Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18343, nr. 6 1 Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1984-1985 18343 Radioactief Afval Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 28 september 1984 I. Inleiding Bij brieven van 18 augustus 1981', 19 februari 1982 2 en 12 oktober 1982 3 bent u geïnformeerd over het Integraal Landelijk Onderzoekprogramma Nucleair Afval (ILONA). Ter zake van dit programma functioneert de Beleidscommissie ILONA, die in 1981 door mij is ingesteld mede namens mijn toenmalige collega van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Het onderzoek in het kader van ILONA heeft zich toegespitst op de verwijdering van kernsplijtingsafval (KSA) c.q. bestraalde splijtstofelementen, waarbij vier verwijderingsopties zijn bezien: - geologische opberging te land - geologische opberging in Noordzee-zoutkoepels - opberging in de diepzeebodem - interimopslag. ' Tweede Kamer, zitting 1981, 15 100, nr. 45 2 Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 014, nr. 5. 3 Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17600, Hoofdstuk XIII, nr. 9. Hierbij worden uiteraard de activiteiten die in internationaal verband gaande zijn betrokken. ILONA heeft bij dit alles voorrang gegeven aan onderzoek voor geologische opberging te land en interimopslag. De mogelijkheid van opberging in Noordzee-zoutkoepels kwam indertijd te vervallen toen bleek dat de mede uit financieel oogpunt vereiste internationale coöperatie niet op korte termijn realiseerbaar was. Ten aanzien van opberging in de diepzeebodem wordt in NEA-kader een vijf-jaren onderzoekprogramma uitgevoerd, dat eerst na 1988 tot nadere conclusies zal kunnen leiden. In ILONA-verband functioneren voor de eerst- en laatstgenoemde onderzoeksgebieden de Commissies OPLA (Opberging te Land) en MINSK (Mogelijkheden van Interimopslag in Nederland van bestraalde Splijtstofelementen en/of Kernsplijtingsafval). Deze hebben onlangs technisch-wetenschappelijke rapportages afgerond, die op 13 juli jl, door de voorzitter van de Beleidscommissie ILONA aan mij en mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn aangeboden. Thans doe ik u deze rapporten mede namens hem toekomen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies van beide rapporten weergegeven, met de visie van de regering daarop.
II. MINSK rapport De MINSK-rapportage heeft betrekking op de tijdelijke opslag van hoog radioactief materiaal, in afwachting van definitieve opberging. Deze opslag kan reeds op korte termijn actueel zijn, aangezien op grond van de geldende opwerkingscontracten voor de bestaande kerncentrales in de jaren '90 afval naar Nederland zal kunnen worden teruggezonden. Hierop werd reeds ingegaan in de Nota Radioactief Afval. 4 Uit de door MINSK uitgevoerde studie blijkt dat voor de opslag van splijtstofelementen en/of hoogradioactief afval afkomstig van het opwerkingsproces verschillende interimopslagmethoden in ons land mogelijk zijn, te weten: - opslag in waterbassins, zoals ook bij kerncentrales gebeurt - droge opslag in: transportcontainers, een apart gebouw, in silo's. Uit deze technisch-wetenschappelijke studie kan worden geconcludeerd dat i. Bij toepassing van deze methoden kan worden voldaan aan alle redelijk te stellen technische eisen en eisen van veiligheid en milieu; ii. In extreme ongevalssituaties ernstige radiologische gevolgen voor de omgeving praktisch uitgesloten zijn; iii. De methoden gelijkwaardig zijn ten aanzien van stralingsdoses, lozingen en werkgelegenheid; iv. De methoden verschillen qua ruimtebeslag en elders opgedane ervaring; v. Een technisch-economische evaluatie eerst mogelijk is wanneer hoeveelheid en vorm van afval, warmteproduktie enz., in meer detail bekend zijn. III. OPLA-rapport In het OPLA-rapport wordt geconcludeerd dat de resultaten van het in binnen- en buitenland uitgevoerde onderzoek de veronderstelling rechtvaardigen dat veilige opberging van radioactief afval in de diepe ondergrond mogelijk is. Thans dient nagegaan te worden in hoeverre de geologische en geohydrologische condities in Nederland de gebruikmaking van deze optie toestaan. De Commissie OPLA komt tot de volgende conclusies: 1. Van de drie beschouwde opberggesteenten (steenzout, klei en metamorf gesteente) komt steenzout het meest in aanmerking voor nader onderzoek. De argumenten daarvoor zijn: - de opbouw en samenstelling van de Nederlandse ondergrond - de gunstige eigenschappen van steenzout voor opberging van radioactief afval, zoals kruipgedrag, goede warmtegeleiding en bijzonder geringe porositeit en doorlatendheid - voor de mijnbouwkundige vormgeving van opberging in steenzout kan gebruik gemaakt worden van bestaande technieken en ervaring. 2. Nader onderzoek ten aanzien van steenzout wordt wenselijk geacht. De Commissie OPLA beveelt aan dit te splitsen in drie achtereenvolgende fasen waarbij sprake is van enige overlap: Fase 1: Onderzoek dat leidt tot de keuze van opbergtechniek (conventionele mijn, boorgaten vanaf maaiveld, diverse typen stortholten) en formatietype (zoutlaag, -kussen, -koepel). Dit onderzoek kan in 1984 een aanvang nemen, heeft een geschatte looptijd van 2 jaar en is voorshands begroot op f17mln. Fase 2: Verkennend geologisch en geohydrologisch vooronderzoek van enkele potentieel geschikte, nader te bepalen lokaties. In deze fase zijn onder andere 5 a 10 matig diepe boringen per lokatie nodig, die niet tot in het zout zullen reiken. De duur van dit onderzoek is naar verwachting 2 jaar en de kosten worden op ca. f20 min. geschat. J Nota Radioactief Afval, Tweede Kamer, Fas e 3: Uitgebreide boven- en ondergrondse verkenning van een lokatie, vergaderjaar 1983-1984.18 343, nrs. 1-2. te kiezen op grond van de resultaten van het onderzoek in fasen 1 en 2. Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18343, nr. 6 2
Eerst in deze fase zijn proefboringen in het zout voorzien. Momenteel zijn omvang en duur van dit onderzoek nog niet met zekerheid aan te geven. Wel is te voorzien dat tijd en kosten hiervan die van het fase 1 en 2 onderzoek duidelijk zullen overtreffen. 3. Toetsing van de effectiviteit van het totale opbergconcept aan een radiologisch eindcriterium dient met behulp van een integrale veiligheidsstudie te geschieden. Een dergelijk criterium zal voor Nederland dan ook nader geformuleerd moeten worden. Bezien zal kunnen worden in hoeverre voormalige ICK-criteria 5 in evaluerende zin zijn te gebruiken bij het formuleren van voorkeursoverwegingen, met betrekking tot opbergtechnieken, formatietypen en lokaties gedurende het proces van uitvoering van het onderzoek. 4. Vergelijking van het onderhavige programma met het in 1979 door de ICK voorgestelde programma wijst uit dat in beide programma's het geologische en het geohydrologische onderzoek een dominerende rol spelen. Op enkele punten laten de programma's echter duidelijke verschillen zien, met name omtrent het moment waarop proefboringen in het zout plaats moeten vinden. Voorts zijn in het onderhavige programma enige studies opgenomen die ten doel hebben systematische vergelijkingen van opbergconcepten en van potentieel geschikte lokaties mogelijk te maken. 5. Gezien de vereiste continuïteit en kwaliteit van het onderzoek, alsmede de vereiste aansluiting op bilaterale en internationale programma's, dient het voorgestelde programma van onderzoek volgens het aangegeven tijdschema te worden uitgevoerd. IV. Standpunt regering Inzake interimopslag 1. De onderzoekactiviteiten met betrekking tot de methoden van interimopslag van bestraalde splijtstofelementen en/of KSA kunnen als afgerond worden beschouwd. Uit het MINSK-rapport vloeit voort, dat interimopslag van bestraalde splijtstofelementen en/of kernsplijtingsafval in Nederland bij de huidige stand van de techniek milieuhygiënisch alleszins verantwoord is te realiseren. Voor de keuze van een methode is een technisch-economische afweging nodig. 2. De lopende contracten voor de opwerking van bestraalde splijtstof van de huidige Nederlandse kerncentrales voorzien in de mogelijkheid dat hoogactief- en kernsplijtingsafval, afkomstig van Nederlandse splijtstof, in de jaren negentig zal kunnen worden teruggezonden. Hoewel zekerheid over deze terugzending ontbreekt, kan de noodzaak van een faciliteit voor (tijdelijke) opslag in Nederland zich niettemin al op relatief korte termijn aandienen. Door te beschikken over een interimopslagfaciliteit ontstaat voldoende flexibiliteit met betrekking tot de definitieve opberging van radioactief afval. Dat wil zeggen, dat onderzoek, procedures en besluitvorming ten aanzien van de methode van definitieve opberging niet onder ongewenste tijddruk zullen komen te staan. Te zijner tijd kan dan worden bezien of geologische opberging in eigen land zal moeten plaatsvinden, of dat inmiddels mogelijkheden aanwezig zijn tot opberging elders in de wereld. 3. Op grond van het bovenstaande acht de regering de bouw van een interimopslagfaciliteit noodzakelijk. Dit is overigens in lijn met de Nota Radioactief Afval van 19 april jl. De voorbereiding, en te zijner tijd de realisering van deze faciliteit, zal in handen van de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA) worden gelegd. 5 Mogelijkheden van opslag van radioactieve......,, I. I _, stoffen in zoutvoorkomens in Nederland, 4 Voor wat betreft de keuze van ' de vestigingsplaats kan worden interdepartementale Commissie voor de verwezen naar de procedure, die is aangegeven in de Nota Radioactief Kernenergie (ICK), 1979. Afval. Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 343, nr. 6 3
Inzake geologische opberging 1. De volledige uitvoering van het onderzoekprogramma voor geologische opberging zoals hierboven geformuleerd dient mede bezien te worden tegen de achtergrond van de vraag of in Nederland nieuwe kerncentrales zullen worden gebouwd. De regering zal op afzienbare termijn hierover haar standpunt kenbaar maken. Zou dan besloten worden dat uitbreiding van het bestaande nucleaire vermogen niet aan de orde is, dan verdient het uit kostenoverwegingen mogelijk de voorkeurom het afval van de bestaande kerncentrales buiten Nederland op te bergen. Mogelijkheden daartoe lijken echter op dit moment zeer beperkt. Gegeven het gebrek aan zekerheid inzake buitenlandse opberging zal het onderzoek voor geologische opberging in Nederland naar het oordeel van de regering voorshands dienen te worden voortgezet. 2. De resultaten van het in binnen- en buitenland verrichte onderzoek rechtvaardigen de stelling dat veilige opberging van radioactief afval in zoutvoorkomens mogelijk is. Conform de aanbeveling van de Studiecommissie OPLA en de Beleidscommissie ILONA zullen de nadere onderzoekactiviteiten met betrekking tot geologische opberging worden geconcentreerd op steenzout. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in ILONA-verband, met medebetrokkenheid van COVRA. Uitvoering van het voorgestelde onderzoekprogramma is te beschouwen als voorbereiding op een integrale beoordeling van relevante opbergconcepten en formatietypen. De resultaten van dit onderzoek zullen de basis vormen voor een stapsgewijze beleidskeuze met betrekking tot de lokatie die ingeval opslag in eigen land zou dienen te gebeuren voor een diepgaand onderzoek in aanmerking komt. 3. Bestuurlijke en planologische aspecten verbonden aan het onderzoek in de eerdergenoemde fasen 2 en 3 zullen worden geïnventariseerd. Over het resultaat hiervan zal ik u te gelegener tijd informeren. 4. Daadwerkelijke uitvoering te zijner tijd van fase 2 en 3 zal afhankelijk gesteld worden van een evaluatie van het onderzoek in fase 1 alsmede van de ontwikkelingen met betrekking tot de mogelijkheden van opberging in internationaal verband. 5. De uitvoering van het onderzoekprogramma dient in verband met de vereiste kwaliteit van dit onderzoek optimaal aan te sluiten bij het onderzoek dat in nationaal, bilateraal en internationaal verband wordt verricht. Daarom is naar het oordeel van de regering fase 1 van het onderzoek thans uit te voeren. Over het programma zal een adequate rapportage worden gerealiseerd. De kosten van genoemd onderzoek zullen ten laste worden gebracht van het begrotingsartikel «Onderzoek Opslag Radioactief Afval» van mijn departement. Rekening houdende met een substantiële bijdrage van de zijde van de EEG zal dit artikel naar verwachting voldoende ruimte daarvoor bieden. De minister van Economische Zaken a.i., R. F. M. Lubbers Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18343, nr. 6 4
BIJLAGE Samenstelling Beleidscommissie ILONA en de Studiecommissies MINSK en OPLA per 1 juni 1984 Beleidscommissie ILONA 1. dr. J. L. Baas, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Stralenbescherming 2. dr. J. Weber, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Stralenbescherming 3. dr. J. E. van Dam, ministerie van Onderwijs en Wetenschappen DGWB 4. ir. C. J. van Daatselaar, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kernfysische Dienst 5. prof. dr. J. Goedkoop, Energieonderzoek Centrum Nederland 6. drs. H. F. G. Geijzers (voorzitter), ministerie van Economische Zaken, Directie Elektriciteiten Kernenergie 7. drs. J. J. de Jong, ministerie van Economische Zaken, Directie Elektriciteiten Kernenergie 8. ir. R. M. Korthof (secretaris), ministerie van Economische Zaken, Directie Elektriciteiten Kernenergie Officiële waarnemers 1. ir. R. van Erpers Royaards, NV KEMA 2. ir. B. P. Hageman, Rijks Geologische Dienst 3. drs. B. Verkerk, Energieonderzoek Centrum Nederland 4. ir. R. J. Zoomer, NV KEMA/GKN Studiecommissie MINSK 1. ing. J. Bothof, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2. mr. ir. H. van Halem, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 3. drs. R. M. Hoffman, Rijks Planologische Dienst 4. mr. A. H. M. Janssen, ministerie van Economische Zaken, Directie Elektriciteit en Kernenergie 5. drs. B. van der Werf, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kernfysische Dienst 6. ir. P. J. de Munk, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kernfysische Dienst 7. drs. B. Verkerk, Energieonderzoek Centrum Nederland 8. ir. J. T. G. Pierik, Energieonderzoek Centrum Nederland 9. D. A. Zanstra (secretaris), Energieonderzoek Centrum Nederland 10. ing. F. Geevers, NV KEMA 11. ir. R. J. Zoomer (voorzitter), NV KEMA Studiecommissie Opberging te Land (OPLA) 1. dr. B. F. M. Bosnjakovic, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Stralenbescherming 2. prof. ir. D. N. Dietz 3. dr. A. Gevers, ministerie van Economische Zaken, Directie Elektriciteit en Kernenergie 4. ir. P. Glasbergen, Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Laboratorium voor Bodem en Grondwater 5. ir. B. P. Hageman (voorzitter) Rijks Geologische Dienst 6. ir. J. Hamstra 7. ir. R. M. Korthof (secretaris), ministerie van Economische Zaken, Directie Elektriciteit en Kernenergie 8. dr. A. J. van Loon, NV KEMA 9. dr. H. M. van Montfrans, Rijks Geologische Dienst 10. ir. J. E. E. Pöttgens, Staatstoezicht op de Mijnen Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 343, nr. 6 5
11. drs. L. v.d. Vate, Rijks Geologische Dienst 12. drs. B. Verkerk, Energieonderzoek Centrum Nederland 13. ir. L. J. Vons, Energieonderzoek Centrum Nederland 14. prof. dr. H. J. Zwart, Rijks Universiteit Utrecht, Instituut voor Aardwetenschappen. Lijst van instellingen die betrokken zijn bij het lopende onderzoek inzake radio-actief afval Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek, Yerseke. Energieonderzoek Centrum Nederland, Petten. Fugro B.V. Consulting Geotechnical Engineers, Leidschendam. Laboratorium voor Grondmechanica, Delft. Marine Structures Consultants B.V., Hardinxveld-Giessendam. N.V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen (KEMA), Arnhem. Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Texel. Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Laboratorium voor Bodem en Grondwater. Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Laboratorium voor Stralings Onderzoek. Rijks Universiteit Groningen, Laboratorium voor Vaste Stof Fysica. Rijks Universiteit Leiden, Gorlaeus Laboratorium. Rijks Universiteit Utrecht, Instituut voor Aardwetenschappen. Technische Hogeschool Delft, Afdeling Mijnbouwkunde. Technische Hogeschool Twente. Tweede Ka mer, vergaderjaar 1984 1985, 18343, nr. 6 6