ECLI:NL:RBNHO:2016:11026

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNHO:2014:3885

ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C/16/ / HA RK

ECLI:NL:GHSHE:2016:620 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Wr

JAARVERSLAG 2018 WRAKINGSKAMER RECHTBANK GELDERLAND

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

JAARVERSLAG 2016 WRAKINGSKAMER RECHTBANK GELDERLAND

1. Het verloop van de procedure

ECLI:NL:RBUTR:2012:BV7862

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2017

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

WRAKINGSPROTOCOL RECHTBANK DEN HAAG

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

WRAKINGSPROTOCOL RECHTBANK DEN HAAG 1

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:RBAMS:2013:8802

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBNHO:2017:3072

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:174, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBDHA:2015:12820

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6600

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ANONIEM BINDEND ADVIES

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

ECLI:NL:RVS:2010:BL1854

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK2683

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

ECLI:NL:RVS:2013:BY8851

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

Afdeling bestuursrechtspraak Pagina 1 van 1. afd.

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNHO:2016:11026 Instantie Datum uitspraak 23-11-2016 Datum publicatie 10-01-2017 Rechtbank Noord-Holland Zaaknummer C/15/249694/ HA RK 16/197 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Wraking Wrakingsverzoek afgewezen. Het enkele feit dat de rechters eerder van in dit geval met verzoeksters gelieerde (rechts)personen zaken hebben behandeld, en daarin uitspraak hebben gedaan is op zichzelf genomen geen grond voor wraking. Een onwelgevallige uitspraak is immers vatbaar voor hoger beroep en hierin is dan ook geen grond gelegen voor wraking. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak beslissing RECHTBANK NOORD-HOLLAND Wrakingskamer zaaknummer C/15/249694/ HA RK 16/197 Beslissing van 23 november 2016 Op het verzoek tot wraking ingediend door: Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V., verzoekster 1, Embocado B.V., verzoekster 2, en Notex B.V., verzoekster 3, allen gevestigd te Amsterdam, tezamen: verzoeksters, vertegenwoordigd door [bestuurder], bestuurder.

Het verzoek is gericht tegen: mrs. A.A. Fase en H. de Jong, hierna te noemen: de rechters. 1 Procesverloop 1.1. Verzoeksters hebben op 12 oktober 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuursrecht, locatie Haarlem, aanhangige zaken met de zaaknummers: HAA 15/196, HAA 15/372, HAA 15/1342 ( Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V ), HAA 13/2258, HAA 13/2259, HAA 15/2033, HAA 15/2034 ( Embocado B.V. ), HAA 13/2307 en HAA 13/2308 HAA 15/2039, 15/2040 ( Notex B.V. ), hierna te noemen: de hoofdzaken. 1.2. De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd. 1.3. Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 9 november 2016. Verzoeksters, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoeksters is verschenen [bestuurder] voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr. [A]. De rechters en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. 2 Het standpunt van verzoeksters 2.1. Verzoeksters stellen zich, onder verwijzing naar uitspraken van 22 augustus 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland in de zaken van verzoekster 1 en van aan verzoekster gelieerde (rechts)personen, waarin de rechters zitting hadden, samengevat, op het standpunt dat zij vooringenomen en partijdig gehandeld hebben. Het in deze uitspraken gehanteerde bewijsstelsel en gegeven oordeel dat [A] ultimate benificiairy owner (UBO) is van de Zwitserse vennootschappen Standrevier AG en Transimmofinanz AG is immers zo onbegrijpelijk en onjuist dat dit slechts verklaard kan worden door rechterlijke vooringenomenheid ten gunste van de Belastingdienst. Verzoeksters vrezen voor herhaling daarvan in de hoofdzaken, waarin hetzelfde geschilpunt voorligt. 2.2. Verzoeksters hebben ter onderbouwing van de gestelde evidente onjuistheid van het in de uitspraken van 22 augustus 2014 geven oordeel verwezen naar de op verzoek van en aan de Belastingdienst verschafte informatie van de Eidgenössische Steuerverwaltung (ESTV) te Bern van 1 april 2016, waaruit blijkt dat [A] in het jaar 2012 geen UBO was van de genoemde Zwitserse vennootschappen. Deze informatie is overgelegd ter zitting bij het gerechtshof te Amsterdam van 21 en 22 september 2016 in de hoger beroepen tegen de uitspraken van 22 augustus 2014. Daarom dient er vanuit te worden gegaan dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid [A] in de jaren waarop de uitspraken van de rechtbank zien evenmin UBO was. 3 De reactie van de rechters De rechters hebben het verzoek bestreden. In hun gezamenlijke schriftelijke reactie geven zij aan

dat geen grond bestaat voor de vrees van verzoeksters voor partijdigheid en vooringenomenheid bij de behandeling van hun zaken. Ze stellen dat de wrakingsgronden overeenkomen met de in hoger beroep tegen de uitspraken van 22 augustus 2014 naar voren gebrachte gronden, dat de beoordeling van die uitspraken is voorbehouden is aan het Gerechtshof te Amsterdam en dat het wrakingsinstrument niet bedoeld is om een uitspraak te bestrijden waarmee men het niet eens is. Ook wordt aangegeven dat het verzoekster vrij staat om de stukken waarnaar verzoeksters thans verwijzen in te brengen in de aanhangige beroepszaken. Verwezen wordt overigens naar hun (bijgevoegde) reactie op het eerdere wrakingsverzoek van verzoeksters 2 en 3 en de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 6 maart 2015 (C/15/220828/ HA RK 15/14) op dit wrakingsverzoek. 4 De beoordeling 4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeksters is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend. 4.2. De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten. Verzoeksters 2 en 3 hebben eerder een verzoek om wraking van de rechters ingediend. Dit verzoek was gegrond op de handelwijzen van de rechters in de genoemde eerdere procedures van verzoeksters 1 en van aan verzoeksters gelieerde (rechts)personen en - gelijk aan het voorliggende verzoek - de daarop gevolgde uitspraken van 22 augustus 2014. Bij beslissing van 6 maart 2015 heeft de wrakingskamer van deze rechtbank voornoemd verzoek tot wraking van de rechters afgewezen (zaaknummer C/15/220828/ HA RK 15/14). De rechtbank heeft ten aanzien van de uitspraken van 22 augustus 2014 in rechtsoverweging 4.4 het volgende overwogen. Het enkele feit dat de rechters eerder van in dit geval met verzoeksters gelieerde (rechts)personen zaken hebben behandeld, en daarin uitspraak hebben gedaan is op zichzelf genomen geen grond voor wraking. Dit wordt ook niet anders als die gelieerde (rechts)personen in het ongelijk zijn gesteld. Anders dan verzoeksters kennelijk menen, is het voorts niet de taak van de wrakingskamer uitspraken op haar inhoudelijke merites te beoordelen. Een onwelgevallige uitspraak is immers vatbaar voor hoger beroep en hierin is dan ook geen grond gelegen voor wraking. Met betrekking tot de vier door verzoeksters gesignaleerde zogenaamde verifieerbare uitglijders volstaat de wrakingskamer derhalve met de constatering dat de uitspraken dienaangaande in elk geval niet ongemotiveerd zijn. Het is aan het gerechtshof om te beoordelen of de beslissingen en de daarvoor gegeven motiveringen stand kunnen houden. 4.3. De wrakingskamer sluit zich aan bij voorgaande overweging. In de overgelegde informatie van ESTV van 1 april 2016, die ook is overgelegd in de hoger beroepsprocedures tegen voormelde uitspraken, ziet de wrakingskamer geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Anders dan gesteld, blijkt uit die informatie, die recent is bekend geworden en bij de gewraakte rechters

niet bekend kon zijn, niet dat het in de uitspraken van 22 augustus 2014 gemotiveerd gegeven oordeel over het aandeelhouderschap zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring gegeven kan worden dan dat het oordeel is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters. De informatie van ESTV kan reeds daarom niet tot de conclusie leiden dat van vooringenomenheid of (schijn van) partijdigheid van de rechters sprake is in de thans aanhangige hoofdzaken. De wrakingskamer wijst verzoeksters ten overvloede op de mogelijkheid de informatie van de ESTV in te brengen in de aanhangige hoofdzaken. 4.4. Hetgeen verzoeksters ter onderbouwing van hun verzoek naar voren hebben gebracht, levert daarom geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in de hoofdzaken schade zou kunnen lijden en vormt derhalve geen grond voor wraking. 4.5. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen. 4.6. De wrakingskamer ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Verzoeksters 2 en 3, zijnde aan verzoekster 1 gelieerde rechtspersonen, hebben eerder een niet geslaagd verzoek gedaan om de rechters die de hoofdzaken behandelen te wraken op grond van de door hen gedane rechterlijke uitspraken van 22 augustus 2014, waaronder de uitspraak op het beroep van verzoekster 1. Gelet hierop en met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker het instrument van wraking heeft misbruikt. De wrakingskamer zal dan ook bepalen dat een volgend verzoek van verzoeksters om wraking niet in behandeling wordt genomen. 5 Beslissing De rechtbank: - wijst het verzoek tot wraking van de rechters af; - bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeksters niet in behandeling wordt genomen; - beveelt de griffier onverwijld aan verzoeksters, de rechters en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden; - beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. E.B. de Vries, voorzitter, mr. Th.S. Röell en mr. M.J. Smit, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016. griffier voorzitter Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.