Rokers onder vuur? Invloed van de gewijzigde Tabakswet op rokers, met speciale aandacht voor verschillen tussen sociaaleconomische. Marc C.

Vergelijkbare documenten
De Tabakswet. Rapport. Onderzoek naar hinder en schadelijkheid van passief roken, houding t.a.v. en steun voor rookverboden Cyrille Koolhaas

Evaluatie Tabakswet. Recht op een rookvrije werkplek en overlast door tabaksrook tussen 2003 en 2005

Jongeren en de sociale druk om (niet) te roken

De veranderde kijk op tabaksproducten: Effecten van de nieuwe gezondheidswaarschuwingen

Meting stoppers-met-roken januari 2009

Roken onder volwassenen De harde feiten 2010

Meting stoppers-met-roken juni 2008

Meting stoppers-met-roken juli 2008

Rookprevalentie

Rookverbod in de horeca dringt meeroken flink terug

Roken onder volwassenen De harde feiten 2012

FACTSHEET CONTINU ONDERZOEK ROOKGEWOONTEN 2013

KERNCIJFERS ROKEN 2017

Houding van ouders ten aanzien van het rookgedrag van jongeren van jaar

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006

Nederland Start Met Stoppen / Nederland Gaat Door Met Stoppen. Evaluatie van de STIVORO campagnes rondom de jaarwisseling

Opvattingen over de figuur Zwarte Piet

Waarschuwende teksten op sigarettenpakjes

Kerncijfers roken in Nederland

KERNCIJFERS ROKEN IN NEDERLAND

International Tobacco Control (ITC) policy evaluation project Evaluatie In iedere roker zit een stopper campagne Tweede nameting

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

KERNCIJFERS ROKEN IN NEDERLAND

EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP. - eindrapport - dr. Marga de Weerd. Amsterdam, november 2009

Monitoring gebruikerstevredenheid invoering 130 km/h

Samenvatting 2-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Effect publieksvoorlichting

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Meeste mensen blij met rookverbod

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Samenvatting 2-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Rookgedrag in België

IMPACTMETING VAN BRIGHT ABOUT MONEY

Samenvatting Onderzoeksrapportage ReSpAct Deel II

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Tweede Kamer der Staten-Generaal

INFOKAART OUDEREN EN ROKEN

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 28 t/m 39. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

FinQ Monitor van financieel bewustzijn en financiële vaardigheden van Nederlanders. Auteurs Jorn Lingsma Lisa Jager

Nederlandse samenvatting

Maatschappelijke waardering van Nederlandse landbouw en visserij

Water uit de kraan laten doorlopen of niet? Onderzoek naar het effect van de zomercampagne waterkwaliteit

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week t/m week Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers

Rookenquête 2018 Een rapport voor Stichting tegen Kanker, uitgevoerd door GfK Belgium

Kom op tegen kanker Roken in het gezin Maart

Stand van zaken jongeren en de e-sigaret en andere alternatieve rookwaren

koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER

NOORDZEE EN ZEELEVEN. 2-meting Noordzee-campagne. Februari GfK 2015 Noordzee en zeeleven Stichting Greenpeace Februari 2015

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Belangrijkste resultaten

AFM Consumentenmonitor najaar 2014 Beleggers

Rapport. Roken en Zwangerschap. Jordy van der Steen. B-1272 Juli Bestemd voor: DEFACTO voor een rookvrije toekomst Den Haag

Hiv op de werkvloer 2011

DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID OVER GOEDE DOEL

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Roken FACT. Een op de tien jongeren rookt wekelijks SHEET. Gelderland-Zuid E-MOVO Rookt regelmatig. Ooit gerookt

Informatie over de deelnemers

Nieuwe tijden, nieuwe collectieve pensioenen

Tabak, cannabis en harddrugs

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Horeca en omzet. Samenvatting. Onderzoek onder 1016 horecagelegenheden. Maartje van Diepen/Noortje Antonis. F december 2008.

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Veranderingen in middelengebruik onder Nederlandse scholieren: samenhang met schoolniveau

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Vuurwerk opnieuw gepeild

Economische effecten van het rookverbod in de horeca Evaluatie van het eerste jaar 1 juli juli 2009

Bekendheid Overijsselse regio s

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Inventarisatie naleefniveau rookvrije horeca winter 2010/2011

Alleen-Pinnen-Monitor

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Gezonde leefstijl wint langzaam terrein. Licht dalende trend van zware drinkers

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

ALCOHOLKENNIS OVERGEDRAGEN

Gedragscode Defensie. Draagvlakmeting. Ministerie van Defensie. Defensie Personele Diensten Gedragswetenschappen

rapportage Producentenvertrouwen kwartaal 1. Deze resultaten zijn tevens gepubliceerd in de tussenrapportage economische barometer (5 juni 2002)

Nederlanders aan het woord

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 40 t/m 51. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rookgedrag in België

Seksuele gezondheid van holebi s

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2017

Kiezers en potentiële kiezers van 50PLUS

Onderzoek Passend Onderwijs

Doel van het onderzoek Inzicht bieden in de gevolgen van de Wet kinderopvang voor de verschillende gebruikersgroepen.

Rookgedrag in België

Eenzaamheid in relatie tot digitale communicatie

Maatschappelijke waardering van Nederlandse landbouw en visserij 2017

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Luk Joossens, Stichting tegen Kanker, tel.: 02/ , gsm:

ROOKGEDRAG IN BELGIË 2014

Onderzoek financieel fitte werknemers

Transcriptie:

Rokers onder vuur? Invloed van de gewijzigde Tabakswet op rokers, met speciale aandacht voor verschillen tussen sociaaleconomische klassen Marc C. Willemsen Dit is een publicatie van STIVORO voor een rookvrije toekomst Correspondentieadres Postbus 16070 2500 BB Den Haag Telefoon + 31 (0)70.312 04 00 Internet: www.stivoro.nl Den Haag, 2006 Overname van gegevens met bronvermelding is toegestaan

2 Rokers onder vuur

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 3 Dankwoord 5 Samenvatting 7 1. Inleiding 9 Welstandsklassen 10 Hypothesen 10 2. Onderzoeksmethode 17 Onderzoeksopzet 18 Vragenlijst 19 Statistische analyse 21 3. Sociale druk op rokers om te stoppen 23 Expliciete verbale sociale druk 23 Indirecte sociale druk 26 4. Problematiseren van het roken 31 Zelf evaluatieve emoties 31 Kennis van schadelijkheid en hinder van meeroken 33 Bewustzijn van de sociale gevolgen van het roken 34 Motivatie stadia 36 5. Eigen effectiviteitsinschatting 39 6. Houding over rookbeperkingen 43 Relatie met motivatiestadium 44 Relatie met besef van schadelijkheid van passief roken 46 Setting specifieke houding t.a.v. rookverboden 46 Overheidsingrijpen versus individuele keuzevrijheid 48 7. Conclusies en discussie 55 Verschillen tussen laag en hoog opgeleiden 58 8. Literatuur 61 Bijlage: Vragenlijst 63 Rokers onder vuur 3

4 Rokers onder vuur

Dankwoord Dit onderzoek kon niet tot stand komen zonder hulp van anderen. Tarquinia Zeegers van STIVORO en Cyrille Koolhaas van TNS NIPO worden bedankt voor hun bijdrage aan de totstandkoming van de vragenlijst en het samenstellen van de database. ir. Dewi Segaar van de Universiteit van Maastricht en Dr. Bas van den Putte van de Universiteit van Amsterdam hebben het manuscript doorgelezen en worden hartelijk bedankt voor hun kritische commentaar. Ook collega's van het 'stopteam' van STIVORO hebben waardevolle opmerkingen geleverd bij een eerdere versie van het rapport. Rokers onder vuur 5

6 Rokers onder vuur

Samenvatting Door toevoeging van extra vragen aan het continu onderzoek rookgewoonten dat TNS NIPO in opdracht van STIVORO uitvoert is nuttige informatie verzameld over de 'impact' van de gewijzigde tabakswet en de ondersteunende STIVORO campagnes op rokers. De onderzoeksperiode was juni 2003 tot en met juni 2005. Allereerst heeft het onderzoek duidelijk gemaakt dat de ervaren sociale druk om te stoppen afkomstig van specifieke personen in de naaste omgeving (zoals partner, collega's en vrienden) in de eerste maanden van 2004 wat hoger was in vergelijking met latere perioden. Verder zijn veel rokers ontevredener geworden over het feit dat ze roken. De wens om te stoppen met roken (intentie) is toegenomen in de aanloop naar 1 januari 2004. Het betreft vooral een toename van het aantal rokers dat zegt van plan te zijn om binnen een half jaar te stoppen met roken. De gemiddelde stopintentie normaliseert overigens weer in de loop van 2004 naar niveaus van vóór de actieperiode, evenals de ervaren sociale druk. De toegenomen wens om te willen stoppen in de laatste periode van 2003 lijkt bij veel rokers verder samen te gaan met een toegenomen, maar tijdelijke, onzekerheid over de eigen capaciteiten om ook daadwerkelijk te kunnen stoppen met roken (een lagere 'eigen effectiviteitsinschatting'). Rokers blijken in het algemeen opmerkelijk positief over regels die het roken beperken. De meerderheid vindt ze wel goed, begrijpelijk en verstandig. Over de noodzaak ervan zetten veel rokers echter vraagtekens. Zoals was verwacht, is de steun voor rookverboden in de trein en op het werk groter geworden na invoering van deze maatregelen. Rokers zijn ook wat vaker voorstander geworden van een rookverbod in sportkantines en in club en buurthuizen. De waardering onder rokers voor een rookverbod in cafés was echter laag en bleef laag gedurende de onderzoeksperiode. Het bleek dat rokers na de invoering van het rookverbod op de werkplek een minder positieve houding zijn gaan innemen ten aanzien van de rookverboden in het algemeen. Deze negatievere houding verbetert overigens wel weer in de loop van 2004 en 2005. Wat rokers van de rookbeperkende maatregelen vinden blijkt sterk af te hangen van de mate waarin rokers overtuigd zijn van de schadelijkheid van omgevingstabaksrook: hoe meer een roker vindt dat passief roken schadelijk is, hoe positiever hij of zij is over rookbeperkende maatregelen. In het onderzoek is wat dieper ingegaan op hoe rokers aankijken tegen de kwestie van hoe gezondheidsschade van passief roken in onze samenleving tegengegaan zou moeten worden en hoe zij de rol van de overheid daarbij zien. Het bleek dat rokers zich meer zijn gaan hechten aan hun persoonlijke vrijheid om te roken. Het aantal rokers die dit belangrijk vindt is sterk gestegen en is ook in 2005 hoog gebleven. De stelling 'de overheid gaat te ver bij het inperken van de vrijheid van rokers' kan op steun van veel rokers rekenen (68%). Er blijken grote verschillen te bestaan tussen laag en hoog opgeleide rokers. Lager opgeleide rokers ervaren meer sociale druk om te stoppen met roken, zijn ontevredenheid over het eigen rookgedrag, vinden vaker van zichzelf dat ze niet goed in staat zijn om te kunnen stoppen met roken (lagere eigen effectiviteitsinschatting), zijn negatiever over de overheidsmaatregelen en zijn meer bezorgd over aantasting van hun individuele vrijheid door Rokers onder vuur 7

rookverboden. Hoog opgeleide rokers bleken gevoeliger voor het argument dat passief roken schadelijk is voor de gezondheid. Lager opgeleiden laten hun sympathie of antipathie voor rookverboden daarentegen meer afhangen van of men zelf wil stoppen met roken. Lager opgeleide rokers die nooit willen stoppen zijn erg negatief over rookverboden. Er bleken nog meer verschillen tussen laag en hoog opgeleiden. Hoger opgeleide rokers bleken vaker aan te geven dat er minder in hun omgeving wordt gerookt dan vroeger, vooral in de trein en op het werk, terwijl het lager opgeleide rokers vooral is opgevallen dat er méér buiten wordt gerookt en in de thuissituatie. Lager opgeleide rokers zijn ontevredener geworden over het eigen rookgedrag in vergelijking met hoger opgeleiden. Bij hoger opgeleide rokers lijkt de ontevredenheid na verloop van tijd wel weer te zijn afgenomen. De laag opgeleiden reageerden na 1 januari 2004 sterker en heftiger op de daadwerkelijke implementatie van de rookverboden. Zij zijn de rookverboden direct erna minder begrijpelijk, verstandig, goed en noodzakelijk gaan vinden. Ze zijn ook blijvend meer bezorgd geworden over de aantasting van hun individuele vrijheid om te mogen roken. Bij hoger opgeleide rokers zien we het tegenovergestelde gebeuren, namelijk een verdere toename van het begrip voor de maatregelen. Hoopgevend is dat de laag opgeleiden op de langere termijn wel wat positiever lijken aan te kijken tegen overheidsingrijpen. 8 Rokers onder vuur

1. Inleiding De jaren 2003 en 2004 vormden een ongekend heftige periode in de geschiedenis van het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Er vond een opvallende daling plaats van het aantal rokers in de samenleving. In 2002 rookte nog 31% van de volwassenen. Twee jaar later was dit 28%. De totale verkoop van sigaretten en kerftabak daalde fors. In 2004 werden in Nederland in vergelijking met 2003 ruim 3 miljard sigaretten of shagjes minder verkocht (bron: CBS). Verschillende maatregelen van de gewijzigde Tabakswet werden in deze periode snel na elkaar ingevoerd: in 2002 reclameverbod en invoering van grotere en meer gevarieerde gezondheidswaarschuwingen op de verpakkingen van tabak, begin 2003 een verbod op de verkoop van tabak aan kinderen onder de 16 jaar en een verbod op tabaksreclame in kranten en tijdschriften en begin 2004 een rookverbod voor de werkplek en een rookverbod in personenvervoer, inclusief de treinen. In het voorjaar van 2004 werd tevens een flinke accijnsverhoging op tabak ingevoerd van 55 eurocent. De tabaksindustrie liet dit samengaan met een prijsverhoging van nog eens 35 cent. Het is bekend dat accijnsverhoging een bijzonder effectief middel is om tabakgebruik verminderen (Levy et al., 2005). Waarschijnlijk heeft echter het rookverbod voor de werkplek per 1 januari 2004 nog het meest in de bevolking 'losgemaakt', althans als we afgaan op de zeer frequente soms ook negatieve berichtgeving hierover in de landelijke pers. Voorafgaand en direct volgend op het rookverbod op de werkplek voerde STIVORO intensieve massamediale campagnes om het draagvlak voor de invoering van deze maatregel onder de bevolking te vergroten (de campagne 'Recht op een rookvrije werkplek' via Postbus 51) en tegelijkertijd het aantal rokers dat een stoppoging deed naar aanleiding van de nieuwe maatregelen verder te vergroten (de 'Nederland Start Met Stoppen / Nederland Gaat Door Met Stoppen' campagne). Verder voerde STIVORO vanaf oktober 2003 de campagne 'Kinderen Kopiëren', voornamelijk via billboards. Deze campagne was erop gericht om ouders en verzorgers bewuster te maken van hun voorbeeldfunctie richting kinderen als het om roken gaat. De vraag naar de precieze uitwerking van overheidsmaatregelen en voorlichtingscampagnes op rokers is heel moeilijk te beantwoorden wanneer maatregelen tegelijkertijd hebben plaatsgevonden. STIVORO heeft daarom de Universiteit van Amsterdam (vakgroep communicatiewetenschap, onderzoeksgroep ASCOR) gevraagd om deze kwestie middels een longitudinale onderzoeksopzet te onderzoeken, waarbij een grote groep rokers gevolgd werd vanaf het begin van de periode tot enige tijd erna. De resultaten uit dit onderzoek zijn elders gerapporteerd (Van den Putte, IJzer, ten Berg & Steevels, 2006). Om te weten te komen welke invloed de maatregelen gehad hebben op Nederlandse rokers, heeft STIVORO echter ook zelf gegevens laten verzamelen bij rokers en hierop analyses uitgevoerd. De resultaten worden in dit rapport gepresenteerd. De onderhavige gegevens betreffen door TNS NIPO in opdracht van STIVORO verzamelde trendcijfers over aspecten van tabaksgebruik en zijn afkomstig van het continu onderzoek rookgewoonten. Het gaat om vragen die vanaf juni 2003 zijn toegevoegd aan de standaardvragenlijst van het continu onderzoek. De onderzoekers van STIVORO hanteerden het uitgangspunt dat met een beperkt aantal vragen (in verband met de beperkte ruimte in het Rokers onder vuur 9

continuonderzoek voor 'extra' vragen) zoveel mogelijk informatie vergaard moest worden over de 'impact' van de nieuwe maatregelen op rokers. Het was waarschijnlijk dat extra stoppogingen gepaard zouden gegaan met psychologische veranderingen bij rokers. Mensen stoppen immers doorgaans niet 'zo maar' met roken. Deze veranderingen wilden we vastleggen, zodat we beter kunnen begrijpen via welke psychologische processen de maatregelen effect gehad hebben op het stoppen met roken. Hierbij waren wij in het bijzonder geïnteresseerd in de vraag of deze effecten anders zouden zijn bij rokers uit verschillende welstandgroepen. Welstandsklassen Bij de vraag of en hoe de overheidsmaatregelen, inclusief de massamediale campagnes, effect hebben gehad op rokers is het van bijzonder belang om na te gaan hoe de maatregelen uitgewerkt hebben bij de groep waar het meeste gerookt wordt, namelijk rokers in de lagere welstandgroepen. Het percentage rokers uit de laagste welstandklasse (gemeten door een combinatie van beroep en opleiding) is tussen 2002 en 2004 niet gedaald (35,2% rookt in 2002 en 35,6% in 2004), terwijl dit onder volwassenen uit de hoogste klasse aanzienlijk afnam: van 24,5% naar 21,0% (bron: TNS NIPO continu onderzoek rookgewoonten 2004). Uit internationaal onderzoek is gebleken dat de zogenaamde sociaal economische gradiënt een steeds grotere rol gaat spelen, naarmate het roken in de samenleving verder marginaliseert (Kunst, Giskes & Mackenbach, 2004). Voor het verder reduceren van het roken in de Nederlandse samenleving is het dus van belang dat óók het percentage rokers onder de lager opgeleiden terugloopt. Opleidingsniveau (als maat voor welstandsklasse) is consequent in de analyses meegenomen bij wijze van explorerend (dat wil zeggen niet toetsend) onderzoek. Er is echter niet getracht om hypothesen op te stellen over hoe de maatregelen uit zouden pakken voor rokers uit lager en hogere welstandgroepen, omdat er nog te weinig bekend is over hoe rokers uit verschillende welstandsgroepen reageren op tabaksontmoedigingsinterventies. Hypothesen De algemene onderzoeksvraag luidde: "Welke invloed heeft de invoering van de gewijzigde Tabakswet op 1 januari 2004 gehad op de Nederlandse rokers?". Er zijn vervolgens concrete hypothesen opgesteld die in het onderzoek werden getoetst. Deze bestreken de volgende vier aandachtsgebieden: veranderingen in de ervaren invloed of druk vanuit de omgeving, veranderingen in hoeverre men het roken als probleem ziet, veranderingen in de mate waarin men zich in staat acht om met roken te stoppen (eigen effectiviteit) en veranderingen in hoe men tegen de overheidsmaatregelen om het roken te beperken, aankijkt. Hieronder wordt per gebied aangegeven welke veranderingen op basis van theorie werden verwacht. 10 Rokers onder vuur

1. Sociale invloeden op stoppen met roken Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van de massamediale campagnes was dat veel rokers zouden gaan stoppen, omdat zij het gevoel kregen dat het roken minder sociaal acceptabel werd. Sociale invloed kan op expliciete en impliciete wijze plaatsvinden (Van den Putte et al., 2005). Expliciete invloed neemt de vorm aan van verbale stimulans om te gaan stoppen met roken (expliciete verbale norm). Krijgt een roker wel eens uit zijn of haar omgeving te horen dat hij zou moeten stoppen met roken? Impliciete invloed is het waarnemen van voorbeeldgedrag van anderen en gedachten over wat anderen vinden. Het is allereerst belangrijk om na te gaan of de door rokers waargenomen expliciete sociale druk om te moeten stoppen is toegenomen tussen 2002 en 2004. Onze verwachting was dat dit het geval zou zijn (Hypothese 1). De ervaren sociale druk is nagegaan met betrekking tot verschillende bronnen: partner, kinderen, vrienden, familie, collega's en huisarts. Omdat het rookverbod per 1 januari vooral 'voelbaar' was op de werkplek en onder forensen die dagelijks gebruik maken van de trein, mocht verwacht worden dat de expliciete sociale druk op werkenden wat meer is toegenomen dan onder niet werkenden (Hypothese 2). Een vorm van impliciete sociale invloed is het waargenomen voorbeeldgedrag van anderen ('modelling' in termen van sociaal cognitieve theorie of ook wel descriptieve rooknorm genoemd). Er moet onderscheid gemaakt worden tussen feitelijk, objectief rookgedrag en de subjectieve beleving van hoe vaak er nog gerookt wordt. Objectief en subjectief kunnen aanzienlijk uit elkaar liggen. In tijden dat het roken in de samenleving vaak onderwerp van gesprek is, is men zich waarschijnlijk meer bewust van tabaksgebruik en zal men mogelijk het gevoel krijgen dat er meer gerookt wordt, terwijl het feitelijk afgenomen kan zijn. De subjectieve beleving is psychologisch gezien belangrijker dan de feitelijk daling. Als rokers immers menen dat er minder gerookt wordt in hun eigen omgeving en in de samenleving, zal dit een positieve invloed kunnen hebben op de eigen intentie om te stoppen met roken. Het gaat hier om een mechanisme, dat wel het bandwagon effect is genoemd (Snyder et al., 2004). Naarmate meer mensen het gewenste gedrag vertonen, zullen er meer positieve rolmodellen zijn, waardoor ook anderen sneller het gedrag zullen gaan vertonen. Er kan verder nog een verschil zijn tussen of men het gevoel heeft dat er minder in de eigen directe omgeving gerookt wordt en of er in de bredere samenleving minder gerookt wordt. Dat het roken dus minder maatschappelijk geaccepteerd is. Dit laatste wordt wel de injunctieve sociale norm genoemd (Van den Putte et al., 2005). Dit blijkt minstens zo belangrijk te zijn als de sociale norm van mensen die men persoonlijk kent. Vandaar dat in het onderzoek zowel is nagegaan of men het gevoel heeft dat er minder wordt gerookt in de eigen omgeving als 'in Nederland'. De verwachting was dat dit gevoel toegenomen zou zijn in de onderzoeksperiode (Hypothese 3). Het is verder interessant om na te gaan of men verschuivingen waarneemt in wáár gerookt wordt. Doordat mensen op andere plekken gaan roken dan voorheen (bijvoorbeeld minder binnenshuis, meer op straat) wordt de perceptie van het rookgedrag óók beïnvloed. Mogelijk dat men de indruk heeft dat er meer gerookt wordt, omdat er vaker gerookt wordt op straat. In het onderzoek is dan ook gevraagd op welke plaatsen men nu meer / minder mensen ziet roken. Wij verwachtten dat rokers aan zouden geven dat er na invoering van de gewijzigde Rokers onder vuur 11

Tabakswet minder gerookt wordt in de trein en op het werk, maar méér in de buitenlucht (Hypothese 4). 2. Problematiseren van het roken In welke mate hebben rokers de veranderde sociale norm geïnternaliseerd? Zijn zij het roken werkelijk als meer problematisch gaan ervaren? En hangt dit samen met een hogere intentie om met roken te willen stoppen? In het onderzoek zijn verschillende items opgenomen die deze aspecten belichten. Ontevredenheid met het eigen rookgedrag en je daarover zorgen maken is een centrale factor bij stoppen met roken (Dijkstra, 2003; Dijkstra & Brosschot, 2003). Mensen die zich meer zorgen maken over het roken zijn meer geneigd om stoppogingen te ondernemen. Mensen raken gemotiveerd om hun gedrag te veranderen als ze voldoende positieve uitkomstverwachtingen van het gezonde gedrag (bijv. stoppen met roken) hebben. Een belangrijke uitkomstverwachting is de zelf evaluatieve uitkomst: de verwachting dat je bijvoorbeeld weer trots op jezelf kunt zijn als je erin slaagt om te stoppen met roken. Het komt voort uit de ervaring van een discrepantie tussen het eigen huidige gedrag (roken) en het beeld dat men van zichzelf heeft of wil hebben. Dit leidt tot het ervaren van emoties m.b.t. het eigen gedrag (zelf evaluatieve emoties). Ontevredenheid over het roken kan versterkt worden door nieuwe informatie over gezondheidsschade voor de roker zelf, maar ook door rokers meer bewust te maken van de schade die ze bij anderen veroorzaken en de mate waarin men zich bewust is van de negatieve sociale gevolgen van het eigen rookgedrag (of men anderen wel eens hindert als men rookt). Nieuwe gezondheidsinformatie voor de rokers zelf is in de onderzoeksperiode eigenlijk niet aan de orde geweest. Nieuwe informatie over schadelijkheid voor anderen was dat echter zeker wel, namelijk in de periode tot 1 januari 2004. Zo verscheen op 17 november 2003 veel aandacht in de pers over het nieuwe rapport van de Gezondheidsraad over de schadelijkheid van omgevingstabaksrook. Verder benadrukte de werkplek campagne (eind 2003) van STIVORO de schadelijkheid van omgevingstabaksrook op de werkplek. Ook de Kinderen Kopiëren campagne (eind 2003) zou het gevoel van ontevredenheid met het roken vergroot kunnen hebben, doordat de campagne rokende volwassenen bewust probeerde te maken van het voorbeeldfunctie voor kinderen. Wij verwachten dan ook dat rokers hun eigen rookgedrag in de periode voorafgaande aan 1 januari 2004 als het meest problematisch zouden zien (Hypothese 5) en dat ze in deze periode het meest overtuigd zouden zijn van de schade en hinder door mee roken (Hypothese 6). Verder kon verwacht worden dat naarmate rokers sterker geloven dat anderen werkelijk schade ondervinden van tabaksrook, zij meer negatieve emoties zullen hebben over roken (Hypothese 7). Een andere manier om de problematisering van het roken te meten is te kijken naar of men van plan is om met roken te stoppen. Rokers kunnen hiertoe worden ingedeeld in motivatiestadium (de zogenaamde 'stage of change'). Er mag worden verwacht dat rokers in de periode voorafgaande aan 1 januari 2004, bijvoorbeeld door de toegenomen ontevredenheid over het roken, vaker van plan waren om met roken te stoppen dan in andere perioden (Hypothese 8). 12 Rokers onder vuur

3. Eigen effectiviteit De relatie tussen het zich zorgen maken over roken en het doen van een stoppoging wordt gemedieerd door de eigen effectiviteitsverwachting, oftewel de inschatting die een roker maakt van de eigen mogelijkheden om effectief te kunnen stoppen met roken (Dijkstra & Brosschot, 2003). Zorgen om het roken leiden dus alleen tot een stoppoging als deze gepaard gaan met een hoge eigen effectiviteitsverwachting. De eigen effectiviteit hangt ook sterk samen met de intentie om met roken te willen stoppen. Bij lage welstandsgroepen is de eigen effectiviteitsinschatting doorgaans laag (Chamberlain & O'Neill, 1998). De campagne Nederland Start Met Stoppen / Nederland Gaat Door Met Stoppen voorzag rokers van informatie over hoe men het beste zou kunnen stoppen met roken. Onder invloed hiervan zou de eigen effectiviteitsverwachting toegenomen moeten zijn in de campagneperiode (Hypothese 9). Het rookvrij worden van veel werkplekken kan het bovendien voor veel rokende werknemers gemakkelijker hebben gemaakt om te stoppen met roken. 4. Houding ten aanzien van rookverboden De meest impactvolle interventie in de onderzoeksperiode was ongetwijfeld de invoering van het recht op een rookvrije werkplek, hetgeen in de praktijk veelal resulteerde in rookverboden. Zonder voldoende maatschappelijke acceptatie heeft een ingrijpende maatregel als het invoeren van een rookverbod weinig kans van slagen. Men moet voldoende gemotiveerd zijn om rookgedrag op vrijwillige basis te veranderen. Uit buitenlands onderzoek is bekend dat steun voor rookverboden onder werknemers kort voor invoering laag is, maar enige tijd na invoering sterk stijgt (Borland et al., 1990; Brenner & Fleschle, 1994). Men maakt zich in de praktijk blijkbaar van te voren meer zorgen en gaat zodra de rookverboden zijn geïmplementeerd de positieve kanten waarderen, bijvoorbeeld dat duidelijkheid is over waar wel en niet gerookt mag worden. Wij verwachtten dan ook dat de houding ten aanzien van rookbeperkende maatregelen na invoering van de gewijzigde tabakswet positiever is dan vlak ervoor (Hypothese 10). Een interessante vraag is of houding ten aanzien van rookverboden afhangt van of iemand van plan is om te stoppen met roken. Uit eerder onderzoek bleek dat een andere overheidsmaatregel, namelijk invoering van nieuwe gezondheidswaarschuwingen op de pakjes sigaretten, meer impact had op rokers die van plan waren om met roken te stoppen (Willemsen, 2005). Het mag dan ook worden verwacht dat rokers positiever tegen rookverboden staan naarmate ze sterker van plan zijn om met roken te stoppen (Hypothese 11). De campagne 'recht op een rookvrije werkplek' was bedoeld om het draagvlak voor het nieuwe rookverbod voor werkplekken te vergroten om een soepele implementatie van deze maatregel te bevorderen. Dit werd gedaan door het benadrukken van de schadelijkheid van tabaksrook, niet de hinder of overlast. De veronderstelling was dat rokers die meer overtuigd zijn van de schadelijkheid van tabaksrook voor anderen, meer geneigd zijn om rookverboden te accepteren (Hypothese 12). Verder is nagegaan of de steun onder rokers voor rookverboden in verschillende settings (op het werk, in ziekenhuizen, de trein, de horeca, etc) in de loop van de onderzochte periode is veranderd. Verwacht mag worden dat de steun voor een rookverbod op plaatsen Rokers onder vuur 13

waar het rookverbod is ingevoerd (werkplek, trein) sterk is verbeterd na invoering ervan, terwijl dit voor settings waar geen verandering heeft plaatsgevonden (ziekenhuizen, horeca, club en buurthuizen, sportkantines), ongewijzigd is gebleven (Hypothese 13). Een zaak die hier doorheen speelt is hoe men meer in het algemeen aankijkt tegen overheidsingrijpen. Iemands houding ten aanzien van rookverboden hangt immers ook samen met hoe men aankijkt tegen de rol die de overheid zou moeten spelen bij het beïnvloeden van gedrag van mensen. Is men voorstander van de terugtredende overheid waarbij de verantwoordelijkheid voor leefstijl primair bij de burger zelf ligt of vindt men dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen als hoeder van de samenleving en mag ze in het belang van de gezondheid van de samenleving leefstijlverandering afdwingen? Als men bijvoorbeeld uit persoonlijke of politieke overtuiging in het algemeen tegen vergaande 'overheidsbemoeienis' is, zal men waarschijnlijk meer weerstand hebben tegen rookverboden. Deze kwestie wordt in dit rapport op exploratieve wijze onderzocht, waarbij de belangstelling weer vooral uitging naar of rokers uit lagere welstandgroepen hier anders tegen aankijken dan rokers uit hogere welstandgroepen. Hiertoe zijn items opgenomen die meten in welke mate rokers voorstander zijn van overheidsingrijpen dan wel persoonlijke keuzevrijheid voorop stellen, als het gaat om het tegengaan van de gezondheidsschade door tabaksgebruik. Hypothesen Sociale druk Hypothese 1. Rokers ervaren onder invloed van de gewijzigde tabakswet een toename van de ervaren expliciete sociale druk om met roken te stoppen. Hypothese 2. Eervaren expliciete sociale druk is sterker onder werkenden dan onder niet werkenden. Hypothese 3. De mate waarin rokers vinden dat er minder gerookt wordt in de samenleving neemt met de tijd toe (stijgende trend). Hypothese 4. Rokers geven aan dat er na invoering van de tabakswet minder gerookt wordt in de trein en op het werk, maar méér in de buitenlucht, vergeleken met de situatie vóór het nieuwe rookverbod. Problematiseren van het roken Hypothese 5. Rokers ervaren hun rookgedrag in de periode voorafgaande aan 1 januari 2004 als het meest problematisch (negatieve zelf evaluatieve beliefs). 14 Rokers onder vuur

Hypothese 6. Rokers zijn in de periode voorafgaande aan 1 januari 2004 het meest overtuigd van de schadelijkheid van passief roken en het meest bewust van de hinder voor niet rokers. Hypothese 7. Rokers die meer overtuigd zijn van de schadelijkheid van tabaksrook voor anderen en zich meer bewust zijn de overlast voor niet rokers, ervaren hun rookgedrag als meer problematisch (een hogere score op negatieve zelf evaluatieve emoties). Hypothese 8. De intentie om met roken te willen stoppen zal in de periode vlak voor 1 januari 2004 toegenomen zijn. Eigen effectiviteit Hypothese 9. De eigen effectiviteitsinschatting is in de onderzoeksperiode toegenomen. Houding ten aanzien van rookverboden Hypothese 10. De houding ten aanzien van rookbeperkende overheidsmaatregelen zal onder rokers positiever zijn na invoering van de gewijzigde tabakswet dan er vlak voor. Hypothese 11. De houding ten aanzien van rookbeperkende overheidsmaatregelen is positiever onder rokers die willen stoppen met roken (men bevindt zich in de preparatie of de contemplatiefase van het stoppen met roken) dan onder rokers die niet willen stoppen met roken. Hypothese 12. Rokers die meer overtuigd zijn van de schadelijkheid van meeroken zullen positiever staan tegenover rookbeperkende overheidsmaatregelen. Hypothese 13. De steun voor rookverboden in de trein en op het werk verbetert na invoering van deze maatregelen, terwijl in settings waar geen grote beleidswijziging plaatsvond (ziekenhuizen, horeca, club en buurthuizen, sportkantines), de steun ongewijzigd is gebleven. Rokers onder vuur 15

16 Rokers onder vuur

2. Onderzoeksmethode Het onderzoek maakt deel uit van de CASI omnibus 1 van TNS NIPO base, een database van 200.000 respondenten die hebben aangegeven dat zij regelmatig willen meedoen aan onderzoek van TNS NIPO. Van deze respondenten is standaard een groot aantal gegevens beschikbaar. Deze gegevens worden benut om een steekproef samen te stellen die representatief is voor de doelgroep Nederlanders van 15 jaar en ouder. Voor het 'continu onderzoek rookgewoonten' wordt iedere week een representatieve steekproef van circa 200 huishoudens uit de TNS NIPO base getrokken en benaderd, waarbij maximaal 2 personen van 15 jaar en ouder per gezin worden ondervraagd. Vooraf wordt aangegeven welke persoon in het huishouden de vragenlijst dient in te vullen. Bij CASI onderzoek werken respondenten via hun eigen PC mee aan onderzoek. De vragenlijst is via internet naar de respondenten gestuurd. In juni 2003 werden extra vragen aan het continu onderzoek rookgewoonten toegevoegd om de effecten van de gewijzigde tabakswet op de samenleving te 'monitoren', waarbij de nadruk lag op het monitoren van veranderingen in het draagvlak voor de aankomende wetsverandering gedurende de tweede helft van 2003. Een sub set van de vragen werd echter gecontinueerd tot in 2005. Het onderhavige rapport beschrijft de vragenset die de gehele periode juni 2003 juni 2005 deel uitmaakte van het continu onderzoek rookgewoonten. Alle resultaten zijn gewogen naar sekse, leeftijd, gezinsgrootte, provincie, gemeentegrootte, opleiding en werkzaamheid. Het databestand bevatte 37.556 respondenten. Tabel 1 biedt een overzicht van het aantal respondenten per jaar. Niet alle respondenten hebben de vragenlijst zelf ingevuld. Voor 17% geschiedde dit bij afwezigheid door een huisgenoot (de zogenaamde 'proxies'). Deze respondenten zijn uitgezonderd van de analyses, omdat vragen naar houdingsaspecten en mening niet aan deze 'proxies' zijn voorgelegd. Aldus kwam het totale aantal respondenten op 31.099. Hiervan waren 8.823 roker (28,4%). De analyses hebben betrekking op deze 8.823 rokende respondenten. Tabel 1: Totaal aantal respondenten, respondenten zonder proxies en aantal rokende respondenten 2003 (vanaf juni) 2004 (hele jaar) 2005 (t/m juni) Totaal Alle respondenten 9.223 18.342 10.001 37.556 Zonder 'proxies' 7.577 15.206 8.315 31.099 Rokers 2.269 4.241 2.313 8.823 Tabel 2 toont enkele achtergrondkenmerken van de respondenten (resultaten na weging). 1 CASI betekent Computer Assisted Self Interviewing Rokers onder vuur 17

Tabel 2: Achtergrondkenmerken van de respondenten Kenmerk % Geslacht Man 52 Vrouw 48 Leeftijd <24 11 25 34 24 35 44 24 45 54 21 55 64 11 >64 9 Opleidingsniveau Laag 35 Midden 40 Hoog 25 Dagelijks roker Ja 84 Nee 16 Van plan om te stoppen met roken? Ja, binnen een maand 8 Ja, binnen 1 6 maanden 10 Ja, binnen 6 en 12 maanden 9 Ja, maar niet binnen 12 maanden 15 Nee, nooit 13 Weet niet 45 Ooit stoppoging gedaan? Ja 67 Nee 33 Onderzoeksopzet Om vergelijkingen mogelijk te maken van de toestand vóór invoering van de rookverboden met die erna, zijn maanden samengevoegd om een schatting te verkrijgen van de situatie enige tijd voor de invoering en enige tijd erna. De campagnes startten in oktober 2003 en gingen door tot in maart 2004. Om voldoende statistische 'power' te verkrijgen dienden tenminste 900 18 Rokers onder vuur

respondenten per meting verkregen te worden. Tabel 3 laat de aldus verkregen 6 metingen zien die in het onderzoek steeds met elkaar vergeleken worden. De onderste regelt toont het aantal respondenten per meting. Opgemerkt dient te worden dat meting T5 een relatief grote periode betreft (juli 2004 tot en met februari 2005). Een opsplitsing hiervan zou wellicht 'mooier' (evenwichtiger) geweest zijn, maar zou voor de conclusies van dit rapport niets hebben uitgemaakt, omdat de verschillen tussen metingen zich grotendeels voordeden tussen T1 en T4. Door het samenvoegen van meer perioden in T5 kon het aantal uit te voeren analyses (vergelijkingen tussen de metingen) wat worden beperkt. Tabel 3: Aantal respondenten per onderzoeksperiode. Jaar 2003 2004 / 2005 Totaal Meting T1 T2 T3 T4 T5 T6 Maand 6 9 10 12 1 3 4 6 7 (2004) 3 6 2 (2005) Aantal rokers 1.329 940 965 1.186 2.866 1.536 8.822 Vragenlijst De vragenlijst is opgenomen in de bijlage. Hieronder worden alle vragenlijstitems kort besproken. Sociale invloeden De ervaren directe sociale druk om te moeten stoppen met roken werd gemeten met de vraag "Hoe vaak hebben mensen in uw omgeving wel eens gezegd dat u met roken zou moeten stoppen?" (0=zelden of nooit, 1 = af en toe, 2 = geregeld, 3 = zeer vaak). Vervolgens werd gevraagd welke personen dat wel eens hebben gezegd: partner, kinderen, overige familie, vrienden/kennissen, collega's, anderen. Voor 6 settings (namelijk "in Nederland", "in de trein", "in de buitenlucht / op straat", "thuis", "op het werk", "in uw vrije tijd ) is nagegaan of daar in vergelijking met een jaar geleden meer (+1), evenveel (0) of minder ( 1) wordt gerookt. Problematiseren van het roken Zelf evaluatieve emoties werden gemeten met drie items: "Ik baal van mijzelf omdat ik rook", "Ik neem het mezelf kwalijk dat ik rook" en "Ik ben kwaad op mijzelf omdat ik ooit ben begonnen Rokers onder vuur 19

met roken" (5 punts schaal: 2 = helemaal mee oneens tot 2 = helemaal mee eens). De drie items werden samengevoegd tot een betrouwbare schaal die de mate van zelf evaluatieve emoties meet (Cronbach's alpha = 0,88). De mate waarin men ervan overtuigd is dat meeroken roken schadelijk of hinderlijk is voor anderen werd gemeten met 4 items: "iedere werknemer in Nederland zou zijn\haar werk moeten kunnen doen zonder daarbij hinder te hebben van tabaksrook" "passief roken (gedwongen meeroken) kan longkanker veroorzaken", "passief roken (gedwongen meeroken) is hinderlijk", en "passief roken (gedwongen meeroken) is schadelijk voor de gezondheid" (2=helemaal mee eens, 2 = helemaal mee oneens). De vier items vormen een betrouwbare schaal (Chronbach's alpha = 0,85). Zelf evaluatieve emoties en schadelijkheid hangen overigens, zoals verwacht mag worden, samen, hetgeen blijkt uit een significante (p<.001) positieve correlatie (Pearson's r = 0,21), maar niet dusdanig sterk dat beide concepten onderling inwisselbaar zijn. Het lijkt derhalve toch interessant om beide factoren te onderzoeken. De mate waarin men zich bewust is van de negatieve sociale gevolgen van het eigen rookgedrag is gemeten met het item "Denkt u dat u anderen wel eens hindert als rookt?" (ja/nee). Het motivatie stadium werd gemeten met de vraag "Bent u van plan om in de toekomst te stoppen met roken?". Het antwoord "ja, binnen nu en een maand" werd geïnterpreteerd als dat men zich in de zogenaamde preparatiefase van het stoppen met roken bevindt. Het antwoord "ja, binnen de 1 6 maanden" werd geïnterpreteerd als contemplatiefase. De precontemplatiefase is als men wel wil stoppen, maar niet binnen een half jaar. Verder was er nog de groep 'immotives'(wil nooit stoppen) en een groep die het nog niet weet (weet niet). Eigen effectiviteit De eigen effectiviteitsinschatting is gemeten met de vraag "Stelt u zich eens voor dat u op eigen houtje een stoppoging doet. In sommige situaties is het gemakkelijker om niet roken vol te houden dan in andere situaties. Verwacht u dat het u lukt om niet te roken in elke situatie die zich kan voordoen? (5 punts schaal van zeker wel zeker niet). Houding ten aanzien van rookverboden De algemene attitude (houding) ten aanzien van rookverboden is gemeten door de volgende vraag: "Regels die de gevolgen van het roken beperken vind ik.", waarna men moest kiezen uit paren tegenstellingen. Er werd gebruik gemaakt van een 2 zijdige antwoordschaal, lopend van 2 tot +2. De tegenstellingen waren: 1. begrijpelijk onbegrijpelijk, 2. verstandig onverstandig, 3. noodzakelijk onnodig, en 4. goed slecht. De items vormen tezamen één betrouwbare schaal 'Houding rookverbod' ( 2 = negatieve houding; +2 = positieve houding; Cronbach's alpha = 0,88). Men kon zich uitspreken over de plaatsen waar men wel een rookverbod zou accepteren. Hiertoe werd de volgende vraag gesteld: "Kunt u aangeven op welke plaatsen een 20 Rokers onder vuur

wettelijk rookverbod moet gelden?" De volgende plaatsen werden nagegaan: de trein, het werk / werkplek, cafés, psychiatrische instellingen, sportkantines, club en buurthuizen, geen van deze (alle items: ja/nee). De mate waarin men de voorkeur geeft aan overheidsingrijpen bij tabaksontmoediging is gemeten met 3 items: "Rookverboden zijn doorgaans rechtvaardig", "Problemen tussen rokers en niet rokers zijn het beste op te lossen met regelgeving" en "De overheid moet niet rokers beschermen tegen meeroken". De items vormen een betrouwbare schaal (schaal 'voorkeur overheidsingrijpen'; Cronbach's alpha = 0,75). De mate waarin rokers individuele keuzevrijheid belangrijk vinden is gemeten middels 5 items: "Ik vind het heel belangrijk dat mensen zelf kunnen bepalen waar en wanneer ze roken", "Ik vind het goed als rokers zich er tegen verzetten wanneer ze ergens niet meer zouden mogen roken terwijl dat eerder nooit een probleem was". "Ik heb er weinig begrip voor dat de overheid het roken fanatiek tegen wil gaan", "Ik vind persoonlijke vrijheid heel belangrijk, zeker ook als het om roken gaat', en "De overheid gaat te ver bij het inperken van de vrijheid van rokers". De items vormen een betrouwbare schaal (schaal 'voorkeur invididuele vrijheid'; Cronbach's alpha = 0,87). Achtergrondvariabelen De sociaal economische status werd geoperationaliseerd door naar het opleidingsniveau van de respondent te vragen. Op basis van de antwoorden werden drie groepen samengesteld: laag (lager onderwijs, lager beroepsonderwijs), midden (middelbaar algemeen voortgezet en beroepsonderwijs) en hoog (HAVO, VWO, HBO, WO). Een andere achtergrondvariabele was of men buitenshuis werkzaam is (ja/nee). Deze laatste variabele maakte geen standaard onderdeel uit van het TNS NIPO databestand. Omdat de status 'werkzaam' wel bij het NIPO van de meeste respondenten bekend is, kon het databestand wel met deze variabele worden' verrijkt'. De variabele is samengesteld op basis van informatie over de respondenten over beroep en of men een uitkering heeft. Hoewel leeftijd en geslacht wel onderdeel uitmaakten van het databestand, zijn voor dit rapport geen uitsplitsingen naar leeftijd en geslacht gemaakt. Statistische analyse Verschillen tussen perioden zijn getoetst met behulp van ANOVA (Scheffé analyse voor post hoc vergelijkingen) voor schalen of ordinale variabelen en de chi kwadraat toets voor nominale variabelen (categorieën). Een aantal vragenlijstitems kende een weet niet categorie. 'Weet niet' antwoord. Dit is meestal gecodeerd tot een neutraal antwoord. Rokers onder vuur 21

22 Rokers onder vuur

3. Sociale druk op rokers om te stoppen Expliciete verbale sociale druk Van de rokers (alle metingen bij elkaar genomen) antwoordt 12% zeer vaak op de vraag "Hoe vaak hebben mensen in uw omgeving wel eens gezegd dat u met roken zou moeten stoppen?", 24% antwoordde geregeld en 35% af en toe. Figuur 1 toont de scores per meting. In de periode vóór de jaarwisseling (meting 1 en 2) lijkt de ervaren expliciete sociale druk wat groter dan bij latere metingen, maar alleen het verschil tussen meting 1 en meting 4 is (bijna) significant (alle rokers; p< 0,10). 3 0 = zelden/nooit tot 3 = zeer vaak 2,5 2 1,5 1 0,5 0 1 2 3 4 5 6 laag opgeleid 1,24 1,25 1,23 1,2 1,3 1,24 midden 1,35 1,33 1,18 1,11 1,22 1,2 hoog opgeleid 1,11 1,13 1,02 1,02 1,1 1,07 alle rokers 1,25 1,25 1,16 1,12 1,22 1,18 Rokers onder vuur 23

Figuur 1: Expliciete verbale sociale druk. Gemiddelde score op de vraag "Hoe vaak hebben mensen in uw omgeving wel eens gezegd dat u met roken zou moeten stoppen?" Als we kijken naar de ervaren druk van specifieke personen in de sociale omgeving, zien we dat deze wel beduidend hoger is in meting 1 en 2 vergeleken met de latere perioden (Figuur 2). Er is in feite sprake van een geleidelijke lichte afname van die druk. De sociale druk is significant lager in meting 5 en 6 in vergelijking met meting 1 en 2, zowel van de eigen partner, als van eigen kinderen, familie, kennissen en collega's. 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1 2 3 4 5 6 partner 31,3 29,3 25,9 25,9 20,8 20,8 kinderen 22,4 25,6 21,5 23,4 15,7 15,1 overige familie 33,5 35,1 26,9 29 24,8 22 vrienden / kennissen 28,1 29,8 23,4 23,5 21,1 18,5 collega's 18,7 19,7 14,5 13,2 13,1 9,9 Meting Figuur 2: Verloop van het percentage rokers dat zegt druk van belangrijke anderen te ervaren om te stoppen. 24 Rokers onder vuur

Conclusie De ervaren expliciete sociale druk om te stoppen was wat groter in de periode voorafgaande aan de invoering van de nieuwe tabakswet. Er lijkt echter geen sprake te zijn van stijging van de ervaren sociale druk in de onderzoeksperiode, eerder van een daling (hypothese 1 derhalve verworpen). Opleidingsniveau In Figuur 1 zijn de trends ook weergegeven voor de drie opleidingsgroepen. De sociale druk op meting 1 en 2 lijkt het hoogst onder rokers met een opleiding op middenniveau, gevolgd door de laag opgeleide rokers en het minst onder de hoog opgeleide rokers. Bij de middengroep zien we een significant contrast tussen meting 1 en meting 3 (p<.05) en tussen meting 1 en meting 4 (p < 0,10), wellicht duidend op een verhoogde sociale druk in de aanloop naar 1 januari 2004. Bij de andere twee groepen zijn geen verschillen tussen de metingen te zien. Werkenden versus niet werkenden Opleidingsniveau hangt sterk samen met of men werk heeft. Van de rokers met een lage opleiding werkt 74%, van de rokers met een middenopleidingsniveau is dat 81% en onder de hoogst opgeleide rokers is 84% werkzaam (Chi 2 (3) = 380; p<0,001). In figuur 3 is de ervaren de sociale druk weergegeven apart voor werkenden en nietwerkenden. Duidelijk is te zien dat de sociale druk om te stoppen gemiddeld genomen onder werkenden kleiner is dan onder niet werkenden. De trends in beide groepen vertonen nagenoeg hetzelfde patroon. Rokers onder vuur 25

3 0 = zelden/nooit tot 3 = zeer vaak 2,5 2 1,5 1 0,5 0 1 2 3 4 5 6 werkende rokers 1,23 1,22 1,13 1,1 1,21 1,16 niet werkende rokers 1,32 1,43 1,33 1,27 1,25 1,3 Meting Figuur 3: Trends in ervaren expliciete verbale druk voor werkenden en niet werkenden Conclusie De expliciete sociale druk om te stoppen blijkt onder werkenden minder te zijn dan onder niet werkenden (Hypothese 2 verworpen). De trends in de tijd vertonen bij werkenden en nietwerkenden ongeveer hetzelfde (dalende) patroon. Indirecte sociale druk De indirecte sociale druk, gemeten met de vraag of men vindt dat er in vergelijking met een jaar geleden meer, minder of evenveel wordt gerookt, is na 1 januari 2004 flink toegenomen. In 26 Rokers onder vuur

Figuur 4 is duidelijk te zien dat steeds mee rokers zijn gaan vinden dat er minder wordt gerookt in Nederland. Conclusie Steeds meer rokers zijn gaan merken dat het roken in Nederland aan het afnemen is (Hypothese 3 bevestigd). Opleidingsniveau In het algemeen kan gesteld worden dat hoger opgeleide rokers vaker menen dat er in Nederland in vergelijking met vroeger minder wordt gerookt: 40,8% onder de hoog opgeleiden, 38,9% onder de middengroepen en 36,1% onder de laag opgeleide groepen (Chi 2 (4) = 40,65; p<0,001). 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1 2 3 4 5 6 meer 17,1 15,8 7,9 6,9 6,9 5,4 evenveel 58,9 54,6 55,5 54 50,3 46,2 minder 24 29,6 36,6 39,1 42,8 48,4 Meting Figuur 4: Verandering in het percentage rokers dat vindt dat er vergeleken met een jaar geleden meer, minder of evenveel gerookt wordt in Nederland Rokers onder vuur 27

Figuur 5 laat zien dat er ook sprake is van een verschuiving in de waarneming van wáár gerookt wordt. Rokers nemen waar dat er steeds meer op straat en in de buitenlucht gerookt wordt, hoewel deze trend na meting 4 (vanaf april 2004) tot stilstand lijkt te zijn gekomen. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1 2 3 4 5 6 meer 34,8 40,4 44,2 46,5 47,5 44,2 evenveel 56,2 50,1 47 43,6 41,6 43,7 minder 9 9,5 8,7 9,9 10,9 12,1 Meting Figuur 5: Verandering in het percentage rokers dat vindt dat er vergeleken met een jaar geleden meer, minder of evenveel gerookt wordt op straat of in de buitenlucht. Figuur 6 laat zien dat rokers sterker zijn gaan vinden dat er in de trein, op het werk, en in de vrije tijd gerookt wordt. Bij de trein is deze trend het eerst ingezet (namelijk tussen meting 1 en 2, dus nog in 2003). Daarentegen zijn rokers vaker gaan vinden dat er in de buitenlucht juist méér wordt gerookt (meting 3 6 is significant hoger dan meting 1). 28 Rokers onder vuur

1 0 1 1 2 3 4 5 6 in de trein 0,5 0,64 0,74 0,83 0,85 0,87 op het w er k 0,56 0,57 0,63 0,69 0,72 0,74 in de buitenlucht / op s tr aat 0,26 0,31 0,36 0,37 0,37 0,32 thuis 0,07 0,08 0,05 0,13 0,1 0 in vr ije tijd 0,02 0,03 0,12 0,13 0,18 0,21 Meting Figuur 6: Mate waarin men vindt dat er op specifieke plekken vergeleken met een jaar eerder, meer (+1) of minder ( 1) gerookt wordt. Conclusie In de ogen van rokers is het roken in de buitenlucht en thuis gangbaarder geworden en in de trein en op het werk is het minder geworden (bevestiging hypothese 4). Ook rapporteren rokers dat er minder gerookt wordt in de vrije tijd. Rokers onder vuur 29

Opleidingsniveau De perceptie van hoeveel er nog wordt gerookt hangt sterk af van iemands opleidingsniveau. Hoe lager opgeleid, hoe vaker men meent dat het roken in de buitenlucht is toegenomen (laag: 45%, midden: 44%, hoog: 42%; Chi 2 (4)=10,11; p<0,001). Ook de toename in het roken thuis wordt vaker door lager opgeleide rokers gerapporteerd (27%) dan middengroepen (24%) en rokers die een hoge opleiding hebben genoten (22%) (Chi 2 (4)=19,7; p<0,001). Daarentegen is de afname van het roken in de trein meer opgevallen bij hoger opgeleiden (85%) dan midden (78%) en lager opgeleide rokers (73%) (Chi 2 (4)=73,0; p<0,001). Ook de afname van het roken op de werkplek wordt vaker door hoger opgeleide rokers gemeld (78%) dan door de middengroep (71%) en lager opgeleide rokers (64%) (Chi 2 (4)=127,6; p<0,001). 30 Rokers onder vuur

4. Problematiseren van het roken Zelf evaluatieve emoties De zelf evaluatieve emoties zijn alleen gemeten over de eerste vier perioden. Er is over deze gehele periode een licht stijgende trend zichtbaar (zie de onderbroken lijn in Figuur 7). Rokers lijken hun eigen rookgedrag dus als problematischer te zijn gaan zien. Een ANOVA op de gemiddelde waarde op de zelf evaluatieve emotie schaal laat evenwel geen significante verschillen zien tussen de vier meetmomenten. Na dichotomisering is er echter wel een verschil zichtbaar: meer rokers (51,4%) voelen zich in meting 2 slecht op hun gemak met hun eigen rookgedrag dan in meting 1 (45,7%; Chi 2 (1)=7,19; p<0,005). 2 2 Voor deze analyses zijn de waarden op de schaal 'zelf evaluatieve emotie' gedichotomiseerd. Een gemiddelde score kleiner dan 0 kreeg de waarde '0' (men kijkt positief aan tegen het roken) en een score van 0 of hoger kreeg de waarde '1' (men kijkt negatief aan tegen het roken). Rokers onder vuur 31

60 55 50 % 45 40 35 30 1 2 3 4 laag opgeleid 46,8 53,1 53 54,1 midden 50,8 54,3 41,2 47,7 hoog opgeleid 36,8 45 47,6 44,8 alle rokers 45,7 51,4 46,8 49,2 Meting Figuur 7: Veranderingen in zelf evaluatieve emoties ('ontevredenheid met het roken') voor alle rokers en apart voor laag en hoog opgeleide rokers. Conclusie Rokers lijken hun eigen rookgedrag als problematischer te zijn gaan zien in directe aanloop tot de wetswijziging per 1 januari 2004 (Hypothese 5 bevestigd). Daarna lijkt het te stabiliseren. Opleidingsniveau Figuur 7 laat ook de verschillen tussen hoger en lager opgeleide rokers zien. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe ontevredener men is over het roken: 51,4% van de lager opgeleiden is ontevreden tegenover 48,6% van de middengroepen en 42,9% van de hoger opgeleide rokers (Chi 2 (2)=18,6; p<.001). De ontevredenheid met het roken is bij lager opgeleiden tussen meting 1 en 2 gestegen van 46,8% naar 53,1% en is daarna op dit hoge niveau gebleven. De meerderheid van de laag opgeleide rokers lijkt dus sinds de gewijzigde tabakswet blijvend (?) ontevreden over het roken. Dit in tegenstelling tot hoog opgeleide rokers, waar ontevredenheid weliswaar sterk steeg tussen meting 1 en 2, maar nooit een meerderheid 'haalt' en in meting 4 zelfs weer wat lijkt te dalen. Bij hoger opgeleide rokers lijkt de ontevredenheid dus sneller weer 'over' te gaan dan bij lager opgeleide rokers die langer 32 Rokers onder vuur

met een 'kater gevoel' blijven zitten. Omdat geen gegevens verzameld zijn in periode 5 en 6 kan niet met zekerheid gezegd worden op er sprake is van werkelijk blijvende effecten op laag opgeleide rokers. Kennis van schadelijkheid en hinder van meeroken De mate waarin rokers vinden dat passief roken hinderlijk en/of schadelijk is, zoals gemeten met de 4 item schaal, lijkt te dalen in meting 3, dus direct na 1 januari en daarna weer toe te nemen (zie Figuur 8). De mate waarin men zich bewust is van de schade en hinder is vlak voor 1 januari 2004 niet opvallend hoog, zoals verwacht werd. Wel is opvallend dat vlak na 1 januari 2004 het besef van hinder en schadelijkheid tijdelijk laag was. Meting 3 is significant lager dan metingen 2, 4, 5 en 6 (p < 0,05). Maar ook meting 1 overigens is significant lager dan 5 en 6 e. Meting 1 en 2 verschillen niet significant. 1,4 1,2 gemiddelde score ( 2 tot 2) 1 0,8 0,6 0,4 0,84 0,96 0,77 0,94 1 1 0,2 0 1 2 3 4 5 6 Meting Figuur 8: Overtuiging dat roken schadelijk / hinderlijk voor anderen is (4 item schaal). Rokers onder vuur 33

Conclusie De mate waarin men zich bewust is van de schade en hinder is vlak voor 1 januari 2004 niet opvallend hoog, zoals verwacht werd (hypothese 6 kan derhalve niet worden bevestigd). Opleidingsniveau Er is een duidelijk lineair verband met opleiding: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe vaker men ervan overtuigd is dat passief roken schadelijk is: de gemiddelde score op de schaal varieert van 0,78 voor laag opgeleid, tot 0,96 voor middengroepen en 1,13 voor hoog opgeleid (F=94,5; df=2; p < 0,001). Bewustzijn van de sociale gevolgen van het roken De mate waarin men zich bewust is van de negatieve sociale gevolgen van het eigen rookgedrag was tevens gemeten met de vraag of men denkt dat men anderen wel eens hindert als men rookt. Het antwoord hierop verschilt gemiddeld genomen tussen de perioden (Chi 2 (5)=26,14; p<0,001). Het percentage rokers dat anderen denkt te hinderen varieert tussen de 56% en 64% (Figuur 9). Meting 1 en 2 verschillen niet significant. In de periode na het in werking treden van de gewijzigde Tabakswet is men het er minder vaak mee eens dat men anderen wel eens hindert als men rookt (Figuur 9). Deze bezorgdheid lijkt echter eind 2004 en begin 2005 weer toegenomen te zijn. Opleidingsniveau Er is bij deze vraag geen duidelijk verband met opleidingsniveau zichtbaar. 34 Rokers onder vuur