groep 4 week 1 net- als- woord POES de bek dik dun het hok de kip de mol ik pak de boom de haas laat mee de muur hij eet hij bijt het dier de koe de muis de neus de poes de uil groep 4 week 2 net- als- woord draak de bloem de snuit bruin de spin de draak de stal drie stil de fluit de troep het gras groen knap de slak smal twee ik klap ik krijg ik plaag hij praat
groep 4 week 3 net- als- woord muts als het beest de buurt haast de heks juist kort de laars de lamp meest de mens de mist de muts naast niets ons paars soms hij loopt hij woont
groep 4 week 5 net als wolk met l elf de film de golf half kalf de melk de wolf de wolk ik help met r de arm de berg het dorp erg de jurk de kerk het park warm ik durf ik merk ik werk groep 4 week 6 net als krant dwars de grens de klant de krant de kwast de plant de prins de slurf de staart sterk trots twaalf hij bromt hij brult hij gromt ik klets hij knikt hij krijgt hij snapt hij speelt
groep 4 week 7 net als schaap de schaal het schaap de schaar de schat scheef de schelp scherp het schip de schoen de school schoon de schoot de schurk de schuur ik schaats hij schiet hij schopt het schrift hij schrikt hij schrijft groep 4 week 9 net als feest / vier het feest fris de fiets hij fluit de fles hij fopt de friet de boef de brief ik beef vaak vast veel vier vies de vis vlug hij vliegt hij voelt hij vraagt
groep 4 week 10 net als smoes / ziek slim ik slaap de smoes ik snap snel hij snikt de spin stom eens vals zes ziek zoet de zon zuur zwaar zwart zij zegt hij ziet hij zoekt groep 4 week 11 net als strip de straat strak de strip de struik hij spreekt de arts de helft de herfst de kunst de markt Turks de worst zelfs hij botst hij danst hij harkt hij helpt hij schaatst hij werkt hij zorgt
groep 4 week 13 net als slang bang het ding eng de gang jong groep 4 week 14 net als bank de bank de dank flink de klank het kreng de kring lang de long de ring de pink de plank de stank de vink de slang streng de tang de tong de wang de inkt links hij denkt hij drinkt langs hij brengt hij hangt hij springt hij zingt het klinkt het stinkt hij schenkt
groep 4 week 15 net als wolk arm de berg het dorp de dwerg erg de jurk groep 4 week 17 net als ei het ei de reis de trein het plein de slurf sterk warm de melk de twaalf de eik mei het feit de geit de elf elk de film de golf half het kalf de wei de kei de hei hij helpt hij durft hij werkt de klei het zeil zij breit klein
groep 4 week 18 net als ijs blij bij fijn hij het ijs groep 4 week 19 net als schaap de schaal de schaar de schaats de schat jij kwijt mijn de pijn scheef de schoen de school de schort de rij rijk vijf vrij wij wijs zij zijn hij schenkt hij schept hij schuift hij schijnt hij blijft hij krijgt hij kijkt het schrift het schroeft hij schrijft
groep 4 week 21 net als mooi de kraai saai hij aait hij draait hij kraait het waait hij zwaait het hooi de kooi mooi nooit ooit hij gooit hij strooit groep 4 week 22 net als pech en lucht ach acht toch de bocht zich dicht de pech echt ik lach het licht oei hij bloeit hij knoeit zij loeit hij roeit de lucht de nacht recht slecht de tocht zacht hij bracht hij lacht hij wacht hij zucht
groep 4 week 23 net als strip de angst de borst de helft de kunst laatst langs links rechts hij fietst hij kletst hij verft hij sproet de sprong de straat de straf straks de streep de strik de stroom hij springt groep 4 week 25 net als beer de beer eerst keer meer neer de veer het weer hij leert door de koorts het oor de soort het spoor voor hij hoort de beurt de deur de kleur hij scheurt hij zeurt
groep 4 week 26 net als leeuw de duw ruw schuw uw hij duwt de eeuw de leeuw de meeuw de schreeuw de sneeuw hij schreeuwt het sneeuwt de kieuw nieuw het nieuws groep 4 week 27 net als ei en ijs de geit het ei mei ze reist het sein de prei hij zei de dweil hij dreigt kleinst het krijt het lijf de lijn mij de prijs rijp de rijst stijf de wijn hij hijgt
groep 4 week 29 net- als- woord blauw blauw hij kauwt de pauw gauw nauw de klauw zij snauwt au de snauw flauw groep 4 week 30 net- als- woord kou de fout het hout jou de kou de kous nou stout het zout jouw de mouw het touw de vrouw hij bouwt hij sjouwt hij trouwt hij vouwt ik hou hij wou hij zou
groep 4 week 31 net- als- woord feest, vier smoes, ziek het fruit de vacht lief vals straf verf hij geeft vlug vuist hij vecht groep 4 week 33 net- als- woord driehoek de afspraak opnieuw daarin opzij de driehoek piepklein ervoor rechtop de glimlach het vierkant de sjaal de stem hij stopt hij sist hoeveel het kunstwerk maandag omhoog de onzin de zeep zelf de zus de zwaan hij zegt hij zorgt vrijdag zestien zichzelf de zijkant zondag
groep 4 week 34 net- als- woord begin het begin het bezoek hij bedenkt hij bedoelt hij begrijpt hij bekijkt groep 4 week 35 net als beer alweer het geweer de heer de peer het onweer het verkeer weer de ijsbeer het gedicht het geluk gemeen genoeg gewoon het gezicht hij gebruikt hij geniet daardoor doordat vooraan vooral voorbij voordat de voorpoot waarvoor het verdriet het verhaal het verschil hij versiert hij vertelt hij verzint de voordeur het gebeurt hij kleurt hij smeert