1 Inleiding. Goederenrecht 7

Vergelijkbare documenten
Inhoud. Bevoegdheden eigenaar Misbruik van bevoegdheid. Eigendomsverkrijging Inbezitneming Vinderschap Schatvinding Natrekking.

College 1: Algemene inleiding:

Inleiding. 1 Plaatsbepaling en definitie burgerlijk recht

Subjectieve rechten vloeien voort uit het objectieve recht. Subjectieve rechten kunnen worden onderverdeeld in de volgende subcategorieën 1.

Copyright Lawbooks Voorbeeld samenvatting Inleiding Privaatrecht

De formaliteiten voor overdracht verschillen naar gelang het over te dragen goed.

ARW 1 HC 6A, , Burgerlijk recht: goederenrecht

Beperkte rechten en het stapelen ervan

Geschiedenis, systematiek en begrippen

STANDAARDANTWOORDEN THEORIE WEEK 1/1A

3.1 Goederenrecht. Kay Horsch 18 januari 2011

ANTWOORDEN PROEFTENTAMEN GOEDERENRECHT 2

Zakenrecht en zakelijke zekerheidsrechten

HOOFDSTUK I: DE LEER VAN DE INDELING VAN DE GOEDEREN 00

1 Inleiding. 1.1 Vermogen en vermogensrecht

1 Inleiding. 1.1 Vermogen en vermogensrecht

Hypothecair Planner (LHP)

STUDIE Rechtsgeleerdheid. VAK Goederen- en Insolventierecht. ONDERDEEL Voorbeeldverslag

Enige aspecten van de kwalitatieve verbintenis

VERMOGENSRECHT. Tekst & Commentaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bespreking van het preadvies van dr. Rosalie Koolhoven, LLM

Inhoud. Inleiding 13. Noordhoff Uitgevers bv

BENOEMDE OVEREENKOMSTEN

Korte handleiding bijeenkomst 8. Bijzondere overdrachten.

Beperkte absolute rechten(die op zaken en rechten kunnen rusten): - Vruchtgebruik art. 3:201 BW

II. DE TOTSTANDKOMING VAN OBLIGATOIRE OVEREENKOMSTEN / 11

Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE KOOPOVEREENKOMST GROND VOOR EENGEZINSHUIZEN, VERSIE

Beleidsregel Krediethypotheek en pandovereenkomst 2014

INHOUDSTAFEL BOEK II. ZAKENRECHT... 1 TITEL I ZAKEN IN HET ALGEMEEN Inleiding... 3

EasyLecture. STUDIE Rechtsgeleerdheid. VAK Inleiding Privaatrecht. ONDERDEEL Samenvattingen week 1 (Goederenrecht)

Hoofdstuk 21. Verbintenis en rechtshandhaving Inleiding

Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken enaanpassing appartementsrecht

1 Inleiding: plaats van verbintenissenrecht

Aanloop tot wetswijziging

Hoofdstuk 1 - Vermogensrechten 1 1 Vermogensrechten in het algemeen 1

Recht P2 Auteur: Lydia Janssen

gewijzigd j/n Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.

Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp

Andere kenmerken: (in principe) voortdurende uitoefening, elasticiteit.

7,2. Samenvatting door een scholier 1410 woorden 9 april keer beoordeeld. Maatschappijleer. Hoofdstuk 1

1 Verbintenissenrecht: plaatsbepaling

Bijlage * Modelakte derde recht van hypotheek 2014 HYPOTHEEK

Inhoud. 1.5 Materieel en formeel recht Samenvatting 17

Inleiding Privaatrecht voor niet-juristen

Beleidsregel krediethypotheek en pandrecht

Leerarrangement 6Ai Juridische checkpoints. Jeroen Dusseldorp Studentnummer:

Aandeelhouders STAK LOM

Vermogensrechten HOOFDSTUK I. 1.1 Inleiding

BEGRIPPENLIJST BIERCONTRACTEN

11. Beperkte rechten op goederen algemeen

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( )

Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang om het privaatrecht van het publiekrecht te onderscheiden.

Samenvatting Inleiding Privaatrecht

Deel 0 ALGEMEEN RECHT 13

Beleidsregel krediethypotheek en pandrecht 2015

1 Basisbegrippen van het goederenrecht

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel INLEIDING RECHT MAANDAG 5 OKTOBER UUR. SPD Bedrijfsadministratie B / 10

Bart VAN HYFTE Gauthier ERVYN Laurent DELMOTTE Johan VANDEN EYNDE

WOORD VOORAF. S.C.J.J. Kortmann februari 2017 N.E.D. Faber

14.1 Verhaal en voorrang algemeen Niet voor uitwinning vatbare goederen. Voorrang. Onderlinge rangorde voorrechten.

Onderverdeling van zakelijke rechten

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE VERKOOP VAN ONROERENDE ZAKEN DOOR DE GEMEENTE BEDUM

NIEUWE REGELS voor de RECHTSTREEKSE VORDERING EN HERVORMING van het EIGENDOMSVOORBEHOUD

Wijzen waarop goederen (zaken en vermogensrechten) worden verkregen:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

INHOUD. Enige afkortingen. Verkort aangehaalde literatuur. Hoofdstuk I - Inleidende opmerkingen / 1

De Nieuwe Pandwet: Het pand, het eigendomsvoorbehoud & het retentierecht

EXAMENPROGRAMMA. Juridisch Diploma('s) Vermogensrecht niveau 5 Juridisch adviseur Paralegal Examen Vermogensrecht niveau 5 Niveau.

Software en continuïteit

Hét Juridisch Archief

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd

ALGEMENE VERKOOPVOORWAARDEN bloot eigendom van gronden GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel INLEIDING RECHT MAANDAG 19 DECEMBER UUR

Zaaknummer : S Datum uitspraak : 15 mei 2018 Plaats uitspraak : Zeist

Algemene Bepalingen voor de verkoop en levering van bloot eigendom van gronden der gemeente s-gravenhage 2008

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

INHOUDSOPGAVE. Enige afkortingen Lijst van verkort aangehaalde werken

Burgerlijk recht 4 BURGERLIJK RECHT 4 (CJU16.4/CREBO:56178)

BELEGGINGSFONDSEN NAAR BURGERLIJK RECHT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postus EA DEN HAAG

Advies A: voor de raad

INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

Inhoud WOORD VOORAF 3. Deel 1 INLEIDING TOT HET RECHT 13

AKTE VAN VESTIGING HYPOTHEEK EN PANDRECHTEN

Inleiding bij de Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier.. Inleiding... 1

Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering. Mr. drs. KP. van Koppen

Saxionstudent.nl Blok1

Algemeen juridische beroepsvorming 4 ALGEMEEN JURIDISCHE BEROEPSVORMING 4 (CJU01.4/CREBO:50109)

Burgelijk wetboek Boek 8. Verkeersmiddelen en vervoer

REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI)

H4 Verkrijging van goederen

Burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester van Hoogeveen;

Algemene voorwaarden Opstalrechten

Eigendom van roerende en onroerende zaken

De Minister van Economische Zaken, Gelet op de artikelen 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, derde lid, van de Gaswet;

Algemene voorwaarden Opstalrechten

Zakelijke zekerheden. Joke Baeck Docent Universiteit Gent

Transcriptie:

I Goederenrecht 1 Inleiding Goederenrecht de naam zegt het al gaat over rechten op goederen. Het goederenrecht gaat over goederenrechtelijke rechten. Het goederenrecht maakt deel uit van het vermogensrecht in het burgerlijke recht. Het goederenrecht is voor een groot deel dwingend recht. Dat betekent dat de wettelijke begrippen, de regels en het systeem waarin die regels zijn geplaatst, van groot belang zijn voor een goed begrip. Bovendien hebben goederenrecht en de goederenrechtelijke rechten een aantal kenmerkende karakteristieken. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op burgerlijk recht (nr. 2) en vermogensrecht (nr. 3). De plaats van het goederenrecht is dan helder. Daarna wordt ingegaan op het object van de goederenrechtelijke rechten: goederen. Goederen zijn zaken (nr. 4) of vermogensrechten (nr. 5). Goederenrechtelijke rechten hebben karakteristieken die bepalend zijn voor de rechtsgevolgen (nr. 6). Het goederenrecht vormt een gesloten stelsel (nr. 7) van goederenrechtelijke rechten (nr. 8) en de verkrijging daarvan (nr. 9). Goederenrechtelijke rechten op goederen kunnen beperkte rechten zijn (nr. 10) en sommige van die beperkte rechten zijn afhankelijke rechten (nr. 11). Meest omvattend is het eigendomsrecht. Juridisch is de term eigendom echter gereserveerd voor zaken (nr. 12). Goederenrecht 7

2 Plaatsbepaling en definitie burgerlijk recht Figuur 1 Burgerlijk recht Burgerlijk recht Personenrecht Vermogensrecht Algemeen deel (Boek 3) Bijv. rechtshandeling Personen- en familierecht (Boek 1) Bijv. huwelijk en gezag over minderjarigen Rechtspersonenrecht (Boek 2) Bijv. NV, BV en stichting Goederenrecht (Boek 3 en 5) Bijv. overdracht en zakelijke rechten Verbintenissenrecht (Boek 6) Bijv. onrechtmatige daad en overeenkomst Burgerlijk recht Het burgerlijk recht, ook wel aangeduid als privaatrecht of civiel recht, regelt de juridische betrekkingen tussen burgers onderling. Het burgerlijk recht werkt in een Europese en nationale constitutie, waarin burgerlijke vrijheden voor burgers worden gegarandeerd. Met name het vrij verkeer van goederen enerzijds, en de bescherming van individuele eigendom anderzijds kleuren ons goederenrecht fundamenteel. De belangrijkste kenbron en rechtsbron van ons objectieve burgerlijk recht is het Burgerlijk Wetboek (BW), maar ook 8 Boom Basics

rechtspraak, met name door de Hoge Raad, heeft in het goederenrecht een belangrijke rechtsvormende taak. Onderverdeling burgerlijk recht Ons burgerlijk recht is geordend in een systematiek die kenmerkend is voor de civiele of Romeinsrechtelijke traditie. Het burgerlijk recht in het BW begint met een uiteenzetting over deze burgers, rechtssubjecten, wier betrekkingen het burgerlijk recht behandelt: eerst over natuurlijke personen in het personen- en familierecht van Boek 1, dan over de rechtspersonen van Boek 2. In die boeken wordt bijvoorbeeld geregeld onder welke voorwaarden een natuurlijk persoon handelingsbekwaam is, welke rechtspersonen (zoals een besloten vennootschap) er zijn en welk orgaan van een rechtspersoon bevoegd is ten aanzien van zijn vermogen. Rechtssubjecten hebben een vermogen. Over dat vermogen handelt het vermogensrecht, in de Boeken 3 tot en met 8 van het BW. 3 Vermogensrecht Definitie en ordening Iemands vermogen omvat rechten, maar ook plichten, in economische termen: activa en passiva, of, in de terminologie van het BW: goederen en schulden. Het vermogensrecht reguleert die rechten en plichten op een systematische manier. Daarvoor zijn in het BW verschillende ordeningsmethoden gebruikt: een ordening van algemene naar bijzondere regels; het gebruik van schakelbepalingen zorgt voor efficiënte toepasselijkheid van regels op andere delen van het recht; er is in de regels gebruikgemaakt van open normen, zodat de rechter deze in het concrete geval nader moet invullen. Boek 3 geeft algemene regels van het vermogensrecht; Boek 4 geeft regels Goederenrecht 9

over de overgang van een geheel vermogen krachtens erfrecht. Boek 5 handelt over zakelijke rechten. Boek 6 over verbintenissenrecht in het algemeen, Boek 7 over bijzondere overeenkomsten en Boek 8 over vervoer. Waar is het vermogensrecht als rechtsgebied geregeld? Het vermogensrecht is in hoofdzaak geregeld in de Boeken 3 en volgende BW. Uitgangspunt is een rangschikking van de stof van algemeen naar bijzonder. Het BW kent een gelaagde struc- tuur. Boek 3 bevat in titel 1 afdeling 1 een algemeen deel waarin algemene bepalingen begripsbepalingen zijn opgenomen die voor het gehele vermogensrecht gelden. Het goederenrecht is vervolgens met name geregeld in de Boeken 3 (bepalingen voor alle goederen) en 5 (bepalingen met betrekking tot zakelijke rechten waarvan het object een zaak is). De gelaagde structuur komt in het BW op een aantal plaatsen naar voren. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de zogenoemde schakelbepalingen die bijzondere regels van overeenkomstige toepassing verklaren op rechtsverhoudingen waarvoor zij niet specifiek zijn geschreven. Een voorbeeld van de gelaagde structuur van het BW biedt titel 9 van Boek 3. Afdeling 1 van titel 9 bevat algemene bepalingen betreffende de rechten van pand en hypotheek. Vervolgens zijn in de volgende afdelingen van genoemde titel specifieke bepalingen van pand, respectievelijk hypotheek ondergebracht. Deze specifieke bepalingen derogeren aan de algemene bepalingen. Een voorbeeld van een schakelbepaling is art. 3:98 BW. In dit artikel is bepaald dat hetgeen met betrekking tot overdracht van goederen in zijn 10 Boom Basics

algemeenheid geldt, van overeenkomstige toepassing is op de vestiging, overdracht en afstand van een beperkt recht op een zodanig goed (zie nr. 49). Een voorbeeld van een open norm is art. 3:108 BW. Hierin worden criteria gegeven voor de bepaling of iemand al dan niet bezitter is van een goed. Een van die criteria is de verkeersopvatting. Vermogensrecht: twee rechtsgebieden Het vermogensrecht wordt van oudsher in twee grote rechtsgebieden verdeeld: verbintenissenrecht en goederenrecht. Verbintenissenrecht heeft betrekking op persoonlijke rechten, het goederenrecht op goederenrechtelijke rechten. Het onderscheid tussen de beide rechtsgebieden wordt op twee manieren gekarakteriseerd. Enerzijds wordt gekeken op welk object het recht betrekking heeft, anderzijds jegens welke personen het kan worden geëffectueerd. Goederenrecht Het goederenrecht heeft betrekking op de rechtsverhoudingen tussen rechtssubjecten en goederen en is geregeld in de Boeken 3 en 5. Goederenrechtelijke rechten zijn rechten op bepaalde goederen. Goederenrechtelijke rechten kunnen jegens eenieder worden geëffectueerd het zijn absolute rechten. Het goederenrecht bevat daarom ook merendeels dwingend recht. Verbintenissenrecht Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen rechtssubjecten onderling en is in hoofdzaak geregeld in Boek 6. Persoonlijke rechten zijn rechten op een prestatie van een of meer bepaalde personen. Persoonlijke rechten kunnen alleen jegens de bepaalde verbonden personen worden geëffectueerd het zijn relatieve rechten. We spreken ook over vorderingsrechten. Het verbintenissenrecht bevat voornamelijk regelend recht. Goederenrecht 11

Figuur 2 Vermogensrecht: twee rechtsgebieden Vermogensrecht Goederenrecht Verbintenissenrecht Regels voor de verhouding tussen burgers en goederen Regels voor de verhouding tussen burgers onderling Een voorbeeld van een dwingendrechtelijke goederenrechtelijke regel is art. 5:3 BW; de eigenaar van een zaak is eveneens eigenaar van haar bestanddelen. Dat betekent dat de eigenaar van een fiets van rechtswege eigenaar is van de gehele fiets, inclusief zadel, stuur en trappers. Een voorbeeld van een regel uit het verbintenissenrecht is art. 6:27 BW: degene die een individueel bepaalde zaak moet afleveren, is verplicht zorg te dragen voor de aflevering van deze zaak zoals een zorgvuldig schuldenaar betaamt. De schuldeiser kan er jegens de schuldenaar aanspraak op maken dat laatstgenoemde deze verplichting ook daadwerkelijk nakomt. 4 Goederen, zaken en vermogensrechten in het Burgerlijk Wetboek Goederen Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten, definieert art. 3:1 BW. Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke 12 Boom Basics

objecten, aldus art. 3:2 BW. Vermogensrechten worden gedefinieerd in art. 3:6 BW. Sommige goederen zaken en vermogensrechten zijn registergoederen. In het vermogen van een rechtssubject bevinden zich dus goederen: zaken en vermogensrechten. Goederen dienen voldoende bepaalbaar te zijn, als voorwaarde voor een overdracht of vestiging van een beperkt recht, aldus art. 3:84 lid 2 BW. Dat is het beginsel van specialiteit. Een uitwerking daarvan bij zaken is het vereiste van individualisering. Registergoederen Sommige goederen zijn registergoederen. Registergoederen zijn goederen waarvan voor de overdracht of vestiging van beperkte rechten op die registergoederen een inschrijving in de openbare registers noodzakelijk is (art. 3:10 BW). De belangrijkste registergoederen zijn onroerende zaken (art. 3:89 lid 4 BW), zoals een huis of een bedrijfsgebouw. Door de werking van de schakelbepaling van art. 3:98 BW worden ook beperkte rechten op registergoederen als registergoed gekwalificeerd, zoals een recht van erfpacht op een perceel grond, of een hypotheekrecht op een huis. Zaken Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten, aldus art. 3:1 BW. In deze definitie bevinden zich de volgende voorwaarden. Het moet gaan om een stoffelijkheid, met een zekere waarde. Om de zaak te kunnen beheersen is het nodig dat de zaak is geïndividualiseerd, een zekere eenheid heeft. Verder speelt impliciet nog een ethisch criterium mee. Goederenrecht 13

De stoffelijkheid van een zaak is niet alleen een natuurwetenschappelijke stoffelijkheid. Elektriciteit, dat als zaak in natuurwetenschappelijke zin kan worden gekwalificeerd, wordt ook als een zaak in strafrechtelijke zin gezien het kan worden gestolen maar is geen zaak in de zin van het burgerlijk recht. Een zaak moet tevens een zekere waarde vertegenwoordigen. Een brief, een haarlok, beide genoemd in de parlementaire geschiedenis, hebben slechts affectieve waarde, maar een dergelijke subjectieve niet-economische waardering is voldoende om te kunnen kwalificeren als zaak. De vatbaarheid voor menselijke beheersing maakt dat hemellichamen hoewel stoffelijk niet als zaak in juridische zin kwalificeren. Deze vatbaarheid voor beheersing sluit in zich het criterium van de individualisering. Een ander woord daarvoor is het beginsel van specialiteit. Voor we van een zaak in juridische zin kunnen spreken, moet er sprake zijn van een voldoende mate van afbakening van andere zaken. Dat criterium levert de meeste hoofdbrekens op, omdat het van feitelijke aard is. Door kwaliteit en hoeveelheid aan te duiden zaken olie, graan, fruit, spijkers en zo veel meer moeten geïndividualiseerd zijn aan te wijzen. Het menselijke lichaam kwalificeert om ethische redenen niet als zaak de mens is rechtssubject, geen object. Om dezelfde redenen is de kwalificatie als zaak van geïndividualiseerde delen van het menselijk lichaam niet onproblematisch. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg oordeelde ferm over menselijke embryo s, geparafraseerd: geen object van eigendom (in de zin van het artikel 1, Eerste Protocol EVRM) omdat die bepaling economische, vermogensrechtelijke belangen beoogt te beschermen, en daartoe kunnen embryo s niet worden gereduceerd (EHRM 17 augustus 2015 (Parrillo t. Italië). 14 Boom Basics

Eenvoudig is het bij de volgende klassieke voorbeelden. De lucht en de zee zijn als zodanig niet voor menselijke beheersing vatbaar. Wanneer lucht en water worden geïndividualiseerd door het in een container te verpakken, dan zijn het zaken in de zin van het vermogensrecht. Bij maat of gewicht aangeduide objecten zijn zaken zo gauw ze geïndividualiseerd zijn: deze container met 20 ton sinaasappelen; die kist met koffie; deze 10 balen meel; dit perceel grond. Sinds een wetswijziging d.d. 1 januari 2013 zijn dieren geen zaken meer. Wel zijn de bepalingen over zaken van toepassing, met inachtneming van de geschreven en ongeschreven beginselen en regels aldus geparafraseerd art. 3:2a BW. Zaken: roerend en onroerend Zaken zijn óf roerend óf onroerend. Onroerend zijn ingevolge art. 3:3 lid 1 BW de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen. Art. 3:3 lid 2 BW bepaalt vervolgens dat alle zaken die niet onroerend zijn, roerend zijn. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld een computer, een fiets, een auto, een tafel, een stoel en dergelijke. Onroerende zaken zijn een huis, een fabrieksgebouw, steenkool die nog in de grond zit, een boom die in de grond wortelt, een groentekas die door middel van de fundering duurzaam met de grond is verenigd. Ingevolge HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Portacabin) geldt het zogenoemde bestemmingscriterium bij de kwalificatie van een zaak als onroerend. Goederenrecht 15

Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw duurzaam met de grond verenigd is, moet worden gelet op het feit of het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Deze bestemming dient naar buiten toe kenbaar te zijn in verband met het belang dat goederenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn. Bestanddeel Art. 3:4 BW regelt wat er onder bestanddeel moet worden verstaan; twee criteria worden gegeven: Bestanddeel krachtens verkeersopvatting Krachtens art. 3:4 lid 1 BW is al hetgeen krachtens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel van de betreffende zaak. Zo zijn het zadel op een fiets en de wielen onder een auto bestanddeel krachtens verkeersopvatting van de fiets respectievelijk de auto. Voor de vraag of apparatuur in een gebouw naar verkeersopvatting tezamen als één geheel moeten worden gezien, geldt het volgende: indien gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, is dit een aanwijzing voor bevestigende beantwoording van de hiervoor gestelde vraag. Hetzelfde heeft te gelden indien het gebouw uit oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw bij ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden aangemerkt. Bij deze laatste maatstaf komt het niet aan op de functie die de apparatuur in het productieproces vervult; HR 15 november 1991, NJ 1993, 316 m.nt. WMK, onder 317 (Dépex/curatoren Bergel). Bestanddeel door middel van hechte fysieke verbinding Krachtens art. 3:4 lid 2 BW wordt een zaak die zodanig met een hoofdzaak is verbonden dat deze niet daarvan kan worden 16 Boom Basics

afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan één van beide zaken, bestanddeel van de hoofdzaak. De lak op een auto en een beschermende beits aangebracht op hout zijn bestanddeel van de auto respectievelijk het hout. Zij maken echter wel onderdeel uit van een eventueel pandrecht op bijvoorbeeld de auto. Een zaak die bestanddeel is geworden van een andere zaak verliest daardoor zijn juridische zelfstandigheid, dat wil zeggen dat bestanddelen als zelfstandige zaak tenietgaan, en dat betekent dat de goederenrechtelijke rechten die erop rustten ook tenietgaan. Als de in het vorige voorbeeld genoemde lak op de auto en beits op het hout van een ander waren ze waren bijvoorbeeld onder eigendomsvoorbehoud geleverd dan is dat eigendomsrecht op die lak en beits tenietgegaan. Er bestaat onduidelijkheid in de toepassing van art. 3:3 en 3:4 BW. Kan de kwalificatie als onroerend volgen uit art. 3:4 BW? Kan de kwalificatie als bestanddeel volgen op grond van art. 3:3 BW? Dat lijkt de conclusie te moeten zijn van HR 27 september 2013, BNB 2013, 248. Dat volgt echter niet uit een goede systematische analyse van de betreffende artikelen. Er is dan ook terecht kritiek op geleverd: P.J. van der Plank en M.E. Witting, Bestanddeelvorming op grond van art. 3:3 BW of onroerend in de zin van art. 3:4 BW?, NTBR 2014/17. Vermogensrechten Art. 3:1 BW onderscheidt naast zaken ook vermogensrechten. Goederenrecht 17

De term vermogensrechten wordt in dit verband gebruikt in de betekenis van subjectief recht: een specifiek recht dat aan een bepaald persoon toebehoort. Eerder spraken we al van het vermogensrecht ter aanduiding van het geheel van rechtsregels betreffende dit rechtsgebied, vermogensrecht in de betekenis van objectief recht, zoals bijvoorbeeld geregeld in Boek 3 of 5 BW. Vermogensrechten worden in art. 3:6 BW gedefinieerd als rechten die: hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn; of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen; ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. Deze criteria zijn alternatief bedoeld, dat wil zeggen als een recht aan een van de criteria voldoet, is dat voldoende om van een vermogensrecht te kunnen spreken. Vermogensrechten zullen meestal overdraagbaar zijn, maar dat hoeft niet en het is dus ook geen voorwaarde om van een vermogensrecht te kunnen spreken. Een voorbeeld van een vermogensrecht in subjectieve zin: A is eigenaar van een auto, het betreft een specifiek eigendomsrecht van A. Een ander voorbeeld van een vermogensrecht is het recht van hypotheek dat de bank heeft op de onroerende zaak van A. Vermogensrechten kunnen natuurlijk ook uit het verbintenissenrecht afkomstig zijn. A heeft aan B zijn auto verkocht, en heeft dan op grond van die overeenkomst jegens B een recht op betaling, preciezer omschreven: een (vorderings)recht op nakoming van de verbintenis tot betaling van de koopprijs. 18 Boom Basics

Een onoverdraagbaar vermogensrecht is bijvoorbeeld het beperkte zakelijke recht van gebruik en bewoning als bedoeld in art. 3:226 lid 2 respectievelijk lid 3 BW. Het is een vermogensrecht want het verschaft stoffelijk voordeel. Het recht kan echter niet worden vervreemd aan een ander worden overgedragen aldus art. 3:226 lid 4 BW. Belangrijk voor de rechtspraktijk is de mogelijkheid om vorderingsrechten bij beding onoverdraagbaar te maken. Als daarvan sprake is, dan zijn dergelijke vorderingsrechten niet meer over te dragen noch te bezwaren met beperkte rechten zie nr. 30. Figuur 3 Vermogensrechten Goederen (art. 3:1): Zaken Vermogensrechten Zaken (art. 3:2): Stoffelijke objecten Menselijke beheersing Vermogensrechten (art. 3:6): Stoffelijk voordeel Overdraagbaar, al dan niet in combinatie met ander recht Onroerende zaken (art. 3:3 lid 1): Grond Beplantingen Gebouwen en werken Roerende zaken (art. 3:3 lid 2): Alle zaken die niet onroerend zijn Vermogensrechten zijn bijvoorbeeld de goederenrechtelijke rechten eigendom, het meest omvattende recht dat op een zaak kan rusten (art. 5:1 lid 1 BW), vruchtgebruik, pand en hypotheek, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal en Goederenrecht 19

appartementsrecht, maar ook de uit het verbintenissenrecht afkomstige persoonlijke rechten kwalificeren als vermogensrecht, zoals het recht op betaling van de huur uit een huurovereenkomst, intellectuele eigendomsrechten zoals auteursrechten, en aandelen in een NV of BV. 5 Terminologie In het goederenrecht worden de personen die in een bepaalde betrekking tot een goed staan met een specifieke term aangeduid. Degene tot wiens vermogen het goed behoort, wordt aangeduid met de term rechthebbende. Met betrekking tot de verschillende goederen wordt de volgende terminologie gehanteerd: de rechthebbende van een zaak is eigenaar; de rechthebbende van een vorderingsrecht: crediteur; de rechthebbende van een beperkt recht: de beperkt gerechtigde. Figuur 4 Terminologie goederenrecht Rechthebbende: degene tot wiens vermogen het goed behoort Zaken: eigenaar Vorderingsrechten: crediteur Beperkte rechten: beperkt gerechtigde 20 Boom Basics

6 Karakteristieken en rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten In het voorgaande kwamen al enkele karakteristieken zelfs: rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten aan de orde. Drie karakteristieke rechtsgevolgen zijn de volgende ze zijn in ieder handboek goederenrecht te vinden. Karakteristieke rechtsgevolgen goederenrechtelijke rechten Aan de hoedanigheid van goederenrechtelijk recht is een aantal specifieke rechtsgevolgen verbonden. In de eerste plaats hebben goederenrechtelijke rechten absolute werking, dat wil zeggen dat zij werking hebben jegens eenieder en niet slechts tegen één of meer bepaalde personen. Deze absolute werking ligt ten grondslag aan de volgende karakteristieke rechtsgevolgen. Een tweede rechtsgevolg vloeit voort uit het eerste en betreft de exclusiviteit van het betreffende recht. Dit houdt in dat derden zich dienen te onthouden van gedragingen die de rechthebbende van een goed in diens genot, beheer of beschikking kunnen storen, zoals hij die heeft krachtens het betreffende goederenrechtelijke recht. Die werken immers jegens eenieder: absolute werking. Deze exclusiviteitsregel komt bijvoorbeeld het meest duidelijk tot uitdrukking bij het eigendomsrecht. In art. 5:1 lid 2 BW is bepaald dat het de eigenaar met uitsluiting van eenieder vrijstaat van de zaak gebruik te maken. Natuurlijk mag de rechthebbende met zijn uitoefening van zijn goederenrechtelijke rechten geen inbreuk maken op dwingende wettelijke voorschriften, of op rechten van anderen. Voor eigendom is dat in het tweede lid van art. 5:1 BW neergelegd. Goederenrecht 21

Een derde rechtsgevolg en ook dat vloeit voort uit de absolute werking betreft de prioriteitsregel. Deze regel houdt in dat een eerder gevestigd goederenrechtelijk recht voor een later gevestigd recht gaat. Gesproken wordt wel van de prior tempore-regel. Het oudste recht werkt immers ook jegens latere beperkt gerechtigden: absolute werking. Deze prioriteitsregel is van belang voor het geval er meer goederenrechtelijke rechten op eenzelfde goed zijn gevestigd. Zo is het in principe mogelijk om meer hypotheekrechten op een huis te vestigen. Een eerder gevestigd hypotheekrecht gaat in dat geval voor het later gevestigde en heeft om die reden een hogere prioriteit. Een vierde rechtsgevolg betreft het feit dat goederenrechtelijke rechten goederenrechtelijk gevolg hebben, ook wel droit de suite, volgrecht of in het geval van zaken zaaksgevolg genoemd. Dit wil zeggen dat het recht op het goed blijft rusten ongeacht wie het goed onder zich heeft. Ook dit vloeit uit de eerste absolute werking voort. Y is eigenaar van een fiets. Op zekere dag wordt deze fiets gestolen door X. Ondanks de diefstal is Y nog steeds eigenaar van de fiets; het eigendomsrecht blijft immers op de zaak rusten. Y is alleen de feitelijke heerschappij hier: het bezit over zijn fiets kwijtgeraakt aan X. Indien Y erachter komt dat X zijn fiets heeft gestolen, kan hij afgifte van de fiets vorderen. 22 Boom Basics

Figuur 5 Rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten Rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten Absoluutheid: werking jegens eenieder Exclusiviteit: rechthebbende is met uitsluiting van derden gerechtigd tot het goed Zaaksgevolg: rechthebbende kan zijn recht uitoefenen ongeacht wie het goed onder zich heeft Prioriteitsregel: eerder gevestigd goederenrechtelijk recht gaat voor later gevestigd goederenrechtelijk recht In geval een beperkt recht op een zaak rust, heeft ook dit beperkte recht zaaksgevolg. Indien een huis met het recht van vruchtgebruik is bezwaard en het huis wordt overgedragen, dan gaat het recht van vruchtgebruik van rechtswege mee over op de nieuwe eigenaar. De rechthebbende van het recht van vruchtgebruik kan zijn vruchtgebruik dus ook tegenover de latere eigenaar handhaven. Die latere eigenaar verkreeg immers een met vruchtgebruik bezwaard eigendomsrecht. Drie beginselen Deze absolute werking en de daarmee samenhangende rechtsgevolgen impliceren drie beginselen van het goederenrecht. Omdat Goederenrecht 23

de goederenrechtelijke rechten absolute werking hebben jegens derden werken moeten ze voor die derden ook kenbaar kunnen zijn. We spreken van het publiciteitsbeginsel. Omdat de goederenrechtelijke rechten een absoluut karakter hebben, exclusief zijn (anderen uitsluiten), en daarmee te effectueren zijn jegens latere gerechtigden (prioriteitsregel) of onder wie dan ook het goed onder zich heeft (goederenrechtelijk gevolg), is het duidelijk dat er over het object van het goederenrechtelijke recht het goed geen onduidelijkheid mag zijn. Het goed moet voldoende bepaald zijn in de wettelijke term. Een betere term is: specifiek. We spreken over: het specialiteitsbeginsel. Een zaak moet we zagen het al geïndividualiseerd zijn. Het specialiteitsbeginsel komt minder pregnant tot uitdrukking in de wettelijke bepalingen. Met het eenheidsbeginsel maakten we al kort kennis. Het eenheidsbeginsel zoals dat in art. 5:3 BW jo. art. 3:4 BW al ter sprake kwam met betrekking tot bestanddelen van een zaak kan als verschijningsvorm van dat specialiteitsbeginsel worden gezien. Wel heeft het eenheidsbeginsel ook een heel duidelijke economische ratio: de meerwaarde van het geheel dient behouden te blijven, en niet te worden opgeofferd aan het individuele eigendomsrecht, indien dat nog ten aanzien van een bestanddeel zou bestaan. Het publiciteitsbeginsel komt tot uitdrukking op vele plaatsen in het goederenrecht. Wie een zaak feitelijk onder zich heeft iedereen kan dat waarnemen kan kwalificeren als bezitter, en heeft daarmee aanspraak op een bescherming zie hoofdstuk 3. Wie een goed gaat overdragen, moet daarvoor dwingend recht een meestal naar buiten toe kenbare formaliteit vervullen: levering zie nr. 34. 24 Boom Basics

Wie afgifte van zijn zaak, die hij leverde onder eigendomsvoorbehoud en niet betaald kreeg, wil vorderen zal dat alleen kunnen bewerkstelligen als die zaak geen bestanddeel is geworden van eens anders zaak. De machine kan bestanddeel geworden zijn van een gebouw; de motor kan bestanddeel geworden zijn van het schip. Wie afgifte van zijn vijf varkens of fietsen vordert, zal daarin niet slagen als hij die varkens niet individueel kan duiden te midden van vijftig andere varkens of fietsen van anderen. Omdat goederenrechtelijke rechten absoluut werken, is het niet verwonderlijk dat het van dwingendrechtelijke aard is. Het goederenrecht vormt zelfs een zogenoemd gesloten systeem, of numerus clausus. 7 Gesloten systeem van goederenrechtelijke rechten en van verkrijging van goederen Goederenrechtelijke rechten: gesloten systeem Met betrekking tot goederenrechtelijke rechten kent de wet een gesloten systeem (vgl. art. 3:81 en 3:84 lid 3 BW). Dit gesloten systeem bestaat uit een tweetal aspecten. Het eerste aspect betreft de door de wet voorgeschreven catalogus van goederenrechtelijke rechten. Alleen die rechten die de wet kent, kunnen worden gevestigd. Dat betekent dat partijen geen bevoegdheid hebben om buiten de wet om nieuwe goederenrechtelijke rechten te vestigen. Het contrast met het open stelsel van verbintenissen valt op: bij overeenkomst kunnen partijen die vorderingsrechten scheppen, die zij zinvol achten (contractsvrijheid). Het tweede aspect betreft de bevoegdheden of de inhoud van de goederenrechtelijke rechten. Ook als een van de Goederenrecht 25

beschikbare beperkte rechten wordt gevestigd, dan moeten de in dat beperkte recht gegeven bevoegdheden binnen de grenzen blijven zoals die door de wet worden bepaald. Soms is de wet minder dwingend, en laat zij aan betrokken partijen wel wat speelruimte. De ratio van een gesloten systeem is natuurlijk gelegen in de absolute werking van goederenrechtelijke rechten. Derden moeten kunnen vertrouwen op een kenbare feitelijke en juridische betrekking ten aanzien van goederen. Rechtszekerheid is hier van het grootste belang. Het gesloten systeem wordt sinds 1992 in de wet uitgedrukt. In het oude BW dat gold van 1838 tot aan 1992 was daarvan minder sprake. In het baanbrekende oude arrest Blaauboer/Berlips uit 1905 werd ons huidige gesloten stelsel in beide genoemde aspecten door de Hoge Raad scherp neergezet, en zo afgebakend van het verbintenissenrecht. In HR 3 maart 1905, W 8191 (Blaauboer/Berlips) werd een perceel grond overgedragen. Bij die overdracht waren verkoper en koper overeengekomen en dat stond ook in de transportakte dat de nieuwe eigenaar (Berlips) ten behoeve van het naastgelegen perceel een weg zou aanleggen. Berlips draagt vervolgens zijn perceel over. Wie is nu verplicht om de weg aan te leggen: Berlips, omdat die het was overeengekomen, of de eigenaar van het perceel, aan wie Berlips het had overgedragen? Berlips als contractspartij, zo volgt uit de uitspraak. Immers, er is geen wetsbepaling die een dergelijk goederenrechtelijk recht mogelijk maakt. Ook de inhoud van deze bevoegdheid van een eigenaar verlangen dat die op zijn eigen grond een weg aanlegt strookt niet met de mogelijkheden die de wet toelaat. Zouden we dit toelaten, dan vervaagt het onderscheid tussen persoonlijke en goederenrechtelijke rechten, tussen het verbintenissenrecht en het goederenrecht, aldus geparafraseerd de Hoge Raad. 26 Boom Basics

Dat betekent dat een verplichting (verbintenis) die is aangegaan door de eigenaar van een onroerende zaak die betrekking heeft op die zaak, bij overdracht van die zaak niet van rechtswege mee overgaat op de nieuwe eigenaar. Dat kan alleen maar als er een beperkt recht wordt gevestigd. Zie in dit specifieke verband met onroerende zaken de mogelijkheid van een kwalitatieve verplichting ex art. 6:252 BW, nr. 55. Dat betekent in het algemeen dat een bevoegdheid of verplichting die wordt overeengekomen ten aanzien van een goed alleen een goederenrechtelijk recht zal zijn en dus tegen derden zal werken als het ook in vorm en inhoud conform de in de wet geregelde goederenrechtelijke rechten eigendom en beperkte rechten zal zijn. Figuur 6 Gesloten systeem van goederenrechtelijke rechten Gesloten systeem van goederenrechtelijke rechten Geen goederenrechtelijke rechten buiten de wet In de wet geregelde goederenrechtelijke rechten: afwijking alleen indien uitdrukkelijk bepaald Verkrijging van goederen: gesloten systeem Ook de verkrijging van goederen vormt een gesloten systeem. Art. 3:80 BW geeft dwingend aan dat er een wettelijke grondslag voor Goederenrecht 27

verkrijging dient te zijn. Art. 3:80 BW maakt een onderscheid tussen verkrijging onder algemene titel en onder bijzondere titel. Het eerste handelt over de verkrijging van een geheel vermogen bijvoorbeeld door erfopvolging het tweede over de verkrijging van een specifiek goed (zie nr. 28 en 29 over het onderscheid). Verkrijging wordt ook onderscheiden in oorspronkelijke of originaire verkrijging en derivatieve of afgeleide verkrijging. We gaan met name in op de originaire verkrijging in hoofdstuk 2, nrs. 15-22, en op de derivatieve wijze van verkrijging in hoofdstuk 4. 8 Beperkte rechten en moederrechten Beperkte rechten Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht. Dit meer omvattende recht is daarmee dat is een andere omschrijving waarmee hetzelfde is bedoeld ook bezwaard met datzelfde beperkte recht (art. 3:8 BW). Een beperkt recht is per definitie een afsplitsing van een moederrecht. De beperkte rechten zijn geregeld in de Boeken 3 en 5 BW. Boek 3 zie nr. 3 betreft de beperkte rechten die op alle goederen gevestigd kunnen worden; Boek 5 betreft de beperkte rechten die alleen op zaken gevestigd kunnen worden. Regeling beperkte rechten De in Boek 3 geregelde beperkte rechten zijn: vruchtgebruik; pand; en hypotheek. 28 Boom Basics

Zij kunnen worden gevestigd op goederen, derhalve op zowel zaken als vermogensrechten. In Boek 5 zijn geregeld de eigendom, het meest omvattende recht dat op een zaak kan rusten, en de volgende beperkte rechten: erfdienstbaarheid; erfpacht; opstal, en appartementsrechten. Het eigendomsrecht kent de eigenaar de meest omvangrijke bevoegdheden toe, de beperkte rechten alleen bepaalde specifieke bevoegdheden. Het in Boek 5 geregelde eigendomsrecht en de drie beperkte rechten kunnen alleen gevestigd worden op zaken, het eigendomsrecht is in die gevallen doorgaans het moederrecht. Echter: behalve eigendom kan ook een beperkt recht als moederrecht dienen, art. 3:8 BW spreekt immers van een meer omvattend recht waaruit een beperkt recht moet zijn afgeleid. De beperkte rechten komen aan bod in hoofdstuk V. Indien bijvoorbeeld A eigenaar is van een perceel grond met huis, kan hij dat perceel met huis om een lening te kunnen verkrijgen met hypotheek bezwaren. Het eigendomsrecht is in dit geval het moederrecht, dat is bezwaard met het beperkt recht van hypotheek; het recht van hypotheek is afgeleid uit het eigendomsrecht. Dat betekent dat de bevoegdheden van de hypotheekhouder zijn afgeleid uit de bevoegdheden van het eigendomsrecht. Eigenaar A kan echter ook een recht van erfpacht of opstal op perceel en huis vestigen ten behoeve van B. Op zijn beurt kan B dit erfpachtsrecht of opstalrecht, waarvan hij immers de beperkt gerechtigde is, bezwaren met een recht van hypotheek. Het recht van erfpacht of recht van opstal fungeert in dit geval als moederrecht Goederenrecht 29

van het recht van hypotheek. De bevoegdheden van het recht van hypotheek zijn dan afgeleid uit het erfpachtsrecht of opstalrecht. Stel dat de hypotheekhouder dan van zijn bevoegdheden uit dat hypotheekrecht gebruik moet maken B is in gebreke met zijn betalingsverplichting dan mag hij het erfpachtsrecht of opstalrecht vervreemden. Het eigendomsrecht van A wordt daardoor echter niet geraakt. Figuur 7 Rechten op goederen Rechten op goederen Volledige rechten: Beperkte rechten Eigendom Evt. beperkt recht Op goederen (Boek 3) Hypotheek Pand Vruchtgebruik Op zaken (Boek 5) Erfdienstbaarheid Erfpacht Opstal 9 Genotsrechten en zekerheidsrechten Wat verstaat men onder genotsrechten en zekerheidsrechten? De beperkte rechten worden onderscheiden in zogenoemde genotsrechten en zekerheidsrechten. Een genotsrecht geeft de beperkt gerechtigde een recht op feitelijk gebruik van het goed waarop het betreffende genotsrecht rust. Genotsrechten zijn de rechten van: 30 Boom Basics

vruchtgebruik; erfdienstbaarheid; erfpacht; opstal; en appartementsrecht. X is eigenaar van een appelboomgaard. X heeft aan Y het recht van vruchtgebruik verleend. Y heeft als vruchtgebruiker bijvoorbeeld het recht om de appels te plukken en te verkopen of te verwerken tot appelmoes (art. 3:207 lid 1 BW). X is eigenaar van perceel grond met huis. X kan een recht van opstal vestigen op zijn huis ten behoeve van Y. Y is dan als houder van het opstalrecht gerechtigd het huis te gebruiken. In de definitie van het opstalrecht (art. 5:101 BW) staat dat Y dat als eigenaar doet. Dat is een merkwaardige constructie: een eigendomsrecht afgeleid uit een eigendomsrecht? Eigenlijk zorgt het opstalrecht ervoor dat het huis als zelfstandige zaak gekwalificeerd kan worden, en dat het dus niet een deel van het perceel grond is wat het volgens art. 5:20 BW zou zijn. Zekerheidsrechten zijn rechten die ertoe strekken om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot betaling van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Art. 3:227 BW geeft deze heldere en goed te begrijpen definitie. Pand en hypotheek zijn dus beperkte rechten die op goederen worden gevestigd, met het doel om daarmee bij de verschaffing van krediet een grotere zekerheid te hebben dat de uitgeleende geldsom wordt terugbetaald. De bevoegdheden die aan de pandof hypotheekhouder worden gegeven, zijn dus bevoegdheden om het bezwaarde goed over te dragen en uit de opbrengst de geldvordering te voldoen, indien de debiteur van de geldvorde- Goederenrecht 31

ring zijn verbintenissen uit de overeenkomst van geldlening niet nakomt. Zekerheidsrechten zijn de rechten van: pand; en hypotheek. Hypotheek kan alleen worden gevestigd op registergoederen, pand op alle overige goederen (zie art. 3:227 BW). Registergoederen zijn goederen waarvoor in geval van overdracht of vestiging van een beperkt recht daarop inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk is (art. 3:10 BW). A heeft bij een bank geld geleend om een huis te kopen. Tot zekerheid van de aflossing van deze lening heeft de bank een recht van hypotheek verkregen op het huis van A. Indien A de lening niet meer aflost, is de bank gerechtigd het huis van A te verkopen en uit de opbrengst hiervan haar vordering te voldoen (art. 3:227 lid 1 BW). Figuur 8 Beperkte rechten Beperkte rechten (art. 3:8 BW): afgeleid uit meer omvattend recht Genotsrechten, rechten op feitelijk gebruik goed: Erfdienstbaarheid Erfpacht Opstal Vruchtgebruik Zekerheidsrechten, strekken tot verhaal van vorderingsrecht: Pand Hypotheek 32 Boom Basics

10 Afhankelijke rechten Afhankelijke rechten Een afhankelijk recht is een recht dat in zodanige verbinding staat met een ander recht dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan (art. 3:7 BW). In de literatuur spreekt men ook wel van accessoir recht. Kenmerk van een afhankelijk recht is dat het geen zelfstandig goederenrechtelijk bestaan kan leiden het hoort bij het andere recht het wordt zelden gezegd, maar het is vergelijkbaar met het eenheidsbeginsel bij zaken. Een afhankelijk recht kan niet zonder het andere recht bestaan, en bovendien volgt het ook het recht waaraan het is verbonden (art. 3:82 BW). Een afhankelijk recht kan niet zelfstandig worden overgedragen. Als het andere recht tenietgaat, dan gaat ook het afhankelijke recht teniet. Welke rechten zijn afhankelijke rechten in de zin van art. 3:7 BW? Afhankelijke rechten zijn bijvoorbeeld de rechten van pand en hypotheek. Zekerheidsrechten zijn afhankelijk van een vorderingsrecht. In de definitie van een zekerheidsrecht in art. 3:227 BW kunnen we het al lezen: het zekerheidsrecht bestaat om een geldvordering bij voorrang te kunnen verhalen zie nr. 52. Het recht van erfdienstbaarheid is afhankelijk van de eigendom van het heersende erf. Het recht van erfdienstbaarheid bestaat ten behoeve van een heersend erf de eigenaar van het heersende erf heeft door het recht van erfdienstbaarheid de mogelijkheid om over het heersende erf naar een openbare weg te rijden. X heeft een bepaald bedrag geleend van Y. Tot zekerheid van de aflossing van deze lening heeft X aan Y een pandrecht op zijn auto verleend. Indien Y Goederenrecht 33

zijn vordering op X overdraagt aan R gaat het pandrecht van rechtswege, dat wil zeggen zonder dat daarvoor een nadere rechtshandeling is benodigd, mee over op R. Indien X zijn lening geheel heeft afgelost aan Y, is de vordering tot betaling van een geldsom door betaling tenietgegaan en daarmee ook het pandrecht. Figuur 9 Afhankelijke rechten Afhankelijke rechten (art. 3:7), kunnen niet zelfstandig bestaan Pand en hypotheek, afhankelijk van vorderingsrecht Erfdienstbaarheid, afhankelijk van eigendom heersend erf 34 Boom Basics