 0.048 Herkomst (ref. Turk ) Marokkaans 0.000 0.033 0.136 0.093 Surinaams 0.021 0.036 0.285*** 0.101 Antilliaans -0.044 0.042 0.341*** 0.118 Aantal keren werkloos in NL -0.009 0.006-0.009* 0.005-0.033** 0.016-0.029** 0.014 Aantal waarnemingen 655 797 722 874 R 2 0.405 0.379 0.443 0.443 *** significant op 1%; ** op 5%; * op 10%. 18

5 CONCLUSIES EN BELEIDSIMPLICATIES Vaardigheden, kennis en kunde zijn vooral bepalend voor de arbeidsmarktpositie van migranten. Naarmate deze hoger opgeleid zijn is hun uurloon en hun functieniveau hoger. Dit spoort met de theorie van het menselijk kapitaal zoals ontwikkeld door arbeidseconomen. Indicatoren van sociaal en cultureel kapitaal zijn ieder op zich wel gecorreleerd met de arbeidsmarktpositie, maar deze invloed verdwijnt grotendeels als het opleidingsniveau als verklarende variabelen worden opgenomen. Dit wil niet zeggen dat sociaal en cultureel kapitaal in het geheel geen rol spelen. Moderniteit van opvattingen is van invloed op het functieniveau. Ook het feit dat beheersing van het Nederlands een rol speelt, kan voor een deel wijzen op de rol van sociaal en cultureel kapitaal. Al valt deze factor ook onder kennis en kunde nodig voor de beroepspraktijk. Maar ook indirect kunnen sociaal en cultureel kapitaal een rol spelen doordat zij medebepalend zijn voor de investeringen in scholing en onderwijs. De meest substantiële differentiatie tussen migranten aangaande hun succes op de arbeidsmarkt vindt plaats via het menselijk kapitaal (werkervaring en opleiding) dat wordt verworven in het bestemmingsland. Naarmate migranten in het land van herkomst meer onderwijs hebben genoten, investeren zij ook meer in onderwijs in Nederland. Het onderwijs dat migranten in Nederland gaan volgen is dus veelal geen substituut voor een tekort aan onderwijs bij aankomst in Nederland. Integendeel, dit zou immers inhouden dat het menselijk kapitaal tussen geschoolde en ongeschoolde migranten verder uiteen zal raken. Een voortvloeisel hiervan is dat de discrepantie aangaande het succes op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen migranten met een lage en hoge opleiding behaald in het land van herkomst verder zal worden aangewakkerd. Het hogere incident overscholing van migranten met name onder Mediterrane migranten in vergelijking met de autochtone bevolking, schijnt grotendeels te worden verklaart door het onderwijs gevolgd in het land van herkomst, de zogenoemde imperfecte overdraagbaarheid. Dit hogere incident draagt bij aan de achterstand die migranten hebben aangaande hun succes op de arbeidsmarkt in vergelijking met de autochtone bevolking. Echter, er kunnen verschillende verklaringen ten grondslag liggen achter deze imperfecte overdraagbaarheid. Een mogelijke verklaring is het verschil in het onderwijssysteem tussen het land van herkomst en bestemmingsland. Of wellicht is er sprake van statistische discriminatie, waardoor de waarde van het menselijk kapitaal op de Nederlandse arbeidsmarkt van deze migranten daalt. Om tot een antwoord te komen in welke mate overscholing de lagere sociaaleconomische status van migranten ten opzichte van de autochtone bevolking verklaart, is het van belang om te weten hoelang dit incident zich voordoet bij een migrant. Hiervoor is paneldata onontbeerlijk. Voor verder onderzoek op dit gebied is het onder andere van belang een beter inzicht te verkrijgen in het psychologisch kapitaal van migranten. Bij psychologisch kapitaal gaat het bijvoorbeeld om de mate waarin men in staat is zijn leven te organiseren. In de Verenigde Staten is de relevantie van deze factoren met name ook onderzocht in de relatie tot de achterstand van mensen met een Afro- of Spaans-Amerikaanse achtergrond. Sociaal milieu blijkt bepalend te zijn. Achterstand wordt doorgegeven aan volgende generaties. Voor een belangrijk deel vormen psychologische factoren hierbij een verbindende schakel. Ook de Koning e.a. (2009) vinden aanwijzingen voor het belang van psychologische factoren. Het zou dus van belang zijn dit in relatie tot migranten verder uit te zoeken. 19