PSYRATS AUDITORY HALLUCINATION RATING SCALE (AHRS) G. Haddock, University of Manchester, Engeland,1994 Vertaling: M. De Hert, F. Abrahams, N. Pauwels, UC. St. Jozef, Kortenberg, België, 1996 Aangepaste versie: L.R. Valmaggia, Nederland 1998 1
ALGEMENE INSTRUCTIES Dit gestructureerde interview is ontworpen om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen over auditieve hallucinaties. De interviewer waarschuwt de patiënt dat de stemmen mogelijk extra tekeer gaan als men over ze praat en verzekerd de patiënt dat dit van tijdelijke aard is. De interviewer dient ook te bespreken dat stemmen soms aangeven dat ze niet willen dat er over ze gepraat wordt, en vraagt de patiënt of hij/zij ook dergelijke stemmen heeft. Als de patiënt aangeeft dat dit het geval is, vraagt de interviewer de patiënt om dit tijdens het interview aan te geven. De meeste items van het meetinstrument hebben betrekking op de ervaringen die de patiënt in de laatste week heeft gehad. Hierop zijn twee uitzonderingen. Met betrekking tot de oorzaak van de stemmen wordt gevraagd naar de overtuiging op het moment van het interview. Ook met betrekking tot de luidheid van de stemmen vindt evaluatie plaats op het moment van het interview of gaat men uit van de laatste keer dat ze gehoord werden. Soms zijn meerdere uitspraken van toepassing, men dient de uitspraak te scoren die het meest van toepassing is. Interviewer:... Datum interview: / / Naam:... Voornaam:... Leeftijd:... Geslacht: Man [] Vrouw [] Diagnose:... DSM-IV:... 2
AHRS: EINDSCORE FORMULIER De patiënt hoort stemmen sinds: Hallucinaties in een andere modaliteit: visueel / reuk / smaak / tactiel 1. Frequentie 2. Duur 3. Locatie 4. Luidheid 5. Overtuiging m.b.t. oorsprong 6. Negatieve inhoud 7. Ernst van negatieve inhouden 8. Mate van het ongemak, last en of lijden 9. Intensiteit van het ongemak, last en of lijden 10. Verstoring van het leven door de stemmen 11. Controle 12. Aantal stemmen 3
AHRS: SCORELIJST Sinds wanneer hoort u stemmen? (Jaartal)... Hallucinaties in andere modaliteiten. visueel [] nee [] ja,.. smaak [] nee [] ja,.. reuk [] nee [] ja,.. tactiel [] nee [] ja,.. 1. Frequentie Hoe vaak heeft u in de afgelopen week stemmen gehoord? Bijvoorbeeld elke dag, gans de dag etc. 1. Geen stemmen aanwezig of minder dan 1 maal per week (specificeer frequentie) 2. Ten minste 1 maal per week. 3. Ten minste 1 maal per dag. 4. Ten minste 1 maal per uur. 5. Continu of bijna continu, ze stoppen slechts voor enkele seconden of minuten. 2. Duur In de afgelopen week, wanneer u stemmen hoorde, hoe lang duurde dit dan? vb. enkele seconden, minuten, uren ganse dag? 1. Geen stemmen. 2. Enkele seconden, vluchtige ervaring. 3. Enkele minuten. 4. Ten minste 1 uur. 5. Meerdere uren na elkaar. 3. Locatie In de afgelopen week, als u stemmen hoorde: waar leek het geluid vandaan te komen? - Buiten of binnen het hoofd? - Als u ze waarneemt buiten uw hoofd, waar komt het geluid vandaan? 1. Geen stemmen. 2. Enkel stemmen in hoofd. 3. Stemmen buiten het hoofd maar dicht bij oren of hoofd. Ook stemmen in het hoofd kunnen aanwezig zijn. 4. Stemmen in of dichtbij de oren en uitwendige stemmen verwijderd van de oren. 5. Stemmen uit de omgeving, steeds verwijderd van het hoofd. 4
4. Luidheid Hoe hard klonken de stemmen de laatste keer dat u ze hoorde? Waren ze luider dan uw stem, ongeveer even luid, stiller of slechts gefluister? 1. Geen stemmen. 2. Stiller dan eigen stem, gefluister. 3. Ongeveer even luid als eigen stem. 4. Luider dan eigen stem. 5. Erg luid, roepen. 5. Overtuiging m.b.t. de oorsprong van de stemmen Wat is volgens u de oorzaak van uw stemmen? Worden de stemmen veroorzaakt door uzelf of door iets buiten uzelf of door andere personen? Als de patiënt een externe oorsprong aangeeft: Hoe sterk bent u op dit moment ervan overtuigd dat de stemmen worden veroorzaak door... (voeg oorzaak toe) op een schaal van 0 tot 100 waarbij 100 betekent dat u volledig overtuigd bent, zonder twijfels en 0 dat het volledig niet waar is? 1. Geen stemmen. 1. Overtuiging dat de stemmen volledig intern worden gegenereerd en verband houden met de persoon zelf. 2. Minder dan 50% overtuiging dat de stemmen veroorzaakt worden door een externe oorzaak. 3. Meer dan 50% overtuiging (maar minder dan 100%) dat de stemmen een externe oorzaak hebben. 4. De stemmen worden enkel door externe oorzaken veroorzaakt (100% overtuiging). 6. Negatieve inhoud van de stemmen In de afgelopen week hebben uw stemmen onaangename of negatieve dingen gezegd? 1. Geen onaangename inhoud. 2. Af en toe een onaangename inhoud. 3. Een beperkt deel van de inhoud is onaangenaam of negatief (minder dan 50%). 4. Grootste deel van de inhoud is onaangenaam of negatief (meer dan 50%). 5. De gehele inhoud is onaangenaam of negatief. 5
7. Ernst van negatieve inhoud van de stemmen Welke negatieve dingen zeggen de stemmen? Kunt u me voorbeelden geven van wat de stemmen zeggen? (schrijf deze voorbeelden op). Volgens onderstaande criteria, vraag zo nodig meer details. 1. Niet onaangenaam of negatief. 2. Zekere mate van negatieve inhoud, maar geen uitspraken gericht op de persoon zelf of op zijn familie, vb. vloeken of uitspraken over anderen. 0. Negatieve uitspraken gericht op het gedrag van de persoon. Bijvoorbeeld: "Je zult dit niet doen, of je mag dit niet zeggen". 1. Negatieve uitspraken gericht op het zelfconcept van de persoon. Bijvoorbeeld: "Je bent lui, lelijk, gestoord, gek,...". 5. Bedreigingen gericht op de persoon zelf, bijvoorbeeld: de dreiging schade te berokkenen aan de persoon zelf of zijn familie; instructies om zichzelf of anderen pijn toe doen of te kwetsen. 8. Mate van het ongemak, last en of lijden In de afgelopen week, wanneer u stemmen hoorde, hoe vaak vond u de stemmen onaangenaam of lastig? 1. Stemmen zijn nooit onaangenaam of lastig. 2. Soms onaangenaam of lastig maar meestal niet. 3. Evenveel stemmen die onaangenaam of lastig zijn als stemmen die niet lastig zijn. 4. Meerderheid van de stemmen is onaangenaam of lastig. 5. Stemmen zijn altijd onaangenaam of lastig. 6
9. Intensiteit van het ongemak, last en of lijden Tijdens de afgelopen week wanneer u stemmen hoorde, hoeveel last had u van de stemmen? 1. Stemmen veroorzaken geen ongemak, last en of lijden. 2. Stemmen veroorzaken beperkt ongemak, last en of lijden. 3. Stemmen veroorzaken matig ongemak, last en of lijden. 4. Stemmen veroorzaken ernstig ongemak, last en of lijden maar het zou nog erger kunnen. 5. Stemmen veroorzaken extreem ongemak, last en of lijden, zo erg dat de betrokkene het zich niet erger zou kunnen voorstellen. 10. Verstoring van het leven door de stemmen In welke mate verstoren de stemmen uw leven? Verhinderen de stemmen u om te werken of om activiteiten overdag voort te zetten? Verstoren ze uw relatie met vrienden of familie? Verhinderen ze u om voor uzelf te zorgen zoals bijvoorbeeld wassen, zorg voor kleding, en andere activiteiten? 1. Geen verstoring van het leven, is in staat om onafhankelijk te leven zonder problemen in dagelijkse activiteiten. Kan sociale en familiale relaties (als ze er zijn) verder zetten. 2. Beperkte verstoring van het leven, vb. invloed op concentratie maar alledaagse activiteiten en sociale en familiale relaties kunnen worden verder gezet. Kan onafhankelijk leven zonder ondersteuning. 3. Matige verstoring van het leven met enige beperkingen op dagactiviteiten en/of sociale en familiale relaties. De stemmen bemoeilijken de dagelijkse werkzaamheden van de patiënt. 4. Ernstige verstoring van het leven zodat hospitalisatie vaak noodzakelijk is. Patiënt behoudt enkele dagactiviteiten, zelfzorg en relaties als hij in het ziekenhuis verblijft. De patiënt kan ook verblijven in een beschermde woonvorm, met ernstige verstoring van het leven. Patiënt kan zijn dagelijkse activiteiten niet zelfstandig uitvoeren. 5. Volledige verstoring van het leven die hospitalisatie vereist. Onvermogen om dagactiviteiten en relaties vol te houden. Zelfzorg is ernstig verstoord. Patiënt heeft hulp nodig bij het uitvoeren van alle dagelijkse activiteiten. 7
11. Controle over de stemmen Denkt u dat u enige controle heeft over uw stemmen? Kan u ze oproepen of doen verdwijnen? 1. Persoon heeft het gevoel controle te hebben over de stemmen. Hij kan ze oproepen en doen verdwijnen als hij dat wil. 2. Persoon heeft meestal enige controle over de stemmen. 3. Persoon heeft de helft van de tijd enige controle over de stemmen. 4. Persoon heeft slechts af en toe enige controle over de stemmen. Meestal ervaart hij geen controle. 5. Geen controle over de stemmen. Hij kan ze nooit oproepen of doen verdwijnen. 12. Aantal stemmen Hoeveel verschillende stemmen hoorde u in de laatste week? Aantal stemmen =... Zijn er vrouwelijke of mannelijke stemmen? [] vrouwelijk, aantal.. [] mannelijk, aantal.. Klinken de stemmen als de stem van mensen die de patiënt kent? Als wie.. 13. Vorm van de stemmen Zij er stemmen die in de ikvorm spreken? nee [] ja, hoeveel Zij er stemmen die in de jijvorm spreken? nee [] ja, hoeveel Zij er stemmen die in de hij/zijvorm spreken? nee [] ja, hoeveel Zij er stemmen die in de losse woorden uitspreken nee [] ja, hoeveel 8
PSYRATS DELUSION RATING SCALE (DRS) G. Haddock, University of Manchester, Engeland,1994 Vertaling: M. De Hert, F. Abrahams, N. Pauwels, UC. St. Jozef, Kortenberg, België, 1996 Aangepaste versie: L.R. Valmaggia, Nederland 1998 9
ALGEMENE INSTRUCTIES Dit gestructureerde interview is ontworpen om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen over wanen. Er wordt vanuit gegaan dat de interviewer al iets over de waan van de patiënt weet. Indien dit niet het geval is, dient de interviewer eerst de patiënt vragen te stellen over de globale inhoud van de waan. Men dient het woord waangedachten te vervangen door de beschrijving die de patiënt geeft over zijn waan. Bijvoorbeeld De media volgen me of Ik word in de gaten gehouden. De meeste items van het meetinstrument hebben betrekking op de ervaringen die de patiënt in de laatste week heeft gehad. Hierop is één uitzondering. Bij het scoren van overtuiging wordt gevraagd naar de mate van overtuiging op het moment van het interview. Soms zijn meerdere uitspraken van toepassing, men dient de uitspraak te scoren die het meest van toepassing is. Interviewer:... Datum interview: / / Naam:... Voornaam:... Leeftijd:... Geslacht: Man [] Vrouw [] Diagnose:... DSM-IV:... 0
DRS: EINDSCORE FORMULIER Sinds wanneer heeft patiënt last van wanen:.. Specificeer de verschillende waaninhouden: ---------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------- 1. Mate van preoccupatie 2. Duur van preoccupatie 3. Overtuiging 4. Mate van lijden 5. Intensiteit van het lijden 6. Verstoring van het leven 1
DRS: SCORELIJST Sinds wanneer bent u ervan overtuigd dat. (waangedachte van de patiënt noemen)? (Jaartal)... 1. Mate van preoccupatie met wanen Hoe dikwijls heeft u in de afgelopen week aan (waangedachten van de patiënt noemen)? Gans de dag, elke dag, 1 maal per week? 0. Geen wanen of de persoon denkt minder dan 1 maal per week over de wanen (specificeer zo nodig de frequentie). 1. Denkt tenminste 1 maal per week over zijn wanen. 2. Denkt ten minste 1 maal per dag over zijn wanen. 3. Denkt ten minste 1 maal per uur over zijn wanen. 4. Denkt continu of bijna continu over zijn wanen. Kan slechts enkele seconden of minuten aan andere dingen denken. 2. Duur van de preoccupatie met wanen In de afgelopen week, als u over. (de waangedachten van de patiënt noemen) dacht, hoe lang duurde dit dan? Enkele seconden, minuten, uren,...? 0. Geen wanen 1. Denkt enkele seconden over wanen, vluchtige gedachten. 2. Denkt meerdere minuten over wanen. 3. Denkt ten minste één uur over wanen. 4. Denkt meerdere uren over wanen. 2
3. Overtuiging (op het moment van het interview) In welke mate bent u op dit moment overtuigd dat (noem de waangedachte van de patiënt) waar is? Kun je dit schatten op een schaal van 0 tot 100, waar 100 betekent dat u volledig overtuigd bent en 0 dat u er totaal niet in gelooft? 0. Geen enkele overtuiging 1. Beperkte overtuiging, minder dan 10%. 2. Matige overtuiging, tussen 10-49%, enige twijfel is aanwezig. 3. Sterke overtuiging, tussen 50-95%. 4. 100% overtuiging. 4. Mate van het ongemak, last en of lijden In de afgelopen week, hoe vaak vond u (waan van de patiënt noemen) onaangenaam of lastig? Veroorzaken uw waangedachten emotioneel lijden? 0. Waangedachten veroorzaken geen hinder. 1. Hinder bij een minderheid van de waangedachten. 2. 50% van de waangedachten veroorzaken hinder. 3. Tussen 50-90% van de waangedachten veroorzaken hinder. 4. De waangedachten veroorzaken altijd lijden. 5. Intensiteit van het ongemak, last en of lijden Tijdens de afgelopen week wanneer u van. (waan van de patiënt noemen) last had, hoeveel last of ongemak had u ervan? 0. Geen lijden. 1. Waangedachten veroorzaken beperkt hinder. 2. Waangedachten veroorzaken matig hinder. 3. Waangedachten veroorzaken uitgesproken hinder. 4. Waangedachten veroorzaken extreem lijden, het kan niet erger. 3
6. Verstoring van het leven door waangedachten In welke mate verstoort (de waangedachten van patiënt noemen) uw leven? - Verhinderen ze u om te werken of om dagactiviteiten uit te voeren? - Beïnvloeden ze uw relaties met vrienden of familie? - Verhinderen ze u om voor uzelf te zorgen bijvoorbeeld wassen, kleding,...? 0. Geen verstoring van het leven, behoud van onafhankelijk leven zonder problemen in dagdagelijkse activiteiten. Kan sociale en familiale relaties (als ze er zijn) voortzetten. 1. Beperkte verstoring van het leven, bijvoorbeeld invloed op concentratie maar activiteiten en sociale en familiale relaties kunnen worden voortgezet. Kan onafhankelijk leven zonder ondersteuning. 2. Matige verstoring van het leven met enige beperkingen op dagactiviteiten en/of sociale en familiale relaties. De wanen bemoeilijken de dagelijkse werkzaamheden van de patiënt 3. Ernstige verstoring van het leven zodat hospitalisatie vaak noodzakelijk is. Patiënt behoudt enkele dagactiviteiten, zelfzorg en relaties wanneer hij in het ziekenhuis verblijft. De patiënt kan ook verblijven in een beschermde woonvorm met ernstige verstoring van het leven met betrekking tot activiteiten, zelfzorg en relaties. 4. Volledige verstoring van het leven die hospitalisatie vereist. Onvermogen om dagactiviteiten en relaties vol te houden. Zelfzorg is ernstig verstoord. 4