Raad vanstatc 201002367/2/V6. Datum uitspraak: 1 september 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van: wonend te handelend onder de naam (hierna: ), opposant.
201002367/2/V6 2 1 september 2010 1. Procesverloop Bij uitspraak van 14 april 2010, in zaak nr. 201002367/1/V6, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage van 24 februari 2010 in zaak nr. 09/4338 kennelijk ongegrond verklaard en die uitspraak bevestigd. De uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft op 18 mei 2010, verzet gedaan. bij brief, bij de Raad van State ingekomen De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 19 augustus 2010, waar in persoon, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij de uitspraak, waarvan verzet, is het hoger beroep van kennelijk ongegrond verklaard, omdat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het bezwaar van tegen de boetebesluiten van 6 september 2006, 5 april 2007 en 13 augustus 2007 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de gronden van het bezwaar te laat zijn ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat niet in verzuim is geweest. 2.2. betoogt, samengevat weergeven, dat het verwarrend en onbegrijpelijk is dat de Afdeling de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld. Voorts betoogt dat de termijnoverschrijding te wijten is aan een onjuiste telefonische mededeling van de Arbeidsinspectie en het handelen van zijn boekhouder. 2.3. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens - in dit geval - kennelijke ongegrondheid van het hoger beroep. Hetgeen in verzet aanvoert raakt niet de kennelijke ongegrondheid van het hoger beroep, doch vormt slechts een herhaling van de in het hoger beroepschrift aangevoerde gronden en geeft dan ook geen aanleiding tot het oordeel dat de Afdeling het hoger beroep ten onrechte met toepassing van artikel 8:54 van de Awb kennelijk ongegrond heeft verklaard. 2.4. Het verzet is ongegrond.
201002367/2/V6 3 1 september 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het verzet ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Meienhorst, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk lid van de enkelvoudige kamer w.g. Meienhorst ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010 490. Verzonden: 1 september 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser
Raad vanstate 201002367/1/V6. Datum uitspraak: 14 april 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van: appellant, wonend te (hierna: ), handelend onder de naam tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage (hierna: de rechtbank) van 24 februari 2010 in zaak nr. 09/4338 in het geding tussen: Elbadry en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).
201002367/1 A/6 2 14 april 2010 1. Procesverloop Bij besluiten van 6 september 2006, 5 april 2007 en 13 augustus 2007 (hierna: de boetebesluiten) heeft de minister boetes opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Bij besluit van 13 mei 2009 heeft de minister het door boetebesluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. tegen de Bij uitspraak van 24 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. 2. Overwegingen 2.1. Niet in geschil is dat het door tegen de boetebesluiten gemaakte bezwaar niet binnen de daarvoor in artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn is ingediend. De minister heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij redelijkerwijs geen grond heeft kunnen vinden voor het oordeel dat Elbadry niet in verzuim is geweest. 2.2. In hetgeen in hoger beroep aanvoert is geen grond gelegen voor het oordeel dat de minister tot een onjuiste beslissing is gekomen. Voor zover. betoogt dat de minister hem onjuist heeft geïnformeerd, blijkt uit de boetebesluiten dat hij op juiste wijze erop is gewezen dat hij binnen zes weken na verzending van de boetebesluiten bezwaar bij de minister kon maken. Voor zover aanvoert dat de termijnoverschrijding niet aan hem is te wijten, maar is veroorzaakt door zijn boekhouder, dienen de gevolgen van de handelwijze van de boekhouder voor zijn risico te blijven. De rechtbank heeft gelet hierop met juistheid geoordeeld dat de minister het bezwaar van tegen de boetebesluiten terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Onder deze omstandigheden kon niet worden ingegaan op de rechtmatigheid van de boetebesluiten en het besluit op het tegen de boetebesluiten gemaakte bezwaar. Hetgeen hierover heeft aangevoerd, dient derhalve buiten beschouwing te blijven. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201002367/1/V6 3 14 april 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin lid van de enkelvoudige kamer w.g. Groenendijk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010 Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht). - Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan. - In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd. - Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet. 164. Verzonden: 14 april 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser