ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8040

Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5127

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9458

ECLI:NL:RBDHA:2013:14334

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2015:7835

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBDHA:2016:8644 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBDHA:2017:3176

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN6381

ECLI:NL:RBDHA:2017:2785

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9565

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6304

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6182

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2013:9745

ECLI:NL:RBDHA:2017:6247

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 november 2017 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

ECLI:NL:RBDHA:2016:15083

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBNNE:2016:678

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummers: NL en NL

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2016 in de zaak tussen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 31 januari 2013 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5225

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2016:3387

ECLI:NL:RBDHA:2016:2145

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ1716

ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1237

ECLI:NL:RBDHA:2016:14397

ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7251

ECLI:NL:RVS:2016:2279

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBDHA:2013:10770

ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0698

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 3 maart 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2017:4882

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536


ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6365

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1993, van Guatemalteekse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

LJN: AZ2923, Rechtbank 's-gravenhage, zittingsplaats Amsterdam, AWB 06/36572

Transcriptie:

ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8040 Instantie Datum uitspraak 29-10-2010 Datum publicatie 20-12-2010 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 09/1233 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Beroep op artikel 29 b van de Vw ivm psychische problemen; Toepassing onjuist criterium Het BMA heeft de vraag of betrokkene zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt, ontkennend beantwoord. De rechtbank concludeert dat het antwoord, gelet op de uitspraak van 8 juni 2010 (LJN: BM7425) van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, op een onjuiste vraagstelling berust. Nu niet duidelijk is hoe het antwoord zou hebben geluid indien BMA was gevraagd of de betrokkene lijdt aan een ziekte die in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium verkeert, mocht de verweerder niet zonder meer onder verwijzing naar voormeld advies zijn standpunt, dat eiseres bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, handhaven Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK s-gravenhage Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 09/1233 V-nr: 270.720.9287 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1984, van Burundische nationaliteit, eiseres,

gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam en: de minister van Justitie, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: [gemachtigde], werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Op 14 januari 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 11 april 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Bij besluit van 26 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 20 april 2010 en 2 augustus 2010. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Khan, tolk Swahili. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Asielrelaas Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres behoort tot de Hutu bevolkingsgroep. Zij heeft van 1993 tot 1999 in Tanzania verbleven en is daarna terug gekeerd naar Burundi. In 2003 zijn soldaten de ouderlijke woning van eiseres binnengedrongen. De woning en de koffiegewassen zijn daarbij in brand gestoken. Op 4 april 2005 zijn soldaten opnieuw de woning binnengedrongen waarbij de vader van eiseres is beschuldigd van lidmaatschap van de FNL. De ouders van eiseres zijn voor haar ogen op gruwelijke wijze mishandeld en vermoord. Zelf is zij geslagen, met de dood bedreigd en meegenomen. Eiseres heeft weten te ontsnappen en heeft haar land verlaten. Overwegingen 1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 (LJN: BC7124), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. 1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het

eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. 2. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een herhaalde aanvraag. Verweerder heeft op de asielaanvragen van eiseres van 9 juni 2005 en van 11 april 2008 een materieel gelijkluidend besluit genomen, te weten afwijzing van de aanvraag omdat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Derhalve dient te worden beoordeeld of sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. 3. Eiseres heeft aan haar herhaalde aanvraag ten grondslag gelegd dat haar Burundische nationaliteit inmiddels is komen vast te staan. Ook heeft eiseres aangevoerd dat inmiddels is onderbouwd dat zij psychische problemen heeft die verband houden met de omstandigheid dat zij getuige is geweest van de gewelddadige dood van haar ouders, de kern van haar asielrelaas. Eiseres heeft gewezen op de adviezen van 1 november 2007 en 24 juli 2008 van het Bureau Medische Advisering (BMA) en de verklaringen van C.J. Laban van 25 maart 2008 en van W.A. Thijs van 16 juli 2010, psychiaters van GGZ Drenthe, afdeling De Evenaar te Beilen. De rechtbank merkt op dat deze bewijsstukken van de genoemde feiten en omstandigheden dateren van na het afwijzende besluit in de eerste asielprocedure, zodat deze niet eerder konden en behoorden te worden overgelegd, en dat de authenticiteit daarvan vaststaat. 4. Voorts dient te worden beoordeeld of op voorhand is uitgesloten dat de nieuwe feiten en omstandigheden kunnen afdoen aan het eerdere besluit. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt. Tussen partijen staat vast dat thans van de Burundische nationaliteit van eiseres dient te worden uitgegaan. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niettemin afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat eiseres recent afkomstig is uit Burundi en daar de gestelde problemen heeft meegemaakt. Het relaas ontbeert derhalve positieve overtuigingskracht. 4.1. Verweerder heeft hierbij gewezen op het taalgebruik van eiseres. Blijkens het voornemen van 18 januari 2006, dat is ingelast in het besluit van 16 mei 2006, is bij het eerste en nader gehoor duidelijk geworden dat eiseres slechts summier Kirundi spreekt. Verweerder heeft een taalanalyse laten uitvoeren op grond waarvan is geconcludeerd dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de spraaken cultuurgemeenschap binnen Burundi. In de taalanalyse van 9 december 2005 wordt weergegeven dat eiseres enkele woorden Kirundi spreekt, maar niet in staat is deze correct uit te spreken. Ook vertaalt eiseres woorden uit het Swahili verkeerd naar het Kirundi. Verder heeft verweerder er op gewezen dat eiseres over haar identiteitskaart en schoolkaart verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met informatie uit het algemeen ambtsbericht over Burundi van 17 januari 2005. Eiseres heeft dit standpunt gemotiveerd betwist. 5. De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid niet aannemelijk heeft geacht dat eiseres recent voor haar vertrek in Burundi heeft verbleven en daar de gestelde problemen heeft ondervonden. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen is weergegeven in de vorige rechtsoverweging. Aanvullend wordt nog opgemerkt dat eiseres geen contra-expertise heeft laten verrichten, wat voor haar verantwoordelijkheid komt. Eiseres heeft volstaan met het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de verrichte taalanalyse, hetgeen, volgens vaste jurisprudentie onvoldoende is om daaraan afbreuk te kunnen doen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat in de dossieranalyse van de Taalstudio die eiseres heeft overgelegd is aangegeven dat de taalvaardigheid van eiseres in het Kirundi onvoldoende lijkt om een verantwoorde contra-expertise in die taal uit te voeren. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond heeft in haar uitspraak van 12 april

2007 aan deze omstandigheid betekenis toegekend, welke uitspraak in hoger beroep door de Afdeling is bevestigd. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betwisting van de deskundigheid van taalanalist KIN2. Daarbij is van belang dat het rapport dat KIN2 in de zaak van eiseres heeft uitgebracht voldoet aan de geldende vereisten ten aanzien van de inhoud, te weten dat deze inzichtelijk en concludent is. Bovendien heeft eiseres nagelaten de deskundigheid van de taalanalist onderbouwd te betwisten met een contra-expertise van een andere deskundige. De verwijzing van eiseres naar het oordeel van de Afdeling over het werk van KIN2 in enkele andere zaken - waarin wel sprake was van contra-expertise - geeft, gelet op het vorenstaande, als zodanig onvoldoende aanleiding tot een ander oordeel. 6. Voorts heeft eiseres ter onderbouwing van haar asielrelaas verwezen naar de psychische problemen die zij ondervindt vanwege een post traumatische stress stoornis (ptss). De rechtbank neemt in aanmerking dat niet meer in geschil is dat eiseres lijdt aan een ptss. Uit het bestaan van een ptss als zodanig valt echter niet af te leiden wanneer, waar en door welke ervaringen het trauma is ontstaan, hetgeen reeds op voorhand afbreuk doet aan de betekenis van het overgelegde bewijs betreffende ptss. Verder is gesteld noch gebleken dat het psychische trauma dat eiseres heeft opgelopen kan afdoen aan de genoemde omstandigheden die verweerder hebben doen besluiten dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Verwezen wordt naar de uitspraak van 21 juli 2003 (LJN: AL6463) van de Afdeling. 7. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij vanwege haar psychische problemen in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft hier afwijzend op gereageerd onder verwijzing naar het BMA advies van 24 juli 2008 waarin wordt vermeld dat geen sprake is van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. 8. De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 juni 2010 (LJN: BM7425) bepaald dat de vraag of een ziekte als zodanig ongeneeslijk is in het kader van de hier te verrichten beoordeling geen zelfstandige betekenis toekomt. De Afdeling baseert zich daarbij op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op grond waarvan slechts in uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. 9. In genoemd advies van het BMA met betrekking tot eiseres wordt vermeld: 6a. Bevindt betrokkene zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte? Nee.. 10. De rechtbank concludeert dat het antwoord op vraag 6a in het genoemde advies op een onjuiste vraagstelling berust. Nu niet duidelijk is hoe het antwoord zou hebben geluid indien BMA was gevraagd of de betrokkene lijdt aan een ziekte die in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium verkeert, mocht de verweerder niet zonder meer onder verwijzing naar voormeld advies zijn standpunt, dat eiseres bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, handhaven. 11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep in zoverre gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.

12. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt 322,--, wegingsfactor 1). Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S.F. Voskens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2010. De griffier De rechter Afschrift verzonden op: Conc.: EW Coll.: YHK D: C VK Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.