ECLI:NL:RBALK:2004:AQ6578

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:CRVB:2015:4523

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:CRVB:2013:1379

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3386

ECLI:NL:RBALK:2003:AN7934

ECLI:NL:CRVB:2017:2739

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1875

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBUTR:2002:AE2633

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:CRVB:2005:AT4666

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2008:BG3089

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBALK:2005:AT4831

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7336

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8300

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK2683

ECLI:NL:CRVB:2012:BX9267

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2007:BB3894

ECLI:NL:CRVB:2015:4216

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7914

ECLI:NL:RBALK:2002:AE1938

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

ECLI:NL:RVS:2015:3038

Transcriptie:

ECLI:NL:RBALK:2004:AQ6578 Instantie Rechtbank Alkmaar Datum uitspraak 06-08-2004 Datum publicatie 10-08-2004 Zaaknummer AWB 04/126 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Vereenvoudigde behandeling Zelfde oorzaak in de zin van artikel 20, eerste lid, onder b, van de WAZ Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: WAZ 04/126 Inzake: [naam], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen: De raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (voorheen GAK), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 13 januari 2004. 2. Zitting Datum: 28 juni 2004. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Meijhuis te Zoetermeer.

Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. J.P.A. Loogman, werkzaam bij UWV Gak. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 2 april 2003 heeft eiseres onder verwijzing naar haar op 10 januari 2003 ingetreden arbeidsongeschiktheid, een aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (hierna: WAZ). Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft verweerder aan eiseres geweigerd de uitkering toe te kennen. Voorts heeft verweerder bij besluit van eveneens 29 augustus 2003 geweigerd terug te komen op een eerdere beslissing van 1 augustus 2001, waarbij eiseres ingaande 13 april 2001 een WAZ uitkering is geweigerd omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 2 september 2003, door verweerder ontvangen op 5 september 2003, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 januari 2004 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 januari 2004, bij de rechtbank ingekomen op 16 januari 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 12 februari 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend. Vervolgens is de zaak op 28 juni 2004 ter zitting behandeld. 4. Motivering Nu het beroep, voorzover het zich richt tegen de weigering terug te komen van het besluit van 1 augustus 2002, ter zitting is ingetrokken, dient de rechtbank in dit geding te beoordelen of verweerder terecht de afwijzing van de aanvraag voor een uitkering ingevolge de WAZ heeft gehandhaafd. Bij die beoordeling is de volgende regelgeving van belang. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de WAZ gaat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet eerder in dan nadat de arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd en na afloop van dat tijdvak voortduurt. Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder b, van de WAZ vindt toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een wachttijd van vier weken plaats, indien de verzekerde die aan het einde van de wachttijd als bedoeld in artikel 7 ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte maar geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was en die verzekerde binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voortkomt. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres die is ontstaan als gevolg van de opname en de by-pass operatie in januari 2003 niet dezelfde oorzaak heeft als de klachten, waaronder hoge bloeddruk (hypertensie), op grond waarvan eiseres in 2001 52 weken ongeschikt is geweest haar arbeid te verrichten. De huidige hartaandoening is een nieuwe en andere aandoening dan de hypertensie en derhalve is geen sprake van dezelfde oorzaak

als bedoeld in artikel 20 van de WAZ, aldus verweerder Eiseres stelt zich onder verwijzing naar de door haar overgelegde medische informatie op het standpunt dat de door haar in 2001 ondervonden klachten en beperkingen samenhangen met het ziektebeeld dat in januari 2003 is vastgesteld. Op grond daarvan verzoekt eiseres toekenning van een uitkering op grond van de WAZ ingaande vier weken na 10 januari 2003. Eiseres is in januari 2003 in Spanje met spoed opgenomen waar geconstateerd werd dat haar kransslagader was verstopt, dit als gevolg van de reeds lang bestaande hypertensie, aldus eiseres. Zij gebruikt thans medicatie om de bloeddruk te controleren teneinde een nieuwe hartaanval te voorkomen. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de op 10 januari 2003 ingetreden arbeidsongeschiktheid ligt binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd als bedoeld in artikel 7 van de WAZ, op 14 april 2001. Beslissend is derhalve of geoordeeld moet worden dat de op 10 januari 2003 ingetreden arbeidsongeschiktheid van eiseres voortvloeit uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid waarvoor zij in 2001 gedurende 52 weken ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Het bepaalde in artikel 20, eerste lid, onder b, van de WAZ vindt, gelet op de totstandkoming, zijn basis in de wet Afschaffing Malus en Bevordering Reïntegratie (wet Amber) en fungeert derhalve als een reïntegratieinstrument. In dit licht bezien dient het begrip dezelfde oorzaak niet restrictief te worden uitgelegd. In het beleid van verweerder, wordt dit uitgangspunt als volgt toegepast: De verzekeringsarts maakt aannemelijk of de mogelijkheden van de cliënt om te functioneren sedert het laatste onderzoek duidelijk afgenomen zijn. Wanneer de mogelijkheden zijn afgenomen, beoordeelt de verzekeringsarts of dit in overwegende mate voortvloeit uit dezelfde oorzaken als de oorspronkelijke. Indien dat niet het geval is poogt de verzekeringsarts andere oorzaken aannemelijk te maken. Indien dat ook lukt is de oorzaak kennelijk niet duidelijk en past de verzekeringsarts de regel van het voordeel van de twijfel toe. Dat wil zeggen dat deze gevallen worden behandeld alsof er sprake is van afname van mogelijkheden door dezelfde oorzaak. (Stcrt 1997/74) In de rechtspraak is in het kader van de toepassing van artikel 20, eerste lid, onder b, van de WAZ als toetsingscriterium ontwikkeld dat, wil het bepaalde in dat artikellid niet van toepassing zijn, buiten twijfel dient te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak. De rechtbank stelt op grond van de voorhanden gegevens van medische aard vast dat de klachten van eiseres in 2001 ter zake waarvan zij gedurende 52 weken ongeschikt voor het eigen werk doch geschikt voor passende arbeid is geacht, met name bestonden uit duizeligheid, vermoeidheid, hoofdpijn, pijn in de armen, en concentratieproblemen, welk (ziekte)beeld in verband stond met de sedert 1997 bestaande -volgens het opnameverslag van 22 januari 2003- slecht controleerbare, waarschijnlijk onderbehandelde, arteriële hypertensie. Hiermee staat vast dat het in 2001 uitgesproken medisch oordeel dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest (mede) berust op de uit de hypertensie voortvloeiende beperkingen. Voorts stelt de rechtbank vast dat bij de spoedopname op 10 januari 2003, waaraan een toename van de klachten en pijn op de borst was voorafgegaan, een vernauwing (tot 90%) van de kransslagader werd gediagnostiseerd, hetgeen heeft geleid tot een by-pass operatie op 15 januari 2003. De operatie is zonder complicaties verlopen. Eiseres is geadviseerd om na terugkeer in Nederland voor haar hypertensie onder controle van de cardiologie te blijven. Uit de onderzoeksbevindingen van verweerders verzekeringsarts van 31 juli 2003 blijkt dat het

klachtenbeeld na de operatie, in essentie vergelijkbaar is met het beeld uit 2001, zij het dat eiseres ernstiger beperkt is geacht dan in 2001; daarbij is mede betrokken dat de tensie nog steeds sterk wisselend is. Tevens staat vast dat hypertensie een risicofactor voor (lees: mogelijke veroorzaker van) hart- en vaatziekten vormt. Op grond van het vorenstaande kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat er een evident verband is tussen de hypertensieklachten uit 2001 enerzijds en de, tot het aannemen van toegenomen beperkingen leidende, opname en operatie in januari 2003 anderzijds. Aanleiding voor de opname (angina-pectorisklachten) en de operatie (het aanbrengen van 2 by-passes) was immers het bij die gelegenheid gediagnostiseerde vaatlijden (stenose), welk vaatlijden naar medisch oordeel mogelijkerwijs veroorzaakt is door de reeds lang bestaande, onderbehandelde hypertensie. Nu van een andere oorzaak van het vaatlijden niet is gebleken, is de rechtbank, uitgaande van het hiervoor geformuleerde toetsingscriterium, van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd toepassing te geven aan artikel 20, eerste lid, onder b, van de WAZ. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder in dit verband heeft gesteld aanleiding nog het volgende te overwegen. Blijkens de totstandkoming van artikel 39a van de WAO (vergelijkbaar met artikel 20 WAZ) zijn de bewoordingen toeneming van de arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak de juridische uitwerking van de terminologie die was gehanteerd in de motie die aan de invoering ten grondslag lag: gebleken toename van de oorspronkelijke klachten. Naar het oordeel van de rechtbank moet de hier vereiste causaliteit in dat licht worden bezien en is verweerders benadering daarmee niet in overeenstemming. Het moge juist zijn dat hypertensie, angina pectoris en stenose diagnostisch gezien verschillende aandoeningen zijn, maar daarmee is nog geen antwoord gegeven op de hier te beantwoorden causaliteitsvraag. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag. Het beroep is om deze reden gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.verweerder dient derhalve opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Beslist is als volgt. 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen; - bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ten

bedrage van 31,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van 644,00; - wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres. Aldus gewezen door mr. M. Zijp, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 6 augustus 2004 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M. Wildemors als griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.