Annet Nieuwhof (redactie)

Vergelijkbare documenten
En dan in hun geheel Nieuwhof, Antje

Subsistence: Cursus Seniorenacademie najaar 2015

Annet Nieuwhof (redactie)

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

terp/wierde Excursie Belangrijke begrippen Wonen op terpen en wierden - Annet Nieuwhof Cursus Seniorenacademie najaar 2015

Annet Nieuwhof (redactie)

Annet Nieuwhof (redactie)

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr.

ADDENDUM 10. Werkput 5

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

6,8. Werkstuk door een scholier 1479 woorden 24 januari keer beoordeeld. Geschiedenis. Inhoudsopgave:

Archeologieatelier - vondstenmateriaal onder de loep

Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Menameradiel, terpen en de Friese beschaving. Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Pottenbakkersovens in Landgraaf

terra sigllata waarvoor wordt materiaalstudie gebruikt? 27/10/2015 Cursus Seniorenacademie najaar 2015 draaischijfaardewerk: niet handgevormd!

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen.

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

Opgravingen in Ruien - Rosalinde (gem. Kluisbergen) : van een prehistorisch kampement uit de ijstijd tot de Romeinse periode

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

De presentatie rond de trap

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven

Uitpakken 3: Een merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout

Rond en groen De piramiden van Ronse

Fragmenten uit de rijke wereld van de archeologie

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Werkstuk Geschiedenis Offers aan het veen

MAAIKE GROOT ARCHEOLOGISCH CENTRUM VRIJE UNIVERSITEIT-HENDRIK BRUNSTING STICHTING

Begraven en cremeren in de prehistorie

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Jaarverslag BATO 2006

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het

Activiteitenschema Archeologie

VERSLAGEN VAN WERKZAAMHEDEN

Nieuwsbrief 1 maart 2012

Decker_Konincxveltc.jpg Deventer KV.JPG

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Ontdekking. Dorestad teruggevonden

b. Bekijk het laatste deel van de maquette, de kwelders. Waarom staat daar geen dorpje, denk je?

Het in Halder gefabriceerde aardewerk

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

The Leon Levy Dead Sea Scrolls Digital Library

Archeologen vinden bijzondere geldschat bij zuidelijke muur in Jeruzalem

Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven en mogelijke middeleeuwse meilers uit Lomm-Hoogwatergeul

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

University of Groningen. Standaardrapport opgraving Swifterbant S4 Raemaekers, Daniel

Maand van de archeologie 2016

Archeologie. Dit werkstuk is gemaakt door: Lonneke Surstedt.

University of Groningen. De lege vierde eeuw Nieuwhof, Annet. Published in: Van Wierhuizen tot Achlum

Persmap - Vergeten Grafheuvels Limburgs Museum

DE KRIJGSVROUW GRAFHEUVELS EN HUN GEHEIMEN Albert Metselaar, Hoogeveen 2015

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Inleiding. Monumenten, symbolen en iconen Kindermonumentendag in Midden-Delfland Symbolen in deze tijd

een zee Rendierjagers De rendierjagers leefden in de prehistorie in ons land. Dat is de tijd voordat de van tijd een zee van tijd

Meer dan Botten van Dieren

Het Menselijke skelet vertelt

Averboodse Baan (N165), Laakdal

MET KWAST EN VERGROOTGLAS

Oerboeren in de Friese Wouden.

Houtskool uit een kuil van een rivierduin bij Rotterdam-IJsselmonde 't Hart

Archeo-rapport 7 Archeologisch vooronderzoek aan de Zagerijstraat te Membruggen

RAPPORTAGE VONDSTMELDING TONGEREN: GROTE MARKT

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

s t u d i e De markt van de dood De markt van de dood Oktober 2011

Middenbeemster, Korenmolen De Nachtegaal

Bijlage 3a: Leerlingenwerkblad Bij les 1

Dieren in het vroegmiddeleeuwse grafritueel. Inge van der Jagt 10 april 2015

Archeologie in Amsterdam

De steentijd Jagers en verzamelaars

Aardewerken pot Vraag: hoe weet de onderzoeker hoe oud het voorwerp is?... Munten Vraag: hoe weet de onderzoeker hoe oud het voorwerp is?...

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart :33. De Steentijd

Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf

(bandeliersluiting) (verschillende zalfpotjes)

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

De eerste boeren Het dorp

Archeo-rapport 7 Archeologisch vooronderzoek aan de Zagerijstraat te Membruggen

Werkboek IJstijden groep 5-6

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Samenvatting. Deze tekst is in een iets andere vorm in een populairwetenschappelijk. Lauwerier 1988, 90, 92; Zeiler verschenen. Zie Groot 2007.

Archeo-rapport 77 Het archeologisch vooronderzoek aan het Gemeenteplein 8 te Kontich

Archeologie in Amsterdam

Onderdeel A Het landschap en het ontstaan van terpen en wierden

Hoe de Egyptenaren dieren behandelden, verschilde per streek. Een dier kon vereerd worden in de ene plaats en gegeten worden in de volgende plaats.

Drempt. Rapport Ned. 52. Gld. 4.

Raakvlak Rapport Archeologisch onderzoek op het Hof van Praet te Oedelem

Nieuwsbrief mei Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk

RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein

Transcriptie:

JAARVERSLAGEN

En dan in hun geheel De vondsten uit de opgravingen in de wierde Ezinge Annet Nieuwhof (redactie) Met bijdragen van Wil van Bommel-van der Sluijs Harry Huisman Lykke Johansen Egge Knol Susanne Manuel Mirjam Post Wietske Prummel Dick Stapert Sophie Thasing Tineke B. Volkers Inger Woltinge JAARVERSLAGEN VAN DE VERENIGING VOOR TERPENONDERZOEK 96 2014

Het onderzoek werd mogelijk gemaakt door: Deze publicatie werd mede mogelijk gemaakt door: COLOFON UITGEVER OPMAAK DRUK Vereniging voor Terpenonderzoek p/a Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712ER Groningen A. Nieuwhof Drukkerij Tienkamp, Groningen (www.drukkerijtienkamp.nl) ABONNEMENTEN Via lidmaatschap vereniging (www.terpenonderzoek.nl) ISSN 0920-2587 ISBN 978-90-811714-6-5 Copyright 2014 Individual authors Afbeelding omslag: Henk Helmantel 2014: Wierdevondsten uit Ezinge ( Art Revisited/Henk Helmantel).

Inhoud Vo o r w o o r d 7 1. De opgravingen in Ezinge en het onderzoek van het vondstmateriaal 11 Annet Nieuwhof 1.1 Voorgeschiedenis 11 1.2 De opgraving 12 1.3 Landschap en bewoningsgeschiedenis 17 1.4 De Odyssee van de vondsten uit Ezinge 19 1.5 Documentatie en betrouwbaarheid 22 1.6 Onderzoeksvragen en doel van het materiaalonderzoek 27 Literatuur 28 2. De geschiedenis van Ezinge in scherven. Handgevormd aardewerk van 500 v.c. tot 1500 n.c. 30 Annet Nieuwhof 2.1 Inleiding 31 2.2 Werkwijze 32 2.3 Grondstof en fabricage 33 2.4 Resultaten 36 2.5 Bewoningsgeschiedenis 113 2.6 Aardewerk in rituelen 119 2.7 Sociale aspecten van de aardewerkproductie 121 2.8 Conclusie 125 Literatuur 126 3. Importaardewerk in Ezinge. Uitwisseling en sociaal-politieke structuur in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen 129 Sophie Thasing en Annet Nieuwhof 3.1 Inleiding 129 3.2 Methode 129 3.3 Resultaten 130 3.4 Discussie 137 3.5 Conclusie 143 Literatuur 144 4. Ezinge - Het Romeins aardewerk 147 Tineke B. Volkers 4.1 Inleiding 147 4.2 Beschrijving van de in Ezinge gevonden terra sigillata 149 4.3 Overig Romeins aardewerk 157 4.4 De terra sigillata vondsten van Ezinge in regionaal verband 157 4.5 Freaks en verdwaalde schapen 159 4.6 Samenvatting en conclusie 160 Literatuur 161

5. Ezinge - Kralen van glas, barnsteen en smaragd 163 Annet Nieuwhof en Wil van Bommel-van der Sluijs 5.1 Inleiding 163 5.2 Kralen per periode 163 5.3 Discussie en conclusie 166 Literatuur 168 6. Van dichtbij en van ver. Het gebruik van natuursteen in Ezinge 169 Annet Nieuwhof, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge 6.1 Inleiding 169 6.2 Noord-Nederlandse zwerfstenen 169 6.3 Geïmporteerde stenen 178 6.4 Conclusie 180 Literatuur 182 Catalogus vuursteen 183 7. Ezinge: metaal uit een opgraving zonder detector 187 Egge Knol 7.1 Inleiding 187 7.2 De voorwerpen 189 7.3 Betekenis van het metaal in Ezinge 195 Literatuur 196 Catalogus metaal 198 8. De dieren uit de opgravingen van Van Giffen in Ezinge 207 Wietske Prummel, Susanne C.J. Manuel en Mirjam Post 8.1 Inleiding 207 8.2 De dierlijke resten 209 8.3 Discussie 222 8.4 Conclusie 229 Literatuur 229 Bijlagen 232 9. Graven en botten. Menselijke resten in Ezinge 238 Annet Nieuwhof 9.1 Inleiding 239 9.2 Resten uit de vroege middeleeuwen en daarna 239 9.3 IJzertijd en Romeinse tijd 240 9.4 Graven uit de ijzertijd en de Romeinse tijd in Ezinge 241 9.5 Losse menselijke botten 245 9.6 Conclusie 249 Literatuur 250 Catalogus menselijke resten 252 6

Ik zal hierover slechts een enkel woord zeggen, het beter achtend ze in het volgend verslag, tegelijk met de resultaten van het voortgezette onderzoek, uitvoeriger en dan in hun geheel te behandelen. A.E. van Giffen, Jaarverslagen van de Vereniging voor Terpenonderzoek 9-10, 1926, 18. Voorwoord In 2011 financierde de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een onderzoeksproject met de naam De grondsporen van het Ezinge; datering en interpretatie. Het was een zogenaamd Odyssee-project, bedoeld voor het alsnog uitwerken van oud, ongepubliceerd archeologisch onderzoek. Het onderzoek richtte zich op het vondstmateriaal uit de opgravingen in Ezinge die door prof. A.E. van Giffen werden uitgevoerd tussen 1923 en 1934. Het bestuur van de Vereniging voor Terpenonderzoek is verheugd dat het u de resultaten van dit onderzoek nu, precies 80 jaar na het laatste opgravingsjaar, kan presenteren in dit 96ste Jaarverslag. Het materiaalonderzoek zelf kon in 2011 worden afgerond, maar de uitwerking van de vele gegevens die het onderzoek opleverde duurde aanzienlijk langer. Enkele deelstudies verschenen al in Engelstalige vakpublicaties. Dit Nederlandstalige overzicht van het volledige materiaalonderzoek bestaat uit hoofdstukken van verschillende lengte, die elk een materiaalcategorie behandelen. Omdat het materiaalonderzoek nog maar de eerste stap is op weg naar volledige uitwerking, worden de resultaten van de verschillende deelonderzoeken hier niet samengevat in een synthese. Eén voorzichtige conclusie kan hier alvast wel worden prijsgegeven: Ezinge was waarschijnlijk geen onbetekenend wierdedorpje, maar een regionaal, bestuurlijk centrum, in elk geval in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. De aanwijzingen daarvoor bestaan uit hoge percentages drinkbekers in de midden-romeinse tijd en Schalenurnen in de volksverhuizingstijd, doorgaande bewoning in de 4e eeuw n.c., een hoog percentage geïmporteerd, Merovingisch draaischijfaardewerk, en een aantal bijzondere goudvondsten: twee gouden munten (solidi) uit de 4e eeuw en een met almandijn ingelegde zwaardknop uit het begin van de 7e eeuw n.c. Het is, toegegeven, niet veel om zo n conclusie op te baseren. Er is dan ook nog veel meer onderzoek nodig. Het Odyssee-project was een noodzakelijke voorwaarde voor het volgende stadium: het onderzoek van de huisplattegronden, de nederzettingsstructuur en de bewoningsgeschiedenis van Ezinge. Voor dat vervolgonderzoek zijn nu dateringen beschikbaar en een overzicht van de vondsten uit grondsporen. Hopelijk zal het onderzoek in de nabije toekomst kunnen worden voortgezet. Dit boek is een mijlpaal in het bestaan van de Vereniging voor Terpenonderzoek en in het Ezingeonderzoek. Hiermee wordt eindelijk de belofte ingelost die impliciet werd gedaan toen Van Giffen met morele en financiële steun van de Vereniging zijn onderzoek in Ezinge begon. En dan in hun geheel, de titel van dit boek, verwijst naar het citaat van Van Giffen bovenaan dit voorwoord. Aanvankelijk, zoals blijkt uit dit citaat, was hij van plan om de resultaten als geheel te publiceren, maar naarmate de tijd voortschreed en de schaal van de opgravingen toenam, raakte dat voornemen op de achtergrond. Hij slaagde er niet in de resultaten van het onderzoek in Ezinge volledig te publiceren. Van Giffen had niet de beschikking over digitale databases die voor de verwerking van zoveel gegevens onontbeerlijk zijn, en hij miste bovendien de kennis over het vondstmateriaal, in het bijzonder het handgevormd aardewerk, waarover wij tegenwoordig beschikken. Het is alleen al daarom goed te begrijpen dat het indertijd niet tot volledige uitwerking en publicatie kwam. Dat heeft tot gevolg dat de kennis over het verleden die we aan de opgravingen in Ezinge hebben overgehouden in feite gering is. Alleen over de huizen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd weten we sinds Ezinge heel wat meer. De betekenis die binnen de Nederlandse archeologie aan de opgravingen in Ezinge wordt gehecht, heeft echter vrijwel mythische proporties aangenomen. Door deze publicatie worden de opgravingen in de wierde Ezinge terug in de realiteit geplaatst. De schilder Henk Helmantel schilderde voor de expositie Helmantel: Oudheden en erfgoed als inspiratie in het museum Wierdenland te Ezinge in 2014 twee stillevens, waarvoor aardewerk uit Ezinge

Voorwoord model stond. Een van die schilderijen is afgebeeld op de omslag van dit boek. Het is niet zomaar een afbeelding van een paar oude potten, maar een groepsportret. In dit portret is de hele geschiedenis van het aardewerk zichtbaar: de vormen, de kleur en de vlekken die tijdens het bakken van de potten zijn ontstaan, vingertopindrukken op een rand, roetvlekken op kookpotten, het heel lichtroze van een door en door verbrande bakplaat, breuklijnen en zelfs geverfde gips van de restauratie die na de opgraving werd uitgevoerd. Dit aardewerk heeft persoonlijkheid en een huid. Het schilderij licht het aardewerk uit, waardoor je het beter ziet dan op een archeologische aardewerktekening of op een foto. Zelfs het aanraken van een pot maakt niet zo veel indruk. Het schilderij laat zien dat het verleden via deze potten weliswaar nog aangeraakt kan worden, maar tegelijk ook mysterieus en ongrijpbaar is. Dat is iets wat kunst kan doen. Dit boek probeert het verleden dichterbij te halen in een reeks van materiaalstudies. Daarbij hebben we geprobeerd om via het materiaal dichter bij de mensen te komen die de voorwerpen gemaakt en gebruikt hebben. Toch blijft de ongrijpbaarheid. De nieuwe inzichten in het leven van de bewoners van Ezinge, die deze studie heeft opgeleverd, kunnen nooit meer zijn dan hypotheses die we door nieuw onderzoek misschien ooit weer moeten laten varen of aanpassen. Dat is nu eenmaal hoe de wetenschap werkt. Ik bedank Henk en Babs Helmantel voor hun toestemming voor het gebruik van het schilderij voor de omslag van dit boek. Ik bedank ook NWO, het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen, het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis en het Groninger Museum, die dit onderzoek financieel en praktisch mogelijk hebben gemaakt, het project Land van Ontdekkingen, waardoor ik ook in 2012 nog aan het project kon werken, en het museum Wierdenland te Ezinge dat in 2012 de tentoonstelling Ezinge in scherven en botten; de archeologische vondsten van Van Giffen onder de loupe mogelijk maakte. De rechten van de opgravingsfoto s en de veldtekeningen uit Ezinge die in deze uitgave zijn gebruikt, berusten bij het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG/GIA). Wij begonnen dit project met een klein groepje onderzoekers: behalve ikzelf waren dat Wietske Prummel, Egge Knol en Tineke Volkers. In de loop van 2011 hebben ook anderen belangeloos, maar gedreven door enthousiasme, deelstudies uitgevoerd: Wil van Bommel-van der Sluijs, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge. Enkele studenten namen een deel van het onderzoek voor hun rekening in het kader van hun studie: Susanne Manuel, Mirjam Post en Sophie Thasing. Ernst Taayke en Michiel Rooke van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis hebben vele uren gestoken in het tevoorschijn halen van vondsten en het lokaliseren van vermiste voowerpen. Zelfs een compleet paardengraf, waarvan de verbijfplaats lange tijd onbekend was, hebben zij nog vlak voor het verschijnen van dit boek weten terug te vinden. In de loop van het project hebben ook vele anderen op allerlei manieren een bijdrage geleverd: Marcella Blom, Siebe Boersma, Frans Geubel, Hella Hollander, Anko Immink, Mirjam Los-Weijns, Kirsten van der Ploeg, Gert van Oortmerssen, Daan Raemaekers, Bert Tuin, het bestuur en de medewerkers en de vrijwilligers van het Museum Wierdenland te Ezinge. De vele stimulerende discussies met de leden van het Terpencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen waren belangrijk voor de inhoud van dit boek. Deze publicatie kon tot stand komen dankzij financiële ondersteuning door het Groninger Huis voor de Cultuur, de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie (SNMAP) en de gemeente Winsum. Annet Nieuwhof 8

Fig. 1-3 Twee graven uit de midden-romeinse tijd (1932-1343), naar het noordoosten. Het linker graf werd en bloc gelicht. Onder: Botwoekeringen aan het linker schoudergewricht en de rechterheup van de man wiens skelet en bloc werd gelicht (foto B.P. Tuin. ArcheoInzicht).

9 Graven en botten. Menselijke resten in Ezinge Annet Nieuwhof 1. I n l e i d i n g Tijdens de opgraving in Ezinge tussen 1923 en 1934 werden regelmatig menselijke resten gevonden, zowel complete skeletten als losse beenderen. Slechts een klein percentage van die resten werd daadwerkelijk verzameld en bewaard. We weten dat er soms botten werden weggegeven aan geïnteresseerde bezoekers, bijvoorbeeld aan geneeskundestudenten. Een compleet skelet werd afgestaan aan een huisarts uit Eenrum, die het wilde gebruiken tijdens EHBO-lessen. Naar het schijnt was dat skelet in 1984 nog steeds voor dat doel in gebruik. 1 Sommige botten verdwenen waarschijnlijk onopgemerkt met de afgegraven grond, mogelijk werden er ook beenderen herbegraven. In de documentatie van de opgraving wordt slechts van een klein aantal vondsten met menselijke resten melding gemaakt. Daarbij gaat het niet alleen om bewaarde resten, maar ook om resten die niet zijn verzameld. Hoewel de documentatie van menselijke resten niet volledig is, vormt de opgraving in Ezinge toch een goede gelegenheid om onze gebrekkige kennis van het grafritueel uit de ijzertijd en de Romeinse tijd aan te vullen. Een inventarisatie van menselijke resten maakte geen deel uit van het Odyssee-project waarvan de resultaten in dit boek beschreven worden, maar werd voorafgaand aan het project uitgevoerd. 2 In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven en zal een (hypothetische) verklaring worden gegeven voor de aanwezigheid van verschillende soorten resten. Een klein aantal losse botten en twee skeletten uit de opgraving bleven bewaard; aan slechts één van die skeletten werd door Van Giffen aandacht besteed in een publicatie. 3 Het is duidelijk dat menselijke resten niet zijn interesse hadden. Toch leverde een zoektocht in de opgravingsdocumentatie en het materiaal veertien min of meer complete graven, zestien vondsten van losse botten en de summiere resten van een mogelijke crematie op. Sommige van die vondsten werden alleen 1 Delvigne 1984, 27. Navraag leert dat de verblijfplaats van dit skelet niet bekend is bij de huidige huisarts van Eenrum. 2 De resultaten van deze inventaristie zijn eerder gepubliceerd in een Engelstalig artikel (Nieuwhof 2013). Sinds het verschijnen daarvan werden nog enkele nummers aan de catalogus toegevoegd en enkele datering aangescherpt. 3 Van Giffen 1928, 44. aangegeven door een summier schetsje of een opmerking op een veldtekening; soms is er een foto genomen en verschillende keren werd een vondst vermeld in een vondstboekje. Ook tussen de botresten van dieren die voor het Odyssee-project zijn onderzocht, werden nog enkele menselijke resten gevonden. In de bijlage bij dit artikel is een catalogus van de geïnventariseerde resten opgenomen. Elf van de skeletten en twaalf van de losse botten dateren uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, de overige zijn jonger of ondateerbaar. Van de losse botten zijn er vier bewerkt, of vijf als we een schedel waarvan de bovenkant werd verwijderd meerekenen. Eén van de losse botten, een schedel met onderkaak (BAI 1925/ VI.7), is buiten de opgraving om verzameld door een huisarts uit Ezinge en ingeleverd bij de opgravers; deze schedel is mogelijk het enige meegenomen deel van een compleet skelet. Tot ver in de 20ste eeuw werden vaak alleen schedels van menselijke skeletten verzameld, omdat men dacht door metingen van de schedel te kunnen vaststellen tot welk ras en volk iemand had behoord. 4 2. R e s t e n u i t d e v r o e g e m i d d e l e e u w e n e n d a a r n a In tegenstelling tot het grafritueel uit eerdere periodes is het grafritueel uit de vroege middeleeuwen vrij goed bekend, met name door het werk van Knol. 5 Uit de ijzertijd en de Romeinse tijd zijn geen grafvelden bekend, maar in de vroege middeleeuwen was het gebruikelijk de doden bij te zetten in een grafveld, soms in de vorm van een lijkbegraving, soms ook gecremeerd. Het is een nieuwe vorm van omgang met de doden, waarvan wordt vermoed dat die werd geïntroduceerd door nieuwe bewoners die zich in de 5e eeuw in het terpengebied vestigden. 6 Gemengde grafvelden bleven gangbaar tot in de 8e eeuw, daarna verdwenen de crematiegraven onder invloed van de nieuwe religie, het christendom. In vroegmiddeleeuwse gemengde grafvelden konden de doden op verschillende manieren worden 4 Jensma 2003. 5 Onder meer Knol et al.1996; Knol 2007a en b; 2009; 2011. 6 Knol 2009.

Nieuwhof Fig. 4 De opgraving van het pad rond het kerkhof in 1931. Twee graven zijn blootgelegd. begraven, op de rug uitgestrekt of in hurkhouding, al dan niet in een kist van planken of een boomstamkist. Crematieresten werden in een urn begraven, maar soms ook in een doek. Grafgoederen waren vrij algemeen. Vrouwen werden begraven met kralen, mantelspelden en vaak een mes, mannen met wapens. Ook zijn er allerlei amuletten gevonden en opvallende resten van dieren, zoals vogelbotten. Graven van honden en paarden komen regelmatig voor in vroegmiddeleeuwse grafvelden. 7 Graven uit de volksverhuizingstijd zijn uit Ezinge niet bekend. Wel zijn er enkele losse schedels uit deze periode. Voor zover bekend zijn er twee vroegmiddeleeuwse grafvelden aangetroffen. Eén van deze grafvelden bevond zich in het zuidwestelijke kwadrant van de wierde en werd al in een vroeg stadium van de afgraving vernield. Alleen twee 8e-eeuwse kogelpotten, die gebruikt waren als crematie-urn, bleven bewaard uit dat grafveld. 8 Het andere vroegmiddeleeuwse grafveld bevond zich op De Bouwerd, een kleine wierde even ten zuiden van Ezinge. Daar werden 22 inhumatiegraven en zes crematiegraven opgegraven, naast een aantal diergraven. 9 Het dubbel paardengraf met hond uit De Bouwerd is welbekend. 10 Hoewel dit grafveld werd opgegraven tijdens het onderzoek in Ezinge, is het niet zeker dat het grafveld bij de nederzetting op de wierde van Ezinge zelf hoort. Enkele jongere graven zijn aangetroffen in hoge delen van de wierde, onder het pad rond het huidige kerkhof (fig. 4 en 5). Ze waren ingegraven in vroegmiddeleeuwse bewoningslagen en behoren vrijwel zeker tot een vroegere fase van het huidige kerkhof. Twee van die graven worden vermeld in een vondstboekje (1931-537 7 Prummel 1993; 1999. 8 Zie Hoofdstuk 1, fig. 10; Van Giffen 1926, 26; Knol 2007a, 68. 9 Zie Hoofdstuk 1, fig. 3; Hijszeler 2007; Knol 2007a. 10 Huidige locatie locatie: Museum useum Wierdenland, Ezinge. Fig. 5 Een van de in 1931 opgegraven graven die horen bij een vroegere fase van het kerkhof. en 1931-659, zie catalogus), maar op de foto s (bv. fig. 4) zijn er meer te zien. 3. I J z e r t i j d e n R o m e i n s e t i j d Uit de ijzertijd en de Romeinse tijd zijn inhumatiegraven bekend in het terpen- en wierdengebied, maar er zijn er zo weinig dat ze niet het gebruikelijke grafritueel kunnen vertegenwoordigen. Het is vrijwel zeker dat er geen grafvelden met inhumatiegraven waren op de kwelders. De conservering van bot in klei is zo goed dat die zeker wel eens zouden zijn ontdekt bij het ploegen of bij andere activiteiten. Crematies zijn nog veel zeldzamer: in het gehele Noord-Nederlandse terpengebied zijn niet meer dan vier of vijf crematiegraven gedocumenteerd van vóór de 4e eeuw n.c. 11 Losse menselijke botten zijn bekend van verschillende terpopgravingen. Ze worden vaak geïnterpreteerd als de resten van verstoorde graven. 12 Ondanks het gebrek aan bewijs nemen de meeste moderne archeologen toch aan dat crematie het algemene grafritueel was gedurende de ijzertijd en de Romeinse tijd. 13 Dat is niet zo vergezocht als het misschien lijkt. Crematie was vermoedelijk gangbaar in het Pleistocene binnenland in deze periode, al zijn crematieresten ook daar minder algemeen dan in de voorgaande urnenveldperiode. In het terpengebied is de kans om crematiegraven te vinden klein, zeker als ze zonder urn werden begraven en later bedekt raakten door nieuwe 11 In Wierhuizen (Knol 1986), Heveskesklooster (Boersma 1988, 75), Middelstum-Boerdamsterweg (Taayke 1996, III, 53), Ferwerd- Kloosterterp (Taayke 1996, IV, Abb. 27.7 en noot 27) en mogelijk Dronrijp-Noord (Nieuwhof 2008a). 12 Bv. Tuinstra & Van Malssen 2010, 17. 13 Van Es 1966, 49-50; Waterbolk & Boersma 1976; Hessing 1993, 25; Taayke 2005, 163; Knol 2005, 185. 240

Menselijke resten in Ezinge Fig. 6 Een ongenummerd hurkskelet dat gevonden werd in 1929. Enkele palen van het huis waar het bij gevonden werd, zijn rechts op de tekening te zien. Detail van een veldtekening. sediment lagen. Sommige auteurs hebben voorgesteld om ook andere grafgebruiken in overweging te nemen, bijvoorbeeld excarnatie (ontvlezing). 14 Als we kijken naar de verscheidenheid aan vondsten, lijkt het waarschijnlijk dat er meer dan één manier was om met de doden om te gaan. Ook archeologen die werkzaam zijn in het Duitse kustgebied, gaan er meestal van uit dat er (crematie) grafvelden waren bij de nederzettingen in het kustgebied, maar dat ze moeilijk zijn te herkennen of zijn verdwenen door latere erosie, sedimentatie of vernietiging door ploegen. 15 De grafvelden die zijn gevonden in het Duitse kweldergebied, zoals Dingen, Barward of Fallward, zijn niet ouder dan de 3e of misschien (Barward) 2e eeuw n.c. 16 Vroegere graven zijn altijd enkele graven; ze maken nooit deel uit van een grafveld. 4. G r a v e n u i t d e i j z e r t i j d e n d e R o m e i n s e t i j d i n E z i n g e Van de inhumatiegraven in Ezinge bevonden zich er twee in huizen (fig. 8 en 10). De afwezigheid van grafkuilen doet vermoeden dat de lichamen bij de aanleg van het huispodium waren ingegraven. Alle andere graven zijn aangetroffen buiten de huizen, maar wel binnen een straal van 10-20 m. Hoewel niet altijd kan worden vastgesteld bij welk huis een graf hoort, lijkt het waarschijnlijk dat alle graven zich bevonden op het erf van een woonstalhuis. Dat betekent niet dat er buiten de nederzetting geen graven kunnen zijn geweest, zoals 14 Hessing 1993, 30; Bos 1995, 88; Hessing & Kooi 2005, 634. 15 Martens 2009, 334; Haarnagel 1979, 232; Schön 1999, 42. 16 Haarnagel 1979, 16-17; Genrich 1941; Plettke 1940; Schön 1999. Fig. 7 1930-415, een skelet in extreme hurkhouding, gevonden in een kuil dichtbij het ongenummerde skelet van fig. 6. bijvoorbeeld in Englum en in de Feddersen Wierde het geval was. 17 In Ezinge is echter maar een klein deel van de wierde buiten het centrum opgegraven. Voor zover kan worden vastgesteld, ging het bij de meeste graven om doden die liggend op de rug waren begraven. Bij het enige gepubliceerde graf meldt Van Giffen dat het lichaam op wat gras was begraven, net als in eerder door hem waargenomen graven in Dorkwerd en in Jeslum. 18 Twee skeletten die vlak bij elkaar lagen, beide uit de periode rond het begin van de jaartelling, hadden een afwijkende houding. Een van deze skeletten lag op de rechterzij in hurkhouding (fig. 6, 1929-zonder nr.). De andere, eveneens op de rechterzij (fig. 7, 1930-415), lag in een extreme hurkhouding. Het lijkt erop dat de benen van de dode tegen het lichaam aan waren gebonden om ze in deze positie te houden. De foto van dit skelet maakt overigens duidelijk dat het skelet niet werd aangetroffen zoals het is gefotografeerd. Zo is bijvoorbeeld het linker schouderblad op de ribbenkast gelegd, waarschijnlijk voor de foto. Deze beide begravingen tonen aan dat andere lichaamshoudingen dan gestrekt op de rug al vóór de vroege middeleeuwen voorkwamen. 19 Dit blijkt overigens ook uit de graven uit de Feddersen Wierde. 20 Er is geen duidelijk patroon te herkennen in de oriëntatie van de graven. 21 Zuid, zuidoost, noordoost, noordwest en west komen voor. Het aantal graven waarvan de oriëntatie bekend is, is echter zo klein dat daar niets 17 Nieuwhof 2008b; Haarnagel 1979, 232vv. 18 Van Giffen 1928, 44. 19 Hurkhouding wordt soms ten onrechte gebruikt als argument voor dateringen van graven in de vroege middeleeuwen, bv. door Tuinstra & van Malssen 2010. 20 Haarnagel 1979, 232vv. 21 D.w.z. van het hoofdeinde. 241

Nieuwhof met zekerheid over kan worden gezegd. In de Feddersen Wierde was de oriëntatie van de graven even divers. 22 Grafgoederen zijn gedocumenteerd voor drie van de graven. Of dit opzettelijke grafgiften zijn, is de vraag. Het lichaam in extreme hurkhouding (fig. 7, 1930-415) is niet alleen uitzonderlijk vanwege zijn houding, maar ook omdat het vondstboekje vermeldt dat het samen met dierenbotten en scherven is gevonden. Van die vondsten zijn overigens niet meer dan enkele wandscherven bewaard gebleven. Vlak bij het hoofd van dit skelet staat het vondstnummer 400 op de veldtekening. Onder dit vondstnummer worden een spinklosje en een vroegmiddeleeuwse kraal bewaard. Omdat het graf, gezien de stratigrafie, onmogelijk later kan zijn dan de late ijzertijd of uiterlijk de vroeg-romeinse tijd, moet in elk geval de kraal uit een jongere laag afkomstig zijn of verkeerd zijn genummerd. De vermelde scherven en dierenbotten kunnen zich, evenals overigens het spinklosje, heel goed in de grond hebben bevonden waarmee de kuil werd opgevuld; in dat geval waren het geen grafgiften. Het tweede graf waarvoor een grafgift wordt vermeld, is het graf met catalogusnummer 1932-1343 (fig. 1-3). Het is er één van twee graven die naast elkaar zijn gevonden. Het vondstboekje meldt de vondst van een potje uit dit graf; volgens de veldtekening bevond het zich aan het voeteneinde. Het is een mooi versierd potje uit de 1e eeuw of vroege 2e eeuw n.c. 23 Dit skelet is één van de twee skeletten die bewaard zijn gebleven; er kon dus een 14 C-datering worden uitgevoerd (voor de details, zie catalogus). Deze datering, gecombineerd met de stratigrafie, maakte duidelijk dat het graf veel jonger is, namelijk uit de 3e eeuw n.c. Dat betekent dat het potje al antiek was toen het in het graf werd meegegeven. Op de foto van de beide graven (fig. 1) is nog een bijzonderheid te zien: de lichamen zijn niet compleet. Van de beide naast elkaar liggende skeletten ontbreken de uitstekende delen: één hand van het graf links, die bij de rand van de grafkuil lag, en alle voeten. De handen die zich dicht bij het lichaam bevonden waren wel aanwezig. Skeletten zonder handen en voeten komen ook elders af en toe voor. Zo ontbraken de handen en voeten bij alle kindergraven in de Feddersen Wierde. 24 Ze waren waarschijnlijk al vóór de begrafenis opzettelijk verwijderd, misschien als onderdeel van het grafritueel voor kinderen. In dit geval bestaat er echter een opvallend verschil tussen lichaamsdelen bij de rand van de grafkuil en dicht bij het lichaam. Dat maakt het waar- 22 Haarnagel 1979, 238 en Abb. 53. 23 Zie hoofdstuk 2, fig. 21, 1176-4225. 24 Haarnagel 1979, 230 vv. schijnlijk dat de ontbrekende delen zijn weggegraven voordat de graven werden ontdekt. Een derde graf met een mogelijke grafgift werd aan het eind van het onderzoek in Ezinge gedeeltelijk opgegraven in één van de kleine werkputten die Van Giffen liet graven in het kerkhof (1934-zonder nr.). Het is alleen schetsmatig aangegeven op een veldtekening (fig. 11). Naast het lichaam is een gevorkte tak getekend. Mogelijk hoorde de tak bij het graf en was het een grafgift met onbekende betekenis. De meeste begravingen waren losse graven, maar in twee gevallen werden twee graven dicht bij elkaar aangetroffen. Het oudste tweetal bestaat uit de twee graven met skeletten in min of meer extreme hurkhouding, die hierboven werden beschreven (fig. 6-7). Hoewel deze graven globaal uit dezelfde periode dateren, kunnen er tientallen jaren tussen beide begravingen liggen. Over het graf dat het eerst werd opgegraven (1929-zonder nr.) en dat het jongste van de twee moet zijn, is weinig bekend. Op de tekening wordt geen grafkuil weergegeven. Het kan zijn dat die indertijd niet is herkend, maar het is ook mogelijk dat dit lichaam werd neergelegd tijdens het aanbrengen van een ophogingslaag. Het andere graf (1930-415) werd in het volgende jaar opgegraven en is het oudste van de twee. Beide graven liggen op een afstand van 5-10 m van de westzijde van een huis; van dit huis zijn verschillende fasen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd opgegraven. Twee andere, dicht bij elkaar liggende graven die hierboven ook al zijn genoemd, zijn genummerd 1932-1343 (fig. 1). Het kleinste, meest oostelijke graf is het oudst, al is niet bekend hoeveel ouder. Alleen de grafkuil van het meest westelijke graf was in een hoger opgravingsvlak zichtbaar. Het meest westelijke graf dateert uit de 3e eeuw n.c. De twee graven lijken erg op elkaar in lichaamshouding (gestrekt op de rug) en oriëntatie (naar het noordoosten). Beide graven samen maken de indruk van een klein grafveldje, dat zich bevond op een afstand van 15-20 m van een huis uit dezelfde periode. De twee graven kunnen worden gezien als de voorbode van een nieuwe trend in het grafritueel in de 3e eeuw. Dan verschijnen er grafvelden met inhumaties zowel als crematies (ook wel alleen crematies of inhumaties). Vroege grafvelden van dit type zijn niet alleen aangetroffen in Niedersachsen, de hierboven al genoemde grafvelden van Dingen en Barward, maar ook in Drenthe, in Wijster en in Midlaren-De Bloemert. 25 Deze voorbeelden laten zien dat grafveldjes ook in Noord-Nederland al voorkomen in de 3e eeuw n.c., 25 Van Es 1967, 409-521; Nicolay 2008, 195-201; Tuin 2008, 531-539. 242

Menselijke resten in Ezinge Fig. 8 Profieltekening met een ingetekend skelet, volgens het vondstboekje vondstnummer 803. Na opgraving van de klamp achter het profiel bleek dat de palen bij het skelet deel uitmaken van een huis uit de late ijzertijd, waarin het lichaam was begraven. Fig. 9 Links: Opgravingstekening van een deel van een skelet uit de midden-ijzertijd (19331538). Fig. 10 Linksonder: Schets van een skelet, gevonden onder een huis uit de 2e eeuw v.c. (1925-zonder nummer). Fig. 11 Rechts: Een half opgegraven skelet aan de rand van een kleine werkput (1934-zonder nummer). Datering: waarschijnlijk late ijzertijd. lang voor de komst van nieuwe bewoners in de 5e eeuw waaraan de introductie van deze nieuwe gewoonte doorgaans wordt toegeschreven. Het paar graven in Ezinge past in deze nieuwe trend. Ook in deze periode wordt echter nog steeds begraven buiten grafveldjes. Zo werden in Ezinge ook twee enkele graven gevonden uit de 3e eeuw, beide dicht bij de westelijke muur van huizen uit dezelfde periode (1932-950 en 1932-zonder nr.). Uit de vele huisplattegronden en vondsten blijkt overduidelijk dat de bevolking van Ezinge van de 5e eeuw v.c. tot aan de 4e eeuw n.c. veel groter was dan uit het kleine aantal graven kan worden afgeleid. Lijkbegraving kan dus niet de enige vorm van dodenritueel zijn geweest. Het kleine aantal doet vermoeden dat mensen alleen in uitzonderlijke gevallen werden begraven. De vraag rijst waarom sommige mensen werden begraven, terwijl anderen een andere behandeling kregen na hun dood. In het verleden zijn verschillende verklaringen gegeven voor incidentele begravingen.26 De meeste auteurs vermoeden dat het gaat om mensen die 26 Bv. Beck 1970; Hill 1995, 12-13; Wait 1995, 495; Hessing 1993. 243

Nieuwhof Fig. 12 Een op de rug liggend skelet uit de late ijzertijd (1926-170), gevonden in de kwelder aan de voet van een profiel in een van de eerste jaren van het onderzoek in Ezinge. Volgens de beschrijving werd het gevonden op een laagje gras. om de een of andere reden uitzonderlijk waren. Het kunnen aanzienlijke personen met bijzondere kwaliteiten zijn geweest, maar ook mensen die uit de gemeenschap waren gestoten, misdadigers, slaven, vreemdelingen of mensen die om de een of andere reden nog na hun dood werden gevreesd. Misschien ging het echter bij incidentele graven niet om uitzonderlijke mensen, maar om uitzonderlijke gelegenheden. Zo n gelegenheid kan bijvoorbeeld het eerste overlijden in een nieuwe nederzetting of een nieuw huis zijn.27 De begraven overledenen kunnen zijn gestorven door een natuurlijke oorzaak, maar het is ook mogelijk dat ze om het leven werden gebracht, hetzij omdat ze bepaalde regels hadden overtreden, hetzij omdat ze dienden als een bijzonder offer voor de goden. De bovengenoemde factoren kunnen ook in combinatie een rol hebben gespeeld. Overtreders van bepaalde regels werden misschien aan de goden gewijd door ze te doden en leiders werden misschien geofferd voor het welzijn van de gemeenschap. Van al deze praktijken zijn voorbeelden te vinden in historische bronnen en in de etnografie.28 De geïsoleerde graven in het terpengebied zouden dezelfde betekenis kunnen hebben als de in Drenthe gevonden veenlijken, die ook uit de periode rond het begin van de jaartelling stammen en meestal worden gezien als mensenoffers.29 Als het bij de veenlijken of de geïsoleerde graven inderdaad gaat om mensenoffers, is het wel zeker dat er geen sprake was van een jaarlijks terugkerend gebruik, bv. een vruchtbaarheidsoffer 27 Deze laatste suggestie werd gedaan door Hiddink 1999, 58-59. 28 Vgl. Metcalf & Huntington 1991, 179-188. 29 Zo Gerrets 2010, 114; vgl. Van der Sanden 1996. 244 aan het begin van het groeiseizoen. Dan zouden er veel meer veenlijken c.q. geïsoleerde graven gevonden moeten zijn. Helaas werden slechts twee van de complete skeletten uit de opgraving meegnomen en bewaard. De doodsoorzaak kan aan de hand van deze resten niet worden vastgesteld. Wel bleek dat één van deze individuen (1933-1343) leed aan een ziekte die ernstige botwoekeringen veroorzaakte; dat was ongetijfeld de reden dat juist dit skelet in zijn geheel werd meegenomen. Ook veenlijken hebben vaak afwijkingen die aan het skelet te zien zijn en er wordt wel vermoed dat juist mensen met afwijkingen werden gekozen als mensenoffer.30 We weten echter niets over de gezondheid van de bevolking als geheel, noch in het binnenland waar de veenlijken gevonden zijn, noch in het terpengebied waar we alleen geïsoleerde graven kennen. Alleen als kan worden vastgesteld dat het percentage lichamelijke afwijkingen bij mogelijk geofferde mensen hoger is dan in de bevolking als geheel, kunnen we met enige zekerheid zeggen dat die afwijkingen een rol speelden bij de keuze van de slachtoffers. De meeste in Ezinge gevonden skeletten lijken met aandacht te zijn begraven. Een van de lichamen werd gevonden op een laagje gras (1926-170; fig. 12). Dat doet vermoeden dat het niet om overleden buitenstaanders gaat die zonder enige vorm van ceremonieel werden gedumpt. Zorgvuldige begraving sluit de mogelijkheid dat het om mensenoffers gaat echter niet uit. Ook veenlijken zijn vaak met zorg neergelegd. 30 Van der Sanden 1996.

Menselijke resten in Ezinge De locatie van de graven is informatief. Zoals hierboven al werd aangegeven, zijn alle graven in de buurt van huizen gevonden; bepaalde huishoudens lijken dan ook te zijn verbonden met bepaalde graven. Twee graven werden zelfs binnen huizen gevonden. De associatie tussen graven en huizen geeft aan dat het vrijwel zeker niet om buitenstaanders gaat bij deze graven, of om mensen die als misdadigers werden beschouwd. Dat maakt het minder waarschijnlijk dat de enkele graven in Ezinge als mensenoffers moeten worden gezien. Gezien de locatie en de zorgvuldigheid van het merendeel van de begravingen, is het waarschijnlijk dat de begravenmensen in Ezinge overleden familieleden zijn geweest, die om de een of andere reden een speciale behandeling kregen na hun dood. Mogelijk waren het hooggeachte mensen vanwege persoonlijk kwaliteiten, mensen die waren gestorven aan bepaalde ziektes, of, zoals gezegd, de eerste overledenen in een nieuw huis. Dat het om mensenoffers gaat kan niet helemaal worden uitgesloten. Ook in dat geval hoeft het niet om vreemdelingen of uitgestotenen te gaan. Misschien waren het leden van de gemeenschap die door loting werden uitverkoren om te worden geofferd, of zelfs mensen die erin hadden toegestemd om te worden geofferd voor het welzijn van de gemeenschap. 31 Wat ook de oorzaak was van de speciale behandeling, het resultaat was dat ze dicht bij hun familie werden begraven in het domein van het huishouden waartoe ze tijdens hun leven behoorden. Op die manier werd een band gecreëerd tussen de families en hun land; de grond werd voorouderlijke grond. Naast inhumatie moeten er nog andere manieren zijn geweest om met de doden om te gaan. Een van die manieren was crematie, al zijn er voor slechts één crematie aanwijzingen. Tussen de dierenbotten die voor het Odyssee-project werden onderzocht, zijn enkele stukjes verbrand menselijk bot aangetroffen. 32 Herkenbaar is in elk geval een stukje van een gewrichtsuiteinde (1932-923). De stukjes zijn gevonden in een verbrande laag tussen twee huizen. Andere vondsten uit deze laag zijn twee, nagenoeg complete potten uit de late ijzertijd. De informatie is summier, maar toch kan een (hypothetische) verklaring voor deze vondst worden gegeven. De verbrande laag doet vermoeden dat dit de plaats was waar de dode werd gecremeerd. De resten van de brandstapel werden vervolgens tussen de twee huizen uitgespreid. De potten zijn niet meeverbrand; ze werden waarschijnlijk later ingegraven. Daarmee doet de vondst enigszins denken aan de depositie van acht menselijke schedels 31 Een historisch voorbeeld van een vrijwillig mensenoffer in Peru wordt beschreven door Parker Pearson (2003, 18-19). 32 Het aanvankelijke vermoeden van dr. Wietske Prummel werd bevestig door dr. Saddha Cuijpers (EARTH Integrated Archaeology). tijdens de aanleg van een huispodium in Englum. 33 Ook daar was later nog een complete pot begraven, en een maalsteen. Deze vondsten zijn geïnterpreteerd als offers die hoorden bij een vooroudercultus; de schedels moeten hebben toebehoord aan overleden familieleden. In Ezinge was de gecremeerde overledene mogelijk eveneens een familielid, wiens of wier gecremeerde overblijfselen deel uitmaakten van het familiedomein. De begraven potten of hun inhoud dienden dan als offers voor de voorouders, net als in Englum. De speciale behandeling, crematie, werd wellicht toegepast wanneer de overledene van elders kwam, bv. als huwelijkspartner, uit een gebied waar crematie gangbaar was. Naast inhumatie en crematie zijn er nog andere manieren van omgang met de doden geweest. Aanwijzingen daarvoor bestaan uit losse menselijke botten, zowel bewerkte als onbewerkte, in verschillende contexten. 5. L o s s e m e n s e l i j k e b o t t e n De menselijke botten die los werden gevonden in Ezinge zijn voornamelijk schedels en delen van schedels. De opvallendste uitzondering is de bewerkte schacht van een bovenarmbeen. Ook is er eenmaal sprake van beenderen mens. Behalve deze vondsten werden er enkele ongenummerde botten aangetroffen waarover geen informatie bekend is. Deze zijn buiten de catalogus gehouden omdat ze uit een vroegere fase van het huidige kerkhof zouden kunen komen. Het gaat om twee bij elkaar horende wervels (een atlas en draaier), een klein stukje schedel, nog een atlas en een aantal middenhandsbeenderen. 34 Van de schedelfragmenten zijn er drie bewerkt. Twee daarvan hebben de vorm van een schaaltje (1933-1687 en 1934-1780, fig. 15). De derde is een klein, doorboord stukje schedel met een glanzend oppervlak en afgeronde randen, dat mogelijk als amulet in gebruik is geweest (1932-1108, fig. 13). Een vierde botartefact, het bewerkte bovenarmbeen, is misschien als handvat of greep in gebruik geweest (1932-1104, fig. 13). Een bijzondere vondst is een schedel waarvan het bovenste deel ontbreekt (fig. 16); de rechte rand moet zijn ontstaan bij het uitsnijden van een schedelnapje. Helaas heeft de schedel geen regulier vondstnummer; context en datering zijn dus onbekend. De gevonden schedelnapjes (fig. 15) passen niet op deze schedel. De schedels waarvan de datering zeker is, zijn gevonden in een grote kuil uit de 5e eeuw n.c. (1926-196; 33 Nieuwhof 2008b. 34 Inventarisnummers NAD-Nuis 2009-I-54 en 56. 245

Nieuwhof Fig. 13 Bewerkt menselijk bot. Links: een handvat of greep uit een menselijke humerus (1932-1104), met knaagsporen van een hond dwars op het bot (parallelle lijnen). Datering: eerste helft 2e eeuw n.c. Rechts: voor- en achterzijde van een bewerkt fragment van een menselijke schedel, waarschijnlijk een amulet (1932-1108). Datering: 1e eeuw n.c. Foto s: auteur. hiervan is niet helemaal zeker dat het een mensenschedel is) en in een bewoningslaag in het centrum van de terp uit de 4e of 5e eeuw n.c. (1932-955). Een kinderschedel (volgens het vondstboekje) is van onzekere herkomst en daarom niet dateerbaar (1932-1282). Een vierde schedel werd gevonden met aardewerk uit de vroege en volle middeleeuwen, aan de zuidelijke rand van het grote vlak dat in 1932 in het noordelijke deel van de wierde werd opgegraven (1932-1310). Alle overige vondsten van losse botten (zes vondsten) zijn onbewerkte fragmenten van voornamelijk schedels, die dateren uit de ijzertijd en de vroeg- Romeinse tijd. Eén van deze vondsten (1926-190) wordt in het vondstboekje beschreven als schedel ; dit kan een snelle manier van noteren van een schedelfragment zijn geweest, maar ook een correcte beschrijving van een compleet gevonden schedel die grotendeels verloren is gegaan. Vijf van deze zes losse menselijke botten zijn gevonden binnen een huis, drie daarvan in een stal. Drie van de vier bewerkte menselijke botten zijn in de directe omgeving van huizen gevonden, de vierde (het handvat) komt uit een haard. Losse menselijke botten worden regelmatig gevonden in opgravingen uit deze periode, niet alleen in het terpengebied maar ook elders. Onderzoekers hebben de neiging ze te negeren, misschien omdat ze gemakkelijk in verband worden gebracht met vreemde en onaangename praktijken zoals koppensnellen. Als er wel aandacht aan losse botten wordt besteed, worden ze vaak verklaard als de overblijfselen van onopzettelijk verstoorde graven. Dat is echter meestal niet erg waarschijnlijk. Verstoorde graven worden slechts zelden gevonden in het terpengebied, nog minder dan complete graven en veel minder vaak dan losse botten. Bovendien zijn schedelfragmenten oververtegenwoordigd (niet alleen in Ezinge). Dat is vreemd als ze uit toevallig verstoorde graven afkomstig zouden zijn. Het lijkt erop dat schedels of delen van schedels opzettelijk werden geselecteerd, of dat de schedel het enig overblijvende lichaamsdeel was na een proces waarbij de rest van het lichaam verdween. Dat een dergelijk proces een rol speelt, werd al eerder vermoed naar aanleiding van de vondsten in de wierde van Englum. De opgraving in Englum bracht een relatief groot aantal losse menselijke botten aan het licht, zelfs nog meer dan in Ezinge. 35 Veel van deze botten waren schedels of delen van schedels; daarnaast was er een klein aantal andere botten zoals middenhandsbeenderen en Fig. 14 Menselijke onderkaak (1932-1164); bij de pijlen knaagsporen van een hond. Datering: 1e eeuw n.c. Foto: auteur. 35 Nieuwhof 2008b. 246

Menselijke resten in Ezinge Fig. 15 Twee schedelnapjes, bewerkte delen van menselijke schedels. Boven: 1933-1687, doorsneden 14,5 cm, datering 1e eeuw v.c. Onder: 1933-1780, doorsnede 10,5 cm, datering 1e eeuw n.c. Collectie Groninger Museum, foto John Stoel. een deel van een kuitbeen. De hierboven al genoemde schedels die in een huispodium werden aangetroffen, dateren uit de 3e eeuw v.c. Op grond van verschillende kenmerken van deze vondst werd de conclusie getrokken dat de schedels, evenals de overige botten, de overblijfselen waren van lichamen na excarnatie. De overgebleven botten waren verzameld, en bewaard voor later gebruik in een secundair ritueel, in dit geval een ritueel bij de aanleg van een nieuw woonpodium. Latere rituele deposities in datzelfde podium doen vermoeden dat de doden waarvan de schedels hier waren gedeponeerd, werden beschouwd als voorouders met bovennatuurlijke eigenschappen. De schedels waren dus niet afkomstig van buitenstaanders van wie de koppen waren gesneld, zoals tijdens de opgraving al door sommigen was voorgesteld, maar van overleden familieleden. Het is waarschijnlijk dat deze vorm van omgang met menselijke resten zich niet beperkte tot Englum, maar ook in Ezinge gewoon was. Dit gebruik biedt een goede verklaring voor de aanwezigheid van de schedels en schedelfragmenten en het kleine aantal (ongenummerde) menselijke botten in het vondstmateriaal. Excarnatie kan in de grond of boven de grond plaatsvinden. Excarnatie in de grond houdt in dat het lichaam wordt begraven en later weer, geheel of gedeeltelijk, wordt opgegraven. Deze vorm van excarnatie komt ook nu nog voor in bijvoorbeeld Griekenland; de na enkele jaren opgegraven beenderen worden daar bijgezet in Fig. 16 Schedel waaruit waarschijnlijk een schedelnapje is gesneden (Ez.125), van verschillende zijden. Context en datering zijn onbekend. Foto s: auteur. 247

Nieuwhof een knekelhuis. 36 Bij bovengrondse excarnatie wordt het lichaam ergens neergelegd waar natuurlijke processen (eventueel ook vraat van honden en andere dieren) ervoor zorgen dat de zachte delen verteren; als een lichaam langere tijd blijft liggen, zullen de botten langzamerhand verdwijnen. Schedels blijven daarbij langer liggen dan andere lichaamsdelen. 37 In de loop van dit proces kunnen overgebleven botten worden verzameld. Aangezien graven waaruit de schedel ontbreekt bijna nooit worden gevonden in het terpengebied, lijkt bovengrondse excarnatie een goede verklaring voor de selectie van schedels en schedelfragmenten. Bovengrondse excarnatie zou ook een goede verklaring bieden voor de vraatsporen die zijn aangetroffen op het bewerkte menselijke bovenarmbeen (fig. 13, 1932-1104) en op een onderkaak (fig. 14, 1932-1164). In Ezinge werd echter één deelskelet gevonden, uit de midden-ijzertijd (1933-1538). Het is niet precies bekend welke delen van dit skelet verdwenen waren en wanneer dit gebeurde (mogelijk pas tijdens de opgraving), maar een schedel en benen werden indertijd niet getekend (fig. 9). Wellicht werden er dus ook wel eens botten van begraven skeletten weggenomen om te worden bewaard en te worden gebruikt in andere rituelen. Misschien veranderde het gebruik ook in de loop van de tijd. Beide vormen van excarnatie, bovengronds en in de grond, kunnen de oververtegenwoordiging van schedels en delen van schedels verklaren. Het voorkomen van een klein aantal andere botten is verklaarbaar als we uitgaan van bovengrondse excarnatie. De botten die werden bewaard, moeten beladen objecten zijn geweest. Misschien waren het onvervreemdbare eigendommen, volgens de theorie van Weiner. 38 Onvervreemdbare eigendommen zijn belangrijk voor hun eigenaren omdat ze de identiteit van individuen of groepen (families) bepalen. Het zijn de belangrijke familie-erfstukken, zoals die ook tegenwoordig nog binnen bepaalde families in ere worden gehouden. Onvervreemdbare eigendommen worden in verband gebracht met bepaalde voorouders of hebben een symbolische lading. Het verlies van zulke objecten heeft verlies van identiteit, status en vitaliteit tot gevolg; er zal dus altijd geprobeerd worden ze binnen de groep te houden. Onvervreemdbare eigendommen kunnen waardevolle voorwerpen zijn, met de kroonjuwelen van een koninklijke familie als meest duidelijke voorbeeld. Het kunnen echter ook onaanzienlijke voorwerpen zijn zoals textiel, of zelfs namen of bepaalde tradities. 39 Ook botten van voorouders kunnen tot de onvervreemdbare eigendommen behoren. 40 Het begraven van dergelijke voorwerpen moet niet worden beschouwd als een religieus ritueel; het is geen offer aan bovennatuurlijke wezens, al kunnen er wel religieuze motieven meespelen. De depositie van onvervreemdbare eigendommen bevestigt en versterkt de identiteit en status van een familie en creëert een verbinding met hun grond. Zulke deposities kunnen worden verwacht in of bij een huis, op het land van een bepaalde familie, of in de graven van familieleden. 41 In het licht van de theorie van de onvervreemdbare eigendommen kunnen ook de vondsten van losse botten in Ezinge begrepen worden. De botten van overleden familieleden werden verzameld na een excarnatieproces en daarna een tijdlang bewaard. Bewerkte menselijke beenderen moeten een speciale klasse van onvervreemdbare objecten hebben gevormd. Het is onwaarschijnlijk dat ze functioneerden als alledaagse gebruiksvoorwerpen. Het gebruik van die voorwerpen had een bijzondere betekenis. Uiteindelijk werden de botten begraven in familiegrond. Hoewel ze niet moeten worden beschouwd als offers aan de goden, is het zeker mogelijk dat de voorouders van wie de botten werden begraven, een bovennatuurlijke status hadden en werden gezien als beschermers van de familie. Het ritueel gebruik van losse botten en botfragmenten lijkt zich tot de ijzertijd en het begin van de Romeinse tijd te beperken. Het oudste losse bot in Ezinge, een stuk van een schedel, dateert uit de 5e eeuw v.c. (1933-1701). De jongste vondsten dateren uit de vroege 2e eeuw n.c. De bewerkte menselijke botten dateren uit de korte periode van de 1e eeuw v.c. tot de vroege 2e eeuw n.c. Het jongste losse bot (een onbewerkte wervel) uit Englum dateert eveneens uit de 1e eeuw n.c. 42 Menselijke beenderen verloren kennelijk hun functie als onvervreemdbare eigendommen in de midden-romeinse tijd. De losse schedels uit de 4e en/of 5e eeuw n.c. (1932-955 en misschien 1926-196) tonen aan dat ook in die periode een gebruik bestond waarbij menselijke schedels een rol speelden. Ook de vroegmiddeleeuwse schedel 1932-1310 en de ondateerbare schedel 1932-1282 horen misschien bij deze nieuwe traditie. In hoeverre er overeenkomsten bestaan tussen deze nieuwe traditie en de oudere gebruiken uit de ijzertijd en de vroeg-romeinse tijd, is niet bekend. 36 Danforth & Tsiaras 1982. 37 Haglund et al. 1989; Haglund 1997. 38 Weiner 1985; 1992. 39 Weiner 1992, 11. 40 Weiner 1985, 218-219. 41 Weiner 1985, 218-219. 42 Nieuwhof 2008, 230. 248

Menselijke resten in Ezinge 6. C o n c l u s i e Een inventarisatie van de menselijke resten die zijn gevonden tijdens de opgraving in Ezinge leverde een lijst van veertien inhumatiegraven, zestien losse botten en één mogelijke crematie op. Elf van de graven, twaalf losse botten en de crematie dateren uit de ijzertijd en de Romeinse tijd. Het grootste deel van deze graven waren enkele, over de nederzetting verspreide graven. Dit komt overeen met wat we weten over de begravingen in andere wierden en terpen en in de Feddersen Wierde in Niedersachsen. 43 De meeste lichamen waren begraven in gestrekte houding, liggend op de rug. Eenmaal werd hurkhouding vastgesteld en eenmaal was het lichaam sterk samengetrokken. De lichamen waren naar verschillende richtingen georiënteerd. Alle graven en de crematie werden in of in de buurt van huizen gevonden. Grafgoederen werden aangetroffen in drie gevallen, al is de associatie in twee gevallen niet zeker. Eenmaal gaat het om een onduidelijke hoeveelheid scherven en botten en een spinklosje, die misschien niet bij het graf horen maar bij de vulling van de kuil; bij een ander lichaam werd een gevorkte tak gevonden; in het derde graf werd een mooi versierd potje gevonden dat veel ouder was dan het graf en dat mogelijk een familie-erfstuk was. 44 Het aantal graven is zo klein dat het onmogelijk de gehele bevolking van Ezinge kan vertegenwoordigen. Er moeten nog andere manieren zijn geweest om met de doden om te gaan. Het is niet bekend waarom sommige mensen werden begraven, terwijl anderen een andere behandeling kregen na hun dood. Misschien ging het om bijzondere mensen, of was de oorzaak of het tijdstip van hun dood bijzonder. Dat het mensenoffers waren, kan niet worden uitgesloten. De locatie van de graven doet echter vermoeden dat het familieleden waren en geen buitenstaanders. Hun graven moeten een verbinding hebben gecreëerd tussen de families en hun grond. De locatie van de graven uit de midden-romeinse tijd lijkt een nieuwe traditie en orde in te luiden, ook al gaat het om kleine aantallen. Twee van deze graven werden dicht bij de westelijke muur van een huis gevonden. Twee andere, gedateerd in de 3e eeuw n.c., werden naast elkaar gevonden, in dezelfde lichaamshouding en met dezelfde oriëntatie. Dit paar lijkt de voorbode van een nieuwe vorm van grafgebruik vanaf het einde van de Romeinse tijd. In plaats van de geïsoleerde graven van eerder periodes vinden we vanaf die tijd in Noord- Nederland en in het kustgebied van Niedersachsen grafvelden, met inhumatie- en crematiegraven. Voorbeelden uit Drenthe en Niedersachsen tonen aan dat deze nieuwe vorm hier al begint in de 3e eeuw n.c. De losse botten die in Ezinge werden gevonden, zijn voornamelijk schedels en delen van schedels. Sommige van de botfragmenten waren bewerkt. Het hoge percentage schedelfragmenten maakt duidelijk dat deze botten niet afkomstig zijn van toevallig verstoorde graven, maar werden verzameld na excarnatie; ze kunnen worden beschouwd als onvervreemdbare eigendommen. Deze botten kwamen uiteindelijk in de grond terecht als ze werden gebruikt in rituelen die de identiteit van families bevestigden en versterkten en die families verbond met hun huizen en hun grond, net zoals de graven. Aan dit gebruik kwam waarschijnlijk een einde in het begin van de Romeinse tijd, uiterlijk het begin van de 2e eeuw n.c. De bewerkte botten kunnen in de eindfase van deze traditie worden geplaatst. De graven, de crematieresten en de losse botten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd kunnen worden begrepen in het licht van een traditie waarbij menselijke resten functioneerden in het versterken van de identiteit van families en het vormen van verbindingen tussen families en hun grond. Dat impliceert dat de grond op terpen en wierden, in elk geval het erf in de directe omgeving van een huis, niet het eigendom was van de gemeenschap maar van de verschillende huishoudens. De rol die de doden vervulden in het vormen van verbindingen tussen families en hun grond, veranderde in de loop van de tijd. Wanneer er grafvelden ontstaan die door de gehele gemeenschap worden gebruikt, is er geen relatie meer tussen de doden en het familieterritorium. Dat is bij het paar graven uit de late 2e of 3e eeuw in Ezinge nog niet het geval. De gemengde grafvelden uit iets later tijd vormen echter een duidelijke breuk in de traditie. Ook het gebruik van menselijke schedels dat misschien vanaf de 4e of 5e eeuw weer opkomt (als we af mogen gaan op het kleine aantal gedateerde schedels in Ezinge), kan een andere betekenis hebben dan het gebruik van menselijke resten in de ijzertijd en vroeg- Romeinse tijd. Oplettendheid bij opgravingen en nauwkeurig onderzoek van losse menselijk botten die bij opgravingen aan het licht komen, zal in de toekomst misschien meer duidelijkheid geven over het gebruik van menselijke resten in alle bewoningsperiodes in het terpengebied. 43 Haarnagel 1979. 44 Vnr. 1176-4225, zie hoofdstuk 2, fig. 21. 249