's GEAVENHAGE, 6 Mei 1920. De Eerste Afdeeling van den Onderwijsraad heeft de eer Uwe Faculteit uit te noodigen, een vertegenwoordiger te willen aanwijzen om samen te komen met vertegenwoordigers deivier litterarische zusterfaculteiten tot het bijwonen van een conferentie met de leden der Eerste Afdeeling van den Onderwijsraad op Donderdag 3 Juni e. k. des voormiddags te elf uur in het gebouw van het Departement van Binnenlandsche Zaken, te 's Gravenhage. Ter voorbereiding der beraadslagingen in die conferentie acht de Afdeeling het dienstig, eenige opmerkingen, waartoe de. nauwgezette overweging der adviezen van de vijf faculteiten /n hun onderlinge vergelijking haar heeft geleid, aan de aandacht van Uwe Faculteit te onderwerpen. Zij zal zich daarbij bepalen tot eenige hoofdpunten, omtrent welke vooralsnog verschil van gevoelen blijkt te bestaan; het ware bijzonder gewenscht, door hernieuwde overweging de basis te vinden, waarop overeenstemming kan worden verkregen. Zij meent aan Uwe Faculteit te moeten overlaten/of deze het gewenscht acht, over de in dit schrijven behandelde punten met de zusterfaculteiten in nader overleg te treden, doch zoude het in elk geval op prijs stellen, indien Uw vertegenwoordiger in de bijeenkomst van 3 Juni e. k. de meening van Uwe Faculteit daarover kon doen kennen. 1. Candidaatsexamen. Overeenstemming bestaat hierover, dat het candidaatsexamen de bewijzen zal moeten leveren, dat de student een' breeden, algemeenen, wetenschappelijken grondslag heeft gelegd voor de speciale studiën, waaraan hij zich verder wil wijden. De ontwikkeling der wetenschappen, die in de faculteit van letteren en wijsbegeerte vereenigd zijn, maakt het noodzakelijk, dat reeds de candidaatsstudie den student, zooals de Leidsche faculteit het uitdrukt, van aanvang af op wetenschappelijke wijze in médias res moet voeren", m. a. w. sterke differentiëring in richting en stof is, hoe ongewenscht dit in beginsel in menig opzicht moge zijn, van meet af aan onvermijdelijk. Er moeten derhalve afzonderlijke schema's worden vastgesteld voor de candidaatsstudie en het candidaatsexamen niet alleen in de verschillende groepen, maar ook binnen/die groepen naar gelang van de verschillende studierichtingen. Verder echter
2 zôude de Afdeeling niet gaarne willen gaan. Het denkbeeld der Leidsche faculteit, om ook reeds bij het candidaatsexamen de vrije keuze van één bijvak voor te schrijven, acht zij niet aanbevelenswaardig. Zeker is het juist, dat het vanpaedagogische waarde" is, den student reeds bij den aanvang zijner studiën te nopen, zich eenige rekenschap te geven van eigen aanleg en neiging", maar bij de groote differentiëering deistudierichtingen, die hij kan inslaan, wordt aan dien eisch reeds door de bijna onbeperkte vrijheid van keuze van het studievak in engeren zin ruimschoots voldaan. Naast vrijheid is voor den 18- of 19-jarigen aankomenden student een omlijning van zijn studie paedagogisch niet minder nuttig en gewenscht. Het is trouwens, gelijk in het advies der Groningsche faculteit wordt opgemerkt, die zich tegen het Leidsche denkbeeld verklaart, de vraag, of persoonlijke neiging tot een vak, buiten de engere vakstudie liggende, niet beter tot haar recht zal komen, indien daarin geen examen (of tentamen) wordt voorgeschreven. Wanneer de Utrechtsche faculteit wil trachten, het daarheen te leiden, dat zij, die zich voorbereiden voor hun candidaatsexamen, buiten het vaststaand programma om, zooveel mogelijk kennis nemen van die andere studievakken, welke tot hun algemeene wetenschappelijke vorming kunnen bij.dragen ", dan denkt zij daarbij vermoedelijk minder aan zoogenaamde lievelingsvakken dan aan vakken van principieel voorbereidend karakter. De Amsterdamsche faculteit (sted.) spreekt zich niet opzettelijk uit over dit punt, maar haar schemata-bewijzen, dat zij een scherp omschreven candidaatsexamen wenscht, terwijl die der Vrije Universiteit zeer beslist een onderscheiding in hoofd- en bijvakken, die naar de keuze van den examinandus zouden kunnen varieeren", voor het candidaats-examen afwijst en uniformiteit noodzakelijk acht. Na overweging van al deze adviezen meent de Afdeeling harerzijds een regeling van het candidaatsexamen te mogen aanbevelen, waarbij binnen een kring van samenhangende, nauw verwante vakken een omlijnd studie- en examenprogramma wordt vastgesteld, dat echter niet in bijzonderheden afdaalt^ Wel zoude de mogelijkheid open moeten blijven om, waar in bepaalde groepen de studiebelangen dit wenschelijk maken, bij het candidaatsexamen tusschen enkele vakken de keus te laten. Daarbij wordt vooral gedacht aän sommige weinig beoefende studiegroepen, waar de voortdurende aanraking tusschen den docent en dë enkele leerlingen spoediger orienteering en bepaling van den bij zonderen aanleg van een student veroorlooft. 2. Doctoraal-examen. Alle faculteiten zijn het hierover eens, dat dë grootere vrijheid en elasticiteit van het nieuwe Akademisch Statuut vooral zullen moeten uitkomen in de regeling van de doctorale examens.
3 Één hoofdvak met twee bijvakken worden vrij algemeen als eisch gesteld. Leiden en Groningen, bepleiten de wenschelijkheid, dat beide bijvakken vrij zullen zijn, d. w. z. tèr keuze van den candidaat zullen staan, behoudens noodzakelijke uitzonderingen, die voor enkele studiën onvermijdelijk mochten blijken. Utrecht verwijst naar de schemata, die echter nog niet zijn ingekomen. Amsterdam (sted.) beantwoordt de vraag niet op dezelfde wijze voor alle studiën: terwijl b.v. voor de klassieke letteren voorgeschreven worden één hoofdvak en twee of meer bijvakken, die gekozen worden door den candidaat onder goedkeuring van de faculteit, worden voor geschiedenis de bijvakken wel ter keuze gelaten, maar uit bepaaldelijk aangegeven studierichtingen, en wordt voor Nederlandsch en de moderne talen een behoudens zekere speling vast programma ontworpen. Alleen de Vrije Universiteit spreekt zich beslist in dezen zin uit, dat van de twee bijvakken het ééne verplicht, het andere vrij zal zijn. De Afdeeling schaart zich aan de zijde van die faculteiten, die voor beide bijvakken vrijheid van keuze verlangen, behoudens goedkeuring der faculteit. Het komt haar voor, dat op den duur alleen daardoor de terugkeer tot den ongewenschten toestand kan worden vermeden, die door de knellende banden der tegenwoordige regeling in 't leven is geroepen : öf^/beoefening van vakken, waarvoor men weinig voelt, of een willekeurige uitlegging der wettelijke voorschriften, die niet'bevorderlijk is aan den eerbied voor de wet. Het ligt voor de hand, dat die -vrijheid van keuze niet licht in bandeloosheid zal ontaarden, omdat theoretische en praktische overwegingen, gesteund door de voorlichting en het advies der betrokken hoogleeraren, van zelf in de goede richting sturen. De vereisen te goedkeuring der combinatie door de faculteit is een voldoende rem. Lijsten der bijvakken voor de verschillende studierichtingen zullen met vrucht in het Statuut opgenomen kunnen worden, echter zonder uitsluiting van andere niet genoemde. Met de Leidsche faculteit is de Afdeeling het overigens eens, dat voor enkele studiën de samenvoeging van bepaalde vakken ook voor het doctoraal zoo gebiedend /voorgeschreven kan zijn, dat het gewenscht kan zijn, hier en daar een uitzondering op den regel der vrije keuze toe te laten. Doctrinaire uniformiteit schijnt hier allerminst noodig. 3. Onderwij sbevoegdheden. Het scheppen van onderwijsbevoegdheden is een uiterst moeilijke en netelige taak in een stelsel, waarbij de effectus civilis verbonden wordt niet aan afzonderlijke staatsexamens, maar aan doctorale examens, die een zoo volledige vrijheid van beweging waarborgen, als terecht van het nieuw te ontwerpen Akademisch Statuut verlangd wordt. Terwijl de Afdeeling geheel medegaat met den eisch der Leidsche facul-
4 teit, dat het wetenschappelijk doei' der universitaire studiën de grondslag blijve der nieuwe regeling", en elk vakschoolkarakter van het universitaire onderwijs, zeker in de litterarische faculteit, verwijderd wenscht te houden, mag zij van den anderen kant, als onderdeel van een lichaam, waaraan de behartiging der onderwijsbelangen in hun geheel is opgedragen, de noodzakelijkheid van de vorming van bekwame docenten en de eischen van goed voorbereidend hooger onderwijs niet uit het oog verliezen. Het verleenen van onderwijsbevoegdheden mag niet te slap, maar evenmin te schoolsch gehandhaafd worden. Er moet rekening worden gehouden met de wenscbelijkheid, vooral voor de lagere klassen der inrichtingen voor voorbereidend hooger onderwijs, dat een leeraar meer dan ééne onderwijsbevoegdheid in zijn hand vereenigt. Zonder zekere vrijgevigheid is dit echter niet te bereiken. De Afdeeling meent dan ook, dat die vrijgevigheid ten opzichte van de bijvakken zonder bezwaar is; zij plaatst zich daarbij op dit standpunt, dat iemand, die de kennis en de wetenschappelijke methode bezit, voor het doctoraal examen in het hoofdvak ondersteld, voor een verwant vak als voldoende bevoegd mag worden beschouwd, wanneer hij de volstrekt noodige kennis daarin heeft aan den dag gelegd. Daaruit volgt : strenge eischen voor het hoofdvak, gematigde eischen voor de bijvakken, zonder dat dit verschil in eischen invloed heeft op het verleenen van onderwijsbevoegdheid. Na zorgvuldige overweging-van de adviezen der faculteiten, die ten dezen niet onbelangrijk van elkaar afwijken, en- hernieuwde overweging harerzijds veroorlooft de Afdeeling zich, haar voorstellen ten opzichte der onderwijsbevoegdheden aldus te formuleeren. Aan het candidaatsexamen op zich zelf wordt geenerlei onderwijsbevoegdheid toegekend ; dit is trouwens, voor zoover de gymnasia betreft, door de jongste wijziging van art. 16 der H.O.-wet reeds vastgelegd. Alle onderwijsbevoegd-.heden worden verbonden aan het doctoraal. Zij vloeien voort : a. uit het hoofdvak, b. uit de bijvakken, c. uit die vakken, die niet bij het doctoraal-examen, maar wel bij het candidaatsexamen zijn geëxamineerd, welker beoefening-implicite oo^k voor de doctorale studie noodzakelijk bleef en waarvan de kennis, ook zonder opzettelijk onderzoek, bij het doctoraal is gebleken. Het onder c voorgestelde legt een groote vrijheid van beslissing in de handen der faculteiten, maar zal in de praktijk moeilijk gemist kunnen worden. *) Verleening van beperkte *) Twee voorbeelden bij wijze van toelichting. Een classicus-historicus of archaeoloog of filosoof heeft onder zijn bijvakken geen Grieksch of geen Latijn gekozen, maar zal bij het doctoraal, ook zonder opzettelijk onderzoek, van zelf de bewijzen leveren, dat hij de niét gekozen taal ook na zijn candidaats niet heeft verwaarloosd. Aan een Neerlandicus, die bijv. als hoofdvak Nederlandsche letterkunde (resp. taal- en letterkunde) heeft, kan zonder bezwaar de bevoegdheid voor vaderlandsche geschiedenis (vak van het candidaats) -verleend worden, aangezien een doeltreffende studie der litteratuurgeschiedenis zonder voortdurende aanraking met de historie niet wel denkbaar is.
I-t- L, L, 5 onderwijsbevoegdheid acht de Afdeeling, in overeenstemming met alle faculteiten, niet raadzaam. Ten slotte zij opgemerkt, dat ook bij de definitieve regeling van deze materie uitzonderingen op de algemeene voorschriften in sommige gevallen allicht noodig zullen blijken. 4. Studiegroepen en studieprogramma's. Het meest principieel is het vraagstuk van de differentiëring der takken van wetenschap, die in de faculteit der letteren en wijsbegeerte samenkomen, en van de studierichtingen^lie daaruit voortvloeien ^behandeld in het advies van Leiden. Het onderscheidt vier hoofdgroepen : de taal- en letterkundige groep, de historische groep, de cultuurwetenschappelijke groep en de wijsgeerige groep, en het ontwerpt studieprogramma's voor de verschillende richtingen binnen die groepen. De adviezen der andere, faculteiten bepalen zich in hoofdzaak tot hét ontwerpen van den studiegang en van de examens in die afdeelingen, die in de faculteit vertegenwoordigd zijn. Zoo geeft bijv. de faculteit der universiteit van Amsterdam ontwerpen voor de klassieke letteren, de geschiedenis, de Nederlandsche taal- en letterkunde, de moderne talen, de aardrijkskunde, de ^emitische taal- en letterkunde, de kunstgeschiedenis en de wijsbegeerte; op soortgelijke wijze hebben ook de Groningsche faculteit en die der Vrije Universiteit haar taak opgevat. Het gaat natuurlijk niet aan, de verschilpunten in de afzonderlijke programma's hier te behandelen. Dit kan gerust aan mondeling overleg worden overgelaten, wanneer ook die der Utrechtsche faculteit bekend zullen zijn. De Afdeeling meent de bovengenoemde onderscheiding der vier 'hoofdgroepen en de afbakening der afzonderlijke studierichtingen binnen die groepen te kunnen aanvaarden, mits onder één voorbehoud. In de cultuurwetenschappelijke groep" van het Leidsche advies worden een aantal studiën van zeer'uiteenloopenden aard vereenigd : aardrijkskunde, ethnologie, sociologie, godsdienstgeschiedenis, wellicht ook paedagogiek, ten deele zonder uitgewerkte programma's: De Afdeeling neemt de vrijheid, een eenigszins ander stelsel in overweging te geven : de instelling naast andere met name genoemde van een vrij doctoraal 1. examen in de litteraiische faculteit, aansluitende aan verschillende candidaais^examens, dat alle mogelijkheden van vrije combinatie van vakken omvat en geen onderwijsbevoegdheid verleent. Alle studiën, niet thuishoorende in de groepen filologie, geschiedenis en filosofie, zouden onder dit vrije doctorale examen vallen, waarvoor vaste schema's a priori niet behoeven te worden ontworpen ; zij zullen in de praktijk zich van zelf vormen. Aan de aardrijkskunde moet uitteraard een bijzondere plaats aangewezen worden. De Afdeeling heeft met groote belangstelling kennis genomen van het ontwerp in zake de geografie in het advies van Amsterdam (sted.) en stelt zich voor, nadat
6 ook dat van Utrecht zal zijn ingekomen, daarover van gedachten te wisselen m'et vertegenwoordigers der litterarische en der wis- en natuurkundige faculteiten en wellicht ook met eenige andere deskundigen. Wat de wijsbegeerte aangaat, bestaat in de hoofdpunten overeenstemming tusschen vier van de vijf faculteiten; principieel afwijkend is het advies dei Vrije Universiteit. In dit verband moge het der Afdeeling vergund zijn, nog één belangrijk punt onder de aandacht van Uwe Faculteit te brengen. In het advies van Groningen wordt het volgende gezegd: Ook meent de faculteit, dat het candidaatsexamen in ééne studiegroep der faculteit de bevoegdheid behoort te verleenen om doctoraal examen te doen in elke andere studiegroep dierzelfde faculteit, behoudens de bevoegdheid derfaculteit, om zich te overtuigen, dat de candidaat de noodige kennis bezit om de studie in die andere studiegroep met vrucht té kunnen aanvaarden". In minder algemeenen vorm komt in het Leidsche advies herhaaldelijk het beginsel ter sprake, om verschillende studiën van min of meer algemeenen aard, als algemeen taalkundige, cultuurwetenschappelijke enz., te enten op verschillende candidaatsstudiën. De Afdeeling zoude het op prijs stellen, nu de andere faculteiten behalve voor zoover het doctoraal in de wijsbegeerte en de kunstgeschiedenis (Amst. sted.) betreft zich over dit punt niet uitlaten, daarover alsnog Uwe meening bij monde van Uw vertegenwoordiger te mogen vernemen. Zij wil niet verhelen, dat de Groningsche formuleering haar aanvankelijk niet zonder gevaar schijnt en misschien beperking zal eischen. 5. Vooropleiding. Hoewel de vooropleiding tot de stud'iën in de litterarische faculteit niet thuis behoort in het Academisch Statuut, maar in de wet, moet hier toch, naar aanleiding van de ingekomen adviezen der faculteiten, één punt kortelijk ter sprake worden gebracht. De litterarische faculteit der Vrije Universiteit komt in haar advies met klem op voor de noodzakelijkheid eener klassieke opleiding voor alle studie in de letteren, zoowel om haar zelfs wille als in verband met inrichting en duur van de studie aan de universiteit. Er zullen velen zijn, die hetzelfde gevoelen zijn toegedaan, maar toch de oogen niet kunnen sluiten voor de onmiskenbare teekenen des tij ds, die in andere richting wijzen. Het Statuut zal in elk geval rekening moeten houden met de mogelijkheid en zelfs waarschijnlijkheid, dat eerlang jongelieden zullen worden toegelaten tot de studie in eenige groep der faculteit en tot de akademische examens, die geen klassieke opleiding hebben genoten, misschien zelfs afkomstig zijn van een school of afdeeling, waar geen Latijn is onderwezen. Op dit standpunt heeft zich de Groningsche faculteit geplaatst en blijkbaar ook de Leidsche, waar zij bij
7 het ontwerpen van een schema voor de candidaatsstudie in het Germaansch in een noot opmerkt: Eenige kennis van Latijn moet in elk geval geeischt worden". Ook de Afdeeling is van meening, dat voor verreweg de meeste, zoo niet alle, studierichtingen in de litterarische faculteit kennis van het Latijn onmisbaar is, zoo onmisbaar, dat zij als eisch moet wo"rden 'gesteld voor de toelating tot een candidaatsexamen. Natuurlijk vergoedt die Latijn-kennis niet het gemis van een klassieke opleiding, maar zij opent althans den toegang tot de geschiedenis der wetenschap, tot de/bronnen en tot een stuk cultuur, dat anders gesloten blijft. Het schijnt dus aanbeveling te verdienen, in overeenstemming met het Groningsche advies, in het Statuut een bepaling op te nemen, ' krachtens welke niemand tot het candidaatsexamen in de faculteit der letteren zal worden toegelaten, die niet bewijzen kan leveren, voldoende kennis van het Latijn te bezitten". Het zal echter wellicht beter zijn, in plaats/ kan leveren" te spreken van heeft geleverd" : hij, die, van een school zonder Latijn komende, in de letteren gaat studeeren, weet dan, dat hij bij den aanvang zijner studie die leemte zal moeten aanvullen en daarvan bij het candidaats de bewijzen/ leveren. Een dergelijke bepaling zal tevens preventief werken en den aanstaanden litterator naar een school of afdeeling wijzen, die voor hem meer in 't bijzonder als vooropleiding is aangewezen. Begaafde en krachtige naturen echter, die pas laat tot de bepaling van hun bijzonderen aanleg komen en den moed hebben, een studie aan te vangen, waarvoor hun voorbereiding niet in de eerste plaats geschikt maakt, zullen zonder al te groote moeite aan de universiteit of daar buiten de gelegenheid vinden om Latijn te leeren. Ten slotte neemt de Afdeeling de vrijheid, Uwe Faculteit uit te noodigen, voor zoover zij zich met de bovenstaande beschouwingen en voorstellen mocht kunnen vereenigen, de door haar overgelegde studieprogramma's dienovereenkomstig, voor zoover noodig, te willen herzien. Be Afdeeling voornoemd: Voorzitter. Secretaris.