4. Na de Tweede Wereldoorlog. De opbouw van een instituut. 4.1. Een eerste overzicht over de situatie na de Tweede Wereldoorlog



Vergelijkbare documenten
Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid

DERWIJSRAAD. N. Jl33 60« Juni 1 93*

ONDERWIJSRAAD. Eerste Afdeling O.R. 162 H.O. s-gravenhage,zfjuli I960.

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius.

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf

f ONDERWIJSRAAD. N A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923.

ONDERWIJSRAAD.. IVjo 'S-GRAVENHAGE, Jjf&jj>Jfl & 2 i j ne Sxc.e Henti de n Minis t er van Onderwijs». Kunsten en Wetenschappen

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

H. Correia tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Prof. Dr. J. Wille april 1881 i6 april 1964

OMffiRWIJSRAAD. 'S-GRAVENHAGE, mjttbbjçgassamigqi Stat 125.

^3> MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN NR FD. H.O.W. Betreffende Studie in de sociale Wetenschappen. 25 November Î949 '

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

i/m^^ 1 CW *» **<! *#~^::ïa ' 3 9-#0. N. ^Z-JJLZ MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 's-gravenhage, /»T^/k^L-*erz^C

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

»vi^.^4*/ OyCtM^+c **.. 21 oktober 1968

# e-&ravenhage»2 Maart 1933*

Concept procedure voor het verlenen van een eredoctoraat aan de UNA

Leerstoelenplan faculteit der Geesteswetenschappen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

K L A A S T I G L E R L E E N, L E E U W A R D E N.

Artikel 4 1. Het proefschrift kan door één persoon dan wel door twee personen tezamen worden geschreven.

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius

DR. W.F. VAN GUNSTEREN,

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beoordeling. h2>klacht

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

EN AARDRIJKSKUNDE AARDRIJK REDE DR.J. I. S. ZONNEVELD J. B. WOLTERS / GRONINGEN /1958 UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

HET DAGELJKS BESTUUR VAN DE STICHTING SAMENWERKINGSVERBAND VO/VSO MIDDEN-HOLLAND & RIJNSTREEK, statutair zetel hebbende in de gemeente Gouda;

Natalia Tsvetkova. Samenvatting

In bedekte termen. Een biografische en instituutsgeschiedenis van het Instituut Frantzen voor Duitse Taal- en Letterkunde

(De grijs gedrukte teksten zijn artikelen uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW))

Generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten

1. Zet de onderstaande gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde. Noteer alleen de letters.

Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Pieter de Haan. 4 november oktober 2005

Plaatsingslijst van de collectie Gemeentecommissie van de Hervormde gemeente te Leiden

Welkom bij: Taal- en cultuurstudies

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

Collectievormingsprofiel Engelse taal en cultuur

LANDELIJKE CONFERENTIE VAN DE SWP OP 1 en 2 OKTOBER 1960

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

CBE-1142 (030)

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK. Datum: 28 november Rapportnummer: 2012/190

Schrijfvaardigheid V

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

HILVERSUMS HISTORIE DUITSE DIENSTBODEN IN HILVERSUM

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Gemeente Haarlem. Retouradres: Stadhuis, Postbus PB Haarlem

Jan de Laat OVERSTAG

Reglement van de Akademie van Kunsten

- Heeft u wel kontakt met andere amateurhistorici?

BIJLAGE II Rapport van Commissie I inzake de Opleiding tot de Dienst des Woords.

VIJFTIG JAAR SCHEIKUNDIGE NIJVERHEID IN NEDERLAND

1. Ets J. E. Marcus, naar J. Smies, Den zedelijke en zinnelijke mensch. Spotprent op de wijsbegeerte van Kant. Ca

besluit voor de procedure voor de instelling van leerstoelen en de benoeming van gewoon en bijzonder hoogleraren de volgende regeling vast te stellen:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wetsartikelen ter toelichting van de OER

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Tekststudio Schrijven en Schrappen lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

Van baan naar eigen baas

Aan de Schrans in Leeuwarden is één van de meest opvallende orthodontiepraktijken. van Noord-Nederland gevestigd. Daarin werkt

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Juridische medewerker

Plaatsingslijst van de collectie van prof. mr. P.A. Diepenhorst

M. Cortes Jimenez e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Artikel 2 Het huishoudelijk reglement wordt vastgesteld door de Algemene ledenvergadering.

Rapport. Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen. Datum: 22 januari Rapportnummer: 2013/007

ROMANTIEK. het tijdperk van de. Sturm und Drang

Programma Akademiehoogleraren. Nederlands toponderzoek, nu en in de toekomst

U I T S P R A A K

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd - artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gegenbesuch des HBBK in Nijmegen. 15. Januar groepswerk en stadsbezoek. Gruppenarbeit und Stadtbesichtigung. Nijmegen is een heel mooie stad.

bab.la Uitdrukkingen: Zakelijke correspondentie Bestelling Nederlands-Duits

UKB Samenwerkingsverband van de Nederlandse Universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek

Promoveren: Geschikt / Ongeschikt?

BESLISSING OP ONTSLAGAANVRAAG. [de hogeschool], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen de hogeschool gemachtigde: de heer mr. M.A.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies van de Verenigde Benoemingscommissies voor het Notariaat

John (Johan Willem Helen)

Inventaris van het archief van de Commissie inzake de Praktische Opleiding van Medisch Studenten,

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Archeologie. Dit werkstuk is gemaakt door: Lonneke Surstedt.

Transcriptie:

4.1. Een eerste overzicht over de situatie na de Tweede Wereldoorlog Om een eerste overzicht en oriëntatie te krijgen van de ontwikkelingen van de studie Duits in Utrecht na de Tweede Wereldoorlog is de summiere beschrijving door Van Rooijen (1986) geschikt.... Wat betreft het Oudgermaans volgde na het overlijden van Van Hamel een interregnum dat werd opgevuld door de hoogleraren H. Wagner en L.L. Hammerich die waren aangetrokken uit respectievelijk Zürich en Kopenhagen. In 1953 werd als ordinarius J.A. Huisman aangesteld, die kort daarop het Instituut voor Oudgermaanse Taal- en Letterkunde oprichtte. Het wetenschappelijk onderzoek richtte zich hier vooral op de naamkunde, de Oudgermaanse cultuurgeschiedenis en de Oudgermaanse teksten. In 1973 ging het project over persoonsnamen van start, waarbij voor het eerst in Utrecht gebruik werd gemaakt van de computer. Figuur : Prof. dr. L.L....Zo begon in Utrecht het vak Duits -- zij het in een Hammerich ( - ) groter verband! -- met Frantzen. Bij zijn overlijden in 1923 liet hij zijn privé-bibliotheek aan de Rijksuniversiteit na [sic -aut.]. Zijn opvolgers waren A.G. van Hamel (1923), L.L. Hammerich (1946; eredoctoraat 1936), H. Wagner (1951) en J.A. Huisman (1953). De eerste ordinarius voor Duitse filologie werd in 1941 de mediaevist H. Sparnaay. Onder diens regie werd het vak opgesplitst in enerzijds Duitse Taalkunde en de Letterkunde van de Middeleeuwen en anderzijds de Nieuwere - 151 -

Duitse Letterkunde en, wat later, de Theoretische Literatuurwetenschap. De laatstgenoemde leerstoel -- aanvankelijk een lectoraat -- werd in 1956 bezet door H.P.H. Teesing, die ervoor zorgde dat de Theoretische en de Vergelijkende Literatuurwetenschap als zelfstandige ordinariaten onder het dak van een Algemene Literatuurwetenschap ondergebracht konden worden. P.M.Ph. Küpper werd de opvolger van Teesing voor de Nieuwere Duitse Letterkunde. Hij kreeg in 1967 een lectoraat dat in 1973 werd omgezet in een ordinariaat. In de Oudere Germanistiek werd Sparnaay in 1961 door T.A. Rompelman opgevolgd, onder wiens leiding, traditiegetrouw, de Mediaevistiek in Utrecht landelijk zwaartepunt bleef. Na zijn emeritaat in 1969 volgde een accentverschuiving geïnitieerd door zijn opvolger H.L. Cox, die zich meer in de Geolinguïstiek en de Etnolinguïstiek thuis voelde. Na diens vertrek naar Bonn werd de oude leerstoel structureel opnieuw gescheiden in Duitse Taalkunde en Taal- en Letterkunde van de Middeleeuwen. De laatste bleef vacant en wordt in feite waargenomen door L. Okken. De eerste kon in 1978 gerealiseerd worden door de benoeming van W. Herrlitz. Binnen het vak Duits zijn de typische Utrechtse specialismen: op het gebied van de Taalkunde de communicatie-analyse en het taalonderwijs; op het gebied van de Nieuwere Duitse Letterkunde, de literatuur- en cultuurgeschiedenis tussen 1750 en 1850, met als zwaartepunt de Romantiek en de literatuur van de twintigste eeuw; op het gebied van de Mediaevistiek de materiéle cultuur van de Duitse literatuur. Er worden bovendien regelmatig taalkundige en letterkundige colloquia en congressen op internationaal niveau gehouden. Sinds 1974 bestaat een internationale werkgroep voor de cultuurgeschiedenis van de achttiende eeuw, gebaseerd op een universitaire jumelage tussen de leerstoelen Nieuwere Duitse Letterkunde (Küpper) en Kulturgeschichte des 18. Jahrhunderts in Wuppertal (Gruenter). Gemeten aan het aantal promoties die in Utrecht plaatsvonden, hebben in eerste instantie Sparnaay, Teesing en Huisman school gemaakt. Van de gepromoveerden werden er meer dan tien tijdens hun loopbaan tot hoogleraar benoemd, merendeels elders. (Van Rooijen 1986: 453) Na de Tweede Wereldoorlog werd bij de dood van Van Hamel besloten om de Deen Louis Leonor Hammerich tot diens opvolger te benoemen. Wie was deze Deen? En waarom kwam juist hij in aanmerking voor het vacante professoraat van Van Hamel? - 152 -

4.1.1. De opvolging van Van Hamel: L.L. Hammerich Over de persoon en de wetenschappelijke achtergronden van het werk van Hammerich komt men meer te weten in de levensberichten van Henk Schultink, emeritus hoogleraar Algemene Taalwetenschap in Utrecht. Voor de keuze van Hammerich spreken vooral volgende achtergronden: een brede talenkennis en contacten (al lang vóór de Tweede Wereldoorlog met de Nederlandse wereld van de (oud-)germanistiek). Deze maakten hem uitermate geschikt als kandidaat voor Van Hamels leerstoel. Voorts sprak hij vloeiend Nederlands, hetgeen zeker in zijn voordeel sprak: Louis Leonor Hammerich werd op 31 juli 1892 in Kopenhagen geboren en stierf op 3 november 1975 in Hírsholm (Denemarken). Hij studeerde rechten en letteren in Kopenhagen. Daar promoveerde hij in 1918 op het proefschrift National og fremmed, om den rytmiske teknik hos Heine og Platen. In 1922, op 29jarige leeftijd, werd hij hoogleraar in de Germaanse filologie. Daar werkten naast zijn leermeester Christian Sarauw onder meer de taalkundigen Otto Jespersen (1860-1943) en Holger Pedersen (1867-1953). Hij verrichtte onderzoek naar en onderwees Duitse dialecten, het oudere Germaans, de Duitse rechtsgeschiedenis, het sprookjesonderzoek, het Fries en het Nederlands. Ook de Keltische cultuur en de indo-europeanistiek hadden zijn belangstelling. Verder hield hij zich met eskimodialecten en met het Pali, waarvan hij een woordenboek schreef. Tijdens een sabbatical van een half jaar in Nederland verdiepte hij zich in de Nederlandse taal en literatuur en legde contacten o.a. met de Utrechtse germanist-keltoloog A.G. van Hamel. Hij werd bij K.B. van 4 mei 1946 tot diens opvolger benoemd als hoogleraar in de beginselen der vergelijkende Germaansche taalwetenschap, de oude talen en letterkunde der Germaansche volken. Een jaar later keerde hij echter al weer naar Denemarken terug. In het Jaarverslag 1975-76 (Algemeen deel, p. 63ev) staat van de hand van Henk Schultink het volgende te lezen over Hammerich: Op 3 november 1975 overleed in Denemarken 83 jaar oud prof.dr. Louis L. Hammerich. Prof. Hammerich was Utrechts eredoctor sinds het derde eeuwfeest in 36. Hij bezette in het academiejaar 46-47 als gewoon hoogleraar in de beginselen der vergelijkende Germaanse taalwetenschap, de oude talen en letterkunde der Germaanse volken en het Keltisch na diens dood de leerstoel van - 153 -

zijn bewonderde vriend A.G. van Hamel. Prof. Hammerich, die van 22 tot 57 hoogleraar in de Germaanse filologie aan de universiteit van Kopenhagen is geweest, was -- naar beste Deense traditie -- niet alleen een veelzijdig germanist van internationale vermaardheid, maar bewoog zich op brede terreinen van de Indo-europese taalwetenschap. Daarnaast was hij een der meest vooraanstaande kenners van het Eskimo. Zijn Utrechtse eredoctoraat was het eerste uit een reeks van acht, waaronder een Gronings. Sinds 48 was Hammerich buitenlands lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Ongeëvenaard zijn de verdiensten van het echtpaar Hammerich voor het cultureel contact tussen Denemarken en de lage landen. Mevrouw Clara Hammerich, in 72 gestorven, was decenniënlang de belangrijkste vertaalster van Nederlandse literatuur in het Deens. Beiden spraken onze moedertaal vloeiend. Prof. Hammerich heeft veel over en ook in het Nederlands gepubliceerd. We noemen slechts zijn samen met dr. Martha Muusses geschreven, voor Deense studenten bestemde Hollandsk grammatik (1945) en zijn Utrechtse oratie Indeling en ontwikkeling van het Germaans (1946). Op Hammerichs initiatief vormt bovendien sinds 1926 te Kopenhagen het Nederlands een vast onderdeel van het universitaire curriculum. Allereerst aan hem is het tevens te danken dat er thans aan de universiteiten van Kopenhagen en Aarhus bloeiende Nederlandse afdelingen bestaan. H. Schultink Hammerich zou pas in september/oktober 1946 naar Nederland komen. Voor de nieuw benoemde hoogleraar Hammerich gold, evenals voor eventuele andere kandidaten, dat hij niet in staat was het Keltisch te doceren. Daartoe wordt de letterenfaculteit verzocht om een voorstel voor een geschikte kandidaat te doen. In een brief van de historicus Pieter Geyl, secretaris van de letterenfaculteit, van 9 augustus 1946 wordt dit feit nog eens genoemd: Het opnemen van Keltisch [Hammerichs] leeropdracht komt voort uit een misverstand: dit was niet de bedoeling der Faculteit. Ik moet echter erkennen dat het een verzuim geweest is dat door ons niet uitdrukkelijk is uitgelegd dat ons de verzorging van het onderdeel van Prof. van Hamel s leeropdracht keltisch een onmogelijkheid is gebleken. Het zwaartepunt viel natuurlijk altijd op de Germanistiek, welke in het leerplan der Faculteit een belangrijk en onmisbaar onderdeel vormt; het Keltisch was daarnaast een bijzondere studie van Prof. van - 154 -

Hamel, die in ons land vrijwel een unicum was. (RA/R59/Frantzen) In het Jaarboek der Rijks-Universiteit Utrecht (1946-47) lezen we het volgende over de benoeming en de colleges van Hammerich in het cursusjaar 1946-1947: Louis Leonor Hammerich, natus Haoniae d. XXXI m. Iul. A MDCCCXCII ibidem. Scholam Civilam Superiorem percurit. Deinde in urbe natali iurisprudentiae et litteris studuit. A MCMXXII professor ordinarius creatus est in Universitate Haoniensi ut docerit philologiam germanicam. Auctor fuit linguae Neerlandicae interdisciplinas ibi docendas excipiendiae. A MCMXXXVI honoris causa doctor Universitatis Rheno-Traiectinae creatus est. D. IV m. Maii a MCMXLVI professor ordinarius in hac Universitate nominatus est ad docendam linguam Goticam et grammaticam comparativam linguarum germanicum De faculteit der letteren en wijsbegeerte stelt bij monde van Pieter Geyl voor de leeropdracht van Van Hamel te splitsen en voor Hammerich een leeropdracht in te stellen die is beperkt tot de germanistiek. Daarnaast zal de Utrechtse traditie van de keltologie, een belangwekkende traditie, moeten worden gecontinueerd, al zal het moeilijk zijn een geleerde van het kaliber van Van Hamel in Nederland te vinden. Voorgesteld wordt een lectoraat Keltisch in te stellen. Hammerich begon op 12 augustus 1946 al met voorbereidende werkzaamheden, die onder meer bestonden in het overleg met een doctorandus die bij hem wil promoveren. In september vliegt hij terug naar Kopenhagen, waar hij aldaar aan de universiteit nog wat afrondende werkzaamheden moest verrichten. Begin oktober begon hij in Utrecht met zijn colleges. Op 21 oktober van dat jaar houdt hij zijn inaugurele rede: Indeling en ontwikkeling van het Germaans. In deze rede schetst Hammerich in grote lijnen het ontstaan van het Westgermaans, dat ongeveer driehonderd jaar voor onze jaartelling was voltooid. Hij gaat daarbij in op afzonderlijke klankontwikkelingen die een duidelijke eenheid vertonen. Uit berichten van Plinius en Tacitus, de Romeinse geschiedschrijvers, blijkt deze Westgermaanse eenheid uit de godsdienstigstaatkundige indeling in verschillende stammen -- Ingvaeonen, Istvaeonen, Erminonen -- die één taal spraken. Voorts schetst Hammerich de verdere ontwikkeling van het Westgermaans in verschillende taalgebieden. Deze analyse geschiedt op basis van verwantschappen en verschillen tussen verschillende oudere, schriftelijk overgeleverde talen. Daarbij brengt Hammerich de metafoor van de taal als biologische cel, als organisme, die zich - 155 -

grotendeels spontaan [ontwikkelt], d.w.z. dat de reden voor de intrede van een bepaalde taalverandering in de betrokken taal zelf moet liggen. Wanneer b.v. het Engels een stemhebbende s als kenmerk voor de 3. Sg. in de werkwoorden heeft, is deze eigenaardigheid nauwelijks anders te begrijpen dan als een werking van bijzondere condities in de Engelse taal zelf. En wanneer het Engels en het Fries, [...], een reeks van gemeenschappelijke eigenaardigheden hebben, zo begrijpen wij dit, indien wij veronderstellen, dat deze veranderingen hebben plaats gehad in een taaleenheid, waaruit èn het Engels èn het Fries zijn opgetreden. (Hammerich 1946: 15) Natuurlijk zijn er ontwikkelingen die niet op een dergelijke manier te verklaren zijn -- bijvoorbeeld wanneer talen zich gedurende langere tijd ontwikkelen, zonder dat er duidelijke condities aanwijsbaar zijn waaronder die latere ontwikkelingen als nieuwe talen te begrijpen zijn, maar slechts als taalinterne aanpassingen --, maar de veronderstelling van een eerdere eenheid, waaruit talen zich ontwikkelen die verwantschappen vertonen maar elkaar niet beïnvloeden speelde in de vergelijkende taalwetenschap van de 19de en 20ste eeuw een fundamentele methodologische rol. Een jaar later, in augustus 1947 vraagt Hammerich om ontslag uit zijn ambt als hoogleraar. De reden hiervoor is een persoonlijke, die hij al in januari 1947 aan het College van Curatoren kenbaar maakt: Het is mij gedurende de herfstmaanden klaar geworden dat ik -- naast mijn jaarwedde als hoogleraar in Utrecht (waar ik volkomen tevreden mede ben) -- een betrekkelijk hoge inkomst in Denemarken moest hebben, daar ik twee zoons heb die in Kopenhagen studeren en daar mijn vrouw wegens haar werk een groot deel van het jaar in Denemarken moet zijn, zo dat ik op den duur twee huizen moest hebben, een in Utrecht en een in Kopenhagen. Ik heb derhalve maandenlang met een plan gewerkt, dat dit mogelijk zou maken, maar ofschoon er bij hoge Deense autoriteiten voor dit plan veel belang werd getoond, bleek het niet doorvoerbaar, en ik moet naar Denemarken terugkeren. Andere vraagstukken, die bij mijn verblijf in Nederland een oplossing hadden gevergd, o.a. over de verdeling van mijn pensioen tussen Denemarken en Nederland, kunnen nu achterwege blijven. De universiteit van Kopenhagen heeft mij, met werking van dezen zomer, tot leider van een groot studentenhuis benoemd. Ik ben volkomen tevreden met mijn werk in Utrecht; ik ben van alle zijden goed ontvangen; ik heb er geen bezwaar tegen, gedurende een jaar op kamers te - 156 -

wonen. Ik zou met groot genoegen in Utrecht zijn gebleven, maar het is niet mogelijk. Ik dank van harte voor het vertrouwen, aan mij bewezen. Ik hoop, dat mijn werk in Utrecht, ofschoon van zo korte duur, niet waardeloos zal blijken te zijn. Van af 6 januari 1947 ben ik weder in Utrecht, Maliesingel 36. Bij dit plotselinge vertrek ziet de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte zich voor een aantal problemen geplaatst. Was het al bijna onmogelijk een geschikte kandidaat voor de complexe leeropdracht van Van Hamel te vinden, nu Hammerich vertrekt, komen er nog meer problemen op de Faculteit af. Om op korte termijn een oplossing te vinden, wordt voorgesteld om enkele hoogleraren binnen de faculteit met deelgebieden van Van Hamels leeropdracht op te zadelen (Van Haeringen voor Gotisch, Sparnaay voor Oudhoogduits en Oudsaksisch, een nieuwe lector voor Oudnoors en voor Oudengels een nieuwe hoogleraar; zie hieronder). Dat zou dan wederom een herschikking van de te omvangrijke taken van Sparnaay en Van Haeringen betekenen. Zo is ook nog steeds de vacature van de ontslagen lector Horbach niet bezet. Hammerichs vertrek op 15 september 1947 leidde er niet direct toe dat de vacante leerstoel vergelijkende Germaanse taalwetenschap, Keltisch en de oude taal en letterkunde van de Germaanse volken werd ingevuld. Immers er was in Nederland, maar ook in het buitenland, geen geschikte kandidaat te vinden voor deze leerstoel: In het algemeen [is] de combinatie van studievakken in de leeropdracht van Van Hamel en Hammerich verenigd nauwelijks meer in één persoon vertegenwoordigd (RA/R59/correspondentie i.v.m. leerstoelen Engels en Frans). De secretaris van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, prof.dr. J. Gonda, maakt het volgende lijstje met voorstellen voor herbezetting van de leeropdrachten van Van Hamel en Hammerich: - Oudgermaans en Gotisch prof.dr. C.B. van Haeringen - Oud-Hoogduits en Oud-Saksisch prof.dr. H. Sparnaay - Oud-Noors nieuw te benoemen lector / permanente leeropdracht - Oud-Engels nieuwe hoogleraar Engelse filologie - Engels nieuwe hoogleraar - nieuwere Duitse letterkunde opvolger voor Horbach; nog niet benoemd - moderne Scandinavische talen lector of hoogleraar Voordat natuurlijk besloten kan worden om tot de bezetting van deze leerstoelen - 157 -

over te gaan, acht de letterenfaculteit het raadzaam dat Curatoren zich over dit voorstel buigen en hun advies daarover geven. Dat advies zou uiteindelijk positief uitvallen. 4.1.2. De periode na Van Hamel en Hammerich In de periode na het vertrek van Hammerich en het probleem van de herbezetting van de ontstane vacatures richt op 4 maart 1949 het Nederland-Noord-Europa- Instituut te Rotterdam een schrijven aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waarin een lans gebroken wordt voor het onderwijs in Scandinavische talen, met name het Noors. Men is van mening dat de relatie van Nederland tot de Scandinavische talen en het Fins door het gebrekkige onderwijs in deze talen danig is aangetast. Er zijn bijvoorbeeld weinig journalisten die de taal machtig zijn, waardoor onze kennis van die landen minder wordt: Het Hoger Onderwijs in de Scandinavische talen heeft in Nederland een Dr. H. WAGNER HOOGLERAAR TE UTRECHT Aan de Rijksuniversiteit te Utrecht is benoemd tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Letteren dr. H. Wagner. Aan de nieuwbenoemde is de zorg toevertrouwd voor het onderwijs in de beginselen van de vergelijkende Germaanse taalwetenschappen, alsmede voor dat in de oude talen en letterkunde der Germaanse volkeren. (Utrechts Nieuwsblad van 24.11.1950; UM/ Map Wagner) ernstige achteruitgang doorgemaakt door het overlijden van de Utrechtse Hoogleraar voor de beginselen der vergelijkende Germaanse taalwetenschap, de oude talen en de letterkunde der Germaanse volken en haar letterkunde. In de ontstane vacatures is niet voorzien, zodat thans in Nederland geen enkele hoogleraar meer voor deze vakken optreedt. (RA/R59/Frantzen) En dat terwijl de handel met de Scandinavische landen in de laatste tien jaar zeer is toegenomen. Een vijfde van de in Rotterdam binnengelopen schepen droegen bijvoorbeeld Scandinavische vlaggen en men diende met name de Duitse concurrentie in de gaten te houden. Daarnaast vonden uitwisselingen tussen kunstenaars plaats en werden in Nederland schepen voor de Scandinavische markt gebouwd. Kortom: het verzoek aan de minister is om wat te doen aan het tekort aan leraren in de Noordse talen bij het hoger onderwijs. Met name het - 158 -

Noors zou van groot belang zijn. Natuurlijk onderschrijven de Curatoren van de Utrechtse Universiteit het schrijven van het Nederland-Noord-Europa-Instituut en stellen zij dat zij op korte termijn willen voorzien in de vacature Hammerich. Zo is er sprake van een lectoraat in het Noors op de begroting van 1950. Maar wat was in 1949 de concrete situatie binnen de faculteit? De letterenfaculteit schrijft in dat jaar aan het College van Curatoren onder meer het volgende: De Faculteit der letteren en Wijsbegeerte heeft de eer hierbij terug te komen op de nog steeds voortdurende vacature in de Vergelijkende Oud-Germaanse Taalwetenschap en de Oud-Germaanse Talen en hun letterkunde. Gelijk Uw College bekend is, was het bij de vroegtijdige dood van collega Van Hamel, die samenviel met het aftreden of ontslag van de titularisssen voor hetzelfde vak aan alle andere Openbare Universiteiten hier te lande onmogelijk een opvolger te vinden, totdat, zij het helaas slechts voor een jaar, Dr. Hammerich als uitstekende vervuller van de vacature kon optreden. De Faculteit heeft zich na diens aftreden, nu twee jaar geleden, voortdurend beziggehouden met de vraag, hoe in het onderwijs der Oud-Germaanse taalwetenschap blijvend moest worden voorzien, en ze heeft de bestaande vacature vanuit allerlei gezichtspunten, ook in verband met de plannen tot het stichten van een opleiding Engels alhier bestudeerd. Vast staat, dat de huidige oplossing -- waarneming van het onderwijs in het Gotisch door Dr. Van Haeringen en van dat in Oud-Hoogduits etc. door Sparnaay -- niet alleen voor deze heren een extra belasting betekent, maar ook een zeer ongewenste lacune laat: onderwijs in het Oud-Noors wordt hier nu reeds twee jaar niet gegeven. Het Oud-Noors is niet alleen wetenschappelijk en in het kader van Nederlandsche en Germanistische studiën een zeer belangrijk vak, maar het behoort ook tot die vakken, waarin ons land tot dusverre een internationale naam had. Waarbij komt, dat brede kringen in den lande zich met recht bezorgd maken over de uiterst geringe belangstelling die aan onze Universiteiten momenteel voor Scandinavië en Scandinavische talen bestaat. [...]. Na zeer lange en herhaalde beraadslagingen en na zich te hebben laten voorlichten door de hoogleraren Hammerich - Kopenhagen, Baur - Gent, Van Stockum - Groningen, Bouman - Leiden, Heeroma - Batavia, Leumann - Zürich, Hotzenköcherle - Zürich, Lewy - Dublin, heeft de Faculteit wederom moeten vaststellen, dat allround beoefenaren van deze vakkengroep die in aanmerking zouden komen voor de vervulling van deze vacature en die een eventuele benoeming zouden aanvaarden, in ons land thans, ook onder zeer jonge geleerden, - 159 -

niet aanwezig zijn en ook in het buitenland uitermate zeldzaam. Zij heeft haar gedachte laten gaan en in den brede gediscussieerd over de merites van enige Nederlandse en een in Nederland werkzame buitenlandse geleerde die weliswaar met een groter of kleiner deel van de Oud- Germaanse vakken op de hoogte zijn, maar wier belangstelling en werkzaamheden in andere richting, het latere Germaans (Duits) of Nederlands gaan. Maar zelfs die leden van de Faculteit die het meeste voelen Figuur 2: Aankondiging van de benoeming van Wagner (UM / Map voor een bezetting Wagner) van de vacante plaats door een dezer krachten, verdedigen een dergelijke oplossing met weinig enthousiasme en geven toe, dat dan weliswaar in het onderwijs voorzien zou zijn, maar dat men weinig verwachtingen zou mogen koesteren van brede en diepe wetenschappelijke beoefening van de Oud-Germansitiek door de benoemde Hoogleraar. Immers de eventueel in aanmerking komende personen zijn alle reeds van middelbare leeftijd en tot dusverre van geringe wetenschappelijke productiviteit. (RA/R59/Frantzen) - 160 -

Op 6 juli 1949 wordt de naam van een mogelijke kandidaat als opvolger van Hammerich genoemd. Het gaat om een min of meer toevallige omstandigheid, waardoor de aandacht van de Faculteit op de jeugdige Zwitserse geleerde Dr. Heinrich Wagner, geb. 16 Januari 1923 (RA/R59/Frantzen) viel: Dr. Wagner studeerde te Zürich aanvankelijk Germanistiek, daarna Indogermaanse Taalwetenschap met byzondere betrekking tot het Oud- Germaans. Hij legde een doctoraalexamen af met Vergelijkende Germaanse Taalwetenschap als hoofdvak. Oud-Noors en Indogermaanse Taalwetenschap als bijvakken. Hij schreef een dissertatie, die door de meest deskundige leden van de Faculteit grondig bestudeerd is en zeer gunstig beoordeeld wordt over Zur Herkunft der _-verba in den Indogermanischen Sprachen (mit besonderer Berücksichtigung der germanischen Verhältnisse), waarop hij in Juni 1948 te Zürich magna cum laude promoveerde. Deze dissertatie is blijkens brieven van Zürichse collegae geheel zelfstandig tot stand gekomen. Dr. Wagner toont er zich in een waardig leerling van de zo hoogstaande Zwitserse school van linguisten. Zij betoogtrant paart -- evenals dat bij de internationaal bekende grote vertegenwoordigers der Zwitserse taalwetenschap het geval is -- scherp inzicht en critische zin aan degelijkheid, voorzichtigheid en zakelijkheid. Het werk geeft blijk van originaliteit, van een goede beheersing van een gezonde methode, is in uitstekende vorm gesteld en toont aan, dat de auteur, naar het oordeel van de Zwitserse collegae en van de meest deskundige leden van de Faculteit behoort tot die vooral onder de jongere geleerden thans steeds zeldzamer wordende categorie van linguisten, die voor alles met zakelijke gegevens en critisch-historische methoden opereren, zonder zich in vage theorieën te verliezen. Zürich is een belangrijk centrum van de beoefening der z.g. geografische taalkunde. Reeds tijdens zijn studie werd de Heer Wagner naar Dublin uitgenodigd om daar de Zwitserse taalgeografische methoden in wetenschappelijk geïnteresseerde kringen (Dublin Institute for Advanced Studies) te introduceren. En ook dit jaar bevindt hij zich voor hetzelfde doel aldaar met de opdracht een voorbereiding voor het tot stand komen van een taalatlas te organiseren, een soortgelijke opdracht als aan de Züricher hoogleraar Dieth voor Engeland werd verstrekt. Een publicatie op dit terrein van de hand van Dr. Wagner, die door Prof. Lewy geprezen wordt, bevindt zich bij de drukker. (RA/R59/Frantzen/687) - 161 -

Daarnaast wordt opgemerkt dat Wagner naast de Oud-Germaanse talen ook thuis is op het gebied van de moderne taalwetenschap, de Slavische talen en het Hettitisch en de Fins-Oegrische taalwetenschap. Dat hoeft geen nadeel te zijn, wanneer men dat vergelijkt met de kennisgebieden van Van Hamel, de Leidse hoogleraar C.C. Uhlenbeck en J. De Vries, die ook omvangrijk waren. Juist het overzicht over meerdere gebieden van de Oud-Germaanse talen en culturen kan nog leiden tot tal van nieuwe problemen en ontdekkingen. Wagner is ook als praktisch geografisch taalonderzoeker actief, als dialectgeograaf, een specialisatie die binnen de Utrechtse letterenfaculteit nog niet voorhanden is. Men plaatst Wagner als kandidaat voor de vacature Van Hamel vóór de Groningse taalwetenschapper Rompelman -- die een tiental jaren later weer in beeld komt --, aangezien hij een harde werker is en snel zijn talen leert. Men kan aanvoeren dat deze onderbrekingen van zijn [Wagners] Oud-Germaanse studiën deze zeer jeugdige geleerde op een ander terrein (moderne taalwetenschap) gevoerd hebben en dat het gevaar bestaat dat hij òf tweeslachtig wordt òf van zijn oorspronkelijk gebied afraakt, temeer daar zijn taalkundige belangstelling zich nog verder uitbreidt. Immers, uit zijn dissertatie blijkt een taalwetenschappelijke vertrouwdheid met de Slavische talen en Hettitisch (wat natuurlijk niet wil zeggen, dat hij alle Slavische talen ook filologisch en literair beheerst), terwijl het de Faculteit bekend is, dat hij ook ernstige studie maakt van de Fins Ugrische taalwetenschap. Toch meent de Faculteit dat deze brede belangstelling van Dr. Wagner eer een voor- dan een nadeel is. Ook wijlen Van Hamel en de vroegere Leidse hoogleraar Uhlenbeck en de Vries hadden een brede belangstelling en toonden in hun wetenschappelijk werk en onderwijs, dat juist op zo n veel doorploegd gebied als het Oud- Germaans nog tal van nieuwe problemen kunnen worden gezien en ontdekkingen gedaan, in het byzonder wanneer men zich laat bevruchten door kennis te nemen van wat op aangrenzende gebieden (en dat zijn de Slavische, Finse e.a. talen voor het Germaans) omgaat en als men op z.g. grensgebieden werkzaam is. Bovendien heeft Dr. Wagner een zekere ervaring als practisch geografisch taalvorser, bekwaamheid die ook voor andere categorieën van studenten dan die in Nederlands en Duits (vooral voor Romanisten) van waarde kan zijn. De z.g. dialect-geografie, die steeds belangrijker wordt, is tot nog toe in onze Faculteit helaas niet vertegenwoordigd. Dr. Wagner is volgens de inlichtingen een harde werker met het vermogen meer dan het hem hier eventueel opgedragen gebied te overzien. Hij heeft bovendien getoond vreemde talen ook practisch vlug aan te leren, zodat de Faculteit vertrouwt, dat hij zich de Nederlandse taal spoedig - 162 -

zal eigen maken. Hij maakt en rustige en voor zijn jeugdige leeftijd nogal geposeerde indruk, ook op een lid van de Faculteit en een ander Nederlands geleerde die hem persoonlijk ontmoet hebben. Men heeft algemeen de indruk dat hij ook mondeling een wetenschappelijk probleem duidelijk en rustig behandelt. De Faculteit besloot na stemming met 12 stemmen (tegen 9 op Dr. Rompelman en 1 op Dr. de Tollenaere) Dr. Wagner als no. 1 op de voordracht te plaatsen. Enkele der leden die niet op Dr. Wagner stemden, verklaarden voor zich de schaal anders te hebben laten doorslaan, indien Dr. Wagner Nederlander was. Een ander lid dat niet op hem stemde, verklaarde liever een geleerde van het type Dr. Rompelman te wensen en het geven van onderwijs binnen het kader van de Oud-Germaanse vakken zonder byzondere wetenschappelijke activiteit op dat gebied te prefereren boven de breedheid met kans op afdwaling van de Oud- Germanistiek van Dr. Wagner. [...]. Tenslotte neemt de Faculteit de vrijheid Uw College, voor het geval dit bereid is Dr. Wagner aan Z.Exc. Als eerste kandidaat voor te dragen, te verzoeken er voor te willen zorg dragen, dat Dr. Wagner tijdig gepolst wordt over een eventuele aanvaarding en dit polsen zo mogelijk op te dragen aan of te doen in samenwerking met de Voorzitter van de Faculteit. Het kan n.l. zijn nut hebben met een buitenlands geleerde, die met de details van de Nederlandse Universitaire organisatie niet op de hoogte is, van te voren overleg te plegen. (RA/R59/Frantzen) In september 1949 wordt Wagner gepolst als kandidaat voor genoemde vacature en hij lijkt daartoe bereid. Daartoe wordt ook de leerstoel Hammerich intact gelaten en wordt gevraagd de splitsing ongedaan te maken, aangezien Wagner het gehele gebied van de leeropdracht van Hammerich bestrijkt (vgl. de brief van de secretaris van het College van Curatoren van 18 juli 1950). Daarnaast wordt aangestuurd op het ordinariaat in de Engelse taal- en letterkunde (zie aldaar) en een omzetting van het lectoraat Oudnoors in het oorspronkelijke ordinariaat in de beginselen der vergelijkende Germaanse taalwetenschap, de oude talen en letterkunde der Germaanse volken. Dat werd door de toenmalige minister, Th. Rutten, op 8 september 1950 zonder bezwaar geaccepteerd Wagner wordt bij K.B. van 15 november 1950 benoemd tot gewoon hoogleraar om onderwijs te geven in de beginselen der vergelijkende Germaanse taalwetenschappen en de oude talen en letterkunde der Germaanse volken. Het zou echter nog tot Pasen 1951 duren, voordat hij zijn colleges in Utrecht zou - 163 -

beginnen. Vanuit Ierland schrijft hij aan het College van Curatoren op 10 december 1950 de volgende brief: Sehr geehrter Herr [des Tombe - aut.] Der Sekretär des Senats der Reichsuniversität Utrecht, Herr Prof. Dr. J. Severijn, hat mir den Auftrag gegeben, mich mit Ihnen in Verbindung zu setzen betreff Zeitpunktes meines Amtsantritts als Prof. der germanischen Philologie. Da ich hier in Irland an einer wichtigen wissenschaftlichen Arbeit beschäftigt bin ( Irish Linguistic Atlas ) habe ich dem Dekan der philosophischen Fakultät I, Herrn Prof. J. Gonda, vorgeschlagen, mich bis Ostern 1951 in Irland zu belassen. Ich habe also im Sinne, meine Tätigkeit in Utrecht nach den Osterferien aufzunehmen. Ich hoffe, dass diese Regelung der Dinge möglich sein wird. Falls gravierende Schwierigkeiten bestehen, bin ich natürlich bereit, mein Amt nach den Weihnachtsferien anzutreten. Hochachtungsvoll Heinrich Wagner, Dr. Phil. (RA/R59/Frantzen/687) EERVOL ONTSLAG PROF. WAGNER Bij K.B. is met ingang van 1 April aan dr H. Wagner op zijn verzoek eervol ontslag verleend als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. (Utrechts Nieuwsblad van 21.1.1953; UM/ Map Wagner) Bij monde van de secretaris van de faculteit, M.J. Langeveld, wordt Wagner meegedeeld, dat er geen bezwaar bestaat tegen een uitgesteld begin van de oratie en de colleges. Vanuit Ierland wederom deelt Wagner mee, dat hij na 25 februari 1951 zijn colleges zal beginnen, en wel colleges Oudhoogduits en Oudsaksisch. Op maandag 23 april 1951 houdt hij een redevoering met de titel Die sprachgeographische Stellung des Germanischen und der germa-nischen Sprachen. Hij richt zich hierin ook uitdrukkelijk tot zijn collega s van de faculteit - 164 -

der letteren: 4. Na de Tweede Wereldoorlog. De opbouw van een instituut Ihnen möchte ich besonders dafür danken, dass Sie meine wissenschaftliche Qualifikation für so gut hielten, dass Sie mich zum Ordinarius vorschlagen konnten. Ganz besonders den Herren Gonda, Sparnaay und Van Haeringen bin ich zu grossem Danke verpflichtet. Ich werde mein bestes tun, unserer Wissenschaft, der Sprachwissenschaft, zu dienen und sie zu fördern. Besonders fühle ich mich deshalb dazu verpflichtet, weil ich ein grosser Verehrer meines Vorgängers, des leider viel zu früh verstorbenen A.G. van Hamel, bin, der nicht nur auf germanistischem Gebiete, ausserordentliche Leistungen vollbracht hat. Seinem Andenken möchte ich diese Vorlesung widmen. Figuur 3: Prof. dr. W. Kosch (Bron: Brabers 1998: 136) Op 1 april 1953 echter wordt Wagner eervol ontslag verleend, omdat hij een functie elders heeft geaccepteerd, namelijk als ordinarius für Germanische Philologie aan de universiteit Basel. Daarbij speelden financiële overwegingen een rol en het feit dat Wagner in Basel ook Keltische filologie zou kunnen gaan doceren, een gebied dat in Utrecht niet tot zijn leeropdracht behoorde. Wagner overleed in 1988. 4.1.3. De opvolging van Wagner: J.A. Huisman - 165 -

Op 15 februari 1953 maakt de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte in een brief aan het College van Curatoren kenbaar, wie er haars inziens geschikt zouden zijn om Wagner op te volgen als hoogleraar Oudgermaans. Daarover was een rapport verschenen van een commissie, bestaande uit de hoogleraren Van Haeringen, Andries Teeuw (1921) en Sparnaay, waarin onder meer stond dat voor de leerstoel geen buitenlanders in aanmerking mochten komen, aangezien in Nederland zelf enkele zeer geschikte kandidaten rondliepen. Huisman was op dat moment assistent binnen het instuut voor vergelijkende theoretische literatuurwetenschap dat door Sparnaay en Wisse Alfred Pierre (W.A.P.) Smit (1903-1986) was geïnitieerd. Huisman had eerst enige tijd in Nijmegen gestudeerd en kwam na de Tweede Wereldoorlog naar Utrecht. Voor de oorlog was hij aan de bisschoppelijke kweekschool in Venlo begonnen met zijn onderwijzersakte. Daaraan heeft hij ook nog een onderwijsbevoegdheid wiskunde overgehouden. Eigenlijk wilde Huisman muziekwetenschappen studeren als bijvak, maar dat was in die tijd in Utrecht niet mogelijk. In Nijmegen zaten toen voor taalkunde de Duitser Th.L.J.A.M. Baader (1888-1959; in de oorlog pro-duits) en voor letterkunde de Oostenrijker W. Kosch (1879-1960; anti-duits). De reden om naar Utrecht te gaan was dat hier na de oorlog de zuivering het verst was doorgevoerd. De belangrijkste reden om door te gaan met Duits was het vooruitzicht op een baan. In Utrecht kwam hij in aanraking met Sparnaay, die in de oorlog volgens een normale benoemingsprocedure was aangesteld als hoogleraar. Volgens Huisman (interview 19.8.99) was Sparnaay politiek naïef en hij laveerde omzichtig het instituut door de oorlog heen. Huisman herinnert zich vooral Herpers Figuur 4: Prof. dr. Th.L.J.A.M. Baader als een voortreffelijk docent die helaas niet (Bron: Brabers 1998: 250) verder kon komen dan het PT, aangezien hij geen doctoraal examen had gedaan, laat staan gepromoveerd was. Voorganger van Herpers en Bella Jansen was Herman Meyer, die vlak na de oorlog naar Amsterdam is vertrokken. Meyer werd in Amsterdam opgevolgd door Jan Aler. Meyer was gespecialiseerd in algemene filosofie en in 1943 bij Scholte in Amsterdam gepromoveerd. Huisman promoveerde in 1950 en kreeg al spoedig een drievoudige Ruf: naar - 166 -

Utrecht, Amsterdam (naast Meyer) en Washington. In de krant stond echter al een berichtje dat Huisman in Utrecht zou zijn benoemd. Hij kreeg een kredietbenoeming in Utrecht, dat wil zeggen dat het om een jonge, veel belovende hoogleraar ging. Na het doctoraalexamen was Huisman werkzaam in het instituut voor vergelijkend literatuuronderzoek dat door Sparnaay en W.A.P. Smit was opgezet. Binnen dit instituut hadden de assistenten een redelijke zelfstandigheid, hetgeen blijkt uit een brief van Sparnaay aan het College van Curatoren: [...] dit Instituut, waaraan wy met het grootste genoegen leiding zullen geven, heeft een zelfstandige taak, zodat het my wenselyk lykt, dat de assistenten daarby niet zullen worden beschouwd als rechtstreeks ressorterende onder de hoogleraar voor Nederlands of voor Duits. (RA/R59/184) Van der Lee werd de opvolger van Huisman binnen dit instituut. Huisman was 34 toen hij als hoogleraar werd benoemd. Zijn proefschrift had Huisman in twee jaar, naast een drukke, fulltime baan op het instituut, afgerond. Zijn promotie betrof een thema uit de middeleeuwse letterkunde en was van vergelijkende aard (de katholieke Huisman had zich van huis en kerk uit al enkele talen eigen gemaakt door bekende bijbelverhalen uit een missaaltje te lezen in het Latijn, Nederlands, Spaans, Italiaans). Zijn proefschrift vloeide voort uit zijn scriptie die hij bij Sparnaay had geschreven en die in twee weken af moest. Huisman zat toen regelmatig s avonds laat met een natte handdoek op het voorhoofd om door te kunnen werken. Huisman heeft na de oorlog ook nog heel kort Van Hamel meegemaakt, die toen al licht doof was. Het was een aardige man die zeer veel had gepubliceerd en internationaal vermaard was. Hij gaf Huisman de boodschap te blijven schrijven en publiceren, omdat artikelen op het gebied van het Keltisch, Oudgermaans, Oudhoogduits altijd wel gelezen zouden worden. Met Maartje Draak maakte de Keltologie zich eerst los van het Oudgermaans en werd een zelfstandige specialisatie. Sparnaay behandelde in zijn colleges onder meer de Carmina Burana. Sparnaay verzorgde zijn colleges aan de hand van een aantal teksten, maar echt spannend waren deze colleges niet. In zijn tijd als hoogleraar heeft Huisman vele (neven-)functies in de wetenschappelijke wereld gehad en veel proefschriften begeleid. Zo was hij betrokken bij de afdeling Naamkunde van het P.J. Meertens-instituut, hedentendage beter bekend als Het Bureau naar de boeken van Han Voskuil. De Belgen hadden in Leuven een soortgelijk instituut, waar Huisman bij betrokken was. Tevens vloeiden vele recensies en gelegenheidsartikelen uit zijn - 167 -

pen, waardoor hij niet in staat is geweest grote, langlopende onderzoeksprojecten en studies op te pakken en te voltooien. Wel functioneerde zijns inziens het instituut goed. Er waren drie afdelingen: Fries, Scandinavisch en Oudgermaans, elk met een eigen dagelijks bestuur. In de jaarvergadering werden dan de beslissingen die binnen de afdelingen waren genomen gefiatteerd of afgewezen. Zijn collega proximus Van der Rhee zag hij als een zeer welkome aanvulling van de staf bij Oudgermaans. Deze werd hoogleraar mede vanwege zijn verdiensten voor het vak. Het mooie aan Van der Rhee was dat hij alle colleges kon vervangen, of het nu Gotisch betrof of Oudhoogduits. Met het vertrek van beide hoogleraren in 1982 werd Oudgermaans in Utrecht opgeheven. Wat betreft de benoeming van Huisman liep de procedure als volgt. Tot de zeer bekwame germanisten in Nederland rekende de benoemingscommissie voor de opvolging van Wagner de hoogleraren Prof. Dr. Wybren Jan Buma (1910-19.10.1999), bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Utrecht en leraar aan het Christelijk Lyceum te Alphen aan den Rijn (later hoogleraar Fries en Gotisch aan de Rijksuniversiteit te Groningen), en Prof. Dr. T.A. Rompelman, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen en de wetenschappelijk ambtenaar 1ste klas Dr. J.A. Huisman. De laatste hield men voor begaafder en oorspronkelijker dan Rompelman. Buma had zich met name met de linguïstiek beziggehouden, de Oudgermaanse taalwetenschap en het Oudfries: Sommige leden waren van mening, dat Dr. Huisman met zyn uitzonderlyke begaafdheid wel spoedig Prof. Buma ter zyde of voorby zou streven, maar de meerderheid achtte Prof. Buma beter gequalificeerd, terwyl het allerminst een nadeel werd geacht, dat aan een Nederlandse Universiteit de Oudgermanist in het byzonder gespecialiseerd zou zyn in het Oud-Fries. (RA/R59/Frantzen/687) Al in een vroeg stadium was duidelijk dat de hoogleraar Buma en Huisman de voorkeur genoten van de commissie. Men hoopte dat bij het begin van het cursusjaar 1953-54 de nieuwe hoogleraar benoemd zou kunnen zijn. Wagner zelf had een Zweed voorgesteld, Dr. Lars Hermodsson uit Uppsala,1 maar het besluit 1 Publicerad 21 mars 2006 kl 04:00 Dödsfall Lars Hermodsson Lars Hermodsson, professor em, Uppsala, har avlidit i en ålder av 89 år. Han var född i Orsa men var uppsalabo sedan början av 1930-talet. Han tog studenten vid Högre allmänna läroverket 1935, bedrev akademiska studier vid Uppsala universitet, var förste kurator och hedersledamot på V-Dala nation, svensk lektor i Zürich, disputerade 1952, utmämndes till professor i tyska 1960 och promoverades till jubeldoktor 2002. - 168 -

van de commissie om allereerst te kijken naar een geschikte Nederlandse kandidaat sloot Hermodsson al spoedig uit voor een hoogleraarschap. Toch stellen wij er prijs op, met nadruk te zeggen dat onze gedragslijn door dat beginsel [dat een Nederlander voor genoemde leerstoel in aanmerking zou moeten komen - aut.] is bepaald niet omdat de Regering het oplegt, maar uit eigen overtuiging. Het benoemen van Nederlanders aan Nederlandse universiteiten is vooral in onze faculteit zo ernstig geboden, omdat de Nachwuchs het in ons land zo uiterst moeilijk heeft. Het is een eerste belang van nationale wetenschap dat de weinigen, veelal leraren, die de studie met een zware dagtaak combineren, worden aangemoedigd door het uitzicht op een universitaire positie, en niet ontmoedigd doordat de weinige leerstoelen die beschikbaar zijn, een object van internationale mededinging worden. (RA/R59/Frantzen) Bovendien, zo blijkt uit het rapport, wordt in diens dissertatie, Reflexive und intransitive Verba im älteren Westgermanischen gebruik gemaakt van oudere, filologisch onbetrouwbare oud- en middelhoogduitse teksten. Naast genoemde Zweed worden nog genoemd de Duitse germanist Theodor Frings, de Franse germanist F. Mossé, de Vlamingen M. Gysseling, F. De Tollenaere en Frans van Coetsem, de Nederlanders W. Van Eeden, mw. Louise E. Van Wijk, mw. P.M. Boer-den Hoed, dr. A. Van der Lee en dr. J.A. Huisman. Huisman werd, evenals Van der Lee, door Wagner noch nicht ganz qualifiziert genoemd, al had de Utrechtse taalkundige Gerlach Royen (over Royen, zie Vonk 1995) Huismans begaafdheid en talent en zijn mogelijkheid om de taalwetenschap vooruit te brengen onderkend. Echter, de commissie achtte de fantasie van Huisman nog onvoldoende gebreideld en trof ook enkele technische fouten aan in de opstelling van een etymologie. Vandaar dat de Friesist Prof. Dr. W.J. Buma als eerste in aanmerking kwam: Hans avhandling handlade om tidig medeltida äldre västgermanska och ledde till docentur. Som språkvetenskapsman var han under tjugo år huvudredaktör för Studia Neophilologica. Under ett års tjänstgöring som lärare vid den nyöppnade samiska folkhögskolan i Jokkmokk träffade han inte bara sin hustru Ingegerd utan då väcktes också hans livslånga intresse för den samiska kulturen. Hans närmaste är barnen Kristina och Hans med familjer. (vgl. http://hd.se/familj/2006/03/21/doedsfall_lars_hermodsson/?flik=kontakta) - 169 -

Prof. Wagner beveelt hem aan als tweede na Hermodsson. Minder gunstig oordeelt Royen over Buma: hij stelt hem, op grond van gesprekken, minder hoog dan Huisman, erkent evenwel Buma s friese geschriften niet te hebben gelezen. De naam van Buma is in 1949 nog niet genoemd, omdat hij eerst in dat jaar gepromoveerd is. Met zijn dissertatie, de voortreffelijke uitgave van de oudfriese Brokmer teksten, heeft hij zich een kundig, gedegen en consciëntieus germanist getoond. De uitgebreide verklarende en etymologiserende woordenlijst bij die uitgave betrekt steeds woorden uit andere germaanse talen bij de friese. In dat spoor is hij verder gegaan met enkele etymologische opstellen over friese woorden, die alle helder en overtuigend zijn, een eigenschap die in etymologische studies zo zeldzaam en kostbaar is. Prof. Buma is echter geenszins taalkundige in de enge zin van de etymoloog en klank- en vormhistoricus. Zijn inaugurele rede over de godsoordelen is de meeste leden van de faculteit bekend. Cultuurhistorische en literaire belangstelling blijkt verder uit zijn van grote belezenheid getuigende studie Geestelijke literatuur in Oud-Friesland, waarin hij eschatologische voorstellingen en andere middeleeleeuwse religieuze motieven in een ruim westeuropees verband plaatst. In deze laatste studie heeft hij bovendien een onlangs te Bazel gevonden handschrift, dat huwelijkstoespraken in het Oudfries bevat, voor het eerst behandeld en de taal daarvan als onbetwistbaar westerlauwers fries gedetermineerd, met voorzichtige schifting van de middelnederlandse en middelnederduitse invloed die in de tekst is op te merken. Aan Prof. Buma is toevertrouwd de uitgave van de oudfriese Rüstringer rechtsteksten, welke uitgave ongetwijfeld een waardig vervolg zal vormen op zijn dissertatie. Een recent artikel in de Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur toont dat Prof. Buma geen vreemdeling is in de runologie. Uit dit alles blijkt dat Buma een zelfstandig en kritisch geleerde is, van wie we nog veel mogen verwachten, en in de korte tijd die sedert zijn dissertatie verlopen is, al veel gegeven heeft. Immers, wanneer wij in het oog houden dat hij zijnwetenschappelijk werk combineren moet men een volledige leraarsbetrekking en een professoraat dat hij met de grootste toewijding vervult, dan kunnen wij niet anders dan de grootste eerbied hebben voor zijn werkkracht. (RA/R59/Frantzen) Op dit moment zou ook het Fries een plaats krijgen in de leeropdrachten binnen de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. Buma is ook in staat om Oudnoors te doceren, Oudhoogduits en Oudsaksisch. Deze werden op dat moment door Sparnaay gedoceerd. Na Buma zou dan Rompelman, wiens werkkracht en brille - 170 -