ECLI:NL:RBDHA:2016:3980

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:CRVB:2015:4862

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBZWB:2016:7846

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBAMS:2014:9619

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2015:436

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK2683

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650


ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBMNE:2016:7373

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBNHO:2016:1534

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. zaaknummer: 16/

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

ECLI:NL:CRVB:2016:4097

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBDHA:2016:3831

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBAMS:2016:5340

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBOVE:2016:2360

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1540

LJN: BX6610, Rechtbank 's-gravenhage, AWB 11/5255

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 december 2009, 09/1990 (hierna: aangevallen uitspraak),

ECLI:NL:RBSHE:2009:BK8395

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

ECLI:NL:RBDHA:2013:19292

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RVS:2012:BY5907

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2016:3980 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 13-04-2016 Datum publicatie 12-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 4433 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Socialezekerheidsrecht Eerste aanleg - meervoudig Een Wtcg-tegemoetkoming is niet exporteerbaar voor de Nederlander die in een ander EU land woont. Deze tegemoetkoming is niet aan te merken als een prestatie bij ziekte maar als sociale bijstand in de zin van Verordening 883/2004. Wetsverwijzingen Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten 2a, geldigheid: 2014-02- 15 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl RECHTBANK DEN HAAG Bestuursrecht zaaknummer: SGR 15/4433 uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2016 in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], Spanje, eiser (gemachtigde: [gemachtigde]), en CAK BV, gevestigd te Den Haag, verweerder (gemachtigde: mr. T.M.F. van der Gaarden). Procesverloop Bij besluit van 31 december 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiser om

een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2012 toe te kennen, afgewezen. Bij besluit van 19 januari 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiser om een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2013 toe te kennen, afgewezen. Bij besluit van 8 mei 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Bij besluit van 19 mei 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep ter zitting van 2 november 2015 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Bij beslissing van 24 november 2015 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten. Overwegingen 1. Eiser heeft verweerder gevraagd hem voor het jaar 2012 en voor het jaar 2013 in aanmerking te brengen voor een algemene tegemoetkoming op grond van de Wtcg (hierna: de Wtcgtegemoetkoming). Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij in een Verdragsstaat van de Europese Unie, Spanje, woont en op grond van artikel 24 of 25 van de Verordening (EG) 883/2004 (hierna: de Verordening) (voorheen Verordening EEG 1408/71) recht heeft op ziekteverstrekkingen en -uitkeringen ten laste van Nederland. 2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor de jaren 2012 en 2013 afgewezen. Daarbij is het standpunt ingenomen dat eiser volgens de ter beschikking staande gegevens in 2012 en 2013 niet verzekerd is geweest ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarmee voldoet eiser niet aan de voorwaarde van artikel 2a van de Wtcg en heeft hij geen te honoreren aanspraak op een tegemoetkoming ingevolge die wet.

3. Bij de bestreden besluiten is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder handhaving van het ingenomen standpunt. Voorts is overwogen dat het gaat om dwingend recht en dat er overigens geen aanknopingspunten zijn voor een ander oordeel. 4. Eiser heeft aangevoerd dat hem zijn wonen buiten Nederland niet mag worden tegengeworpen, en dat dit in strijd is met de op hem van toepassing zijnde Verordening, en in het bijzonder daaruit artikel 7, juncto artikel 29. Eiser stelt voorts dat het niet relevant is dat hij niet is verzekerd op grond van de Zvw, omdat hij op grond van de rechtstreekse werking van de Verordening recht heeft op ziekte-verstrekkingen en - uitkeringen ten laste van Nederland. Eiser stelt dat de algemene tegemoetkoming voldoet aan de kwalificaties van een ziekte-uitkering als bedoeld in voornoemde Verordening en daarom exporteerbaar binnen de EU is. Dit blijkt volgens eiser uit criteria die het Europese Hof van Justitie (EHvJ) heeft ontwikkeld in zijn jurisprudentie. Eiser verwijst hierbij onder meer naar het arrest Molenaar van het EHvJ van 5 maart 1998, C-160/96. Verder ziet eiser zich gesteund in zijn standpunt door het door hem overgelegde, ongedateerde, schrijven van het hoofd van de administratieve eenheid werkgelegenheid, Sociale Zaken en inclusie van de Europese Commissie Brussel, aan hem persoonlijk gericht naar aanleiding van zijn klacht tegen Nederland. Tot slot voert eiser een inhoudelijke grond aan, namelijk dat zijn medische toestand sinds 2011, het jaar waarin hij (nog) de algemene tegemoetkoming Wtcg ontving, niet wezenlijk is veranderd, zodat daarin geen belemmering ligt om zijn aanvraag af te wijzen. 5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de gronden van eiser niet slagen en overweegt daartoe het volgende. 5.1. De Wtcg biedt een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten die geconfronteerd worden met meerkosten door problemen die zij met hun gezondheid ervaren. 5.2. Van een te honoreren aanspraak op een tegemoetkoming is volgens artikel 2a, achtste lid, van de Wtcg, uitgezonderd degene die niet verzekerd is als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zvw, behoudens een zich hier niet voordoende uitzondering. Alleen door ingezetenen van Nederland kan een ziektekostenverzekering als bedoeld in de Zvw worden afgesloten. Dat volgt uit artikel 5, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in samenhang met artikel 2 van de AWBZ en artikel 2 eerste lid, van de Zvw. 5.3 Artikel 3 van de Verordening bepaalt voor zover relevant: 1. Deze verordening is van toepassing op alle wetgeving betreffende de volgende takken van sociale zekerheid: a. a) prestaties bij ziekte; [ ] 2. Tenzij in bijlage XI anders is bepaald, [is] deze verordening van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, al dan niet op premie- of bijdragebetaling berustend, alsmede op de stelsels betreffende de verplichtingen van een werkgever of een reder. 3. Deze verordening is tevens van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, als bedoeld in artikel 70. [...] 5. Deze verordening is niet van toepassing op: a. sociale en medische bijstand; [...] 5.4 Ingevolge artikel 7 van de Verordening kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de

wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is. 5.5. Artikel 70 van de Verordening luidt, voor zover van belang: 1. Dit artikel is van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties waarop wetgeving van toepassing is die, wegens haar personele werkingssfeer, doelstellingen en/of de voorwaarden voor het ingaan van een recht, kenmerken heeft van zowel de in artikel 3, lid 1, bedoelde socialezekerheidswetgeving als van de bijstand. 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties verstaan prestaties die: a. a) bedoeld zijn: i. i) voor de extra, aanvullende of bijkomende dekking van de gebeurtenissen in de in artikel 3, lid 1, vermelde takken van de sociale zekerheid en om de betrokken personen een minimum voor levensonderhoud te garanderen in verhouding tot de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat; of ii) om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden, die nauw aansluit bij hun sociale omstandigheden in de betrokken lidstaat; en b) uitsluitend worden gefinancierd door de verplichte belastingen ter dekking van de algemene openbare uitgaven en waarvoor de voorwaarden voor de toekenning en berekening niet afhankelijk zijn van de betaling van enige premie of bijdrage door de betrokkene. Prestaties ter aanvulling van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties mogen evenwel niet alleen om die reden als op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties worden beschouwd; en c) opgenomen zijn in bijlage X. 6.1 De rechtbank stelt vast dat eiser in Spanje woont. Eiser is aldus geen ingezetene (meer) van Nederland. Eiser ontvangt ten laste van Nederland verzorging in Spanje. Daarvoor betaalt hij een jaarlijks op grond van een zogeheten woonlandfactor vastgestelde bijdrage die hem recht geeft op zorg in Spanje. Eiser is dan ook, hoewel hij op grond van de regeling van de Verordening recht houdt op zorg in Nederland, niet tegen ziektekosten in Nederland verzekerd. Hij heeft daarom, gelet op artikel 2a van de Wtcg, ook geen aanspraak op een tegemoetkoming ingevolge die wet. Dit geldt voor alle Nederlanders die buiten Nederland wonen. 6.2 De beroepsgrond dat op grond van de rechtstreekse werking van de Verordening, in samenhang met de uitleg in jurisprudentie van het EHvJ, sprake is van een prestatie bij ziekte die krachtens rechtspraak van het EHvJ exporteerbaar is, slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de Wtcg-tegemoetkoming geen tegemoetkoming is in kosten van zorg waarvoor een belanghebbende op grond van de AWBZ of de Zvw is verzekerd, maar een tegemoetkoming in kosten die samenhangen met de gezondheidsproblemen waarmee een belanghebbende wordt geconfronteerd, zoals hogere stookkosten, vervoerskosten voor geneeskundige hulp en extra kosten voor kleding of beddengoed. De belanghebbende is een chronisch zieke of een gehandicapte. Met een vast, forfaitair, bedrag wordt in de meerkosten van de belanghebbende gedeeltelijk voorzien zonder dat daar een prestatie, bijvoorbeeld een premiebetaling of andere bijdrage, tegenover staat. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat een Wtcg-tegemoetkoming gelijk te stellen is met een ziekteverstrekking en ziekteuitkering ten laste van Nederland. Voorts is een algemene tegemoetkoming op grond van de Wtcg niet een op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering die aanvullende, vervangende of bijkomende dekking biedt, bijvoorbeeld tegen het risico van ziekte.

6.3 Gezien het voorgaande stelt de rechtbank eerst vast dat de Wtcg-tegemoetkoming, hoewel deze dus niet berust op een premie- of bijdragebetaling, niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 70, tweede lid van de Verordening, reeds omdat de tegemoetkoming niet voldoet aan voorwaarde c). De rechtbank verwijst in dit verband ook naar overweging 37 van de Verordening, die luidt: Zoals het Hof van Justitie herhaaldelijk heeft gesteld, dienen voorschriften die afwijken van het beginsel van de exporteerbaarheid van socialezekerheidsprestaties strikt te worden uitgelegd. Dat betekent dat ze alleen van toepassing kunnen zijn op prestaties die aan de gespecificeerde voorwaarden voldoen. Daaruit volgt dat hoofdstuk 9 van titel III van deze verordening alleen van toepassing kan zijn op prestaties van bijzondere aard die niet op premie- of bijdragebetaling berusten en zijn vermeld in bijlage X bij deze verordening. 6.4 Resteert de vraag of de Wtcg-tegemoetkoming een prestatie bij ziekte is in de zin van artikel 3, eerste lid van de Verordening dan wel ressorteert onder de uitzondering van artikel 3, vijfde lid ter zake van de sociale en medische bijstand. Uit de aard, vaste omvang en het doel van de tegemoetkoming, zoals hiervoor onder 6.2 omschreven, leidt de rechtbank af dat zij meer het karakter heeft van sociale bijstand dan een prestatie bij ziekte en daarom valt onder de uitzondering van artikel 3, vijfde lid sub a van de Verordening. Eiser kan dan ook geen rechten ontlenen aan de Verordening. Dit betekent dat de gevraagde tegemoetkoming voor 2012 en voor 2013 niet exporteerbaar is. 6.5 Voor zover eiser heeft betoogd dat hij een WAO-uitkering - naar tenminste 35% arbeidsongeschiktheid - ontving en uit dien hoofde tegen ziektekosten was verzekerd, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. 6.6 In het door eiser overgelegde ongedateerde schrijven van het hoofd van de administratieve eenheid werkgelegenheid, Sociale Zaken en inclusie van de Europese Commissie Brussel, aan hem persoonlijk gericht naar aanleiding van zijn klacht tegen Nederland, vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel, reeds omdat dit slechts een informatieve brief is en geen inhoudelijke toetsing aan het recht bevat. 6.7 Voor zover eiser heeft betoogd dat hij voor een tegemoetkoming in aanmerking moet komen omdat hij in 2011 ook een tegemoetkoming ontving terwijl zijn medische situatie niet is gewijzigd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser aan die toekenning geen rechten voor 2012 en voor 2013 kan ontlenen. 6.8 Nu eiser geen te honoreren aanspraak heeft op een tegemoetkoming in het kader van de Wtcg, kan het betoog van eiser dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar zijn medisch dossier, niet slagen. 7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzitter, mr. D.R. van der Meer en mr. M.M. Meessen, leden, in aanwezigheid van F.E. van de Putte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.