Herinneringen aan onze jeugd, in het Weeltje 3 te Hoorn Frans Fok geb. 1898 en overl. 1990 Grietje Fok- Middelburg geb. 1902 en overl. 1996 kinderen Jacob Fok ( Jaap ) geb. 1924 te Berkhout Elisabeth Fok ( Bep ) geb. 1926 te Berkhout Wilhelmina ( Miep ) geb. 1929 te Hoorn en overl. 2007 In 1927 kwamen wij in het Weeltje te wonen, het was eerst een heel oud huis, maar in 1930 is het huis verbouwd, tijdens de verbouwing woonden wij in een kippenhok. Het huis had een kamer, keuken en twee slaapkamers, gang en portaaltje beneden, en een grote zolder. Tussen het huis en de schuur was een steeg, later is er een nieuwe schuur gebouwd aan het huis vast. Het huis stond midden in het weiland, ongeveer 10 minuten lopen van de stad. Omdat het huis zo ver van de stad af was, hadden wij geen elektriciteit, geen waterleiding en geen stadsgas. Het water kwam als het regende via het dak in de goot, en dan via de regenpijp in de regenput, die half onder het huis en half buiten was. In de keuken was een pomp, om het water op te pompen. En buiten kon je met een klein emmertje aan een touw het water uit de put scheppen. Maar als het een poosje niet geregend had, was het water op en moest je een heel eind verder water halen, waar wel een drinkwaterleiding was, met een roeibootje en in melkbussen, dan met een emmer de bussen vullen. Dat was een heel werk, en moesten wij altijd zuinig met water zijn. Er was ook geen wc met waterspoeling, onze wc was een houten hokje buiten, aan de schuur gebouwd, dan had je een houtenplank met een rond gat erin, en er stond een emmer onder, als die vol was werd die geleegd, en op het land uitgegoten, daar groeide het gras van.
Closet papier was er ook niet, daar werd krantenpapier voor gebruikt, in de winter als het koud was, was het ook geen pretje, dan voelde je de wind waaien. Ook zaten er spinnen in de wc! Een badkamer was er ook natuurlijk niet, s morgens wassen in een afwasteiltje, en een maal in de week in de tobbe. ( dat was een grote teil ) Later gingen we ook wel naar het badhuis in de stad, dat was een gebouw met meerdere douchehokjes en badkuipen, 20 minuten douchen voor 10 cent, of in bad voor 25 cent. De was, dat was ook een heel werk, eerst in de week gezet in soda water, dan werd het in een grote ketel met water en zeep gekookt, daarin werd het dan gewassen op een wasbord. ( een ijzeren bord met ribbels ) Het wittegoed werd daarna, als het goed weer was, buiten op het gras gelegd, dan gingen door het zonlicht de vlekken eruit en werd het witter. Daarna spoelen in schoon water, en dan buiten aan de lijnen gedroogd. De bonte kleren gingen uit het sop, daarna spoelen en dan buiten aan de lijnen gedroogd. In de winter als het niet droogde buiten, hing het op zolder of aan een houten rekje om de kachel. Geen elektriciteit, dus geen licht, wasmachine, radio, droogtrommel of stofzuiger, bij ons werd de vloer geveegd met stoffer en blik, en een maal in de week werd het vloerkleed buiten uitgeklopt met een mattenklopper. Wat wij wel hadden was een eigen gasbron ( moerasgas), dat gas werd uit de grond gehaald, eerst kwam het in een kleine ketel en daarna in de grote ketel, waar het werd bewaard. Als er veel gas was stond de ketel heel hoog, was er gas gebruikt stond hij laag. Op dat gas werd gekookt, en hadden we ook licht van, dat was een gaslamp, en daar zaten gas kousjes in, die waren van een heel dun materiaal, en moest met
lucifers voorzichtig aansteken, wanneer wij dan op zolder speelden, mochten we niet hardlopen of springen, anders bewogen de lampen in de kamer en ging het kousje stuk. Ook het strijken was een heel werk, wij hadden ijzeren strijkbouten, die op het gas warm gemaakt werden, wij hadden er twee, want ze werden natuurlijk snel koud. Nu zou je denken wat armoedig en primitief, maar wij wisten toen niet beter. Verder woonden wij er heel fijn, heerlijk vrij in de weilanden. Ook voor vrienden en vriendinnen uit de stad was het natuurlijk leuk bij ons, heerlijk spelen, roeien en vissen. Ook was er een groot water bij het huis, en we hadden ook roeibootjes, roeien konden we al toen we nog heel klein waren, en via de sloten kon je een heel eind weg. Toen we wat groter werden, gingen we zwemmen in het IJsselmeer. Tussen ons land en de dijk, was een sloot, daar gingen we met de roeiboot overvaren, dan aan de andere kant van de dijk, via grote keien ging je het water in. Die keien waren behoorlijk scherp, dus had je vaak een snee in je voet.
De schuur aan het huis was gelijk een koeienstal, in de winter stond er een koe op stal. In de zomer stond de koe buiten, aan de dijk, aan een grote ketting, en die ging moe twee keer per dag melken, een gedeelte van de melk werd verkocht aan de melkfabriek, de rest van de melk ging in grote wijde schalen, dan kwam er een laag room op, die room werd er dan afgehaald, als er genoeg room was ging dat in een houten karn, daar zat een soort houten schroef in, dan moest je aan een wiel draaien, en kwam de room door de schroef in beweging, en na ongeveer 15-30 minuten was het dan boter, dat werd er met de hand uitgehaald, wat over was werd karnemelk. De boter werd dan gekneed met een beetje zout, en dan hadden wij heerlijke boerenboter.
Pa werkte bij de proef zuivelboerderij aan het Keern, en s,avonds thuis was het ook nog hard werken. Ook hadden wij een groot kippenhok met kippen. Een boomgaard met appel, peren en pruimenbomen, en daar liepen ook de schapen. Ook hadden we konijnen. Op zolder stonden drie broedmachines, die zagen er ongeveer zo uit, het waren houtenkisten op poten, ongeveer een meter breed, aan de voorkant een glazen klep, en erin een rek om de eieren op te leggen. De kasten konden verwarmd worden. Als de eieren er in gelegd waren, moesten ze elke dag omgekeerd worden. Na ongeveer 20 dagen kwamen de kuikens eruit, dat was een heel leuk gezicht, eerst een klein barstje en zo verder tot het kuikentje eruit was. Onder het rek lag een doek, daar vielen ze dan op, heel leuk al die gele donsjes, als ze goed droog waren gingen ze naar het kippenhok.
Er was ook een grote groente tuin, groente en fruit werd er nooit gekocht, alles van eigen tuin. Er werd veel groente gewekt, om langer te kunnen bewaren, dat ging zo, eerst werd de groente gekookt dan in glazen potten gedaan, daar ging dan een rubberen ring en een glazen deksel op, die werd dan met een beugel vastgezet, daarna werden de flessen in een grote ketel gekookt, en dan zat de deksel er vast op, zo kon je het heel lang bewaren.
Maar in de winter waren er ook minder leuke dingen, dan was het land vies en nat, als wij dan naar school gingen moesten we het eerste stuk ( 15 minuten )op klompen lopen, dan waren we bij Opoe en Opa Fok, die woonden op de Veemarkt 37, daar stonden onze schoenen, van Opoe kregen we dan een sletje, dat was een bruin balletje. Dan nog 15 minuten lopen naar school, uit school weer bij Opoe klompen aan, en dan s middags weer. En dan gebeurde het ook nog wel dat er een dik pak sneeuw lag, we hebben wel gehad dat de sneeuw opgewaaid was, zo hoog als het kippenhok ( 2,5 meter). Ook was er eens een pak sneeuw gevallen van wel een halve meter, en was er een pad gemaakt, en de volgende dag was het weer dicht gewaaid.
Maar als er ijs lag was het ook wel weer fijn, heerlijk schaatsen op de Weel zo heette dat grote water bij ons huis. Pa bond dan in huis onze schaatsen onder, en droeg ons dan naar het ijs. Als het heel hard vroor kon je ook op het IJsselmeer schaatsen. Nu was het zo, dat in de buurt van de gasbron het water stroomde, daar was het ijs nooit sterk genoeg. Zo gebeurde het een keer ene mevr. Prins kwam met haar neefje Evert, naar het ijs, in de buurt van de gasbron, Evert ging erover, Tante in paniek wilde hem terug halen, maar zakte door het ijs, Moe wilde haar redden maar zakte er ook door, gelukkig konden ze er allebei weer er uit komen. Van Moe kregen ze droge kleren, en de volgende dag kwam er als dank een taart. `
Er werd ook een deel van de dijk gebruikt voor hooi, eerst werd het gras gemaaid, en als alles een beetje gedroogd was moest het gekeerd worden, alles natuurlijk met de hand. Daar moesten wij ook bij helpen. Als het echt goed droog hooi was, werd het naar beneden gehaald, en dan in het roeibootje geladen, en thuis op de hooizolder, boven in de schuur, gedaan. Dat was een heel werk, en het kon natuurlijk lang niet in een bootje, dat was dus meerdere keren heen en weer varen. Maar als het hooi binnen was trakteerde Moe op een tompoes.
En zo werd het 10 mei 1940, de oorlog brak uit. Gelukkig is het voor ons aardig goed verlopen, dankzij de koe, kippen en de tuin hebben we nooit honger gehad. Het laatste jaar van de oorlog was er haast geen brood meer, en ook weinig meel om zelf brood te bakken, wij aten toen 2x per dag warm eten. Wel moest Jaap naar Duitsland om te werken, maar hij is gelukkig weer gezond thuis gekomen. In 1943 kwam Rietje uit Amsterdam bij ons wonen, dat vonden wij wel leuk zo n klein zusje van 5 jaar. Ik denk dat voor ons kleren en schoenen het moeilijkst was, er was niets meer te krijgen. Wij sponnen zelf schapenwol, daar werd van alles van gebreid, kousen, truie, vesten en zelfs ondergoed. Schoenen waren op het laatst een houtenzool met een bandje erover, en wij liepen veel op klompen, dan werd er een boom omgezaagd, en kon je ze bij een klompenmaker laten maken. Pa en Moe zijn tot 1957 in het Weeltje blijven wonen, daarna hebben ze in de stad gewoond. Tot 1962 hebben Jaap en Truus nog in het Weeltje gewoond. Toen moest het huis worden afgebroken, in verband met de uitbreiding van de stad, en nu is alles volgebouwd. Wel jammer, maar wij kunnen terug kijken op een leuke jeugd in het Weeltje Miep Baas-Fok 2004