Schrijfvaardigheid engels



Vergelijkbare documenten
beat - beaten to beat: beat - beaten bit - bitten to bite: bit - bitten broadcast - broadcast to broadcast: broadcast - broadcast bought - bought

Je gebruikt de present continuous wanneer iets nu bezig of aan de gang is. Vaak staat er een woord als now of at the moment in de zin.

Onregelmatige werkwoorden

En nu weer Engels! EXERCISE 1: Leer de volgende onregelmatige werkwoorden:

Grammatica uitleg voor de toets van Hoofdstuk 1

A2 Grammatica Algemeen

irregular verbs onregelmatige werkwoorden

voltooid tegenwoordige tijd

> hele werkwoord > werkwoord +s, als het onderwerp he, she of it is. bevestigend vragend ontkennend

Grammatica overzicht Theme 5+6

1. will + hele werkwoord (Future Simple) 2. shall + hele werkwoord 3. to be (am/is/are) going to + hele werkwoord

DE VOLTOOID TEGENWOORDIGE TOEKOMENDE TIJD

betrekkelijke voornaamwoorden

Bijwoorden: meer informatie geven over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord een hele zin of een ander bijwoord - uitleg

- werkwoord + ed ( bij regelmatige werkwoorden ) - bij onregelmatige werkwoorden de 2 e rij ( deze moet je dus uit je hoofd leren )

gerund or to+infinitive

word order woordvolgorde

passive de lijdende vorm

Comics FILE 4 COMICS BK 2

Puzzle. Fais ft. Afrojack Niveau 3a Song 6 Lesson A Worksheet. a Lees de omschrijvingen. Zet de Engelse woorden in de puzzel.

Zet de volgende zinnen in de passive. Waar wenselijk geef je aan wie het gedaan heeft(". by".).

they stay they are staying they will stay Past Simple Past Continuous Future Continuous

onvoltooid verleden tijd

Hulpwerkwoorden (een selectie)

Stars FILE 7 STARS BK 2

The secret key. Worksheet. flash info. Lees de tekst en kruis het juiste antwoord aan. Deze tekst hoort bij

We gaan het hebben over de woordvolgorde in Engelse zinnen.

DE VERLEDEN TOEKOMENDE TIJD

Understanding and being understood begins with speaking Dutch

Love & Like FILE 2 LOVE & LIKE BK 2

Win a meet and greet with Adam Young from the band Owl City!

present perfect simple.

possessive determiners

Teksten van de liederen die gospelkoor Inspiration tijdens deze Openluchtdienst zingt.

- werkwoord + ed ( bij regelmatige werkwoorden ) - bij onregelmatige werkwoorden de 2 e rij ( deze moet je dus uit je hoofd leren )

6,3. Samenvatting door Lotte 1816 woorden 19 juni keer beoordeeld. Engels grammatica. Simple Past (onvoltooid verleden tijd)

3 I always love to do the shopping. A Yes I do! B No! I hate supermarkets. C Sometimes. When my mother lets me buy chocolate.

should(n t) / should(n t) have to zouden moeten / hadden meestergijs.nl

Listen. Twenty One Pilots Niveau 3a Song 4 Lesson B Worksheet. a Luister naar wat Leo, Tina en Martin vertellen. Omcirkel het juiste antwoord.

ook (niet)

Help! FILE 1 HELP! BK 2

In the classroom. Who is it? Worksheet

Aantekening Engels Engels Grammatica

Interactive Grammar leert de belangrijkste regels van de Engelste spelling en grammatica aan.

You were living (enkelvoud + meervoud)

VOORZETSELS. EXERCISE 1 Bestudeer de bovenstaande voorzetsels en zinnen goed!

The 10 funniest apologies

Main language Dit is de basiswoordenschat. Deze woorden moeten de leerlingen zowel passief als actief kennen.

Win a meet and greet with Adam Young from the band Owl City!

You probably know animals can have best friends too. But what do you think about these special friendships?

Het liedje van Jessie J gaat over wat je kunt kopen. Lees het informatiebord van het winkelcentrum. Hoe heet dit winkelcentrum?

Onregelmatige werkwoorden - 5e klassen

Buy Me FILE 5 BUY ME BK 2

Main language Dit is de basiswoordenschat. Deze woorden moeten de leerlingen zowel passief als actief kennen.

Vergaderen in het Engels

Main language Dit is de basiswoordenschat. Deze woorden moeten de leerlingen zowel passief als actief kennen.

Het verschil met de zinnetjes uit les1 is dat deze zinnen ontkennende zinnen zijn.

Vertaling Engels Gedicht / songteksten

1. In welk deel van de wereld ligt Nederland? 2. Wat betekent Nederland?

Aan het einde van de unit kennen de leerlingen woorden in de woordvelden: kleding uiterlijk emoties landen

Introduced: Unit Word Kindergarten 1 and Kindergarten 1 I Kindergarten 1 like Kindergarten 1 the Kindergarten 2 a Kindergarten 2 see Kindergarten 2

Things to do before you re 11 3/4

Houdt u er alstublieft rekening mee dat het 5 werkdagen kan duren voordat uw taalniveau beoordeeld is.

20 twenty. test. This is a list of things that you can find in a house. Circle the things that you can find in the tree house in the text.

Night news. Fact sheets. Worksheet

Malala Ken je Malala? Wat weet je al van haar?

Als je zo'n zinnetje moet leren dan weet je best al wat woorden van dit zinnetje.

much, many, (a) little/few

6.5. Samenvatting door een scholier 1007 woorden 14 november keer beoordeeld

ENGELS GRAMMATICA 2 e KLAS

adverbs & adjectives bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden

B1 Woordkennis: Spelling

k ga naar school go to school

Free time! Better skills. Free time with Brenda and Brian. Worksheet

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

THE LANGUAGE SURVIVAL GUIDE

Het Engels kent vier woorden om personen/zaken aan te wijzen: this / that / these / those (zie hoofdstuk 9).

Tip! Let op deze (of vergelijkbare) signaalwoorden: Past Simple. Wanneer gebruik je de past simple? Voorbeeld: Hele werkwoord + ed

present continuous I am doing Present Perfect Continuous I have been doing now Unit 7 en Unit 8: Present Perfect has/have + voltooid deelwoord

5,1. Vertaling door een scholier 2556 woorden 7 juli keer beoordeeld. dit zijn 132 nederlandse + engelse zingen.

Festival. Questions. Worksheet. Flash info. Bekijk de poster. Het is een aankondiging voor een muziekfestival. Welke bands die komen vind jij leuk?

Choices elementary GRAMMAR

3 vmbo-basis Theme 1 Grammar. Opfriscursus. 3 vmbo-basis Theme 1,2 en 3 Grammar. Noordhoff Uitgevers bv Stepping Stones, 5 e editie Pagina 1 van 8

Toetsonderdeel R T1 T2 I Totaal aantal items Totaal aantal punten. Totaal percentage (%)

It s all about the money Group work

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

voegwoorden

Fans talking about Martin

Mooie Engelse zinnen vormen, hoe doe je dit?

Vergelijken in het Engels

BEAR. Do you need protection? A bear can help you, because it is big and stands for power. BEAVER

A2 Workshops Grammatica Heden

Example. Dutch language lesson. Dutch & German Language Education Pieter Wielick

Dr. P.J. van der Voort BACKBONE GRAMMAR. Basisgrammatica Engels. Walvaboek

The first line of the input contains an integer $t \in \mathbb{n}$. This is followed by $t$ lines of text. This text consists of:

Engels Basisgrammatica Door: Johann Behrens.

name: form: Hand-out Grammar 1 VWO 5

Janne s 4 e engeltjesdag

Animal friends. Animal friends

Stel je voor dat je de woorden bijvoorbeeld van het Engels naar het Nederlands moet leren.

Transcriptie:

Schrijfvaardigheid engels (GRAY S GRAMMAR) M HFST 1 DE TEGENWOORDIGE TIJD - Hij voetbalt. He plays football. * derde persoon enkelvoud (he, she, it) = werkwoord + s (er aan vast!) M HFST 2 DE DUURVORM - She is watching tv. * De duurvorm bestaat uit: vorm van to be + ing vorm * De duurvorm mag je gebruiken als iemand ergens mee bezig is. (Dus geen duurvorm bij gewoonte of toestand!) - He works in an office. (toestand) - He is working now. (bezig) - He never works late. (gewoonte) * Met de duurvorm kun je ook toekomst (1) (zie hfst 5) en ergernis (2) aangeven: - He is leaving for NY tomorrow. (1) - She is always nagging about my homework. (2) Vertaal: 1. Zij woont in Montreal. 2. Zij werkt bij een ICT bedrijf. (to work for/with) 3. Ze werkt vaak met computers. 4. Op dit moment werkt ze aan een automatiseringsproject. (to work on) (automation) 5 Volgende week vertrekt ze naar Seattle. (to leave) [toekomst!] 6 Waarom ben je je huiswerk niet aan het maken? (to do your homework) 7 Jij zit altijd maar computerspelletjes te spelen! 8 De volgende wedstrijd spelen ze tegen Union. [toekomst!) 9 Over een paar weken hebben we weer vakantie. [!] (in a few weeks) 10 We zitten te wachten op de leraar. (to wait for) -1-

M HFST 3 DE VERLEDEN TIJD - Gisteren kwam hij aan. } - Gisteren is hij aangekomen } Yesterday he arrived // He arrived yesterday. * Verleden tijd = werkwoord + ed * Verleden tijd moet je gebruiken als er een bepaling van verleden tijd in de zin staat (yesterday; two years ago; last week; etc) - Ik zag haar vorige week bij de film. { I saw her at the movies last week. { Last week I saw her at the movies. * Tijdsbepaling helemaal aan het begin of einde van de zin. Aan het einde dus eerst plaats- en dan tijdsbepaling! M HFST 4 TO DO - Hij deed het niet. He didn't do it. - Geloof jij wat hij zegt? Do you believe what he says? - Speelt hij echt in het eerste? Is he really in the first team? * In een vraagzin of ontkennende zin moeten twee werkwoorden staan ( behalve bij to be/to have). Zoniet, dan komt er een vorm van to do bij. * Na (vorm van) to do altijd hele werkwoord! * Met to do kun je ook nadruk geven: - Hou je mond! Do shut up! - Ik geloof het echt wel! I do believe so! L let op: werkwoord + voorzetsel blijven bij elkaar: - He waited for an answer. -> What did he wait for? 1. Werkt hij in een ziekenhuis? 2. Ze trouwden drie jaar geleden in Wijchen. 3. Ik heb gisteren de trein gemist. 4. Wist jij wat hij bedoelde? (to mean -... -... ) 5. Het vliegtuig is een uur geleden op Schiphol geland. 6. (De) St Stevens is gebouwd in de Middeleeuwen. (Middle Ages) (to build -... ) 7. Heeft NEC echt gewonnen van Vitesse? (to beat -... -...) 8. Ik heb dat tv programma niet gezien. 9. Mijn broer heeft hem wel vorige week bij het stadion gezien! (!!) [nadruk] 10. Zaten ze te ontbijten toen hij opbelde? (to have breakfast) -2-

M HFST 5 DE TOEKOMENDE TIJD - We gaan volgend jaar naar Oostenrijk. 1) We will go to Austria next year. 2) We are going to A next year. 3) We will be going to A next year. - Over twee weken hebben we vakantie! {are having } 1) In two weeks' time we {will have } a holiday! {will be having} * zal/zullen = will; zou/zouden = would. Dit is toekomende tijd. (zal ik/ zullen we? = shall I/ shall we?) * toekomst kun je ook aangeven met duurvorm -> let op verschil duurvorm/tegenwoordige tijd! (hoofdstuk 2) * Bij (bepaling van) toekomst moet je beslist duurvorm gebruiken of toekomende tijd (zal/zullen = will) 1 Het vliegtuig zal landen om negen uur. 2 Weet jij of zijn broer ook meekomt? (toekomst!) 3 Ik ben bang dat het morgen regent. (!) 4 Ik weet niet wat de uitkomst van het gesprek zal zijn. (the outcome) 5 Hij zei dat hij het feestje zou organiseren. 6 Zal zijn zus ook helpen of heeft ze je nog niet gemaild? 7 Yippie, we gaan naar Ibiza! 8 Als je hard werkt zul je zeker slagen. (to pass your exam) M HFST 6 DE VOLTOOIDE TIJD (vergelijk met hfst 3: de verleden tijd!) - De wedstrijd is net begonnen. The match has just begun. - Ze hebben nog niet gescoord. They haven't scored yet. * ned: hebben/zijn + voltooid deelwoord = eng: have + voltooid deelwoord (= voltooide tijd) - Ik ken hem al tien jaar. I have known him for ten years. - Hoe lang speel jij al bij deze club? How long have you been with this club? * De voltooide tijd moet je ook gebruiken als iets in het verleden begonnen is en nu nog voortduurt (al of sinds zinnen). ten years ago now >>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>>... -3-

Vertaal: 1 Ik heb haar met vakantie op Ibiza ontmoet. (during...) 2 Ik ken haar sinds augustus. (August) 3 Madonna zit al heel lang in de popbusiness. 4 Is hij altijd keeper geweest of is hij ook veldspeler geweest? (fielder) 5 Toen hij binnenkwam was de vergadering al begonnen. 6 Heb je haar verteld hoe laat het vliegtuig zal landen? [niet: how late!] 7 In de oorlog zijn er veel mensen gedood. 8 Vorig jaar is hij op vakantie in Turkije geweest. [vorig jaar, dus...!] M HFST 7 LIJDENDE VORM * worden (+voltooid deelwoord) = to be (+voltooid deelwoord) - De auto wordt gerepareerd. The car is repaired. - De auto werd gerepareerd. The car was repaired. - De auto is gerepareerd (geworden) (door iemand). The car has been repaired (by somebody). - De auto was gerepareerd (geworden) (door iemand) The car had been repaired (by somebody). * (vorm van) ZIJN + voltooid deelwoord + (DOOR IEMAND) = HAVE BEEN + voltooid deelwoord + (BY SB) 1. Deze auto's worden in Engeland gemaakt. 2. Hier zullen nieuwe huizen worden gebouwd. 3. Het spijt me dat uw zoontje geslagen is. 4. Vandaag zullen de winkels om 6 uur gesloten worden. 5. Weet jij wat (er) gebeurd is? 6. Waren alle doelpunten door Dennis gescoord? 7. Wat hij zei werd spoedig (soon) vergeten. 8. Het schilderij zal niet verkocht worden M HFST 8 DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN zie bijlage I II III hele werkwoord verleden tijd voltooid deelwoord to begin began begun beginnen ken alle onregelmatige werkwoorden Nederlands > Engels; leer ze op de laatste bladzijden van deze reader, 30 stuks per week. -4-

1 Ze begonnen om 6 uur. 2 Hoe laat begint de wedstrijd? (At......) 3 Ze waren nog niet begonnen. 4 De hond beet hem in zijn been. 5 De kerk was gebouwd in de Middeleeuwen. (Middleages) 6 Had zijn moeder de auto bestuurd? 7 Ze waren naar Mexico gevlogen. 8 Ik wist niet of de rekening al betaald was. (bill) 9 Als je het nog niet kunt kan zij je wel leren zeilen. 10 Heeft zij die brief al geschreven? M HFST 9 FUNNY VERBS WORDEN (koppelwerkwoord) - Zij werd rijk. She became rich - Hij is tandarts geworden. He has become a dentist * worden + zelfst/bijvoegl naamwoord = to become + zelfst/bijvoegl naamwoord (* worden + voltooid deelwoord = to be + voltooid deelwoord (zie hfst 7)) WILLEN - Hij wilde naar het feestje gaan. He wanted to go to the party. * willen = 1) to want to - Hij wilde dat wij bleven. He wanted us to stay. - We verwachten dat hij slaagt. We expect him to pass. * Deze constructie wordt gebruikt na werkwoorden van 1) waarneming: to see, to feel etc. 2) wil, wens, opdracht: to want to, to wish, to like etc. - Ik zou graag naar het feestje willen. I would like to go to the party. 2) to like (= graag willen) - Ze wil hem wel meenemen. She is willing to take him along. 3) to be willing (= bereid zijn) * Je kunt maar beter = You had better * Ik zou liever = I would/ had rather -5-

1 Ik geloof dat hij helpdesk medewerker is geworden. (a helpdesk asssistant) 2 Als je in jezelf gelooft zul je zeker gelukkig worden. 3 Zou jij ooit leraar willen worden? 4 De scheidsrechter wilde de wedstrijd beginnen. 5 Hij wilde dat de vrije trap over zou worden genomen. (free kick) 6 Misschien wil zijn moeder je wel helpen. 7 Ik weet niet of je beter met de trein zou kunnen gaan. 8 Wij zouden liever met het vliegtuig gaan. M HFST 10 VERTALING VAN MEN EN ER - men zegt dat/ ze zeggen dat/ er wordt gezegd dat it is said that they say that people say that - Er gebeurde een ongeluk. An accident happened. - Er zijn enkele problemen. There are a few problems. * er gewoon niet vertalen behalve als het hoofdwerkwoord (een vorm van) to be is. - Men moet veel aandacht besteden aan het milieu. Much attention should be given to the environment. * als vertaling van men (en er) gebruik je vaak lijdende vorm M HFST 11 DE INFINITIEF Leer de volgende zinnetjes. Je leraar kan je uitleggen waarom dat zo moet. - het is te hopen dat it is to be hoped that - het is nauwelijks te geloven it is hardly to be believed (nauwelijks/hardly = bijwoord) - het is moeilijk te zien it is hard to see (moeilijk/hard = bijvoeglijk naamwoord) 1 In het nieuws werd gezegd dat er een groot ongeluk gebeurd was. 2 Weet jij of er nog stoelen over zijn? 3 Er moet veel geld besteed worden aan het inrichten van klaslokalen. (to spend on, to furnish) 4 Er staat in de krant dat er een stijging is van het aantal autodiefstallen. 5 Men moet op scholen meer ruimte bieden aan leerlingen om zelfstandig te werken. (individually) 6 Het is nauwelijks te geloven dat je voor zo weinig geld naar de VS kunt vliegen. 7 Dat de prijzen verder zullen dalen is niet te verwachten. 8 Het was te horen dat er een feestje was. -6-

M HFST 12 KUNNEN I - Hij kan helpen He can help/he is able to help - Hij kon helpen He could help/ He was able to help - Hij heeft kunnen helpen He has been able to help - Hij zal kunnen helpen He will be able to help * kunnen = to be able to II - Hij zou kunnen helpen (, als...) He could / might help (, if...) - Hij had kunnen helpen (, als...) He could have/ might have helped (, if...) * zou kunnen = could ( /might) had kunnen = could have (/ might have) M HFST 13 MOGEN I - Zij mag gaan She is allowed to go; She can / may go - Zij mocht gaan She was allowed to go - Zij heeft mogen gaan She has been allowed to go - Zij zal mogen gaan She will be allowed to go * mogen = to be allowed to II - Hij komt misschien per trein } { he may come by train - Hij zou (misschien) per trein kunnen komen } { he might come by train { he could come by train - Hij had kunnen komen (, als...) } { he could have come (, if...) - Hij zou hebben kunnen komen (, als...)} { he might have come (, if...) * may en might geven twijfel aan. Vertaling: misschien / zou misschien kunnen 1 Kun je me helpen met mijn huiswerk? 2 Morgen zullen we je computer kunnen repareren. 3 Ik heb geen geschikte broek kunnen vinden. (suitable/fitting; trousers) 4 We zouden je een baan aan kunnen bieden als je een diploma hebt. (diploma, certificate) 5 Je had me best kunnen vertellen dat je niet kon komen. (!) 6 Misschien kun je volgende keer je boeken meebrengen. 7 Ze zeggen dat het morgen misschien regent. 8 Je mag in openbare gebouwen niet roken. (public buildings) 9 Eigenlijk mag je ook geen kauwgom kauwen. (to eat chewing gum) 10 Weet je of je zijn tent zult mogen lenen? (to borrow) -7-

M HFST 14 MOETEN I - Hij moet werken He must work / He has to work - Hij moest werken He had to work - Hij heeft moeten werken He has had to work - Hij zal moeten werken He will have to work * moeten = to have to II - Zij behoort te/ (moet eigenlijk ) betalen She should pay / She ought to pay - Zij had behoren te betalen } { She should have paid - Zij had (eigenlijk) moeten betalen } { She ought to have paid * (eigenlijk) moeten, behoren te = should (/ought to) * had (eigenlijk) moeten = should have (/ought to have) III * Je hoeft niet te gaan { You needn't go { You don't have to go * Je kunt maar beter zwijgen You had better shut up M HOOFDSTUK 15 LATEN Hij liet zijn vrouw de auto duwen vergelijk: Hij liet de auto duwen {He ordered/told his wife to push the car { He made his wife push the car { He had his wife push the car He had the car pushed (by his wife) * laten 1) opdragen, opdracht geven to have (+ lijdend vw + hele werkwoord/volt. deelw) 2) toestaan to let, to allow to 3) achterlaten to leave 1 Je moet om kwart over acht aanwezig zijn. 2 Je zult ook je boeken bij je moeten hebben. 3 Eigenlijk moet je doorgeven als je niet komt. (to inform, to notify) 4 Je had me wel eens eerder mogen vertellen dat ze al verloofd is. (engaged) 5 Als je niet wil, hoef je het me niet te vertellen. 6 Als je files wil vermijden kun je maar het beste met de fiets naar je werk gaan. (to avoid, jams) 7 De trainer liet de jongens de ballen verzamelen. (to collect) 8 Daarna liet hij ze drie rondjes om het veld lopen. 9 Hij liet ze twee minuten stretchen voordat ze de volgende oefening gingen doen. 10 Omdat hij niet wist waar hij de sleutels van het materiaalhok gelaten had, liet hij het team 5 minuten pauzeren zodat hij de reservesleutel in de kantine kon gaan halen. (materials closet) -8-

M HFST 16 DE GERUND - Vissen is zijn hobby. Fishing is his hobby. * Nederlands: hele werkwoord (zelfstandig gebruikt) Engels: -ing vorm (= gerund) De Gerund wordt gebruikt: 1) na voorzetsels: - They succeeded in scoring 3 goals. (Ze slaagden er in drie goals te scoren) (vgl. They managed to score 3 goals) 2) na werkwoorden: - I can't help laughing whenever I see him. (... met lachen) - You had better stop wasting your time. (... met je tijd verspillen) 3) na een aantal uitdrukkingen * Er zijn dus geen precieze regels! Een beetje gevoel kan geen kwaad. DE BIJSTELLING - Going home I ran into a oldfriend of mine. Toen ik naar huis ging... - Being short for money I asked Jim to lend me a few quid. Omdat ik krap zat,... - Having waited for the bus for one hour Nadat we een uur op de bus we finally decided to call a taxi. hadden gewacht... * In het Engels wordt heel vaak de -ing-vorm (het onvoltooid deelwoord) gebruikt om een bijstelling te maken waar wij een bijzin gebruiken. Om te vertalen moet je dus een voegwoord kiezen en het onderwerp voor je bijzin. (vergelijk met hoofdstuk 2: de duurvorm) 1 Zonder na te denken zul je de oplossing nooit vinden. (solution) 2 Met hard werken kun je veel bereiken. (to achieve) 3 Je kunt maar beter ophouden met je zorgen maken. 4 Door sportief te spelen kregen ze de steun van het publiek. (fair) 5 (met bijstelling:) Omdat ze hard getraind hadden konden ze de tegenstander onder druk zetten. (to put pressure on) 6 (met bijstelling:) Hij deed de afwas terwijl hij een liedje zong. (to do the dishes) 7 (met bijstelling:) Nadat hij met zijn vader overlegd had besloot hij zijn vakantie af te zeggen. (to talk, to cancel) -9-

M HFST 17 -S, S, S - one photo two photos - one toy three toys - one tomato a pound of tomatoes - a cry for help many cries for help * Meervoud = enkelvoud + s (er aan vast!) (en soms verandert er nog een lettertje voor de s) - de fiets van Charles Charles's bike - de lonen van journalisten the journalists' wages - een wandeling van twee mijl a two miles' walk - bij Albert Heyn at Albert Heyn's * Genitief = enkelvoud + 's; meervouds s + ' * Genitief wordt gebruikt als vertaling van van bij personen; aanduidingen van tijd en afstand; winkels. (zelfde als tweede naamval) 1 Op het boodschappenlijstje stond: 5 kilo aardappels, 2 mango s en 3 kiwi s. 2 In zijn tas zaten 4 tijdschriften, 2 pizza s en een bos sleutels. (a bunch of...) 3 Zijn lerarensalarissen hoger dan salarissen van verpleegkundigen? (nurses) 4 In de zomer hebben we 7 weken vakantie. 5 Na twee lesuren van 50 minuten hebben we een pauze van 15 minuten. (lesuur = class) M HFST 18 HET BEPAALD LIDWOORD (= the) Het leven is duur. Het geluk is niet te koop. Het leven van een filmster... Life is expensive. Happiness is not for sale. The life of a filmstar... * Zelfstandig naamwoord algemeen gebruikt krijgt geen the! M HFST 19 HET ONBEPAALD LIDWOORD (A/AN) a house, a unit [ju:nit] * voor een woord dat in uitspraak begint met een medeklinker komt a (dus niet bij "stomme h": hour, honour, heir, honest) - Zijn vader is timmerman His father is a carpenter - Hij is matroos op een schip He is a sailor on a ship - Is hij kapitein op het schip? Is he captain of the ship? (er is maar een kapitein!) * als er sprake is van iets dat door meerdere personen gedaan wordt, zet je er a voor 1 Is zij politieagent of buschauffeur? (policeofficer) 2 Als je geen eerlijk persoon bent word je nooit directeur van een bank. 3 De prijzen van benzine zijn in 10 jaar eigenlijk niet zoveel gestegen. 4 Het leven in Spanje is meer ontspannen dan het leven in Nederland. (relaxed) -10-

M HFST 20 VRAGEND VOORNAAMWOORD * bij personen: who, whose, whom - Wie gaat daar? Who goes there? -> onderwerp - Van wie is dit boek? Whose book is this? -> genitief (2e naamval): wiens - Voor wie is dit kado? For whom is this present? -> (voorzetsel)voorwerp * bij personen en dingen gebruiken we ook which en what: Welk antwoord kies je, 1 of 2? Which answer will you choose, 1 or 2? * Which vraagt naar een of enkele uit een groep. Welke/Wat voor boeken lees je graag? What books do you like to read? * What vraagt algemeen (wat voor). Waarheen ga je? Where are you going? Waarvoor dienen deze dozen? What are these boxes for? Waar zoek je naar? What are you looking for? * Met where kun je alleen naar een plaats vragen! Vertaal: 1 Weet jij van wie deze tas is? 2 Welke bedoel je, de blauwe of de zwarte? (the... one) 3 Welke kleur vind jij mooier, roze of lila? (pink, purple) 4 We hebben al besloten waar we op vakantie naar toe zullen gaan. 5 Waarover zaten ze te praten. 6 Met wie ga je op vakantie, je broer of je zus? 7 Wat voor spullen neem je mee? 8 Waaraan zat je te denken? M HFST 21 BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD * A) bij personen: who, whose, whom (1e, 2e, 3e/4e naamval) B) bij niet personen: which A - Hij is de speler die de eerste goal scoorde. He is the player who scored the first goal. (onderwerp) - Zij is het meisje wiens vriendje She is the girl whose boyfriend ditched her. haar gedumpt heeft. -11-

- Is dat de jongen die we moeten feliciteren? Is that the boy who(m) we must congratulate? (lijdend voorwerp) - Hij is die gast waarvan ik de auto heb gekocht. He's the bloke from whom I bought the car. ((voorzetsel)voorwerp) of: whom I bought the car from. B - Dit is het probleem waarover we zouden This is the problem (which) we should moeten spreken. talk about. - Hij zei dat hij ziek was geweest, wat ik niet geloof. He said he had been ill, which I don't believe. * which verwijst ook terug naar een voorafgaande (bij)zin. * als het betrekkelijk vnw geen onderwerp is van de zin, mag je het weglaten! Kijk eens bij de voorbeeldzinnen waar dat kan. * In een aantal gevallen moet je that gebruiken. (maar dat laten we nu maar even weg) 1 Dat is de jongen waarmee zij verkering heeft gehad. 2 Ik weet niet waarom het is uit geraakt. 3 Weet jij voor wie hij een kadootje heeft gekocht? 4 Zijn dat de boeken waarvoor je zoveel betaald hebt? 5 Dat is de bus waarin je die brieven moet stoppen. (box) 6 Zij is het meisje dat je moet feliciteren. 7 De problemen waarover ze spraken, waren gecompliceerd. 8 Hij is een persoon die ik blind zou vertrouwen. M HFST 22 BIJVOEGLIJK NAAMWOORD a correct answer BIJWOORD he answered correctly (in a correct way/manner) the answer was correct (was correct is naamwoordelijk gezegde; to be (worden, zijn) is het belangrijkste "koppelwerkwoord" * Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Zoniet dan hebben we te maken met een bijwoord. * bijwoorden eindigen op -ly, maar er zijn wel uitzonderingen. -12-

M HFST 23 SOME EN ANY - Somebody somewhere help me! - Any questions? - I haven't got any idea. L Hoe vertaal je some en any? * hoofdregel: some in bevestigende, any in ontkennende/vragende zinnen - Could I have some water? Yes of course. Just help yourself. * some in vraagzinnen als je als antwoord "ja" verwacht 1 Kun je de zin nog eens langzaam herhalen? 2 Stilletjes sloop hij naar beneden. (to steal,...,...) 3 Je kunt deze informatie gemakkelijk vinden op Internet. 4 Het verzoek werd verkeerd behandeld en daarom moest hij irritant lang wachten. ( to deal with, annoying...) 5 Zij opende hem zo onhandig dat de fles nauwelijks nog gesloten kon worden. (clumsy...) 6 Als je echt slim bent moet je je vragen ook slim stellen! 7 Heb je nog een blaadje voor me? (a sheet of paper) 8 Zij vroeg beleefd of ze nog iets mocht drinken. (polite...) 9 Weet je of er misschien nog iets gaafs te doen is in het weekend? 10 Problemen? Er zijn vast nog wel wat mensen die je willen helpen. M HFST 24 PLAATS VAN BEPALINGEN IN DE ZIN (vergelijk met hoofdstuk 3) - He never comes late. - I have just seen him. - She is always trying to catch the teacher's attention. * Bijwoorden van "onduidelijke" tijd (never, seldom, sometimes etc): bij 1 werkwoord: voor het werkwoord; bij meer werkwoorden: na het eerste werkwoord. (split infinitives: - I'd love to just talk things over) (Tomorrow) I'll meet him at the station tomorrow. * Bepalingen van "duidelijke" plaats of tijd komen aan het begin of einde van de zin; Beide achteraan: dan plaats voor tijd! Vertaal: 1 Je kunt nauwelijks verstaan waar zij het over heeft. 2 We zullen je niet vaak kunnen helpen, dus meestal zul je het zelf moeten oplossen. (most of the time) 3 Heeft ze je ook verteld dat ze Mozart ook best wel tof vindt? 4 Ik weet niet precies of ik ooit een opera van Leoncavallo gehoord heb. -13-

M DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN (zie hfst 8) 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 ontstaan arise arose arisen ontwaken awake awoke awoken (ver)dragen bear bore borne geboren worden be born (ver)slaan beat beat beaten worden become became become beginnen begin began begun buigen bend bent bent wedden bet bet bet binden bind bound bound bijten bite bit bitten bloeden bleed bled bled blazen, waaien blow blew blown breken break broke broken oppvoeden, fokken breed bred bred (mee)brengen bring brought brought uitzenden broadcast broadcast broadcast bouwen build built built branden burn burnt (r) burnt (r) barsten, springen burst burst burst kopen buy bought bought werpen cast cast cast vangen catch caught caught kiezen choose chose chosen zich vastklemmen cling clung clung komen come came come kosten cost cost cost kruipen creep crept crept snijden, knippen cut cut cut handelen deal dealt dealt graven dig dug dug doen do did done trekken, tekenen draw drew drawn dromen dream dreamt (r) dreamt (r) drinken drink drank drunk rijden, drijven drive drove driven eten eat ate eaten vallen fall fell fallen (zich) voeden feed fed fed (zich) voelen feel felt felt vechten fight fought fought vinden find found found vluchten fly fled fled vliegen fly flew flown verbieden forbid forbade forbidden voorspellen forecast forecast forecast vergeten forget forgot forgotten vergeven forgive forgave forgiven vriezen freeze froze frozen krijgen,worden get got got geven give gave given gaan go went gone -14-

55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 groeten, verbouwen, worden grow grew grown (op)hangen hang hung hung horen hear heard heard verbergen hide hid hidden raken, treffen, slaan hit hit hit (vast)houden hold held held bezeren, kwetsen hurt hurt hurt (be)houden, bewaren keep kept kept knielen kneel knelt (r) knelt (r) breien knit knit knit kennen, weten know knew known leggen lay laid laid leiden, voeren lead led led leunen lean leant (r) leant (r) springen leap leapt (r) leapt (r) leren learn learnt (r) learnt(r (ver)laten, achterlaten leave left left (uit)lenen lend lent lent laten, verhuren let let let liggen lie lay lain aanstekeni, verlichten light lit (r) lit (r) verliezen lose lost lost maken make made made bedoelen, betekenen mean meant meant ontmoeten meet met met betalen pay paid paid leggen, zetten put put put Iezen read read read rijden ride rode ridden klinken, bellen ring rang rung stijgen.opstaan. opgaan rise rose risen hard lopen, rennen run ran run zagen saw sawed sawn (r) zeggen say said said zien see saw seen zoeken seek sought sought verkopen sell sold sold zenden, sturen send sent sent zetten, ondergaan set set set naaien sew sewed sewn (r) schudden, beven shake shook shaken schijnen, schitteren shine shone shone (dood)schieten shoot shot shot laten zien, wijzen show showed shown krimpen, terugdeinzen shrink shrank shrunk sluiten shut shut shut zingen sing sang sung zinken sink sank sunk zitten sit sat sat slapen sleep slept slept ruiken smell smelt (r) smelt (r) zaaien sow sowed sown (r) spreken speak spoke spoken zich spoeden, hard rijden speed sped sped uitgeven, doorbrengen spend spent spent -15-

110 115 120 125 130 135 spinnen, draaien spin spun spun spugen spit spat spat splijten split split split bederven, verwennen spoil spoilt (r) spoilt (r) (zich) verspreiden spread spread spread springen spring sprang sprung staan stand stood stood stelen, sluipen steal stole stolen (blijven) steken, plakken stick stuck stuck steken, prikken sting stung stung stinken stink stank stunk slaan, treffen; staken strike struck struck zweren. vloeken swear swore sworn zweten sweat sweat (r) sweat (r) vegen sweep swept swept zwemmen swim swam swum zwaaien, schommelen swing swung swung nemen, (weg)brengen take took taken leren, onderwijzen teach taught taught scheuren. trekken tear tore torn zeggen, vertellen tell told told denken, vinden, menen think thought thought gooien throw threw thrown begrijpen, verstaan understand understood understood wekken, ontwaken wake woke woken dragen (aan het lichaam) wear wore worn wenen, huilen weep wept wept winnen win won won (op)winden wind wound wound (z.) terugtrekken withdraw withdrew withdrawn schrijven write wrote written ( -16-