Deel 2. Vastgoedfinanciering via de tweede pensioenpijler. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 73



Vergelijkbare documenten
Instelling. Onderwerp. Datum

AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN tips voor een sterke pensioenstrategie

Tak 21 spaarverzekering met vrije stortingen en fiscale voordelen

Inhoudstafel. Deel I - Groepsverzekering of IPT. Voorwoord Inhoudstafel. 1. Schema Algemeen... 6

PENSIOENOVEREENKOMST VOOR ZELFSTANDIGEN

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

1 e pijler : Wettelijk pensioen. 2 e pijler : fiscaal - beroep (S)VAPZ IPT / groepsverzekering RIZIV contract

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche

Financiële infofiche levensverzekering. Argenta-Flexx 1

Pensioensparen. Verzekeringsnemer. Uw jaarlijks maximale premies van 940 EUR, hetzij maandelijks EURO. Premies

Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP)

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 22 mei 2017

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1

Pensioenovereenkomst voor Zelfstandigen (POZ) Financiële Infofiche

Afdeling 6. Aftrekbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de werkgever. Afdeling 7. Belastbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de begunstigden

COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 1 januari 2017

De individuele pensioentoezegging

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

FISCALITEIT VAN DE LEVENSVERZEKERING

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche

De bedrijfsleidersverzekering is een levensverzekering gesloten door een onderneming in haar eigen voordeel, op het hoofd van een bedrijfsleider.

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche

VAPZ Technische fiche

Rekening houdend met de financieringsmethode, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende types van pensioenplannen.

Schematisch overzicht van het taxatiestelsel dat van toepassing is op aanvullende pensioenen van werknemers, bedrijfsleiders en zelfstandigen.

RIZIV-contract. Kinesitherapeut, apotheker, logopedist en zelfstandige verpleegkundige. De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!

Fiscale aspecten van de levensverzekering. Informatiebrochure

IPT De Individuele Pensioentoezegging voor de zelfstandige bedrijfsleider Technische fiche

Fiscale aspecten van de levensverzekering. Informatiebrochure

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

Uitkeringsdatum aanvullend pensioen

VIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS

De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!

fiscale aspecten van de levensverzekering

Fidea. Fiscaliteit Leven. Versie van 4/01/2018

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21

IPT De Individuele Pensioentoezegging voor de zelfstandige bedrijfsleider Technische fiche (1)

Intro: de pensioenspijlers

VAPZ Technische fiche (1)

Capiplan. Type levensverzekering Levensverzekering van het type tak 21 Waarborgen

IPT Werknemers - De individuele pensioentoezegging voor werknemers (1) Technische fiche

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!

CAPIPLAN 1. Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Waarborgen

Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1

De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!

Zomerakkoord. vennootschap, naast het VAPZ

vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen stars for life praktische gids het pensioenplan

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1

De berekening van de 80%-grens gebeurt op basis van verscheidene parameters die hieronder toegelicht worden.

DE ONDERNEMERSBANK UW ONDERNEMING. De bank voor een wereld in verandering. zorgt voor uw pensioen

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21

De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!

Individuele pensioentoezegging

Individuele levensverzekeringen van de derde pensioenpijler. Financiële Infofiche

Pension Invest Plan. Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Maak vandaag al werk van een goed pensioen

Fiscale aspecten van de levensverzekering. Informatiebrochure

Top-Hat Plus Plan. Type levensverzekering Levensverzekering van het type tak 21. Waarborgen

FLEXIBEL PENSION SAVING met Home -clausule

De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via

RIZIV-contract Kinesitherapeut en apotheker. De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 18 november

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 20 november 2017

1 29/05/2018 AG Employee Benefits - Trust in Expertise. Bonusplan

Zelfstandigen, vrije beroepers en zelfstandige bedrijfsleiders. Koop of verbouw uw vastgoed dankzij uw aanvullend pensioen. Overal in Europa 1!

Kan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering?

Waarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan?

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21

Fiscaliteit van het hypothecair krediet

Nieuwe fiscale maatregelen tweede pijler. 21 juni 2012 Koen Van Duyse

CAPI Type levensverzekering. Waarborgen

GROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN

Riziv Technische fiche

Pensioen zelfstandigen

VAPZ - Sociaal VAP - RIZIV

Pension Invest Plan. Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Maak vandaag werk van een goed pensioen

Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1

Type. Type levensverzekering

Zelfstandigen, vrije beroepers en zelfstandige bedrijfsleiders. Koop of verbouw uw vastgoed dankzij uw aanvullend pensioen. Overal in Europa!

HERVORMING VAN DE WET OP DE AANVULLENDE PENSIOENEN: WAT IS NIEUW?

I. RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOEN

Benefit Plan - De groepsverzekering voor werknemers (1) Technische fiche

CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN

Scala Executive voor zelfstandigen

Jaaroverzicht VAPZ & RIZIV

COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche

DE ONDERNEMERSBANK. Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen

VAPZ Technische fiche (1)

Bijvoegsel aan de pensioenovereenkomst 0096-B4445L

ONTHAALSTRUCTUUR REGLEMENT. P&V VERZEKERINGEN c.v.b.a.

GROEPSVERZEKERING. Brochure werknemer. Mijn werk, mijn groepsverzekering, mijn toekomst!

woonkrediet Vaste formule 10, 15, 20, 25 of 30 jaar

IPT De Individuele Pensioentoezegging voor de zelfstandige bedrijfsleider Technische fiche (1)

Technische fiche Geldig vanaf Type levensverzekering

Het voordeel van deze interne pensioenbelofte. De regering Di Rupo I heeft een einde gemaakt aan deze interne pensioenbelofte.

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche

VIVIUM Top-Hat Plus Plan

fiscaliteit van het woonkrediet & vastgoedfinanciering via de tweede pensioenpijler actualia

Transcriptie:

Deel 2. Vastgoedfinanciering via de tweede pensioenpijler OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 73

XV.G - 74 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Hoofdstuk 1. Inleiding Wie het heeft over de verwerving van een woning en hiervoor moet lenen, denkt spontaan aan de aftrek voor enige woning, waarin de intresten en kapitaalaflossingen van de hypotheeklening en de bijhorende schuldsaldoverzekeringspremies kunnen worden ondergebracht. Hoewel het weliswaar zo is dat die aftrek voor enige woning op zich heel interessant is (marginale belastingaftrek aan de oprit en geen belasting aan de afrit (1) ) moeten we toch vaststellen dat ze dat vooral is op voorwaarde dat het leningbedrag niet te hoog is, want de aftrek voor enige woning zit ingekapseld in vrij bescheiden grensbedragen. In termen van leningbedrag is men met andere woorden snel uitgepraat. Verder zijn er nog een aantal voorwaarden die ervoor zorgen dat sommige leningen uit de boot vallen, zoals een (afzonderlijke) lening voor de bouwgrond, een lening voor tuinaanleg, voor een zwembad, enz. En vergeten we vooral ook niet dat de aftrek voor enige woning enkel is weggelegd voor de enige en eigen woning. Als het gaat om een tweede woning genieten de intresten hooguit de gewone intrestaftrek en valt men voor de kapitaalaflossingen en de schuldsaldoverzekeringspremies terug op het minder interessante fiscale stelsel van het langetermijnsparen (15%/6%-regel met een maximum van 1.950 EUR in 2007, belastingvermindering van slechts 30 tot 40%,...). En dan nog, op voorwaarde dat er geen lening loopt voor de enige woning die men eerder gekocht of gerenoveerd heeft. Want er bestaat een anticumulregeling tussen het langetermijnsparen en de aftrek voor enige woning, die er op neerkomt dat wanneer de aftrek voor enige woning al vol zit, de kapitaalaflossingen voor de tweede woning en de levensverzekeringspremies geen belastingvermindering voor het langetermijnsparen meer genieten (zie Deel 1, hfdst. 5, punt 3.). Kortom, in de praktijk komt het geregeld voor dat de verschillende componenten van de lening in de personenbelasting slechts gedeeltelijk voor een fiscaal voordeel in aanmerking komen en dat sommige leningen zelfs helemaal uit de boot vallen. (1) Althans als we even abstractie maken van de belastingheffing volgens het regime van de fictieve rente bij gebeurlijk overlijden in het kader van de schuldsaldoverzekering. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 75

Inleiding Dit deel van het cahier verkent de mogelijkheden om de verschillende pensioenvehikels van de tweede pijler via de technieken van de inpandgeving en/of het voorschot (mee) te betrekken als financieringsinstrument voor vastgoedverrichtingen, desgevallend in combinatie met de voormelde regimes in de personenbelasting. Hierbij wordt vooral gedacht aan de groepsverzekering, de individuele pensioentoezeggingsverzekering (IPT-verzekering) en het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ). Merkwaardig genoeg wordt de vastgoeddimensie van de tweede pensioenpijler relatief weinig in de kijker geplaatst en benut. Maar er is duidelijk een inhaalbeweging aan de gang. Dit deel van het cahier belicht in de sfeer van de aanwending van aanvullende pensioenplannen voor vastgoedfinanciering achtereenvolgens de volgende punten. Hoofdstuk 2 bespreekt kort de voornaamste pensioenvehikels van de tweede pijler die zich lenen tot vastgoedfinanciering. Hoofdstuk 3 beschrijft beknopt de concepten van inpandgeving en voorschot. Hoofdstuk 4 buigt zich over het algemeen fiscaal kader waarbinnen de aanvullende pensioenen van de tweede pijler kunnen ingeschakeld worden voor vastgoedfinanciering. Hoofdstuk 5 geeft een aantal praktische toepassingen. Hoofdstuk 6 schetst een algemene evaluatie. Voor de duidelijkheid moet meteen gesteld worden dat de aanwending van de tweedepijlerpensioenen voor vastgoedfinanciering betrekking heeft op de situatie waarbij een werknemer of een zelfstandige als natuurlijk persoon eigenaar is of wordt van een onroerend goed. Het is namelijk zo dat het wettelijk en fiscaal kader van de tweede pijler voorschotten en inpandgevingen slechts toelaat om het de werknemer of zelfstandige mogelijk te maken vastgoedverrichtingen te financieren die betrekking hebben op een onroerend goed waarvan hij eigenaar is. De verwerving van onroerende goederen door een vennootschap komt hier dan ook niet aan bod, tenzij dan heel kort in hoofdstuk 5, punt 2.3. Stippen wij verder aan dat de vastgoeddimensie van de tweedepijlerpensioenen in de praktijk vooral maar niet alleen een invulling krijgt voor de zelfstandigen, en dan nog meer bepaald voor de zelfstandige bedrijfsleiders, die hun activiteit uitoefenen vanuit een vennootschap. Dit komt niet alleen omdat de zelfstandige meer aan het roer zit van zijn aanvullende pensioenplannen, terwijl werknemers meer afhankelijk zijn van de initia- XV.G - 76 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Inleiding tieven die hun werkgever ter zake neemt. Een andere reden is dat de cilinderinhoud van aanvullende pensioenplannen bij zelfstandigen doorsnee genomen groter is dan bij de werknemers, wat deels te verklaren is door het feit dat de nood aan een aanvullend pensioen omwille van een lager wettelijk pensioen voor zelfstandigen een stuk groter is dan voor werknemers. (1) Dit deel van het cahier zal dan ook hoofdzakelijk focussen op de zelfstandige bedrijfsleiders, zij het dat specifieke aandachtspunten voor werknemers ook kort zullen gesitueerd worden. (1) Denken wij hierbij ook aan het fenomeen van de backservicefinanciering die toelaat, voor wie op wat latere leeftijd met aanvullende pensioenopbouw start jongere, startende zelfstandigen hebben meestal andere zorgen dan meteen te denken aan aanvullende pensioenopbouw om een eenmalige inhaalfinanciering te doen voor de voorbije jaren. Dit fenomeen wordt hoofdzakelijk vastgesteld bij zelfstandige bedrijfsleiders, bij werknemers is dat eerder uitzonderlijk. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 77

Inleiding XV.G - 78 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Hoofdstuk 2. De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek 1. SITUERING Enkel pensioenformules die zich lenen tot de technieken van het voorschot en de inpandgeving worden in dit punt kort gesitueerd. (1) Het gaat meer bepaald om: de groepsverzekering; de indiduele pensioentoezeggingsverzekering (IPT-verzekering); het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) in de vorm van een individuele levensverzekering. De pensioenfondsen (officieel instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening geheten) en de interne individuele pensioentoezegging (onderhandse pensioenovereenkomst met bedrijfsleidersverzekering of interne pensioenvoorziening) worden niet besproken. Niet alleen is de figuur van het voorschot er onbekend (het gaat om een techniek die specifiek gereglementeerd is in het kader van levensverzekeringen), bovendien roept de figuur van de inpandgeving er tal van vragen op. De meeste pensioenfondsen voorzien overigens niet in de mogelijkheid om de pensioenaanspraken te verpanden in het kader van een vastgoedlening. 2. GROEPSVERZEKERING De groepsverzekering is een collectief pensioenplan, gesloten door een onderneming, dat zich op eenvormige wijze richt tot alle werknemers of zelfstandige bedrijfsleiders of tot een bijzondere categorie ervan. Een groepsverzekering wordt gefinancierd met premies ten laste van de onderneming en/of met premies ingehouden op de bezoldiging van de werknemer of zelfstandige bedrijfsleider ( per- (1) Voor een meer omstandige bespreking van de verschillende pensioenvehikels van de tweede pijler voor zelfstandigen, zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 351. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 79

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek soonlijke premies ). (1) De verzekeraar keert het pensioenkapitaal (of het overlijdenskapitaal) rechtstreeks uit aan de werknemer of zelfstandige bedrijfsleider (of diens nabestaanden bij overlijden). Het fiscaal plaatje van de groepsverzekering kan als volgt worden samengevat. De premies ten laste van de onderneming zijn fiscaal aftrekbaar voor de werkgever of vennootschap. Voor het pensioenkapitaal geldt die fiscale aftrek slechts na eerbiediging van de zogeheten 80%-grens. (2) De persoonlijke premies geven recht op een belastingvermindering voor het langetermijnsparen van 30 tot 40%, ook hier binnen de voormelde 80%-grens. (3) Zowel de premies ten laste van de onderneming als de persoonlijke premies zijn onderworpen aan een premietaks van 4,4%. Daarnaast zijn de premies ten laste van de onderneming onderworpen aan speciale RSZ-bijdrage van 8,86% wanneer de aangeslotenen werknemers zijn. (4) De pensioenuitkeringen (pensioenkapitaal of overlijdenskapitaal (5) ) zijn onderworpen aan een Riziv-bijdrage van 3,55% en aan een progressieve solidariteitsbijdrage van 0 tot 2% (in de praktijk is dit vaak 2%). De pensioenuitkeringen zijn, na aftrek van voormelde sociale bijdragen, verder onderworpen aan de personenbelasting. Zij (1) Bij zelfstandige bedrijfsleiders komen persoonlijke premies uiterst zelden voor. (2) Om te vermijden dat de premies die de vennootschap betaalt onmiddellijk als bezoldiging zouden worden belast, is het bij zelfstandige bedrijfsleiders ook nodig dat zij een zogeheten regelmatige en maandelijkse bezoldiging genieten. Die voorwaarde geldt ook indien er enkel een overlijdenskapitaal wordt verzekerd. (3) Noteren wij hierbij dat er geen anticumulregeling is met de aftrek voor enige woning en de belastingvermindering voor het langetermijnsparen inzake klassieke individuele levensverzekeringen en kapitaalaflossingen van een hypotheeklening (voor een tweede woning). (4) Die RSZ-bijdrage geldt dus niet voor zelfstandige bedrijfsleiders. En wat de werknemers betreft, geldt die RSZ-bijdrage enkel voor de premies ten laste van de onderneming en dus niet voor de persoonlijke premies. Noteer echter dat de persoonlijke premies ingehouden worden op het loon dat aan de basis al onderworpen is aan de normale socialezekerheidsbijdragen (ongeveer 35% patronale en 13,07% persoonlijke socialezekerheidsbijdragen). (5) Wat het overlijdenskapitaal betreft, enkel indien het kapitaal toekomt aan de overlevende echtgeno(o)t(e). XV.G - 80 OGP Afl. 190 (juni 2007)

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek worden er in de regel afzonderlijk belast tegen 16,5% of 10% (+ aanvullende gemeentebelasting). (1) Het tarief van 16,5% geldt voor de pensioenuitkering die gevormd is met premies ten laste van de onderneming. Het Generatiepact heeft dat tarief nochtans herleid tot 10% voor wie effectief actief blijft tot de wettelijke pensioenleeftijd en zijn pensioenuitkering ten vroegste opvraagt op die wettelijke pensioenleeftijd. Voor de pensioenuitkering die gevormd is met persoonlijke premies bedraagt het tarief 10%, ook indien de voormelde voorwaarden van het Generatiepact niet vervuld zijn. Op het netto-overlijdenskapitaal netto betekent na aftrek van voormelde socialezekerheidsbijdragen en de personenbelasting zijn ten slotte ook successierechten verschuldigd. Wat de groepsverzekering voor werknemers betreft, is het overlijdenskapitaal nochtans vrijgesteld van successierechten indien dit kapitaal toekomt aan de overlevende echtgeno(o)t(e) en/of aan de kinderen jonger dan 21 jaar van de overleden werknemer. Voor zelfstandige bedrijfsleiders geldt die vrijstelling niet. (2) Noteer nog dat de groepsverzekering voor zelfstandige bedrijfsleiders, zeker wat de nieuw opgestarte pensioenplannen betreft, in onbruik is geraakt sinds de invoering door de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen (WAP) van de meer soepele IPT-verzekering (zie hfdst. 2, punt 3.). (1) Dit veronderstelt dan wel, voor wat betreft het pensioenkapitaal, dat de uitkering ervan, even abstractie makend van een aantal tijdelijke overgangsbepalingen, ten vroegste plaatsvindt op de leeftijd van 60 jaar (zoniet kan er sprake zijn van een belastingheffing tegen 33% of zelfs tegen de progressieve tarieven in de personenbelasting). Stippen wij verder nog aan dat het gedeelte van de pensioenuitkering dat gevormd is door winstdeling vrijgesteld is van personenbelasting, maar dat die winstdeling ter gelegenheid van de jaarlijkse toekenning ervan in de pensioenopbouwfase onderworpen is aan een soort bronheffing die nominaal 9,25% bedraagt maar in de praktijk vaak oploopt tot 12,29% (zie hierover P. VAN EESBEECK, Fiscaliteit levensverzekeringen. Hervorming vennootschapsbelasting leidt tot lagere winstdelingstaks, Life & Benefits 2003, nr. 72, p. 3). (2) Stippen wij nochtans aan dat wanneer het overlijdenskapitaal toekomt aan de overlevende echtgeno(o)t(e) met wie de overleden zelfstandige bedrijfsleider getrouwd was onder een stelsel van gemeenschap van goederen (zoals het wettelijk stelsel), de successierechten in de regel slechts verschuldigd zijn op de helft van het nettooverlijdenskapitaal. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 81

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek 3. INDIVIDUELE PENSIOENTOEZEGGINGSVERZEKE- RING (IPT-VERZEKERING) De individuele pensioentoezeggingsverzekering (IPT-verzekering) is een individuele levensverzekering, gesloten door een onderneming, die zich richt tot een welbepaalde werknemer of zelfstandige bedrijfsleider (en dus niet tot een categorie werknemers of bedrijfsleiders). Ook een IPT-verzekering wordt gefinancierd met premies ten laste van de onderneming en/of met premies ingehouden op de bezoldiging van de werknemer of zelfstandige bedrijfsleider ( persoonlijke premies ). (1) En ook hier keert de verzekeraar het pensioenkapitaal (of het overlijdenskapitaal) rechtstreeks uit aan de werknemer of zelfstandige bedrijfsleider (of diens nabestaanden bij overlijden). Voor wat de zelfstandige bedrijfsleiders betreft, loopt het fiscaal regime in wezen parallel met dat van de groepsverzekering, waarnaar dan ook mutatis mutandis kan verwezen worden (zie hfdst. 2, punt 2.). De individualiseerbaarheid van de IPT-verzekering (idee van een pensioenpak op maat voor elke bedrijfsleider) verklaart dan ook waarom de groepsverzekering in de schaduw van de IPT-verzekering is komen te staan sinds de invoering van dit laatste pensioenvehikel door de WAP in 2004. Bij werknemers liggen de kaarten totaal anders. Ook hier heeft de WAP in 2004 de mogelijkheid geboden aan werkgevers om via een IPT-verzekering aan een welbepaalde werknemer een aanvullend pensioen toe te schuiven, maar dan wel met een aantal strikte sociale en fiscale beperkingen. Zo mag een werkgever slechts op occasionele en niet stelselmatige wijze (2) IPT-verzekeringen sluiten, is het hem verboden dat nog te doen binnen drie jaar vóór de (brug)pensionering van de werknemer en mag hij dat slechts doen indien aan de basis alle werknemers van de onderneming op een of andere wijze een (niet noodzakelijk identiek) collectief pensioenplan (op ondernemings- en/of op sectoraal vlak) genieten. (3) De miskenning (1) Bij zelfstandige bedrijfsleiders komen persoonlijke premies ook in het kader van een IPT-verzekering uiterst zelden voor. (2) De exacte contouren van die voorwaarde zijn nogal vaag. Een werkgever die aan 40 van zijn 50 werknemers een IPT-verzekering aanbiedt loopt duidelijk gevaar. (3) Die laatste voorwaarde heeft tot gevolg dat de IPT-verzekering voor werknemers niet in de plaats komt van collectieve pensioenregelingen (zoals dit bij zelfstandige bedrijfsleiders wel het geval is), maar er een soort appendix van is. XV.G - 82 OGP Afl. 190 (juni 2007)

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek van deze sociale toekenningsvoorwaarden kan ook fiscale consequenties hebben. (1) Op het fiscale vlak zijn de premies die de werkgever in een IPTverzekering stort bovendien slechts fiscaal aftrekbaar a rato van 1.525 EUR per jaar en per werknemer (geïndexeerd bedrag aanslagjaar 2008 = 1.980 EUR), dit alles naast en onder de overkoepelende 80%-grens voor het geheel van de tweedepijlerpensioenen. Betaalt de werkgever meer, dan is het excedent voor hem niet fiscaal aftrekbaar in de vennootschapsbelasting (zogeheten verworpen uitgave ), terwijl de latere pensioenuitkering toch integraal belastbaar is voor de werknemer (in de regel tegen 16,5% of 10% + aanvullende gemeentebelasting). En ten slotte is het overlijdenskapitaal afkomstig van een IPTverzekering en dat toekomt aan de overlevende echtgeno(o)t(e) of aan de kinderen jonger dan 21 jaar van de overleden werknemer, in tegenstelling tot de groepsverzekering (zie hfdst. 2, punt 2.), niet vrijgesteld van successierechten. 4. VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDI- GEN (VAPZ) In tegenstelling tot de groepsverzekering en de IPT-verzekering (zie hfdst. 2, punten 2. en 3.) is het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) enkel toegankelijk voor zelfstandigen. (2) Een ander verschil is dat het VAPZ een individuele levensverzekering (3) is die door de zelfstandige in persoonlijke naam gesloten wordt en dus niet door de vennootschap. Dit verklaart meteen ook waarom het VAPZ, weerom in tegenstelling tot de groepsverzekering en de IPT-verzekering, eveneens toegankelijk is voor zelfstandigen die hun activiteit niet via een vennootschap, maar in persoonlijke naam uitoefenen. Het VAPZ-stelsel staat open voor zelfstandigen (en ook voor de meewerkende echtgenoot of wettelijke part- (1) Zie hieromtrent P. VAN EESBEECK, Tweedepijlerpensioenen. Inbreuken op sociaal luik WAP worden ook fiscaal gesanctioneerd, Life & Benefits 2005, nr. 6, p. 1. (2) Het VAPZ is in de jaren 80 geconcipieerd om de zelfstandigen op vrijwillige basis in staat te stellen de kloof met het wettelijk werknemerspensioen te dichten. (3) Sommige VAPZ-contracten worden ook aangeboden door instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Juridisch gaat het dan niet om een (levens)verzekering. Zoals aangegeven in hfdst. 2, punt 1. worden die VAPZ-contracten hier niet besproken. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 83

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek ner van de zelfstandige) die socialezekerheidsbijdragen betalen voor een hoofdberoep. (1) Het fiscaal regime van het VAPZ is intrinsiek bijzonder aantrekkelijk (2), maar het maximaal fiscaal aftrekbaar bedrag is veel bescheidener dan in het kader van een groeps- of IPT-verzekering, waarmee het VAPZ overigens gecombineerd kan worden. De zelfstandige kan de VAPZ-premie aftrekken a rato van 8,17% van het beroepsinkomen waarop hij ook socialezekerheidsbijdragen betaalt (3), met een maximum van 2.605,15 EUR in 2007. (4)(5) Het gaat om een marginale fiscale aftrek in de personenbelasting. Fiscaal gezien worden de VAPZ-premies gelijkgesteld met socialezekerheidsbijdragen, zodat zij cumuleerbaar zijn met het stelsel van de forfaitaire beroepskosten, wat vooral interessant is voor zelfstandige bedrijfsleiders (met vennootschap dus) die immers vaak een beroep doen op het stelsel van de forfaitaire beroepskosten. Een belangrijke aftrekvoorwaarde in het VAPZ-stelsel is dat de zelfstandige volledig in orde moet zijn met zijn socialezekerheidsbijdragen (het sociaal verzekeringsfonds moet dit overigens attesteren). In het zog van de fiscale aftrek van de VAPZ-premie geniet de zelfstandige, weliswaar met een vertragingseffect van drie jaar, ook een besparing op de socialezekerheidsbijdragen. Die worden immers berekend op het netto belastbaar inkomen van drie jaar geleden, zodat de verlaging voelbaar wordt na drie jaar. Het is immers zo dat de aftrek van VAPZ-premies het netto belastbaar beroepsinkomen doet dalen. (1) Ook zelfstandigen in bijberoep wier beroepsinkomen een bepaalde drempel bereikt waardoor zij dezelfde socialezekerheidsbijdragen zijn verschuldigd als de zelfstandigen in hoofdberoep, komen in aanmerking. (2) Zie L. VEREYCKEN, VAPZ blijft in de regel eerste keuze, Life & Benefits 2006, nr. 7, p. 1. (3) Dit is in de regel op het gerevaloriseerd netto belastbaar beroepsinkomen van drie jaar geleden. (4) De VAPZ-premies zijn zelf niet onderworpen aan de 80%-grens, maar als bijvoorbeeld de vennootschap hiernaast een IPT-verzekering sluit, wordt voor de berekening van de 80%-grens op die laatste wel rekening gehouden met de (geraamde) pensioenuitkeringen van het VAPZ-contract. Noteer nog dat er geen anticumulregeling is met de aftrek voor enige woning en de belastingvermindering voor het langetermijnsparen inzake klassieke individuele levensverzekeringen en kapitaalaflossingen van een hypotheeklening (voor een tweede woning). (5) In het kader van een zogeheten sociaal VAPZ-contract, waarop hier niet verder wordt ingegaan, bedraagt de maximale bijdragevoet 9,40% en het maximaal aftrekbaar bedrag 2.997,36 EUR in 2007. XV.G - 84 OGP Afl. 190 (juni 2007)

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek VAPZ-premies zijn vrijgesteld van premietaks. VAPZ-pensioenuitkeringen (pensioenkapitaal of overlijdenskapitaal (1) ) zijn onderworpen aan een Riziv-bijdrage van 3,55% (2), maar vrijgesteld van de progressieve solidariteitsbijdrage van 0 tot 2%. VAPZ-pensioenuitkeringen (pensioenkapitaal of overlijdenskapitaal) zijn, na aftrek van de voormelde Riziv-bijdrage, onderworpen aan de personenbelasting volgens het regime van de zogeheten fictieve rente. (3) Zoals op de groeps- en IPT-verzekering voor zelfstandigen, zijn ten slotte ook op het netto VAPZ-overlijdenskapitaal successierechten verschuldigd. En ook hier is het zo dat wanneer het overlijdenskapitaal toekomt aan de overlevende echtgeno(o)t(e) met wie de overleden zelfstandige getrouwd was onder een stelsel van gemeenschap van goederen (zoals het wettelijk stelsel), de successierechten in de regel slechts verschuldigd zijn op de helft van het netto-overlijdenskapitaal. (1) Wat het overlijdenskapitaal betreft, enkel indien het kapitaal toekomt aan de overlevende echtgeno(o)t(e). (2) Hierover bestaat echter betwisting. (3) Hiervoor kan mutatis mutandis worden verwezen naar Deel 1, hfdst. 3, punt 4.2. Het stelsel van de fictieve rente is enkel van toepassing wanneer de pensioenuitkering, behalve bij overlijden, ten vroegste vijf jaar vóór de normale einddatum van de VAPZverzekering geschiedt. Zo niet is er sprake van progressieve belastingheffing in de personenbelasting. Maar aangezien de VAPZ-wetgeving de afkoop vóór de leeftijd van 60 jaar gewoonweg verbiedt, voldoen alle contracten met een eindleeftijd tussen 60 en 65 jaar structureel aan de voormelde voorwaarde om het fiscale stelsel van de fictieve rente te genieten. Stippen wij nog aan dat het Generatiepact met betrekking tot het VAPZ bepaalt dat slechts 80% van het VAPZ-kapitaal wordt omgezet in een fictieve rente wanneer de zelfstandige effectief actief is gebleven tot de wettelijke pensioenleeftijd en die zijn VAPZ-pensioen ten vroegste op die wettelijke pensioenleeftijd heeft opgevraagd. Concreet houdt dat in dat het omzettingspercentage op 65 jaar, althans voor wie effectief actief blijft tot die leeftijd, geen 5%, maar 5% 80% = 4% bedraagt. In dit geval levert een VAPZ-pensioenkapitaal van bijvoorbeeld 100.000 EUR een tien jaar lang belastbare fictieve rente op van 4.000 EUR in plaats van 5.000 EUR. Ten slotte kan nog opgemerkt worden dat het gedeelte van de pensioenuitkering dat gevormd is door winstdeling vrijgesteld is van personenbelasting, maar dat die winstdeling ter gelegenheid van de jaarlijkse toekenning ervan in de pensioenopbouwfase onderworpen is aan een soort bronheffing die nominaal 9,25% bedraagt, maar in de praktijk vaak oploopt tot 12,29% (zie hierover P. VAN EESBEECK, Fiscaliteit levensverzekeringen. Hervorming vennootschapsbelasting leidt tot lagere winstdelingstaks, Life & Benefits 2003, nr. 72, p. 3). OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 85

De pensioenvehikels van de tweede pijler in kort bestek XV.G - 86 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Hoofdstuk 3. Concepten van inpandgeving en voorschot 1. CONCEPT VAN DE INPANDGEVING Bij het concept van de inpandgeving is er aan de basis sprake van een lening bij een kredietinstelling. Het is pas in tweede orde dat een pensioenvehikel van de tweede pijler (groepsverzekering, IPTverzekering of VAPZ-verzekering) wordt ingeschakeld. Afhankelijk van het type lening, worden twee technieken onderscheiden. Bij leningen met aflossingsschema, zoals een lening die terugbetaalbaar is met vaste of geïndexeerde annuïteiten of mensualiteiten (1), wordt enkel het overlijdenskapitaal van de pensioenverzekering al dan niet formeel ingebed in een schuldsaldoverzekering verpand aan de kredietinstelling om hiermee, bij gebeurlijk overlijden van de werknemer of zelfstandige tijdens de looptijd van de lening, het nog openstaande saldo van de lening te delgen. (2) Leningen zonder aflossingsschema, zeg maar aflossingsvrije leningen, voorzien niet in een periodieke terugbetaling van de lening. Aflossingen zijn wel mogelijk, maar dan op vrijwillige basis, in de vorm van een vervroegde gedeeltelijke terugbetaling (desgevallend met wederbeleggingsvergoeding). Aangezien er geen aflossingsschema is tijdens de looptijd van de lening, betaalt de ontlener enkel interesten, berekend op het totaal ontleende bedrag gedurende de hele looptijd van de lening. Dit type van lening voorziet dan gewoonlijk in een integrale terugbetaling van het ontleende bedrag op een bepaalde (eind)datum of bij eerder overlijden van de ontlener. Dit kan onder meer gebeuren via een tweedepijlerpensioenverzekering: de lening wordt dan op de einddatum van het pensioenplan (vaak op 60 of 65 jaar,...) inte- (1) Dit is de traditionele leningvorm die men meestal aantreft in het kader van de aftrek voor enige woning. Maar er bestaan ook varianten met vaste of geïndexeerde aflossingen. (2) Niet alle kredietinstellingen eisen een formele verpanding van het overlijdenskapitaal (zij genieten meestal al een hypothecaire inschrijving op het pand). Wanneer het overlijdenskapitaal niet formeel verpand is, wordt het dan uitgekeerd aan de als begunstigden van dat overlijdenskapitaal aangemerkte nabestaanden van de werknemer of zelfstandige. Hiermee kunnen die nabestaanden dan desgevallend het openstaande saldo van de lening delgen. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 87

Concepten van inpandgeving en voorschot graal terugbetaald via het pensioenkapitaal, bij eerder overlijden gebeurt dat via het overlijdenskapitaal. (1) Merken wij bij dit alles op dat in het kader van een lening vaak enkel aandacht uitgaat naar een bijhorende verzekeringsdekking die moet zorgen voor de integrale terugbetaling van (het openstaande saldo van) de lening bij het overlijden van de ontlener. Er wordt echter veel minder stilgestaan bij andere risico s die de goede terugbetaling van de lening (inclusief de intresten) kunnen verstoren, zoals de arbeidsongeschiktheid. Daarom kan niet genoeg de nadruk gelegd worden op de wenselijkheid van een dekking gewaarborgd inkomen bij arbeidsongeschiktheid om de leninglast af te dekken. Hierbij wordt dan gedacht aan een dekking premievrijstelling, waarbij het pensioenplan ten laste van de verzekeraar in stand wordt gehouden zodra de bedrijfsleider of werknemer arbeidsongeschikt wordt, maar ook aan een dekking die voorziet in de uitkering van een rente aan de arbeidsongeschikte bedrijfsleider of werknemer zelf om hem in staat te stellen de leninglast (dit is de annuïteit in het kader van een klassieke lening of de intrestlast in het kader van een aflossingsvrije lening (2) verder te dragen. Hiertoe bestaan in de tweede pensioenpijler diverse fiscaalvriendelijke mogelijkheden. (3) 2. CONCEPT VAN HET VOORSCHOT 2.1. Begrip voorschot Een voorschot kent een totaal andere onderbouw dan de verpanding in het kader van een lening. Het voorschot op een levensverzekering houdt in dat de verzekeraar een gedeelte van de latere verzekeringsprestaties voorschiet. Hier komt dus geen aan de pensioenverzekering vreemde lening om de hoek kijken. Het voor- (1) Deze techniek wordt ook wedersamenstelling (via een levensverzekering) van de (aflossingsvrije) lening genoemd. Bij een aflossingsvrije lening blijft de levensverzekering (met pensioenen overlijdenskapitaal) als terugbetalingsinstrument van de lening een meer structurele eis in hoofde van de kredietverstrekkers dan dat het geval is met de schuldsaldoverzekering in het kader van een klassieke annuïteiten- of mensualiteitenlening. (2) Of nog, in het kader van een intrestbetalend voorschot (zie hfdst. 3, punt 2.2.). (3) Voor een overzicht bij de zelfstandigen, zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 331 e.v. XV.G - 88 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Concepten van inpandgeving en voorschot schot zelf is het krediet en de kredietverstrekker (de voorschotgever ) is de verzekeraar zelf. De wetgeving beperkt het bedrag van het voorschot tot de laagste potentiële netto-uitkering (bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum, bij eerdere afkoop of bij eerder overlijden) van de verzekering tijdens heel de resterende looptijd van de polis, zonder dat hierbij rekening mag worden gehouden met de voorziene toekomstige premiebetalingen. (1) Het maximaal toe te kennen voorschot wordt dan ook berekend uitgaande van de al (met eerdere betaalde premies) gevormde pensioenreserve. Vandaar ook dat er vaak gesproken wordt van een voorschot op de reserve, maar strikt genomen is het, zoals gezegd, een voorschot op het al gefinancierde gedeelte van de latere uitkering. Het is trouwens ook pas bij de latere vereffening van de pensioenprestaties (inclusief bij afkoop) dat het (nog uitstaande bedrag van het) voorschot op het nettobedrag van die pensioenprestaties wordt aangerekend. (2) Bij een voorschot hoort als dusdanig geen andere vorm van waarborg ten gunste van de verzekeraar. De met de al aanwezige reserve gefinancierde latere pensioenprestaties, in functie waarvan het voorschot wordt berekend, vormen immers structureel het onderpand van de verrichting. Het voorschot is dus een soepele kredietvorm, waar geen vastgoedexpertise, geen notariskosten, geen registratierechten en geen wederbeleggingsvergoeding in geval van terugbetaling bij te pas komen. De voorwaarden en modaliteiten van het voorschot worden vastgelegd in een voorschotakte (art. 18, lid 2 K.B. Leven). Zoals gezegd, vertrekt de berekening van het maximaal door de verzekeraar toe te kennen voorschot vanuit het bedrag van de reeds gevormde pensioenreserve op het toekenningstijdstip van (1) Art. 18, lid 1 K.B. van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, verder afgekort als K.B. Leven. Dit verklaart ook waarom er in de regel geen voorschot kan worden toegekend op (het gedeelte van) de reserve dat belegd is in een zogeheten tak 23-beleggingsvorm (de reserve zou er kunnen dalen zodat de verzekeraar niet zeker is dat het voorschot op ieder ogenblik afgedekt is door de aanwezige reserve). (2) Het voorschot onderscheidt zich van de figuur van de afkoop doordat de polis bij een voorschot verder loopt, terwijl de afkoop de opzegging van de overeenkomst impliceert. In tegenstelling tot de afkoop blijft bij een voorschot de wiskundige reserve op de passiefzijde van de balans van de verzekeraar staan (en desgevallend verder oprenten). Op de actiefzijde van de balans van de verzekeraar (dekkingswaarden) worden de nodige beleggingen (die te gelde zijn gemaakt om het voorschot uit te keren) ingeruild voor een vordering van de verzekeraar op de voorschotnemer ter waarde van het bedrag van het opgenomen voorschot. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 89

Concepten van inpandgeving en voorschot het voorschot. (1) In de praktijk zal de verzekeraar, afhankelijk van onder meer het type voorschot, slechts maximaal 60% (soms iets meer) van het bedrag van de aanwezige reserve als voorschot toekennen. De reden hiervoor is dat de verzekeraar op de latere pensioenuitkering sociale en fiscale inhoudingen moet doen (zie hfdst. 2), dat de verzekeraar ook rekening moet houden met de eventualiteit van een afkoop van het pensioenplan vóór de normale einddatum (met soms een bijhorende afkoopvergoeding) en verder ook vaak rekening houdt met een soort buffer (bv. indien de sociale of fiscale inhoudingen op de latere pensioenprestaties zouden stijgen). Herinneren wij er immers aan dat het voorschot wettelijk op ieder ogenblik afgedekt moet zijn door de potentieel laagste nettopensioenuitkering (ook bij afkoop) op basis van de reeds opgebouwde reserve (2), wat ten andere ook verklaart waarom de verzekeraar in het kader van een voorschot geen hypothecaire inschrijving op het pand neemt. 2.2. Soorten voorschotten Intrestbetalend voorschot Bij de traditionele voorschotten die de meeste verzekeraars aanbieden, rent enerzijds de reserve van de levensverzekering verder op, terwijl de verzekeraar op het bedrag van het toegestane voorschot periodiek (trimestrieel, semestrieel, jaarlijks,...) interesten vordert op de voorschotnemer (zie ook voetnoot 2, pag. XV.G - 89). De op het voorschot toegepaste intrestvoet varieert naargelang de verzekeraar op de reserve tot beloop van het opgenomen voorschot nog al dan niet winstdeling toekent. Wanneer de verzekeraar geen winstdeling toekent, dan is de interest vaak gelijk aan de ge- (1) Dit is een heel belangrijk verschil met de techniek van de verpanding in het kader van een aflossingsvrije lening (zie hfdst. 3, punt 1.), waar het latere pensioenkapitaal waarmee de lening zal terugbetaald worden desgevallend nog geheel of gedeeltelijk moet worden gevormd met toekomstige premiebetalingen (met ook alle gevaren van dien wanneer de betrokkene zijn baan verliest en hij zelf, in een beduidend minder gunstige fiscale omgeving, ten persoonlijke titel die premies moet blijven doorbetalen). Dit verklaart ook waarom voor een prille dertiger het voorschot zelden toelaat om echt betekenisvolle bedragen op te nemen. Maar voor wat oudere werknemers en vooral zelfstandige bedrijfsleiders, die bijvoorbeeld via een IPT-verzekering soms aanzienlijke backservicepremies kunnen betalen, kunnen de voorschotbedragen wel aardig oplopen. (2) Voor een meer omstandige bespreking van de wettelijke bepalingen inzake het maximumvoorschot en de concrete toepassing ervan, zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 268 e.v. XV.G - 90 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Concepten van inpandgeving en voorschot waarborgde interestvoet die hij verleent op de overeenstemmende reserve, verhoogd met een marge (0,5%, 1%,...). Kent de verzekeraar wel nog winstdeling toe, dan vraagt hij logischerwijze ook een hogere interestvoet aan de voorschotnemer. Veelal bepaalt de voorschotakte dat de verzekeraar bij een betalingsachterstand van de interesten kan overgaan tot de afkoop van de polis en zichzelf op die manier het bedrag van het voorschot (en de achterstallige interesten) kan laten (terug)betalen. Het feit dat de verzekeraar interesten aanrekent op het voorschot heeft zowel voor de verzekeraar als voor de voorschotnemer een aantal nadelen. Het is voor de verzekeraar vaak moeilijk om uit te leggen aan de voorschotnemer dat hij interest moet betalen op zijn eigen geld. De voorschotnemer moet in sommige gevallen de interest betalen met nettogeld. (1) De verzekeraar moet een invorderingsprocedure van de interesten implementeren (periodieke facturen, rappels, afkoop doorvoeren bij wanbetaling,...), wat administratieve kosten meebrengt. Wanneer de verzekeraar overgaat tot afkoop bij wanbetaling van de interesten, leidt dit vaak tot een zware belastingheffing voor de voorschotnemer, met name wanneer zo n gedwongen afkoop geschiedt op een ogenblik waarop hij (nog) niet in aanmerking komt voor de fiscale gunsttarieven op de afkoopwaarde (zie hfdst. 2). Intrestkapitaliserend voorschot Een alternatief op het interestbetalend voorschot is het interestkapitaliserend voorschot. Zoals bij een interestbetalend voorschot, rent de overeenstemmende reserve van de levensverzekering ook bij een interestkapitaliserend voorschot verder op (al dan niet met behoud van winstdeling). Maar in tegenstelling tot een interestbetalend voorschot vordert de verzekeraar op het bedrag van het interestkapitaliserend voorschot geen interesten van de voorschotnemer. Wel voorziet de voorschotakte er van meet af aan in dat het bedrag van het voorschot automatisch en periodiek aanwast, aangroeit of kapitaliseert met een bepaald percentage, zonder dat die aangroei een nieuw voorschot is en dus ook zonder telkens een nieuwe voor- (1) Vooral dan wanneer het gaat om de enige en eigen woning en de belastingplichtige geen andere onroerende goederen bezit. De interesten op een voorschot komen immers niet in aanmerking voor de aftrek voor enige woning aangezien een voorschot geen hypotheeklening is. Hierop wordt verder ingegaan in hfdst. 5, punt 4.1. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 91

Concepten van inpandgeving en voorschot schotakte te moeten opmaken. Dit percentage varieert ook hier naargelang de verzekeraar op de reserve tot beloop van het opgenomen voorschot al dan niet verder winstdeling toekent. Wanneer de verzekeraar geen winstdeling toekent, is de kapitalisatievoet van het voorschot gelijk aan de gewaarborgde interestvoet die hij verleent op de overeenstemmende reserve. Kent de verzekeraar wel winstdeling toe, dan past hij logischerwijze een overeenstemmende hogere kapitalisatievoet toe op het voorschot. De verzekeraar kan die kapitalisatievoet van het voorschot eventueel nog verhogen met een marge in zijn voordeel (0,5%, 1%,...), zoals hij dat in de regel ook doet bij een interestbetalend voorschot (zie hoger). Het voordeel van zo n interestkapitaliserend voorschot is dat de voorschotnemer geen interest moet betalen en dat de nadelen eigen aan een intrestbetalend voorschot (zie hoger) dan ook achterwege blijven. In afwezigheid van enige effectieve interestbetaling zij worden gekapitaliseerd is het misschien minder vanzelfsprekend om te stellen dat de voorschotnemer die interesten fiscaal in mindering mag brengen. (1) Maar het is anderzijds ook niet langer nodig dat de verzekeraar zich het recht van afkoop voorbehoudt, omdat er per definitie geen sprake kan zijn van wanbetaling van interesten. Intrestvrij voorschot Het interestvrij voorschot is op technisch vlak een variant van het interestkapitaliserend voorschot. Hier wordt het gedeelte van de reserve van de levensverzekering overeenstemmend met het op- (1) Hiermee wordt niet gedoeld op de aftrek voor enige woning, want een intrestkapitaliserend voorschot is net zo min als een intrestbetalend voorschot een hypotheeklening. Waar wel op gedoeld wordt, is de gewone intrestaftrek waarmee het onroerend inkomen met betrekking tot andere onroerende goederen dan de eigen woning verminderd of zelfs geneutraliseerd kan worden. Hierop wordt verder ingegaan in hfdst. 5, punt 4.1. XV.G - 92 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Concepten van inpandgeving en voorschot genomen voorschot belegd aan 0% zonder winstdeling. (1) De verzekeraar vordert dan van de voorschotnemer geen effectieve interestbetaling. Het bedrag van het voorschot blijft onveranderd, tenzij de verzekeraar zich andermaal een marge voorbehoudt. Indien die marge bijvoorbeeld 1% bedraagt, is er in feite weerom sprake van een interestkapitaliserend voorschot. De verzekeraar kan die marge echter ook onttrekken als een extra kost op de overblijvende reserve van de levensverzekering, meer bepaald het reserve-excedent ten opzichte van het voorschot (herhalen wij dat het voorschot doorgaans niet meer bedraagt dan 60% soms iets meer van de reserve). Ook hier is het voordeel ten opzichte van een interestbetalend voorschot dat de voorschotnemer geen interest moet betalen en dat de bij de bespreking van het interestbetalend voorschot vermelde nadelen die hiermee verband houden, achterwege blijven. In afwezigheid van effectief betaalde of gekapitaliseerde interesten kan de voorschotnemer echter geen interesten fiscaal in mindering brengen. (2) Maar doordat de verzekeraar de reserve overeenstemmend met het voorschotbedrag niet langer oprent, staat daartegenover dat de grondslag voor de sociale bijdragen en de personenbelasting op de latere pensioenuitkering (zie hfdst. 2), lager is. Wellicht is het in het kader van een interestvrij voorschot voor de verzekeraar zelfs nog makkelijker dan bij een interestkapitaliserend voorschot om het mogelijk onbegrip van de voorschotnemer te voorkomen omtrent de reden waarom hij interest moet betalen of dragen op zijn eigen geld. (1) Wil een verzekeraar deze voorschotvorm aanbieden, dan is het aangewezen dat hij ook de beleggingsvorm 0%, verhoogd met winstdeling als algemene beleggingsvorm aanbiedt voor (het gedeelte van) de reserve die niet het voorwerp is van een voorschot. Het feit dat de reserve die overeenstemt met het opgenomen voorschot geen winstdeling geniet, ligt dan in de lijn van art. 18, lid 2 K.B. Leven, dat als volgt luidt: De voorschotakte vermeldt de voorwaarden waaronder dit voorschot wordt toegekend, met name inzake de winstdeling (eigen onderlijning). Aldus laat het K.B. Leven zelf toe om in geval van opname van een voorschot geen winstdeling meer toe te kennen. Dit is overigens ook bij de klassieke voorschotten met interestbetaling (zie hoger) een gangbare praktijk. In de mate dat het voorschot terugbetaald wordt, wordt er dan (opnieuw) winstdeling toegekend, maar blijft de contractuele intrestvoet 0%. Door een switch van beleggingsvorm kan er dan eventueel toch gekozen worden voor een beleggingsvorm met een contractueel gewaarborgde intrestvoet van bijvoorbeeld 3%. (2) Hiermee wordt weerom niet gedoeld op de aftrek voor enige woning, want een intrestbetalend of intrestkapitaliserend voorschot komt er evenmin voor in aanmerking, daar een voorschot geen hypotheeklening is. Waar wel op gedoeld wordt is de gewone intrestaftrek waarmee het onroerend inkomen met betrekking tot andere onroerende goederen dan de eigen woning verminderd of zelfs geneutraliseerd kan worden. Voor verdere beschouwingen hierbij wordt verwezen naar hfdst. 5, punt 4.1. OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 93

Concepten van inpandgeving en voorschot Noteer echter dat een intrestvrij voorschot in het kader van een IPT- of groepsverzekering in de praktijk enkel functioneert voor zelfstandigen. Voor werknemers is die techniek eigenlijk taboe. Dit houdt verband met de rendementsgarantie die artikel 24 van de Wet van 28 april betreffende de aanvullende pensioenen (WAP) ten laste van de werkgever legt voor zogeheten vastebijdrageregelingen. Die bedraagt, kort geschetst, 3,25% op de werkgeverspremies en 3,75% op de persoonlijke premies. Aangezien een intrestvrij voorschot impliceert dat de overeenstemmende reserve slechts een 0%- rendement meekrijgt, ontstaat er dus een structureel tekort in het licht van die rendementsgarantie, waarvoor de werkgever dan moet opdraaien (bij de zelfstandigen gelden al die regeltjes niet). Noteer echter dat de rendementsgarantie wordt berekend en desgevallend wordt afgerekend op het ogenblik van uitdiensttreding van de werknemer, zodat op premievrije (al dan niet naar de pensioeninstelling van de nieuwe werkgever overgedragen) pensioencontracten de rendementsgarantie niet langer speelt en een intrestvrij voorschot voor die contracten geen probleem vormt. Ook bij pensioenplannen van het type vaste prestaties kan een intrestvrij voorschot belangrijke meerkosten genereren voor de werkgever omdat de verzekeraar op de overeenstemmende reserve geen intrest toekent. XV.G - 94 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Hoofdstuk 4. Tweede pensioenpijler en vastgoedfinanciering: fiscaal kader 1. GROEPSVERZEKERING EN IPT-VERZEKERING 1.1. Toekenningsvoorwaarden Artikel 59 6 WIB geeft aan onder welke voorwaarden een groepsverzekering of een IPT-verzekering via de technieken van verpanding en voorschot kan aangewend worden voor vastgoedfinanciering: Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet [...] wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer (1) mogelijk te maken in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen. Ditzelfde artikel voegt hier nog aan toe dat deze voorwaarden en beperkingen moeten opgenomen worden in het pensioenreglement van de groepsverzekering of de pensioenovereenkomst van de IPT-verzekering. Deze tekst roept volgende commentaren op. Het recht van voorschot en inpandgeving geldt voor vastgoedverrichtingen met betrekking tot in heel de Europese Economische Ruimte (E.E.R.) (2) gelegen onroerende goederen. Het recht van voorschot en inpandgeving wordt niet beperkt tot woningen, laat staan de eerste of de enige woning, maar geldt (1) Volgens art. 195 1 WIB worden zelfstandige bedrijfsleiders met werknemers gelijkgesteld. (2) Dit zijn de landen die behoren tot de Europese Unie (E.U.) + Liechtenstein, Noorwegen en IJsland. Tot voor kort kon het enkel gaan om in België gelegen onroerende goederen, maar na kritiek van de Europese Commissie werd de wetgeving in dit verband eind 2006 aangepast. Stippen wij aan dat, wat de werknemers betreft, de sociale wetgeving de aanwending van een pensioenplan voor vastgoedfinanciering beperkt tot de in de Europese Unie gelegen onroerende goederen (art. 27 2 WAP). OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 95

Tweede pensioenpijler en vastgoedfinanciering: fiscaal kader voor alle soorten onroerende goederen (mits zij in de E.E.R. gelegen zijn) en zonder beperking in aantal (tweede woning, bouwgrond, winkelpand, garagebox, bos,...). De waaier van vastgoedverrichtingen is heel breed: verwerving, bouw, verbouwing, verbetering of herstelling: een nieuw terras, een (onroerend) zwembad, de (her)aanleg van de tuin, het zandstralen van de gevel, schilderwerken, een nieuwe vloer, het verharden van de garageoprit, enz. komen in aanmerking. (1) Het moet gaan om een goed waarvan de werknemer of bedrijfsleider eigenaar is of wordt. Naar onze mening komen ook de goederen in aanmerking waarvan de werknemer of bedrijfsleider vruchtgebruiker, erfpachter of opstalhouder is of wordt, omdat die goederen volgens artikel 11 WIB belastbare inkomsten opbrengen voor de werknemer of bedrijfsleider. Maar de goederen waarvan de werknemer of bedrijfsleider slechts blote eigenaar is of wordt komen ons inziens niet in aanmerking omdat zij voor hem geen belastbare inkomsten opbrengen. (2) Het is niet echt duidelijk of, wanneer de werknemer of bedrijfsleider samen met zijn partner (al dan niet getrouwd) een onroerend goed in onverdeeldheid bouwt, koopt of renoveert, het pensioenplan van de werknemer of bedrijfsleider kan ingeschakeld worden om een groter deel van de verrichting te financieren dan dat overeenstemmend met zijn eigendomsaandeel in het onroerend goed (in de praktijk is dat vaak 50%). De (gehele of gedeeltelijke) beroepsmatige aanwending van het goed en het feit dat aldus de kostprijs van het goed en van de werkzaamheden (geheel of gedeeltelijk) wordt afgetrokken als beroepskost (via afschrijving over meerdere jaren) of nog, het feit dat het goed geheel of gedeeltelijk verhuurd wordt, vormt (1) In tegenstelling tot de vernieuwingswerken in het kader van de aftrek voor enige woning, is het hier overigens niet nodig dat het gaat om werkzaamheden die naar hun aard in aanmerking komen voor het verlaagde btw-tarief van 6% (zie Deel 1, hfdst. 3, punt 3.4.). (2) Strikt genomen kan men zich afvragen of de eigen woning wel in aanmerking komt, omdat de wetgeving er het kadastraal inkomen van vrijstelt en die eigen woning op het eerste gezicht dus geen belastbare inkomsten genereert (zie Deel 1, hfdst. 2, punt 1.). Er is echter geen enkele aanwijzing dat de wetgever uitgerekend voor de eigen woning de mogelijkheid zou willen ontzegd hebben om die te financieren met een voorschot op of een inpandgeving van een tweedepijlerpensioen. Bovendien is het zo dat, hoewel het kadastraal inkomen van de eigen woning is vrijgesteld als onroerend inkomen, de onroerende voorheffing wel degelijk verschuldigd blijft. In dit opzicht kan men dan toch stellen dat de eigen woning ergens een belastbaar inkomen opbrengt. Dit is overigens ook bevestigd in de informele FAQ. XV.G - 96 OGP Afl. 190 (juni 2007)

Tweede pensioenpijler en vastgoedfinanciering: fiscaal kader geen beletsel voor de toekenning van een voorschot of de inpandgeving. (1) Het is niet meteen duidelijk of de inpandgeving moet gekoppeld zijn aan een hypotheeklening. Op het eerste gezicht zou men denken van niet, omdat de voormelde wettekst het heeft over inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening, maar even verder is er sprake van de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet (eigen onderlijning). De verwijzing naar de techniek van de wedersamenstelling lijkt enkel te duiden op de hypothese van een aflossingsvrije lening (zie hfdst. 3, punt 1.). De Belastingadministratie lijkt het begrip inpandgeving heel soepel in te vullen in het kader van een groeps- of IPT-verzekering. Zo stelt Com.IB 59/48 met betrekking tot de groepsverzekering (2) dat onder inpandgeving [moet] worden verstaan elke handeling die ertoe strekt aan een derde het recht te verlenen om de afkoop van het verzekeringscontract te vorderen en de betaling te bekomen van de afkoopwaarde van dat contract of, op de vervaldag, van het verzekerde kapitaal. In tegenstelling tot de individuele levensverzekering in het fiscaal stelsel van het langetermijnsparen en het pensioensparen (3), lijkt het bij een groepsverzekering en een IPT-verzekering dus mogelijk om de kredietverstrekker rechtstreeks als (aanvaardende) begunstigde van het overlijdenskapitaal of het pensioenkapitaal aan te duiden tot beloop van het bedrag van de lening of van het saldo ervan. Formeel is dit geen inpandgeving, maar een rechtstreekse begunstigingsaanwijzing ten bezwarende titel. Een (open) vraag is dan wel wie op de uitkering de personenbelasting van 16,5%, 10% of volgens het regime van de fictieve rente (zie hfdst. 2, punten 2. en 3. en hfdst. 4, punt 1.2.) verschuldigd is. Het is ook interessant om aan te stippen dat de commentaar van de Belastingadministratie een voorschot toelaat met het oog op de terugbetaling van een eerder gesloten hypotheeklening die (1) In tegenstelling tot de aftrek voor enige woning geldt hier dus geen bewoningsplicht (zie Deel 1, hfdst. 3, punt 3.3.). (2) Die commentaar dateert nog van vóór de invoering van de IPT-verzekering door de Wet van 28 april 2003 met betrekking tot de aanvullende pensioenen (WAP). Er is geen reden om aan te nemen dat de commentaar met betrekking tot de groepsverzekering niet kan doorgetrokken worden naar de IPT-verzekering. (3) In die fiscale stelsels eist de Belastingadministratie een formele inpandgeving, wat wellicht is ingegeven door het feit dat in die stelsels, in tegenstelling tot de groepsverzekering en de IPT-verzekering, specifieke voorwaarden gelden voor de begunstigden (zie o.m. Com.IB 145 4 /48, Com.IB 145 8 /72 en Com.IB 145 8 /82-85). OGP Afl. 190 (juni 2007) XV.G - 97