Omgevingsvergunning UV

Vergelijkbare documenten
Omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Ontwerp besluit UV

Omgevingsvergunning OV

Omgevingsvergunning OV

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

in in ii mi ii mm ii ii

Omgevingsvergunning U

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Ontwerp omgevingsvergunning UV

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Beschikking Wet milieubeheer

Bijlagen bij de aanvraag

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning U

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Besluit Omgevingsvergunning

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Ontwerp Omgevingsvergunning UV

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

Omgevingsvergunning. De overwegingen om te komen tot dit besluit staan in de bijlage welke een onderdeel is van dit besluit.

BIJLAGE 2. Milieuneutrale wijziging

Omgevingsvergunning UV

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Milieu inventarisatie afdeling Milieu ten behoeve van plan- en projectadvisering. Datum: 4 november 2009

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal; Directie Duurzaamheid

TOELICHTING OP AANVRAAG

BIJLAGE HOOFDLIJNEN NIEUWE AMMONIAKWETGEVING

Programma. Activiteitenbesluit. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw) Inhoud. Landbouwbedrijven in het Activiteitenbesluit

* *

ONTWERP Omgevingsvergunning UV 23675

Omgevingsvergunning UV 25091

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Ontwerp omgevingsvergunning UV

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

eurne Eijnden Hoeve V.O.F. t.a.v. de heer M. van den Eijnden Griendtsveenseweg B DEURNE

Omgevingsvergunning UV/

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Omgevingsvergunning UV

Besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

Omgevingsvergunning. De overwegingen om te komen tot dit besluit staan in de bijlage welke een onderdeel is van dit besluit.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Omgevingsvergunning UV/

BESLUIT. Omgevingsvergunning (intrekking op verzoek) datum: Gemeente Bronckhorst nr

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

De intrekking heeft betrekking op 203 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (B1).

MILIEUVOORSCHRIFTEN. 60 db(a) tussen en uur (nachtperiode);

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Ontwerp omgevingsvergunning U

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) datum: 31 augustus 2016 Gemeente Bronckhorst nr. 2016W0138

Ontwerp omgevingsvergunning eerste fase U

Bijlage Melding Activiteitenbesluit. Oude Neerkantseweg 7 te Liessel

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D

Omgevingsvergunning. De overwegingen om te komen tot dit besluit staan in de bijlage welke een onderdeel is van dit besluit.

[ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Omgevingsvergunning Verkleinen van de inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Omgevingsvergunning UV

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

ONTWERP-OMGEVINGSVERGUNNING

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Inhoud. Activiteitenbesluit agrarische activiteiten. Landbouwinrichtingen type B. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw)

Bijlage 1: Dieraantallen en -categorieën en invoergegevens referentiesituatie, beoogd en alternatief

het oprichten van een appartementengebouw Onyxdijk 167 te Roosendaal

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 2 november 2015 Gemeente: Bronckhorst zaaknummer:

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING

VAN DER MEER. Inwerkingtreding Besluit Huisvesting. Oosterwolde, 11 augustus 2008

Deze wijziging is vereist voor het opslaan van waterstof en koolzuur in gasflessen.

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning uitgebreide procedure WBD

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

De Pirk BV. Greutelseweg 51. Ontwerp omgevingsvergunning

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Verlenen omgevingsvergunning Wij hebben de omgevingsvergunning verleend. U vindt de vergunning in de bijlage.

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Transcriptie:

Omgevingsvergunning UV 20120181 Aanvraag Op 4 oktober 2012 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor een rundvee-, zeugen- en vleesvarkenshouderij en metaalbewerkingsbedrijf op het adres Ommelpad 16 in Ospel. De aanvraag is ingeschreven onder UV 20120181. Op 14 december 2012 zijn nog enkele wijzigingen en aanvullingen ingediend. De volgende stukken maken onderdeel uit van de aanvraag. Aanvraagformulier, ingekomen op 4 oktober 2012; Bijlage, oud aanvraagformulier Wm vergunning, ingekomen op 14 december 2012; Aanvullingen aanvraagformulier omgevingsvergunning Ommelpad 16, ingekomen op 14 december 2012; Geurberekening, ingekomen op 14 december 2012; Fijn stof berekening, ingekomen op 14 december 2012; Ontvangstbewijs provincie Limburg, NB-wet aanvraag, ingekomen op 4 oktober 2012; Stalsysteembeschrijving BWL 2007.05.V3, ingekomen op 4 oktober 2012; Stalsysteembeschrijving BWL 2001.22, ingekomen op 14 december 2012; Dimensioneringsplan luchtwassysteem, 95% chemische wasser varkenshouderij, stal 4, ingekomen op 14 december 2012; Dimensioneringsplan luchtwassysteem, 95% chemische wasser varkenshouderij, stal 3, ingekomen op 14 december 2012; Detailtekening inno+, datum 14-5-2010, tekening 11, ingekomen op 4 oktober 2012; Tekening 4464-2 versie 3, ingekomen op 14 december 2012. Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: Het realiseren van een metaalbewerkingsbedrijf; Het wijzigen van de luchtwasser op stal 3; Het wijzigen van de luchtwasser op stal 4; Het wijzigen van de dieraantallen; Het houden van rundvee; Het actualiseren van de vergunning. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven omgevingsaspecten: - Het oprichten, veranderen, of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 e van de Wabo) Voor zover de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van de milieu-inrichting betreft het een aanvraag om revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6. van de Wabo. Als één of meer van bovengenoemde aspecten voorkomen, moet daarnaast beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels kan worden aangehaakt. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. De volgende stelsels zijn aangehaakt: - Natuurbeschermingswet In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Ommelpad 16, UV 20120181 1

Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle relevante aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. Ontvankelijkheid Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide procedure). Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (voorheen: Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, Barim), wordt onderhavige inrichting met ingang van 1 januari 2013 aangemerkt als een type C inrichting. Advies In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag niet ter advies doorgezonden omdat we op 2 februari 2012 een brief hebben ontvangen van het Waterschap Peel en Maasvallei waarin vermeld staat dat: wanneer er vanuit de inrichting of gpbv-installatie andere afvalwaterstromen dan proceswater op het rioleringsstelsel worden geloosd, hoeft u ons hierover niet meer om advies te vragen. In die gevallen kunt u aansluiting zoeken bij de in het Activiteitenbesluit voor dit type lozingen opgenomen voorschriften. De aanvraag is derhalve niet doorgestuurd naar het Waterschap omdat het hier enkel bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard en spoelwater van de ontijzeringsinstallatie betreft en er kan worden aangesloten bij de standaard bescherming voorschriften voor het riool. Verklaring van geen bedenkingen Op grond van artikel 2.27 Wabo wijst het Bor of een bijzondere wet categorieën van gevallen aan waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Omdat het hier een geval betreft als vermeld in de Natuurbeschermingswet, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Op 28 september 2012 heeft de Provincie Limburg een Natuurbeschermingswet vergunning aanvraag ontvangen. Deze aanvraag is door de provincie voorafgaand aan deze procedure ontvangen. Er is derhalve geen grond om de procedure te laten aanhaken. Ommelpad 16, UV 20120181 2

Overwegingen De aanvraag is beoordeeld aan de artikelen van de Wabo. Voorts is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat uw aanvraag voldoet en daarom verlenen wij u de gevraagde omgevingsvergunning. In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Ter inzage legging Van 1 februari 2013 tot en met 14 maart 2013 heeft een ontwerp van deze beschikking ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Besluit Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1, 2.2 en 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bovenstaande overwegingen de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning en onder de in bijlage opgenomen voorschriften. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: - Het oprichten, veranderen, of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 e van de Wabo) Beroepsclausule Tegen het besluit kan binnen zes weken na ter inzage legging beroep worden aangetekend. Het beroepsschrift moet in tweevoud worden ingediend bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. De beschikking treedt in werking nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken. Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet. Hebben u of derde belanghebbenden er veel belang bij dat dit besluit niet in werking treedt, dan kan een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. U kunt ook digitaal beroep instellen of voorlopige voorziening vragen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Wanneer een voorlopige voorziening wordt aangevraagd treedt de beschikking pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen. Voor meer informatie over deze clausule verwijzen wij u naar de bijlage. Nederweert, 19 maart 2013 Burgemeester en wethouders van Nederweert, Namens dezen 1 Afdeling Samenleving en Ruimte, Mw. D. Kempkens Bijlagen: Overwegingen en voorschriften 1 Gelet op het op basis van bestuursmandaatbesluiten door het hoofd van de Afdeling Samenleving en Ruimte verleende ondermandaat. Ommelpad 16, UV 20120181 3

INHOUDSOPGAVE I. OVERWEGINGEN... 5 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.... 5 II. VOORSCHRIFTEN... 16 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk... 16 1 ongedierten... 16 2 ziekenboeg... 16 3 opslag reinigings- en diergeneesmiddelen... 16 4 bestrijdingsmiddelen... 16 5 spuiwater luchtwassysteem... 17 6 afleverruimte... 18 7 opslag van veevoeder in een silo... 19 8 kadaverplaats/kadaveraanbiedvoorziening... 19 9 afvalstoffen... 19 10 energie... 20 11 brandveiligheid/externe veiligheid... 21 12 geluid en trillingen... 21 13 nazorg... 22 14 noodstroomaggregaat... 22 15 activiteiten met betrekking tot metaal... 23 Ommelpad 16, UV 20120181 4

I. OVERWEGINGEN Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag: Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting. A. AANGEVRAAGDE MILIEUSITUATIE. De totale veebezetting welke aangevraagd wordt is aangegeven in tabel 1. Tabel 1: aangevraagde veebezetting Stal Dieren per categorie (Rav code) Aantal Dieren NH 3 factor/ dier NH 3 totaal OU E / dier OU E totaal Fijn stof (PM 10 ) (g/dier) Fijn stof (PM 10 ) totaal (kg) 522 3 1.566 23 12.006 153 79,9 80 2,5 200 23 1.840 153 12,2 160 2,5 400 23 3.680 153 24,5 522 0,13 68 16,1 8.404 99 51,7 252 0,21 53 13,1 3.301 113 28,5 48 0,18 9 16,1 773 99 4,8 1 Vleesvarkens (D3.2.1.1) 1 2 Vleesvarkens (D3.100.1) 2 763 2,5 1.908 23 17.549 153 116,7 3 Vleesvarkens < 30 kg (D3.100.1) 2 3 Vleesvarkens (D3.100.1) 2 3 Vleesvarkens (D3.2.14.1) 3 4 Guste en dragende zeugen (D1.3.11) 4 4 Guste en dragende zeugen (D1.3.11) 4 42 0,21 9 13,1 550 113 4,7 4 Opfokzeugen (D3.2.14.2) 5 4 Dekberen (D2.3) 6 2 0,28 1 16,1 32 117 0,2 96 0,42 40 19,5 1.872 104 10,0 36 0,13 5 16,1 580 99 3,6 4 Kraamzeugen (D1.2.15) 7 4 Gespeende biggen (D1.1.14.2) 8 1.404 0,04 56 5,5 7.722 48 67,4 4 Vleesvarkens < 30 kg (D3.2.14.1) 3 4 Fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar (A7) 10 92 9,5 874 0 0 170 15,6 Totaal 5.187 58.309 419,8 1 Diercategorie vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking gedeeltelijk roostervloer gehele dierplaats onderkelderd zonder stankafsluiter hokoppervlak maximaal 0,8 m 2 per varken (BWL 2001.22). 2 Diercategorie vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking overige huisvestingssystemen hokoppervlak maximaal 0,8 m 2 per varken. 3 Diercategorie vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking gedeeltelijk roostervloer chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2007.05.V3) hokoppervlak maximaal 0,8 m 2 per varken. 4 Diercategorie guste en dragende zeugen chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (bij individuele en groepshuisvesting BWL 2007.05.V3) 5 Diercategorie vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking gedeeltelijk roostervloer chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2007.05.V3) hokoppervlak groter dan 0,8 m 2 per varken 6 Diercategorie dekberen, 7 maanden en ouder chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2007.05.V3). 7 Diercategorie kraamzeugen (incl. biggen tot spenen) chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2007.05.V3). 8 Diercategorie biggenopfok (gespeende biggen) chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL 2007.05.V3) hokoppervlak groter dan 0,35 m 2 per big. Ommelpad 16, UV 20120181 5

9 Diercategorie fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit milieubeheer) Het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende ministeriële regeling bevatten algemene regels die rechtstreeks van toepassing kunnen zijn op de aangevraagde activiteiten. Omdat dit besluit en deze regeling een rechtstreekse werking hebben, zijn hiervoor geen voorschriften in de vergunning opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn in de hoofdstukken 2 en 3 activiteiten vermeld die ook van toepassing zijn op type C bedrijven. Wij willen u erop wijzen dat deze (relevante) activiteit(en) volgens het Activiteitenbesluit moet(en) plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften uit dat Besluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. Vanwege de rechtstreekse werking van dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling kunnen in de vergunning geen voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op de daarin geregelde activiteiten en aspecten, tenzij dit besluit of bijbehorende regeling de mogelijkheid biedt tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Ommelpad 16, UV 20120181 6

B. VERGUNDE MILIEUSITUATIE. Voor de inrichting is op 16 januari 2007 een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer thans Wabo vergunning verleend. En op 9 september 2008 is een 8.19 melding geaccepteerd. Op grond van artikel 1.2 lid 4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden reeds verleende beschikkingen ingevolge de Wet milieubeheer gelijkgesteld aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. De vergunningsituatie heeft betrekking op de volgende veebezetting. Tabel 2: vigerende veebezetting Stal Dieren per categorie (Rav code) Aantal Dieren 1 Vleesvarkens (D3.2.1.1) 1 Vleesvarkens (D3.2.1.1) 2 Vleesvarkens (D3.100.1) 3 Vleesvarkens (D3.2.9.2) 4 Guste en dragende zeugen (D1.3.7) 4 Guste en dragende zeugen (D1.3.7) 4 Opfokzeugen (D3.2.9.2) NH 3 factor/ dier NH 3 totaal OU E / dier OU E totaal Fijn stof (PM 10 ) (g/dier) Fijn stof (PM 10 ) totaal (kg) 42 3 126,0 23 966,0 153 6 525 3 1.575,0 23 12.075,0 153 80 800 2,5 2.000,0 23 18.400,0 153 122 680 1,1 748,0 16,1 10.948,0 99 67 252 1,3 327,6 13,1 3.301,2 113 28 42 1,3 54,6 13,1 550,2 113 5 48 1,1 52,8 16,1 772,8 99 5 4 Dekberen (D2.3) 2 1,7 3,4 16,1 32,2 117 0 4 Kraamzeugen 96 2,5 240,0 19,5 1.872,0 104 10 (D1.2.14.2) 4 Gespeende biggen 1404 0,04 56,2 5,5 7.722,0 48 67 (D1.1.14.2) 4 Vleesvarkens 36 0,13 4,7 16,1 579,6 99 4 (D3.2.14.1) 4 Legkippen en (groot) ouderdieren van legrassen (E2.100) 20 0,32 6,4 0,3 6,0 84 2 Totaal 5.194,6 57.225,0 397 De Wet milieubeheer (revisie) vergunning thans Wabo vergunning is rechtsgeldig voor bovengenoemde veebezetting. Ommelpad 16, UV 20120181 7

C. TOETSING AAN MILIEUCRITERIA. C. 1. Toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De geurhinder van dierenverblijven van een veehouderij moet worden getoetst volgens de methode zoals aangegeven in deze wet en de gelijknamige regeling. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de ligging van geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom én binnen of buiten concentratiegebieden. De geurbelasting van een inrichting is o.a. afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is gepubliceerd op 18 december 2006 en hierna nog enkele malen gewijzigd. In de Rgv is per diercategorie een geuremissiefactor vastgesteld. De geurbelasting dient te worden berekend met het hiervoor ontworpen programma V-stacks vergunningen. Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden minimaal aan te houden afstanden. Geurnormen De gemeente Nederweert is gelegen in concentratiegebied Zuid zoals bedoeld in bijlage I van de Meststoffenwet. Derhalve geldt op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv een normstelling van 3,0 OU E /m 3 voor woningen en andere geurgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de bebouwde kom en een normstelling van 14,0 OU E /m 3 voor woningen en andere geurgevoelige objecten die zijn gelegen buiten de bebouwde kom. De nabij gelegen woningen en geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom. Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen (art. 6, lid 1 Wgv). Op 22 april 2008 heeft de gemeenteraad een dergelijke verordening vastgesteld. Deze verordening is op 8 mei 2008 gepubliceerd en op 9 mei 2008 in werking getreden. Dit met uitzondering van de norm voor het bedrijventerrein Ketelaarsweg. Hiervoor heeft de raad op 27 mei 2009 besloten de norm van 14,0 OU E /m 3 vast te stellen. Op 26 juni 2009 is door de gemeenteraad een aanvulling op de verordening vastgesteld. Deze aanvulling is op 2 juli 2009 gepubliceerd en op 3 juli 2009 in werking getreden. Op de bij de gemeentelijke verordening behorende kaart is aangegeven welke geurnormen gelden voor de betreffende gebieden. In afwijking van de wettelijk vastgestelde normen, zijn de volgende normen vastgesteld. - Voor de op de kaart aangegeven uitbreidingsgebieden: 8 OU E /m 3. - Voor gronden waar binnen de vigerende bestemmingsplannen een binnenplanse vrijstelling of wijzigingsbevoegdheid richting een geurgevoelige bestemming is opgenomen: 8 OU E /m 3. - Voor het bedrijventerrein Pannenweg (bestaand en in ontwikkeling zijnde): 8 OU E /m 3. Afstanden tot woningen bij veehouderijen Deze waarden gelden ingevolge artikel 3, lid 2 van de Wgv niet voor een woning bij een andere veehouderij. De afstand tot dergelijke bedrijfswoningen moet tenminste 50 meter bedragen buiten de bebouwde kom en moet tenminste 100 meter bedragen binnen de bebouwde kom. Bij gemeentelijke verordening van 22 april 2008 is afgeweken van deze afstandseisen (art. 6, lid 2 Wgv). In afwijking van de wettelijk vereiste afstand bedraagt de vereiste afstand tot bestaande (tweede bedrijfs) woningen bij melkveehouderijen en paardenhouderijen 25 meter. Het emissiepunt van nieuwe stallen mag niet binnen een afstand van 50 meter gerealiseerd worden en bestaande stallen mogen niet uitbreiden richting een woning binnen 50 meter. Bij het bepalen of een woning als bestaand aangemerkt kan worden, geldt dat de bouwvergunning uiterlijk op 22 april 2008 moet zijn verleend. Bij de aanvulling op de gemeentelijke verordening van 26 juni 2009 is bepaald dat geurgevoelige objecten die in gebruik zijn genomen als burgerwoning en die zijn afgesplitst van een nog in werking zijnde veehouderij voor wat betreft de beoordeling in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij worden gelijkgeschakeld met agrarische bedrijfswoningen. Ommelpad 16, UV 20120181 8

Afstanden tussen de gevels Ingevolge artikel 5, lid 1 moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object binnen en buiten de bebouwde kom respectievelijk 50 en 25 meter bedragen. De dichtstbij gelegen woning zijnde een, buiten de bebouwde kom gelegen, burgerwoning aan Ommelpad 18 ligt op een afstand van 150 meter van de inrichting. De dichtstbij gelegen bedrijfswoning behorende bij een veehouderij is gelegen aan Heiweg 6 op 340 meter van de inrichting. De dichtstbij gelegen burgerwoning binnen de bebouwde kom van Ospel is gelegen aan Molenpad 5 op circa 1.500 meter afstand van de inrichting. In het volgende overzicht zijn de berekende geurbelastingen op en afstanden tot omliggende woningen van derden, die als geurgevoelig object moeten worden aangemerkt, weergegeven. Tabel 3: Omgevingscategorieën met geurbelasting en gewenste en werkelijke afstanden Geurgevoelige objecten: Geurbelasting (OU E /m³) Gemeten tot buitenzijde Adres geurgevoelig object Cat. object Aanvraag Vergund Norm Werk. afst. (+/- m) Gew. afst. (m) Ommelpad 18 Buiten 20,4 20,4 14 150 25 1 Ommelpad 11 Buiten 17,4 17,5 14 160 25 1 Ommelpad 14 Buiten 11,0 10,8 14 230 25 4 Relder 8 Buiten 11,6 11,8 14 210 25 4 Relder 6 Buiten 8,9 8,9 14 310 25 4 Eindhovensebaan 11 Buiten 1,2 1,2 14 1.000 25 4 Molenpad 5 Binnen 0,8 0,8 3 1.500 50 4 Korenbloemstraat 69 Binnen 0,9 0,8 3 1.600 50 4 Meijelsedijk 127 Binnen 0,4 0,4 3 2.900 50 1 Molenpad ong. Buiten 1,0 1,0 8 1.300 25 4 De geurbelasting op de objecten Ommelpad 18 en 11 is hoger dan de norm. In artikel 3 lid 3 van de Wgv staat dat indien de geurbelasting groter is dan de norm dan wordt een omgevingsvergunning niet geweigerd indien de geurbelasting niet toeneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt. De geurbelasting op de objecten blijft gelijk en er is geen toename in de dieraantallen van één of meer diercatogorieën. Conclusie Voor alle woningen wordt voldaan aan de geurnorm en de afstandseisen. Aan de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij wordt voldaan. Punt (Stal) C. 2. Wet ammoniak en veehouderij Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. Ingevolge de Wet van 17 februari 2007, houdende wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij richt de wet zich op de bescherming van zeer kwetsbare gebieden. Zeer kwetsbare gebieden moeten worden aangewezen door de provincies. Binnen deze gebieden en de zones van 250 meter rond deze gebieden wordt uitgegaan van een emissie-standstill. De inrichting is gelegen op een afstand van circa 2.100 meter van het meest nabij gelegen zeer kwetsbare vogelrichtlijngebied en zeer kwetsbare habitatgebied De Groote Peel. Er geldt derhalve geen emissie-standstill verplichting voor de inrichting. C.3. Best beschikbare technieken (BBT) Getoetst is aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen (onder andere artikel 2.14 lid 1 aanhef en onder c Wabo). Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit ammoniak huisvesting veehouderij (Besluit Ommelpad 16, UV 20120181 9

huisvesting). Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Dit is bevestigd in de 'Oplegnotitie bij de BREF voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij' d.d. 30 juli 2007 (een uitgave van het Ministerie van VROM). De eisen in het Besluit huisvesting zijn tot stand gekomen door rekening te houden met gegevens die het bevoegd gezag op grond van artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht ook bij het vaststellen van BBT moet betrekken. De maximale emissiewaarden zijn opgenomen in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting en dienen in acht te worden genomen bij nieuwbouw en aanpassing van huisvestingssystemen (feitelijke vervanging van het huisvestingssysteem). In de Wav is bepaald dat een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, afzonderlijk aan de voorschriften van het Besluit huisvesting moet voldoen. Voor bestaande huisvestingssystemen gelden een aantal bijzondere bepalingen, zoals een overgangstermijn (zie bijlage 2 bij het Besluit huisvesting). Stalsystemen die voldoen aan de maximale emissiewaarden, voldoen aan BBT. In de navolgende tabel zijn de ammoniakemissiefactoren en maximale emissiewaarden van de aangevraagde huisvestingsystemen voor de verschillende diercategorieën aangegeven. Tabel 4: maximale emissiewaarden Diercategorie Aantal Ammoniak emissie Factor Ammoniak emissie aanvraag Maximale emissie waarde Maximale ammoniak emissie Vleesvarkens 522 3,00 1.566,0 1,40 730,8 Vleesvarkens 763 2,50 1.907,5 1,40 1.068,2 Vleesvarkens 80 2,50 200,0 1,40 112,0 Vleesvarkens 160 2,50 400,0 1,40 224,0 Vleesvarkens 522 0,13 67,9 1,40 730,8 Guste en dragende zeugen 252 0,21 52,9 2,60 655,2 Guste en dragende zeugen 42 0,21 8,8 2,60 109,2 Opfokzeugen 48 0,18 8,6 1,40 67,2 Dekberen 2 0,28 0,6 0,28 0,6 Kraamzeugen 96 0,42 40,3 2,90 278,4 Gespeende biggen 1.404 0,04 56,2 0,23 322,9 Vleesvarkens 36 0,13 4,7 1,40 50,4 Fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar 92 9,50 874,0 9,50 874,0 Totaal 5.187,5 5.223,7 Uit bovenstaande tabel blijkt dat de huisvesting individueel niet in alle stallen voldoet aan de maximale emissiewaarden er wordt middels intern salderen voldaan aan BBT. Conclusie De gevraagde vergunning voldoet aan het criterium van het toepassen van de BBT voor de emissie van ammoniak. C.4. IPPC Richtlijn De IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). Ook is deze verplichting in de Wav (artikel 3, lid 3) en het Besluit huisvesting (artikel 2a) opgenomen. Aangezien binnen het bedrijf minder dan 2.000 mestvarkens (van meer dan 30 kg) en minder dan 750 stuks zeugen gehouden worden, zijnde de drempelwaarde uit de bijlage I van de IPPC-richtlijn, valt het bedrijf niet onder de Richtlijn. Dit betekent dat de Richtlijn niet van toepassing is. Ommelpad 16, UV 20120181 10

C.5. Besluit milieu-effectrapportage De Europese MER-richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER). Het Besluit MER bepaalt dat er een directe verplichting tot het opstellen van een milieu-effectrapportage (bijlage C) of een merbeoordelingsplicht (bijlage D) bestaat bij het oprichten, wijzigen of uitbreiden van installaties met meer dan 1.200 vleesrunderen. De wijziging heeft betrekking op het uitbreiden met 92 stuks vleesrunderen. In de aangevraagde situatie is er sprake van een toename van het aantal te houden dieren. De ammoniakemissie vanuit de inrichting neemt als gevolg van de gevraagde verandering af. Wel is sprake van een toename in geur- en fijn stofemissie. Aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan (zie de overwegingen verderop in deze overweging). Door het toepassen van vergaande technieken wordt bewerkstelligd dat de inrichting in zijn geheel voldoet aan BBT. Voor geluid wordt aan de richtwaarde voor het landelijk gebied voldaan. De uitbreiding vindt plaats binnen het huidige bouwblok. Er zijn geen planologisch aspecten die de gevraagde uitbreiding in de weg staan. In de directe omgeving zijn, gelet op bovenstaande overwegingen, geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten. De activiteit heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria die betrekking hebben op: 1. de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse; 2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt; 3. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben. Deze beoordeling geeft geen aanleiding een mer-beoordelingsprocedure te volgen. C.6. Toetsing directe ammoniakschade Bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het onderdeel milieu kan mogelijke directe schade aan bossen en andere vegetaties door de uitstoot van ammoniak van belang zijn. Deze schade blijkt in de praktijk vooral plaats te vinden bij coniferen en fruitbomen, maar ook andere gewassen zijn er echter gevoelig voor. Of er sprake is van onaanvaardbare ammoniakschade kan beoordeeld worden aan de hand van rapport "Stallucht en Planten" van het IMAG in Wageningen uit juli 1981. Uit dit rapport blijkt dat schade door uitstoot van ammoniak uit stallen zich kan voordoen bij intensieve kippen- en varkenshouderijen. Ter voorkoming van dergelijke schade blijkt dat een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen moet worden aangehouden. Toetsing aan dit rapport is, blijkens de uitspraak in casus E03.98.0118, nog steeds conform de meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Er bevinden zich binnen bovengenoemde afstanden van stallen géén gevoelige vegetaties zoals bedoeld. Daardoor kan in de aangevraagde situatie worden gewaarborgd dat er door de ammoniakemissie vanuit de dierverblijven geen directe ammoniakschade zal optreden. C.7. Toetsing aan overige milieucriteria Algemeen De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Ommelpad 16, UV 20120181 11

Afvalstoffen De volgende (gevaarlijke) afvalstoffen komen vrij: - huishoudelijk; - metaal; - klein gevaarlijk afval; - TL lampen; - spuiwater luchtwasser; - kadavers; - afgewerkte olie. De mate van afvalscheiding is getoetst aan het werkboek wegen naar preventie bij bedrijven. Bovengenoemde afvalstromen worden gescheiden van elkaar opgeslagen en afgevoerd. Verdere scheiding dan conform de aanvraag is aangegeven is gelet op de geringe hoeveelheid niet nodig. Ingevolge het werkboek wegen naar preventie bij bedrijven van Infomil is bij de in de aanvraag genoemde hoeveelheden afval sprake van een geringe omvang. Door de geringe omvang is er geen aanleiding om afvalpreventie bij het beoordelen van de aanvraag te betrekken. Bodem Bodembeschermende voorzieningen Binnen de inrichting worden bestrijdingsmiddelen, reinigingsmiddelen, diergeneesmiddelen en voeders gebezigd en opgeslagen. Deze stoffen moeten worden aangemerkt als een potentieel bodembedreigende stof, zoals bedoeld in de Nederlandse richtlijn bodembescherming 2003 (Nrb 2003). Reinigingsmiddelen, diergeneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen in of boven lekbakken. Als deze op een vloeistofkerende vloer is geplaatst, worden voldoende maatregelen getroffen om verontreiniging te voorkomen. Teneinde een aanvaardbaar risico te bewerkstelligen dient regelmatige inspectie en controle van bodembeschermende voorzieningen plaats te vinden. Voeders worden opgeslagen in (dubbelwandige)tanks en silo s. In de voorschriften bij deze vergunning zijn voorwaarden gesteld met betrekking tot het treffen van bodembeschermende maatregelen of voorzieningen en periodieke inspectie daarvan, conform de Nrb. Grondwaterputten De inrichting is gelegen in de zogenaamde Roerdalslenk, zoals bedoeld in de bijlage bij artikel 2.1, tweede lid, 5.2, eerste lid, en 5.4 van de Omgevingsverordening Limburg. De gemeente Nederweert is gelegen in Roerdalslenk zone III. Dit betekent dat voorschriften dienen te worden gesteld indien de diepte van een grondwater put 80 meter of meer bedraagt. Binnen de inrichting is een grondwaterput met een diepte van circa 70 meter aanwezig. Er hoeven derhalve geen aanvullende voorschriften opgesteld te worden. Wij willen u erop wijzen dat u op grond van de Omgevingsverordening Limburg artikel 2.14 lid 2 een melding moet doen bij de gedeputeerde staten indien u een put dieper dan 80 meter maakt. Energiegebruik Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met aspect zuinig omgaan met energie. Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak (MJA) energie-efficiency is afgesloten. De voorschriften met betrekking tot energie zijn gebaseerd op de circulaire Energie in de milieuvergunning (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ) en het informatieblad Veehouderijen t.b.v. energie in de milieuvergunning voor niet-mja inrichtingen. (Infomil, december 1997). In verband met de aanwezigheid van een kadaverkoeling is ook het informatieblad Faciliteiten (Infomil oktober 1999) van belang. Op grond van de circulaire moet het energieverbruik als een relevant milieu-aspect van de inrichting worden aangemerkt als het jaarlijkse verbruik hoger is dan 25.000 m 3 aardgas, Ommelpad 16, UV 20120181 12

respectievelijk 23 m 3 propaangas en 50.000 kwh aan elektriciteit. Het energieverbruik bedraagt volgens de aanvraag circa 20.000 m 3 aardgas en 135.000 kwh elektriciteit per jaar. Het energieverbruik is daarom een relevante milieu-aspect. Bij de aanvraag is aangegeven middels de bijlage (oud aanvraag formulier WM-vergunning) welke energiebesparende maatregelen worden getroffen. Verschillende gangbare maatregelen en voorzieningen worden blijkens de aanvraag getroffen. Deze moeten, blijvend, doelmatig zijn uitgevoerd. Een daartoe verplichtend voorschrift is opgenomen bij deze vergunning. Overeenkomstig de circulaire is in de voorschriften tevens een registratieverplichting opgenomen. Hierdoor kan onnodig energieverbruik adequaat worden voorkomen. Geluid De inrichting is gelegen in het buitengebied en kan gezien de omgeving omschreven worden als een landelijke omgeving. Voor een dergelijke omgeving geldt op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunning (21 oktober 1998) de richtwaarde voor een landelijke omgeving, te weten 40 db(a) als etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ). Ingevolge de handreiking mag het maximale geluidniveau (L Amax ) bij voorkeur niet groter zijn dan 10 db(a) boven de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Indien redelijkerwijs geen maatregelen kunnen worden getroffen, mag echter een maximaal geluidniveau van 70 db(a) als etmaalwaarde worden toegestaan. Representatieve bedrijfssituatie In de representatieve bedrijfssituatie mag de voorkeursgrenswaarde van 40 db(a) als etmaalwaarde voor het L Ar,LT niet worden overschreden ter plaatse van de nabij gelegen woningen. In de representatieve bedrijfssituaties mag het L Amax bij voorkeur niet meer bedragen dan 10 db(a) meer dan in de representatieve bedrijfssituatie. Dit houdt in dat de geluidswaarde 50, 45 en 40 db(a) in respectievelijk dag-, avond- en nachtperiode worden toegestaan. L Amax (laden en/of lossen) Het is toegestaan op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en constante jurisprudentie dat het laden en/of lossen uitgesloten wordt van de maximale geluidswaarde voor zover dit plaatsvindt in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur). Indirecte hinder De genoemde geluidnormen zijn niet van toepassing op het verkeer van en naar de inrichting dat zich buiten de inrichting bevindt. De geluidbelasting van deze verkeersbewegingen moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) als etmaalwaarde, zoals opgenomen in de Circulaire houdende beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm (29 februari 1996/ Nr. MBG 9600613 1, Stcrt. 1996). Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden. Ingevolge deze wet gelden, in afwijking van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer, ten aanzien van de kwaliteit van de buitenlucht, de bepalingen van artikel 5.2 en de daarbij behorende bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 5.17, lid 1 van de Wet milieubeheer houdt het bevoegd gezag bij de uitoefenen rekening met de in bijlage 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen en de richtwaarden voor ozon, nikkel, arseen, cadmium en benzo(a)pyreen. Onderhavige inrichting betreft een veehouderij. Bij veehouderijen is in het kader van de genoemde luchtkwaliteitseisen uitsluitend de emissie van zwevende deeltjes (PM10), ofwel fijn stofemissie van belang. Voor zwevende deeltjes gelden de volgende grenswaarden: - 40 microgram per m 3 (µg/m 3 ) als jaargemiddelde concentratie; - 50 microgram per m 3 (µg/m 3 ) als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Ommelpad 16, UV 20120181 13

Het uitgangspunt is dat de grens- en richtwaarden van voornoemde stoffen in acht worden genomen. Ingevolge artikel 5.16, lid 1b, onder 1 van de Wet milieubeheer, hoeft een vergunning echter niet te worden geweigerd als de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van een activiteit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. Op 19 december is de Wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 in werking getreden. Op grond van de gewijzigde regeling hoeft toetsing van de luchtkwaliteitseisen niet meer plaats te vinden op niet publiek toegankelijk locaties en waar geen vaste bewoning is, terreinen met één of meer inrichtingen waarop de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, rijbanen van wegen en op middenbermen van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben. Er wordt alleen getoetst indien significante blootstelling plaatsvindt, zoals bij woonbebouwing, scholen e.d. plaatsvindt. In de omgeving van de inrichting zijn uitsluitend (bedrijfs)woningen van derden, wegen zonder voetpad en niet voor publiek toegankelijke landbouwgronden gelegen. Toetsing hoeft derhalve uitsluitend plaats te vinden ter plaatse van de (bedrijfs)woningen aan Kolenhofweg, Kelperweg, Houtsberg en Doradopad. Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen wordt geregeld welke nieuwe ontwikkelingen van een dermate beperkte omvang zijn, dat de invloed van deze plannen op de lokale luchtkwaliteit niet meer individueel getoetst hoeft te worden aan de geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit. Met het van kracht worden van het NSL geldt dat de invloed op de lokale luchtkwaliteit minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM 10 dient te zijn om het plan als niet-significant aan te merken. Deze plannen worden dan niet relevant geacht voor de lokale luchtkwaliteit. Indien de bijdrage meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde, dient te worden aangetoond dat de grenswaarde niet overschreden wordt. Op basis van artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is een ministeriële regeling van kracht geworden ( Regeling niet in betekenende mate bijdragen ). In deze regeling worden een aantal ontwikkelingen genoemd die in elk geval als niet in betekenende mate kunnen worden aangemerkt. De aangevraagde activiteiten worden in de regeling niet aangewezen als ontwikkelingen, die zonder meer als niet in betekenende mate worden aangemerkt. In artikel 5.16 lid 1c, van de Wet milieubeheer staat verlening van een vergunning toe als de aangevraagde situatie niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie fijn stof. Handreiking fijn stof en veehouderijen In de Handreiking fijn stof en veehouderijen wordt vermeld dat het niet altijd noodzakelijk is om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens. Tabel 5: NIBM Afstand tot te toetsen plaats 70 m 80 m 90 m 100 m 120 m 140 m 160 m Totale emissie in g/jr van uitbreiding 324000 387000 473000 581000 817000 1075000 1376000 Bron: Handreiking fijn stof en veehouderijen. In de tabel 5 kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. De hoeveelheid nieuwe dieren worden vermenigvuldigd met de emissiefactor deze worden vergeleken met de waarden uit de tabel. De getallen in de tabel zijn worst-case genomen inclusief een veiligheidsmarge. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de uitbreiding zeker NIBM. Ommelpad 16, UV 20120181 14

Conclusie/samenvattend Uit de onderstaande tabel 6 blijkt dat de aangevraagde situatie voldoet aan de niet in betekenende mate regel. Tabel 6: Toetsing Luchtkwaliteit (fijn stof) Afstand tot te toetsen plaats Totale emissie in g/jr van uitbreiding Aanvraag (afstand) Maximale totale emissie (tabel 5) 150 1.075.000 150 22.492 De aanvraag voldoet aan de eisen van artikel 5.16 lid 1 onder c, van de Wet milieubeheer. Aan de bepalingen van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen wordt voldaan. Waterwet De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. De Waterwet vervangt geheel of gedeeltelijk negen bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. De Waterwet omvat vele aspecten. Zo zorgt de Waterwet er onder andere voor dat diverse vergunningen uit de voormalige waterbeheerwetten worden samengevoegd in één watervergunning. Daardoor neemt de regeldruk voor burgers en bedrijven af. Binnen de inrichting wordt geen afvalwater geloosd op oppervlaktewater of middels een werk. Hierdoor behoeft er geen Waterwet aangevraagd te worden bij het Waterschap Peel en Maasvallei of aanvullende voorschriften opgenomen te worden. C.8. Veiligheid Binnen de inrichting wordt een kleine hoeveelheid reinigingsmiddelen (50 liter), diergeneesmiddelen (3 kg) en bestrijdingsmiddelen (15 kg) opgeslagen. Omdat de opslag gering is hoeft deze niet te voldoen aan de bepalingen van de betreffende Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15. De opslag van bestrijdingsmiddelen moet naast het gestelde in de voorschriften bij deze vergunning tevens voldoen aan de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Staatsblad 2007, 125). Deze wet is op 17 oktober 2007 in werking getreden (Staatsblad 2007, 386). In geval van stroomuitval wordt een noodstroomaggregaat gebruikt. Aan de vergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het gebruik van de noodstroomaggregaat. Voorvallen Wm Voorvallen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer, worden gemeld aan het bevoegd gezag. C.9. Informatie en advies Wij adviseren de vergunninghouder een bedrijfsintern milieuzorgsysteem in te voeren. Een milieuzorgsysteem is het geheel van beleidsmatige, organisatorische en administratieve maatregelen, gericht op - het inzicht krijgen in, - het beheersen van, - en het waar mogelijk verminderen van de nadelige gevolgen voor het milieu. In deze vergunning zijn elementen opgenomen die ook deel uit kunnen maken van een bedrijfsintern milieuzorgsysteem. Ommelpad 16, UV 20120181 15

II. VOORSCHRIFTEN Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk. 1 ONGEDIERTEN 1.1.1 Het aantrekken van insecten, knaagdieren, vliegen en ongedierte moet worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren, vliegen en ander ongedierte plaatsvinden. 2 ZIEKENBOEG 2.1.1 De ziekenboeg(en) in stal 8 mag alleen ten behoeve van het doel worden gebruik waarvoor ze is ingericht. Deze ruimte mag niet in gebruik zijn als productieruimten. Dit betekent dat in deze ruimte geen dieren permanent mogen worden gehouden. 2.1.2 De oorspronkelijke plaats van het varken dat tijdelijk in de ziekenboeg aanwezig is mag niet door een ander dier worden bezet. 2.1.3 Tijdens de momenten waarop geen dieren in de ziekenboeg aanwezig zijn, moet deze ruimte schoon zijn. 3 OPSLAG REINIGINGS- EN DIERGENEESMIDDELEN 3.1 Diergeneesmiddelen 3.1.1 Diergeneesmiddelen moeten worden bewaard in een daartoe bestemde lekbak in een afgesloten goed geventileerde ruimte. 3.1.2 In de lekbak voor de diergeneesmiddelen mogen geen andere stoffen worden opgeslagen. 3.2 Reinigingsmiddelen 3.2.1 Reinigingsmiddelen moeten worden bewaard in een daartoe bestemde lekbak in een afgesloten goed geventileerde ruimte. 3.2.2 In de lekbak voor de reinigingsmiddelen mogen geen andere stoffen worden opgeslagen. 4 BESTRIJDINGSMIDDELEN 4.1 Algemeen 4.1.1 Tengevolge van het opslaan en het aanmaken van bestrijdingsmiddelen mogen geen bestrijdingsmiddelen terecht kunnen komen in de bodem, in het openbaar riool, in het oppervlaktewater of in een afvoerput, -goot of -leiding, die aansluiting geeft op het openbaar Ommelpad 16, UV 20120181 16

riool, op een septictank, op de openbare weg of op het oppervlaktewater. 4.1.2 De verpakking van bestrijdingsmiddelen moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door de erin opgeslagen bestrijdingsmiddelen kan worden aangetast; de verpakking tegen normale behandeling bestand is. 4.1.3 De bestrijdingsmiddelen moeten in een lekbak worden opgeslagen. 4.1.4 Bij de opslag moet met duidelijk leesbare letters de opschriften "BESTRIJDINGSMIDDELEN" en "VUUR EN ROKEN VERBODEN" zijn aangebracht of, voor wat betreft het opschrift "VUUR EN ROKEN VERBODEN", een overeenkomstig genormaliseerd veiligheidsteken volgens NEN 3011, alsmede een afbeelding van een doodshoofd van ten minste 60 mm hoogte. 4.1.5 Bij de opslag moet met duidelijk leesbare letters het opschrift "VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN" zijn aangebracht. 4.1.6 De bewaarplaats moet doelmatig zijn geventileerd. 4.1.7 Bestrijdingsmiddelen moeten droog, koel en buiten de invloed van zonnestralingen worden opgeslagen. De in voorraad gehouden bestrijdingsmiddelen moeten in de oorspronkelijke verpakking worden bewaard. 4.1.8 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten gescheiden van vaste bestrijdingsmiddelen zijn opgeslagen. Onderlinge vermenging van de bestrijdingsmiddelen en beschadigingen van de verpakkingen moeten worden voorkomen. 5 SPUIWATER LUCHTWASSYSTEEM 5.1 Opslag spuiwater algemeen 5.1.1 Het spuiwater van de luchtwasser (BWL 2007.05.V3)dient te worden opgeslagen in een speciaal hiervoor bestemde afgesloten spuiwateropslag. 5.1.2 Het vorige voorschrift geldt voor alle spuiwaterstromen die uit de gecombineerde luchtwasser (nummer BWL 2007.05.V3) vrijkomen. 5.1.3 De wanden en vloer van de opslagruimte moeten bestand zijn tegen de invloed van het spuiwater. Bewijzen van de behandeling die de wanden en de vloer van de spuiwateropslag hebben ondergaan moeten binnen de inrichting aanwezig zijn. 5.1.4 De stijfheid en sterkte van de spuiwateropslag en de leidingen moet voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen, terwijl de dichtheid onder alle omstandigheden moet zijn verzekerd. 5.1.5 De spuiwateropslag moet voldoende inhoud hebben en mag niet zijn voorzien van een Ommelpad 16, UV 20120181 17

overstort. Afvoer naar een mestkelder / mestopslagruimte is niet toegestaan. 5.1.6 De spuiwateropslag mag slechts voor 95% worden gevuld. 5.1.7 De spuiwateropslag moet zijn voorzien van een opschrift met de woorden "OPSLAG SPUIWATER". Indien het spuiwater wordt opgeslagen in een opslagkelder, dient bij de putopening een bord te worden gehangen met de woorden "OPSLAG SPUIWATER". 5.1.8 Indien een vloeistofstandaanwijzer of peilinrichting is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de spuiwateropslag, ook door verkeerde werking of door breuk, wordt voorkomen. 5.1.9 De spuiwateropslag moet zijn voorzien van een ontluchtingspijp of ontluchtingsopening met een inwendige middellijn van tenminste 50 mm. 5.1.10 In elke aansluiting op de spuiwateropslag beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht mogelijk bij de wand een metalen afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel is gesloten. 5.1.11 Het laadpunt van de spuiwateropslag moet zich boven een vloeistofkerende vloer bevinden met een oppervlakte van tenminste 3 x 3 meter. 5.1.12 Het is niet toegestaan spuiwater in de riolering te brengen. 5.1.13 De afvoer van het spuiwater dient te worden geregistreerd (hoeveelheid en concentratie). Deze registratiegegevens worden gedurende een periode van 5 jaar bewaard en zijn beschikbaar voor controle door het bevoegde gezag. 5.1.14 Bij het vullen of ledigen van de opslagruimte mag geen verontreiniging van de bodem of het oppervlaktewater plaatsvinden. 5.1.15 Bij het afvoeren van spuiwater/percolaat mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport moet plaatsvinden in gesloten tankwagens. 5.1.16 Gemorst product moet met behulp van absorptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden verwijderd. 6 AFLEVERRUIMTE 6.1.1 De afleverruimte in de stallen 8 en 9 mogen alleen ten behoeve van het doel worden gebruikt waarvoor deze ruimte is ingericht. 6.1.2 Een afleverruimte moet na ieder gebruik worden gereinigd. 6.1.3 Indien onder een afleverruimte sprake is van een kelder voor de opslag van mest moet deze Ommelpad 16, UV 20120181 18

kelder van een dichte afdekking zijn voorzien. Indien onder de afleverruimte sprake is van een afzonderlijke opslagkelder die na elk gebruik wordt gereinigd dan behoeft deze kelder niet van een dichte afdekking te zijn voorzien. Eveneens is het voorzien van de mestopslagkelder onder de afleverruimte van een dichte afdekking niet nodig wanneer onder de afleverruimte sprake is van een afzonderlijke mestopslagkelder en andere maatregelen worden getroffen voor de beperking van de ammoniakemissie, zoals de opslag van mest in water (verdunningseffect). 7 OPSLAG VAN VEEVOEDER IN EEN SILO 7.1.1 Iedere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoelaatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering. 7.1.2 Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het opvangen van het via de ontluchting ontwijkende stof. 8 KADAVERPLAATS/KADAVERAANBIEDVOORZIENING 8.1.1 Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in een vloeistofkerende mobiele kadaverbak of een kadaverton. 8.1.2 Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap of kadaverton moet plaatsvinden boven een kadaverplaats. Indien de kadavers aan de destructor worden aangeboden op de mobiele kadaverbak of in een kadaverton, moeten deze worden gereinigd en ontsmet op een reinigingsen ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de inrichting. 8.1.3 Behalve tijdens het ledigen moet de kadaveraanbiedvoorziening door middel van een verzwaard en goed sluitend deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden. 8.1.4 Een mobiele kadaveraanbiedingsvoorziening (kadaverton) moet zodanig zijn geconstrueerd dat deze op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zodat iedere mogelijkheid tot verspreiding van smetstof en afvalwater naar de omgeving in alle redelijkheid is uitgesloten. 8.1.5 Een kadaverplaats danwel een mobiele kadaverbak of kadaverton, moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel. 8.1.6 Een kadaverplaats moet afwaterend zijn gelegd naar één punt, zodat het spoel- en ontsmettingswater via leidingen kan afwateren naar een, niet van een overstort voorziene opslagruimte, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder. 8.1.7 Een mobiele kadaverbak moet zijn voorzien van een opvangbak zodat uittredend vocht de omgeving niet kan verontreinigen. Het ledigen van de opvangbak mag alleen boven de reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens. 9 AFVALSTOFFEN Ommelpad 16, UV 20120181 19