Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar

Vergelijkbare documenten
Onrechtmatige contractuele bedingen

Akkoord over prijs en zaak voldoende voor verkoop Of toch niet?

Rechtsmisbruik bij contractvrijheid. Caroline Coppens

Contracten: basisbeginselen. Door Mr. Franky De Mil Advocaat-vennoot bij Pure Advocaten

Inhoudsopgave. Inhoudsopgave 5 Voorwoord 11

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar Contractweigering. Masterproef van de opleiding Master in de rechten

Hoofdstuk I. Algemene inleiding 15

Inleiding. 1 Plaatsbepaling en definitie burgerlijk recht

INHOUD. Afdeling I. Juridische theorievorming...9 Afdeling II. Rechtseconomie DEEL I. BEGRIPPENKADER... 21

De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014)

Invordering van onbetaalde facturen en bescherming van de consument

Concubinaat. De buitenhuwelijkse tweerelatie. Patrick Senaeve (ed.) Acco Leuven / Amersfoort

Inhoud Definitie Eigensoortige en gemengde overeenkomsten 19

Deel 0 ALGEMEEN RECHT 13

Studiedag De bescherming van consumenten in de (recente) rechtspraktijk: hoe gebruik ik dit in schuldendossiers?

INHOUD. Voorwoord... v Inleiding Hoofdstuk I. Relevante begrippen bij de bepaling van het toepassingsgebied... 5

Bart VAN HYFTE Gauthier ERVYN Laurent DELMOTTE Johan VANDEN EYNDE

Geldigheidsvereisten voor elke overeenkomst toegepast op borgtocht

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

No.W /II 's-gravenhage, 5 november 2012

Bijzondere overeenkomsten: algemeen

C.O.B.A. 4 COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN

Archived version. Journal homepage / Author contact. /368133

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving:

Hof van Cassatie van België

Uitvoering van overheidsopdrachten van werken

Arbitragecommissie. Advies over de sancties bepaald in artikel 5 van de wet

KNELPUNTEN HANDELSRECHT BUNDELING VAN DE BIJDRAGEN AAN DE STUDIEDAG "ACTUELE KNELPUNTEN IN HET HANDELSRECHT", GEHOUDEN TE OOSTKAMP OP 8 DECEMBER 2006

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

BOEK VII WER: CAPITA SELECTA INZAKE CONSUMENTEN- EN HYPOTHECAIR KREDIET. Prof. Dr. Reinhard Steennot (Instituut Financieel recht, Ugent)

De basisbeginselen van het contractenrecht: kroniek van de recentste evoluties

Nieuwe wet B2B-Bescherming

INHOUDSTAFEL. Inhoudstafel

De nietigheidssanctie bij overdracht van gronden zonder voorafgaand bodemattest

Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 5 LIJST VAN TABELLEN... 9 LIJST VAN PRAKTISCHE VOORBEELDEN I. INLEIDING... 13

COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN

Middag van het Recht: Nieuw Verbintenissenrecht. Prof. dr. Britt Weyts Hoogleraar Universiteit Antwerpen Advocaat

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

INHOUDSOPGAVE GESELECTEERDE BIBLIOGRAFIE...

Actualia Distributierecht. Mr. Koen De Bock. 05/02/2015 De Bock & Baluwé 1

Hof van Cassatie van België

Misbruik van exoneratiebedingen in het Belgische recht. Een rechtsvergelijkend perspectief met de Draft Common Frame of Reference

De wederbeleggingsvergoeding

Het consumentenkrediet. De Wet van 12 juni Pierre Lettany KLUWER RECHTSWETENSCHAPPEN BELGIE

Knipperlichten Verbintenissenrecht 2017

Inleiding tot het recht

Inhoudstafel. De Bibliotheek Handelsrecht Larcier... i Voorwoord bij de Reeks Bank- en insolventierecht...iii. Voorafgaande opmerking...

Inhoud. Inleiding 13. Noordhoff Uitgevers bv

INHOUD. Inleiding Een veelbelovende start: de voorbereidende werken van het Burgerlijk Wetboek... 17

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ARCHITECT VERBONDEN DOOR EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Krediet KMO Wet KMO Financiering Informatieverplichting Wederbeleggingsvergoeding Zekerheden Onrechtmatig beding

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 24 april 2009 (30.04) (OR. fr) 6094/1/09 REV 1 LIMITE JUSTCIV 32 CO SOM 21

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 7 november 2008 (20.11) (OR. fr) 15306/08 LIMITE JUSTCIV 236 CO SOM 167

Afdeling 1. Klassieke invulling van de basisbeginselen uit het verbintenissenrecht

De aansprakelijkheid van de aannemer DEEL I: De contractuele aansprakelijkheid

ECTS-fiche - Handels- en economisch recht

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

TETRALERT - ONDERNEMING WET FINANCIERING KMO S

Middag van het Recht, te Brussel, 15 maart Instituut voor Verbintenissenrecht. Academiejaar

Nuttige tips voor goede contracten

Advies nr. 2017/16 van 22 februari Arbitragecommissie

Het is nadien aan de hoofdaannemer en de onderaannemer zelf om onderling uit te maken aan wie de consigneerde som uiteindelijk zal toekomen.

J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen

BENOEMDE OVEREENKOMSTEN

DE IDEALE WONING, coöperatieve vennootschap, arrondissement. Antwerpen, met maatschappelijke zetel te 2600 Berchem,

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/

Beroepsgeheim, deontologie en antiwitwas

B67 Consumentenkrediet

Inhoud WOORD VOORAF 3. Deel 1 INLEIDING TOT HET RECHT 13

Afgebroken onderhandelingen

Zich vergissen in het contractenrecht

B5 Volmacht. Kluwer a Wolters Kluwer business MONOGRAFIEËN BW

Inhoud. Inleidende probleemstelling: wederkerige schenkingen Hoofdstuk 1. De emanatie van twee rechtsfiguren: de oorzaak en de voorwaarde...

BEGINSELEN VAN EUROPEES FAMILIERECHT BETREFFENDE VERMOGENSRECHTELIJKE RELATIES TUSSEN ECHTGENOTEN

HET VRIJ BEROEP NA HET WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

I VERBINTENISSENRECHT 17

Hof van Cassatie van België

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

Verbintenissenrecht. Inleiding in het recht

TERUGWERKENDE KRACHT IN HET GEMEEN CONTRACTENRECHT. ENKELE PRAKTISCHE TOEPASSINGEN. Lunchdebat van 23 januari 2015

Hof van Cassatie van België

HOOFDELIJKHEID IN DE GEMEENTELIJKE BELASTINGREGLEMENTEN

Arbitragecommissie. Advies over de verbintenissen aangegaan tijdens de bedenktijd van een maand

Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt

Wetboek van economisch recht consumentenkrediet. Art. 1, 1 Art. I.1, 2. Art. 1, 2 Art. I.9, 34. Art. 1, 3 Art. I.9, 35. Art. 1, 4 Art. I.

1 Huurrecht is burgerlijk recht

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

Commentaar bij art BW

ACTUALIA ECONOMISCH RECHT EN CONSUMENTENBESCHERMING

CONTRACT De tweede genoemde verbindt zich ertoe om de opdrachten met alle vereiste zorg en ijver uit te voeren

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek

Een standpunt over de burgerlijke aansprakelijkheid van bestuurders van een V.Z.W. in de sportwereld

Art. 16 Schorsing en/of beëindiging van toegekende toegangsrechten of van het Contract

Hof van Cassatie van België

Bewijswaarde van een sms-bericht bij de verkoop van een onroerend goed

ADVIES. over DE IMPACTANALYSE VAN EEN EVENTUELE HERVORMING VAN DE REGELS INZAKE DE VERJARING VAN VORDERINGEN VAN EN TEGEN CONSUMENTEN

Arbitragecommissie. Wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten

De onherroepelijkheid van de schenking

Transcriptie:

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2016-2017 IMPACT VAN HET CONSUMENTENRECHT OP DE PRINCIPES VAN WILSAUTONOMIE, CONTRACTVRIJHEID, CONSENSUALISME EN DE VERBINDENDE KRACHT VAN DE OVEREENKOMST Masterproef van de opleiding Master in de Rechten Ingediend door Melissa Verhoeven (Studentennummer: 01205383) Promotor: Prof. Dr. Reinhard Steennot Commissaris: Michiel Roets

DANKWOORD Na vijf jaar gestudeerd te hebben aan de Universiteit Gent, sluit deze masterproef een hoofdstuk af. Niet alleen heb ik in de afgelopen vijf jaar ontzettend veel nieuwe mensen leren kennen, maar heb ik ook het plezier gehad om stap voor stap mijn eigen juridische interesses te ontwikkelen. Hoewel mijn interesse in het consumentenrecht reeds in mijn eerste masterjaar werd gewekt, heb ik tijdens het schrijven van deze masterproef enorm veel bijgeleerd over dit onderwerp. Ik maak van deze gelegenheid dan ook gebruik om een aantal mensen te bedanken. Eerst en vooral zou ik graag mijn promotor Prof. Dr. Reinhard Steennot willen bedanken om dit interessante masterproefonderwerp aan te bieden. Dankzij zijn enthousiasme in de lessen economisch en financieel recht heb ik een belangrijke interesse opgebouwd in het consumentenrecht. Tevens zorgden zijn opbouwende commentaar en aanwijzingen ervoor dat deze masterproef is geworden tot wat het vandaag is. Een bijzondere vermelding is daarnaast op zijn plaats voor mijn ouders, wie ik wil bedanken om mij deze opleiding te hebben laten volgen en om mij te hebben laten genieten van het bruisende studentenleven op kot. Tenslotte wil ik Tibout bedanken om de afgelopen vier jaar te luisteren naar al mijn juridische opmerkingen en verzuchtingen en mij steeds met lieve woorden bij te staan wanneer ik het even niet meer zag zitten. Het is mede door hun steun dat ik deze vijf jaar tot een goed einde heb gebracht. Gent, 15 mei 2017 Melissa Verhoeven

INHOUDSTAFEL DANKWOORD... 1 INLEIDING... 1 DEEL 1: VERBINTENISSENRECHT... 4 Hoofdstuk 1: Grondslagen van het klassieke contractenrecht... 5 Afdeling 1: De wilsautonomie... 5 1 Historiek en betekenis... 5 2 Grens met de contractvrijheid... 6 Afdeling 2: De contractvrijheid... 9 1 Grondslagen en betekenis... 9 2 Grenzen aan de contractvrijheid... 11 A. Grenzen aan de vrijheid om te contracteren... 11 B. Grenzen aan de vrijheid om te kiezen met wie men contracteert... 12 Afdeling 3: Het consensualisme... 13 1 Het consensualisme als basisregel... 13 2 Grenzen aan het consensualisme... 14 Afdeling 4: De verbindende kracht van de overeenkomst... 15 1 Betekenis... 15 2 Werking ten aanzien van personen die geen partij zijn bij de overeenkomst... 17 Hoofdstuk 2: Bescherming van de zwakkere partij in het consumentenrecht... 19 DEEL 2: CONSUMENTENRECHT... 21 Inleiding... 21 Hoofdstuk 1: Definities in het Wetboek van Economisch Recht... 24 Afdeling 1: Historiek... 24 Afdeling 2: Het begrip consument... 24 1 Consument volgens het WER... 24 2 Gebruik van het bestemmingscriterium... 26 i

3 Gemengde overeenkomsten... 26 Afdeling 3: Het begrip onderneming... 29 1 Onderneming volgens het WER... 29 Hoofdstuk 2: Afwijkingen op de wilsautonomie... 32 Afdeling 1: Verbod om bepaalde zaken op te nemen in een overeenkomst... 33 1 Onrechtmatige bedingen in Boek VI WER... 35 A. Geen derogerende werking van de goede trouw... 35 B. De Richtlijn Oneerlijke Bedingen als uitgangspunt... 35 C. Definitie en toepassingsgebied... 36 D. Zwarte lijst onrechtmatige bedingen... 37 E. Algemene toetsingsnorm... 39 1. Wettelijke toetsingscriteria... 41 2. Beoordelingscriteria door het Hof van Justitie... 41 F. Uitsluiting van kernbedingen... 44 G. Nietigheidssanctie... 47 H. Tussenbesluit... 50 2 Onrechtmatige bedingen in het consumentenkrediet... 50 A. Toepassingsgebied regeling Consumentenkrediet... 51 B. Algemeen verbod... 53 C. Bedingen omtrent de wijziging van de kredietovereenkomst... 55 D. Maximaal jaarlijks kostenpercentage... 55 E. Vergoeding voor niet-opnemen kredietbedrag... 57 F. Uitdrukkelijk ontbindende bedingen... 57 G. Vergoedingen bij wanbetaling... 59 H. Tussenbesluit... 61 3 Onrechtmatige bedingen in het hypothecair krediet... 61 A. Algemene verbodsbepaling... 63 ii

B. Specifieke verbodsbepalingen... 63 4 Consumentenkoop... 63 Afdeling 2: Verplichting om bepaalde elementen op te nemen in de overeenkomst... 65 Afdeling 3: Duur van de overeenkomst bepalen... 65 1 Verlenging van de overeenkomst in Boek VI WER... 65 2 Consumentenkrediet... 66 Hoofdstuk 3: Afwijkingen op de contractvrijheid... 68 Afdeling 1: Verplichting om te contracteren... 68 1 Basis-bankdienst... 68 A. Voorwerp en kostprijs van de basis-bankdienst... 68 B. Geen absoluut recht vanwege de consument... 69 C. Weigering door de financiële instelling... 70 D. Tussenbesluit... 71 Afdeling 2: Verbod om te contracteren... 71 1 Consumentenkrediet... 72 A. Beoordeling terugbetalingsmogelijkheden kredietnemer... 72 B. Zoeken naar best aangepaste krediet voor de kredietnemer... 74 C. Tussenbesluit... 76 Hoofdstuk 4: Afwijkingen op het consensualisme... 78 Afdeling 1: Respecteren van formaliteiten voor de geldige totstandkoming... 79 1 Consumentenkrediet... 79 2 Hypothecair krediet... 80 3 Tussenbesluit... 81 Afdeling 2: Precontractuele informatieplichten als uitzondering op het consensualisme?... 82 1 Algemene informatieplicht Boek VI WER... 83 2 Overeenkomsten op afstand... 84 iii

A. Definitie en toepassingsgebied... 85 B. Twee soorten informatieverplichtingen... 85 C. Specifieke informatieverplichting bij elektronische aankopen met betalingsverplichting... 88 D. Sanctionering... 89 3 Buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten... 90 A. Definitie en toepassingsgebied... 91 B. Twee soorten informatieverplichtingen... 91 C. Sanctionering... 92 4 Consumentenkrediet en hypothecair krediet... 92 A. Consumentenkrediet... 93 B. Hypothecair krediet... 94 5 Tussenbesluit... 94 Hoofdstuk 5: Afwijkingen op de verbindende kracht van de overeenkomst... 97 Afdeling 1: Herroepingsrecht... 97 1 Overeenkomsten op afstand... 98 A. Ratio legis... 99 B. Uitzonderingen op het herroepingsrecht... 100 C. Sanctionering... 101 D. Tussenbesluit... 102 2 Buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten... 103 A. Ratio legis... 103 B. Uitzonderingen op het herroepingsrecht... 104 C. Sanctionering... 104 D. Tussenbesluit... 104 3 Herroepingsrecht consumentenkredietovereenkomst... 104 A. Ratio legis... 105 iv

B. Uitzonderingen op het herroepingsrecht... 106 C. Sanctionering... 106 D. Tussenbesluit... 107 4 Herroepingsrecht hypothecaire kredietovereenkomst... 107 A. Ratio legis... 108 B. Uitzonderingen op het herroepingsrecht... 108 C. Tussenbesluit... 109 BESLUIT... 110 BIBILOGRAFIE... I v

INLEIDING 1. De wetgever heeft de afgelopen decennia verschillende initiatieven genomen om de consument, die zich in verhouding tot de onderneming in een zwakkere positie bevindt, te beschermen. Onder invloed van verschillende Europese regelgeving werd ons consumentenrecht gevormd tot wat het vandaag is. De Belgische wetgever heeft bovendien in 2013 met het Wetboek van Economisch Recht een poging gedaan om het consumentenrecht als coherent geheel over te brengen. 1 Door dit initiatief werden het merendeel van de onderwerpen die het economisch en financieel recht aanbelangen, ondergebracht in dit wetboek. Dat dit initiatief helpt om het overzicht te bewaren in het kluwen van wetgeving, lijdt geen twijfel. Nu er een overzichtelijk geheel bestaat van de verschillende wetgeving waardoor de consument wordt beschermd, valt het extra op dat de verhouding tussen een onderneming en een consument op een verschillende manier benaderd wordt dan wat het geval is in het klassieke verbintenissenrecht. Het klassieke verbintenissenrecht kent een aantal basisprincipes die in het consumentenrecht niet steeds overeind lijken te blijven. Deze masterproef heeft tot doel om de afwijkingen in kaart te brengen die het consumentenrecht bevat op het klassieke verbintenissenrecht. Daar het klassieke verbintenissenrecht in B2B- en C2C-verhoudingen nog steeds de algemene regel is, zal deze masterproef ons leren dat de kaarten in B2C-verhoudingen vaak anders liggen. 2 De doelstelling van de wetgever om een hoog niveau aan consumentenbescherming te verwezenlijken, gaat ten koste van de toepassing van de klassieke principes uit het verbintenissenrecht. De vraag dient te worden gesteld of het consumentenrecht het klassieke verbintenissenrecht niet stilaan ondergraaft. Transacties tussen een onderneming en een consument zijn de dag van vandaag zo legio dat het klassieke verbintenissenrecht misschien eerder de uitzondering dan de regel is geworden. 2. Voor ondernemingen kan dit overzicht van afwijkende regelen een houvast bieden om naar terug te grijpen wanneer zij van plan zijn om te contracteren met een consument. Deze masterproef zal immers een systematisch overzicht bieden in welke mate consumenten extra 1 Wetboek van economisch recht, BS 29 maart 2013. 2 B2B: Business-to-Business; B2C: Business-to-Consumer; C2C: Consumer-to-Consumer. Zie ook FOD ECONOMIE, Geldt de wettelijke garantie enkel voor aankopen bij een professionele verkoper?, http://economie.fgov.be/nl/geschillen/consumentengeschillen/belmed/topics_in_de_kijker/garantiegeschillen/ Garantieregeling/reponse3.jsp#.WPdYRWeweHs. 1

beschermd worden ten opzichte van het gemeen recht en welke bijzondere regelen in acht moeten worden genomen om deze bescherming te realiseren. 3. Deze masterproef is opgebouwd uit twee delen. Deel één handelt over het klassieke verbintenissenrecht, terwijl deel twee de regelen uit het consumentenrecht omvat die een correctie bevatten op het klassieke verbintenissenrecht in de relatie tussen onderneming en consument. 4. De principes van wilsautonomie, contractvrijheid, consensualisme en de verbindende kracht van de overeenkomst vormen de kernbegrippen van mijn masterproef. Zonder een grondige kennis van deze begrippen is het onmogelijk om de afwijkingen op deze principes te bestuderen. Omwille van die reden bespreek ik eerst deze principes en hoe zij in het klassieke verbintenissenrecht worden toegepast. In een tweede deel komt het eigenlijke consumentenrecht aan bod. Dit deel gaat van start met het waarom van het consumentenrecht. Waarom is een extra bescherming van de consument in relatie met een onderneming noodzakelijk? Vervolgens worden de begrippen onderneming en consument verder toegelicht, aangezien zij steeds zullen terugkeren doorheen heel deze masterproef. Beide concepten zijn sleutelbegrippen die belangrijk zijn om het toepassingsgebied van de verschillende consumentenrechtelijke regelingen te kunnen kaderen. De B2C-verhouding vormt immers de rode draad doorheen mijn masterproef. De weerslag van het consumentenrecht op het verbintenissenrecht wordt naderhand systematisch besproken. Per principe worden de concrete afwijkingen aangehaald en wordt geduid waarom dit precies een afwijking op het verbintenissenrecht vormt. 5. Het is belangrijk om vooraf aan te stippen dat ik in mijn masterproef niet de ambitie heb om een inhoudelijke analyse door te voeren van alle aspecten van het consumentenrecht die aan bod zullen komen. Ik beperk mij tot een inhoudelijke bespreking in zoverre deze relevant is voor deze masterproef en voor zover de inhoud dus een effectieve impact heeft op het klassieke verbintenissenrecht. Zodoende worden de regels inzake onrechtmatige bedingen, overeenkomsten op afstand, buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten en de precontractuele informatieverplichtingen niet in detail besproken. Ook de regelen inzake 2

consumentenkrediet en hypothecair krediet worden slechts aangehaald voor zover zij een afwijking vormen op het klassieke verbintenissenrecht. Ik heb er bewust voor gekozen om de regelen die betrekking hebben op betalings- en beleggingsdiensten niet te betrekken in mijn onderzoek. Aangezien deze mij te ver weg zouden leiden van het eigenlijke onderwerp, wordt in deze masterproef verder geen melding meer gemaakt van betalings- en beleggingsdiensten. 6. Mijn masterproef is hoofdzakelijk gebaseerd op een juridisch bronnen- en literatuuronderzoek. Rechtsvergelijkend onderzoek werd niet opgenomen in mijn masterproef. Wel wordt af en toe gebruik gemaakt van buitenlandse bronnen, voor zover zij relevant zijn voor de huidige Belgische wetgeving. 7. Tot slot formuleer ik nog een besluit waarin ik aangeef in hoeverre deze extra consumentenbescherming nu effectief verwezenlijkt wordt via de afwijkingen op het klassieke verbintenissenrecht. Eveneens komt aan bod in welke mate het verbintenissenrecht door het consumentenrecht wordt ondergraven en in welke gevallen dit nu effectief verantwoord is. 3

DEEL 1: VERBINTENISSENRECHT 8. Het klassieke verbintenissenrecht omvat de regels en principes met betrekking tot de rechtsband die bestaat tussen verschillende bepaalde of bepaalbare personen. 3 Op basis van deze rechtsband beschikt de ene persoon over een vorderingsrecht tegenover de andere persoon en is deze andere persoon gehouden om deze vordering te voldoen. 4 De algemene rechtsregels die deze verhouding beheersen, vinden we terug in een beperkt aantal titels van Boek III Op welke wijze eigendom verkregen wordt van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). 5 Sommige bijzondere rechtstakken, waaronder het consumentenrecht, bouwen verder op deze regels en principes maar wijken er tegelijkertijd ook van af. In het geval van het consumentenrecht is deze afwijking ingegeven door de bezorgdheid om de consument te willen beschermen in een situatie waarin deze zich in een zwakkere positie bevindt tegenover de onderneming waarmee hij of zij gaat contracteren. 9. Deze afwijkende wetgeving is het gevolg van verschillende sociale ontwikkelingen en Europese initiatieven. De laatste 25 jaar bestaat er een grotere behoefte aan regels die afwijken van het klassieke verbintenissenrecht. Het toenemende belang van overeenkomsten gesloten tussen een consument en een onderneming verantwoordt de keuze voor een recht dat gedeeltelijk afwijkt van het gemeen verbintenissenrecht. 10. In wat hierna volgt, worden de verbintenisrechtelijke principes wilsautonomie, contractvrijheid, consensualisme en de verbindende kracht van de overeenkomst besproken. Deze bespreking is noodzakelijk om een duidelijk beeld te kunnen schetsen van de latere afwijkingen op deze principes. 3 W. VAN GERVEN, Leidraad bij de colleges van verbintenissenrecht. Deel 1, Leuven, Acco, 1988, 3. 4 C. CAUFFMAN, "Het begrip 'verbintenis'" in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2004, losbl. 5 Meer bepaald titel III, IV en IVbis (art. 1101 tot en met art. 1386bis BW). 4

Hoofdstuk 1: Grondslagen van het klassieke contractenrecht Afdeling 1: De wilsautonomie 1 Historiek en betekenis 11. De wilsautonomie verwijst naar het recht waarover elk individu beschikt om vrij zijn rechtspositie in het rechtsverkeer te bepalen. Dit betekent dat partijen naar hun eigen goeddunken hun rechten en verplichtingen kunnen regelen. 6 Uiteraard moet het in het leven roepen van rechtsverhoudingen gebeuren binnen het kader van het dwingend recht en de openbare orde. 7 Het beginsel van de wilsautonomie vindt haar oorsprong in de politieke en rechtsfilosofische stromingen die kenmerkend waren voor de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. 8 De grote mate van individuele vrijheid die door deze stromingen voorop werd gesteld, ligt ten grondslag aan het contractenrecht zoals dit werd opgenomen in de Franse Code Civil van 1804. 9 Een individu met een vrije wil dat op basis van de rede kon contracteren, vormde het middelpunt van de negentiende-eeuwse samenleving. 10 De rechtsfilosoof Emmanuel Kant ging ervan uit dat contracten die door vrije individuen werden onderhandeld en naderhand gesloten, bij de burgers als rechtvaardig zouden overkomen en minder aanleiding zouden geven tot betwisting. 11 Vrijwillig aangegane contracten vormen dus met andere woorden een waarborg voor een rechtvaardige regeling. 12 Niet de wet vormde dus een bron van verbintenissen maar wel de vrije wil van partijen. 13 12. Naast de rechtsfilosofische stromingen speelden ook de politieke en economische verhoudingen op het einde van de achttiende eeuw een niet onbelangrijke rol bij de 6 R. KRUITHOF, "Leven en dood van het contract", RW 1985-86, (2731) 2734-2735. 7 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 98. 8 R. KRUITHOF, "Leven en dood van het contract", RW 1985-86, (2731) 2735. 9 S. STIJNS en S. JANSEN, "De basisbeginselen van het contractenrecht: kroniek van de recentste evoluties", TBBR 2013, (2) 3. 10 R. KRUITHOF, "Leven en dood van het contract", RW 1985-86, (2731) 2735-2736. 11 Zie E. KANT, "Doctrine du droit" in A. PHILONENKO (ed.), Métaphysique des moeurs. Première partie, Parijs, Vrin, 1971, 78-256. 12 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 99. 13 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge: principes, doctrine, jurisprudence I. Introduction, Théorie générale des droits et des lois, les personnes, la famille, Brussel, Bruylant, 1962, 35. 5

totstandkoming van de theorie van de wilsautonomie. Deze periode van economisch liberalisme trachtte zoveel mogelijk economische vooruitgang te realiseren, wat pas mogelijk was indien ieder individu zijn eigen belang nastreefde. Het nastreven van een eigen belang zou slechts verwezenlijkt kunnen worden indien onder meer een individueel eigendomsrecht en de vrijheid van handel en nijverheid werd erkend. 14 Op deze manier zou het mogelijk worden om voor het grootst aantal burgers de grootst mogelijke welvaart te bereiken. 15 Hoewel het principe van de wilsautonomie nergens uitdrukkelijk is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, kan het wel worden afgeleid uit de erkenning van het individueel eigendomsrecht in art. 544 BW en uit de testeervrijheid in art. 967 BW. 16 13. Ook het Hof van Cassatie heeft intussen het beginsel van de wilsautonomie erkend, zij het dan wel op een impliciete wijze.17 2 Grens met de contractvrijheid 14. De begrippen wilsautonomie en contractvrijheid worden vaak door elkaar gebruikt omdat ze nauw met elkaar verbonden zijn. Toch is het naar mijn inzicht noodzakelijk om beide principes duidelijk van elkaar te onderscheiden om een overzicht te bewaren over de verschillende facetten van het verbintenissenrecht. 15. Volgens sommige auteurs, waaronder STIJNS 18 en SAMOY 19, gaat het bij wilsautonomie over de mogelijkheid voor een partij om te beslissen of ze al dan niet een overeenkomst zal sluiten en om, indien deze overeenkomst wordt gesloten, te beslissen met wie en waarover zij deze overeenkomst zullen sluiten. Volgens deze strekking omvat de wilsautonomie dan ook drie facetten: de contractvrijheid, het consensualisme en de verbindende 14 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 100. 15 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 37. 16 P. VAN OMMESLAGHE, "L autonomie de la volonté: du Code Civil à nos jours" in R. FELTKAMP en F. VANBOSSELE (eds.), Wilsautonomie, contractvrijheid en ondernemingscontracten: welke toekomst beschoren?, Antwerpen, Intersentia, 2012, (1) 5. 17 Cass. 8 november 2013, AR C.12.0607.F, www.juridat.be; C. VERVACK, "De contractvrijheid als basisbeginsel in het verbintenissenrecht" in I. SAMOY en S. STIJNS (eds.), De rol van de rechter in de precontractuele fase. Schadeherstel bij afgebroken onderhandelingen, Brugge, Die Keure, 2015, (7) 12. 18 S. STIJNS en S. JANSEN, "De basisbeginselen van het contractenrecht: kroniek van de recentste evoluties", TBBR 2013, (2) 3-4. 19 I. SAMOY, Evolutie van de basisbeginselen van het contractenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 2. 6

kracht van de overeenkomst. 20 De term wilsautonomie wordt hier gebruikt als een overkoepelende term, waarbij de contractvrijheid, het consensualisme en de verbindende kracht van de overeenkomst als op zichzelf staande onderdelen van de wilsautonomie worden opgevat. 21 16. Andere auteurs, zoals STEENNOT en VAN GERVEN, definiëren de wilsautonomie als een mogelijkheid voor partijen om vrij de inhoud van een overeenkomst te bepalen en op die manier hun respectieve rechten en plichten vast te leggen. 22 De contractvrijheid daarentegen is de mogelijkheid voor partijen om te bepalen of zij een overeenkomst zullen sluiten en indien ze dit doen, te bepalen met wie zij zullen contracteren. 23 Partijen zijn in deze laatste benadering op basis van de wilsautonomie aldus vrij om de inhoud van hun overeenkomst naar eigen goeddunken te regelen. Door het bestaan van een groot aantal suppletiefrechtelijke rechtsregels kunnen partijen in veel gevallen de wettelijke rechtsregel terzijde schuiven, als deze al voorhanden is. Partijen bezitten evenwel geen absolute vrijheid om de inhoud van hun overeenkomst te gaan bepalen. Deze vrijheid geldt slechts binnen de grenzen van de regels van het dwingend recht en de openbare orde. Deze dwingende rechtsregels beschermen vaak categorieën van zwakkere personen zoals consumenten. Deze rechtsregels beogen dus in hoofdzaak de bescherming van private belangen. Van deze dwingende rechtsregels kan enkel worden afgeweken door de partijen die door deze regels worden beschermd en vaak pas nadat het geschil is ontstaan. 24 17. Wanneer we deze laatste stelling volgen, zijn er nog een aantal andere artikelen uit het Burgerlijk Wetboek waaruit het bestaan van de wilsautonomie kan worden afgeleid. 20 P. VAN OMMESLAGHE, "L autonomie de la volonté: du Code Civil à nos jours" in R. FELTKAMP en F. VANBOSSELE (eds.), Wilsautonomie, contractvrijheid en ondernemingscontracten: welke toekomst beschoren?, Antwerpen, Intersentia, 2012, (1) 6. 21 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 113; S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 37. 22 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 71; R. STEENNOT, "De impact van het privaatfinancieel recht op de wilsautonomie, de contractvrijheid en het consensualisme" in R. FELTKAMP en F. VANBOSSELE (eds.), Wilsautonomie, contractvrijheid en ondernemingscontracten: welke toekomst beschoren?, Antwerpen, Intersentia, 2012, (115) 115. 23 R. KRUITHOF, "Leven en dood van het contract", RW 1985-86, (2731) 2737. 24 W. VAN GERVEN, Leidraad bij de colleges van verbintenissenrecht. Deel 1, Leuven, Acco, 1988, 33. 7

Zo vormen art. 6 BW en de artikelen 1131 en 1133 BW bijkomende indicaties van de erkenning van het beginsel dat de partijen vrij zijn om zelf de inhoud van hun overeenkomst vast te stellen. Zij geven immers aan dat overeenkomsten niet geldig zijn wanneer hun oorzaak strijdig is met de wet of de openbare orde en goede zeden. Andere overeenkomsten kunnen dus a contrario vrij door partijen worden aangegaan. 25 Hoewel we dus nergens een uitdrukkelijke erkenning van het beginsel van de wilsautonomie kunnen vinden, mag worden aangenomen dat dit principe een belangrijke plaats inneemt in ons rechtsstelsel. 18. Het staat partijen eveneens vrij om onbenoemde contracten te sluiten. Zij moeten zich niet beperken tot de benoemde contracten die het voorwerp uitmaken van een regeling in het Burgerlijk Wetboek of in andere bijzondere wetgeving. Indien partijen er dus voor kiezen om een bepaalde inhoud aan de overeenkomst te geven, die in verschillende opzichten wezenlijk verschillend is van een benoemde overeenkomst, hebben zij met andere woorden een onbenoemde overeenkomst gesloten. 26 Welke regelen op deze overeenkomst van toepassing zullen zijn, kunnen partijen vrij bepalen. Laten zij na om dit te regelen dan zijn de algemene regelen van het contractenrecht van toepassing. 27 19. Deze laatste stelling, waarin de wilsautonomie wordt gedefinieerd als de vrijheid om zelf de inhoud van de overeenkomst te bepalen, wordt in deze masterproef als toonaangevende stelling behandeld. Op basis van dit uitgangspunt kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de afwijkingen in het consumentenrecht op respectievelijk de wilsautonomie, de contractvrijheid, het consensualisme en de verbindende kracht van de overeenkomst als op zichzelf staande begrippen. De contractvrijheid wordt in wat volgt dan ook behandeld als een afzonderlijk principe en niet als een onderdeel van de wilsautonomie. Deze benadering ontkent echter niet dat de contractvrijheid en het beginsel van de wilsautonomie nauw met elkaar verbonden zijn. De wilsautonomie en de contractvrijheid kennen een constante wisselwerking en vullen elkaar aan. Zelf de inhoud van een contract 25 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 105. 26 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 27 en 38. 27 W. VAN GERVEN, Leidraad bij de colleges van verbintenissenrecht. Deel 1, Leuven, Acco, 1988, 23. 8

mogen bepalen zou een nutteloze mogelijkheid zijn, indien partijen niet vrij mogen kiezen of en met wie zij contracteren. 28 Afdeling 2: De contractvrijheid 1 Grondslagen en betekenis 20. Zoals hierboven al werd aangegeven houdt dit principe in dat men als individu vrij is om te kiezen of men al dan niet gaat contracteren en bovendien om de eigen medecontractant te kiezen. Het beginsel van de contractvrijheid is echter niet expliciet terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek, de Grondwet of in een door België goedgekeurd internationaal of supranationaal verdrag. Toch mag het geen twijfel lijden dat dit beginsel impliciet in het Burgerlijk Wetboek vervat ligt. 29 Een aantal artikelen tonen aan dat de wetgever in 1804 wel degelijk de bedoeling heeft gehad om de contractvrijheid op te nemen in het Burgerlijk Wetboek. 21. Art. 1134, eerste lid BW vormt een impliciete erkenning van het beginsel van de contractvrijheid: Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken diegenen die ze hebben aangegaan, tot wet. Dit artikel vormt de basis voor het beginsel van de verbindende kracht van overeenkomsten maar kan ook als een mogelijke grondslag voor de contractvrijheid worden gezien. Vooraleer er sprake kan zijn van een bindende overeenkomst moeten de partijen kunnen beslissen of zij al dan niet een overeenkomst zullen aangaan en wie hun medecontractant zal zijn. De gemeenschappelijke, werkelijke wil van de partijen om een overeenkomst te gaan sluiten, vormt dan ook de rechtvaardiging voor de verbindende kracht van de overeenkomst. 30 22. Een andere grondslag voor de contractvrijheid kan worden gevonden in art. 1123 BW: Eenieder kan contracten aangaan, indien hij daartoe door de wet niet onbekwaam is verklaard. 28 Zie ook: A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 104. 29 Ibid., 105. 30 M. DAMBRE, De huurprijs. Analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en een onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen, Brugge, Die Keure, 2009, 23. 9

Dit artikel geeft aan dat partijen in alle vrijheid kunnen bepalen of en met wie zij een overeenkomst zullen aangaan, tenzij zij daartoe door de wet onbekwaam zijn verklaard. Het beginsel van de contractvrijheid wordt dus ook hier impliciet erkend. 31 23. In de sfeer van het economisch recht is het daarnaast relevant om het principe van de vrijheid van handel te vernoemen. De contractvrijheid kan eveneens worden beschouwd als een toepassing van de vrijheid van handel. Het Hof van Cassatie heeft bevestigd dat de vrijheid van handel en nijverheid de vrijheid omvat om de overeenkomsten te sluiten die men wil. 32 Vroeger was dit principe terug te vinden in art. 7 van het Decreet D Allarde van 1791. 33 Deze regel verzette zich tegen een ongeoorloofde inperking van de vrijheid van handel en nijverheid en is van openbare orde. 34 Dit principe is ondertussen opgenomen in Boek II van het Wetboek van Economisch Recht. 35 24. De contractvrijheid houdt in hoge mate verband met de vrijheid van de persoon of de individuele vrijheid, die op zijn beurt wel door een aantal artikelen wordt gewaarborgd. 36 Het beginsel op zich is echter nergens in de opsomming van de traditionele grondrechten terug te vinden. VAN GERVEN verklaart dit fenomeen door de stelling dat dit principe wellicht beschouwd wordt als een beginsel van privaatrecht en niet als een verbod voor de overheid om in te grijpen in de privésfeer. 37 25. Het is uiteraard logisch dat het principe van de contractvrijheid geenszins absoluut is. Hoewel bovenstaande artikelen uit het Burgerlijk Wetboek als een impliciete erkenning van het beginsel van de contractvrijheid moeten worden gezien, stellen zij net zozeer beperkingen aan dit beginsel. 26. Het niet expliciet vermelden van de contractvrijheid in het Burgerlijk Wetboek, maakt dit principe niet minder belangrijk, integendeel. Dit beginsel kan worden opgevat als één van 31 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 105. 32 Cass. 13 september 1991, AR 7015, RW 1991-92, 882, noot K. BROECKX. 33 Decreet van 2-17 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen. 34 D. MERTENS, "Het niet-concurrentiebeding: het mag ietsje meer zijn" (noot onder Cass. 23 januari 2015), DAOR 2015, afl. 115, (18) 18. 35 Art. II.3 WER: Iedereen is vrij om enige economische activiteit naar keuze uit te oefenen. 36 Onder meer art.12 Grondwet en art. 5 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. 37 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 71. 10

de belangrijkste fundamentele vrijheden en één van de hoekstenen van onze hedendaagse samenleving. Fundamentele vrijheden komen aan eenieder toe en zij laten toe om, vrij van enige externe dwang, naar eigen inzicht te gaan handelen. 38 De contractvrijheid moet worden beschouwd als deel uitmakend van de openbare orde, aangezien zij behoort tot de juridische grondslagen van de maatschappelijke orde. 39 2 Grenzen aan de contractvrijheid 27. Hoewel de contractvrijheid als een fundamentele vrijheid kan worden beschouwd, zijn ook deze vrijheden niet absoluut en onbegrensd. Het is niet enkel de wet die beperkingen kan opleggen aan dit soort vrijheden, aangezien andermans fundamentele vrijheden en grondrechten evenzeer een begrenzing vormen. 28. Sinds de redactie van het Burgerlijk Wetboek in 1804 is er al heel wat veranderd op wetgevend vlak. De overheid is doorheen de jaren in verschillende domeinen regelgevend opgetreden, wat een overvloed aan wetgeving heeft veroorzaakt. Niet alleen de vrijheid om de inhoud van de overeenkomst vrij te bepalen maar ook om te bepalen of men al dan niet gaat contracteren, werd hiermee voor een groot stuk aan banden gelegd. Naast de wettelijk gestelde beperkingen moet de contractvrijheid in relatie tot andere rechtssubjecten op een behoorlijke manier worden uitgeoefend. 40 Deze vaststelling geldt vooral in de gevallen waarin de contractpartijen zich niet in een gelijkwaardige positie bevinden en wanneer de contractvrijheid interfereert met de fundamentele rechten en vrijheden van de andere partij. A. Grenzen aan de vrijheid om te contracteren 29. Als we uitgaan van het principe van de contractvrijheid, dan heeft een partij het recht om te weigeren een overeenkomst te sluiten. Contractweigering is dus principieel toegestaan. Hier moeten we echter onder ogen zien dat dit beginsel uitgaat van een wel erg optimistische gelijkheid tussen alle entiteiten in het economisch verkeer. Dit optimisme is een fictie want niet 38 W. VAN GERVEN, "Een nieuwe analyse van het begrip recht. De 'juristic-conceptions'-theorie", RW 1961-62, (2041) 2041. 39 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 47. 40 Ibid., 51. 11

alle burgers zijn gelijk. Grote economische spelers op de markt, zoals aanbieders van water en gas, hebben meer invloed en bezitten doorgaans ook een machtspositie op de markt. Afnemers van deze levensnoodzakelijke goederen hebben bijgevolg maar een beperkte keuze. Ze hebben deze middelen hoe dan ook nodig, dus zijn ze genoodzaakt om met één van deze machtige spelers een contract te gaan sluiten. Hoewel de machtspositie bij deze grote spelers op de markt het meeste opvalt, zijn er daarnaast nog heel wat andere, kleinere spelers die de facto een machtspositie bezitten. Ook middelgrote ondernemingen, met inbegrip van financiële instellingen, beschikken over de macht om de consument min of meer te dwingen met hen een overeenkomst te sluiten ook al gaat het hier niet om levensnoodzakelijke goederen. B. Grenzen aan de vrijheid om te kiezen met wie men contracteert 30. Verder is het in een aantal andere gevallen gewoonweg verboden om omwille van bepaalde redenen te weigeren om te contracteren met een partij. De Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 speelt hierbij een grote rol. 41 In deze wet werden specifieke antidiscriminatieverboden opgenomen, die door (toekomstige) contractpartijen moeten worden gerespecteerd. De contractvrijheid moet hier opzij worden geschoven wanneer de rechter een discriminatie vaststelt op basis van één van de genoemde discriminatiegronden. 42 Discriminatie bij het sluiten van contracten kan zich niet alleen voordoen in het optreden van contractweigering maar ook door het opleggen van discriminerende contractuele voorwaarden. 43 31. Daarnaast kunnen we stellen dat de relativiteit van de contractvrijheid ook in de andere richting werkt. Sommige categorieën van personen worden immers verplicht om een overeenkomst te sluiten. Zo wordt de contractvrijheid voor verzekeraars bij het onderschrijven van verplichte verzekeringen aanzienlijk beperkt. 44 Bovendien legt het consumentenrecht ook enkele belangrijke beperkingen op aan de contractvrijheid van partijen. 41 Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007. 42 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 48. 43 Ibid. 44 J. DE CONINCK, "Begrip contract", OBO 2010, afl. 84, (119) 156. 12

Afdeling 3: Het consensualisme 1 Het consensualisme als basisregel 32. Het beginsel van het consensualisme houdt in dat contracten tot stand komen ingevolge de loutere wilsovereenstemming tussen partijen. 45 Het is met andere woorden niet noodzakelijk dat er bepaalde formele voorwaarden worden vervuld voor de totstandkoming van de overeenkomst. 46 Het consensualisme is naar Belgisch recht de algemene regel terwijl zakelijke en plechtige overeenkomsten de uitzondering vormen: in beginsel gelden er geen pleegvormen. 47 Partijen die wilsovereenstemming bereiken over de essentiële bestanddelen van de overeenkomst, doen de overeenkomst geldig tot stand komen, en dit ongeacht de manier waarop zij hun toestemming hebben geuit. 48 De akte die als instrumentum wordt opgemaakt, is slechts een bewijsmiddel en is niet vereist voor de geldigheid van de rechtshandeling, die het negotium wordt genoemd. 49 33. Het beginsel van het consensualisme kan zowel als een onderdeel van de wilsautonomie als van de contractvrijheid worden beschouwd. Wanneer een rechtssubject vrij is om naar eigen goeddunken de inhoud van de overeenkomst te bepalen, moet in de regel de loutere toestemming van partijen volstaan om de overeenkomst tot stand te laten komen. 50 Indien men het beginsel van het consensualisme beschouwt als een aspect van de contractvrijheid, dan gaat het om de formele contractvrijheid. 51 De partijen kunnen volgens de contractvrijheid vrij 45 P. BRASSEUR, "Le formalisme dans la formation des contrats. Approches de droit comparé" in M. FONTAINE (ed.), Le processus de formation du contrat. Contributions comparatives et interdisciplinaires à l'harmonisation du droit européen, Brussel, Bruylant, 2002, (605) 609; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 58; H. JACQUEMIN, "Les formes applicables à certains contrats conclus par voie électronique" in M. DEMOULIN (ed.), Les pratiques du commerce électroniques, Brussel, Bruylant, 2007, (141) 143. 46 P. WÉRY, Droit des obligations. 1: Théorie générale du contrat 2e ed., Brussel, Larcier, 2011, 82. 47 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 58. 48 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 112. 49 P. SAERENS, "L'autonomie de volonté et le consensualisme" in Obligations. Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, 2003, losbl. 50 R. STEENNOT, "De impact van het privaatfinancieel recht op de wilsautonomie, de contractvrijheid en het consensualisme" in R. FELTKAMP en F. VANBOSSELE (eds.), Wilsautonomie, contractvrijheid en ondernemingscontracten: welke toekomst beschoren?, Antwerpen, Intersentia, 2012, (115) 115; A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 113. 51 M. DAMBRE, De huurprijs. Analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en een onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen, Brugge, Die Keure, 2009, 14. 13

bepalen of zij zullen gaan contracteren, indien zij ervoor kiezen om te contracteren dan kunnen zij vrij hun toestemming geven op een wijze die zij zelf passend achten. 52 34. Niet alle overeenkomsten komen tot stand door de loutere wilsovereenstemming tussen partijen. Zo komt bij een zakelijk contract de overeenkomst slechts tot stand wanneer een zaak of een deel van de prijs aan de schuldeiser wordt overhandigd. De overhandiging is dus een noodzakelijke voorwaarde voor de geldige totstandkoming van de overeenkomst. 53 Als voorbeeld van een zakelijke overeenkomst denken we aan een leningsovereenkomst of een bewaargevingsovereenkomst. 54 Plechtige contracten vereisen dat naast de wilsovereenstemming tussen partijen aan verschillende vormvereisten wordt voldaan. 55 Zo is het onder meer bij consumentenkredietovereenkomsten vereist dat bepaalde formaliteiten worden vervuld, vooraleer er sprake is van een geldige totstandkoming van de overeenkomst. 56 35. Net zoals de wilsautonomie en de contractvrijheid, vindt het consensualisme geen uitdrukkelijke erkenning in het Burgerlijk Wetboek, ofschoon een aantal artikelen duidelijk wijzen op het bestaan van het consensualisme. Zo kunnen we dit principe a contrario afleiden uit art. 1108 BW dat geen melding maakt van het vervullen van enige formaliteiten als voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst. 57 Men neemt aan dat het principe van de loutere wilsovereenstemming ten tijde van het opstellen van het Burgerlijk Wetboek als zo vanzelfsprekend werd geacht, dat het overbodig leek om het uitdrukkelijk in de tekst van het wetboek op te nemen. Het consensualisme ligt dus net zoals de twee bovenstaande principes, impliciet vervat in het Burgerlijk Wetboek. 2 Grenzen aan het consensualisme 36. De laatste jaren kan binnen een aantal bijzondere rechtstakken een toenemend formalisme worden opgemerkt. Dit formalisme, dat als middel wordt gebruikt om de zwakkere 52 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 113. 53 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 58. 54 A. VERBEKE, "Actualia lening en bewaargeving" in Themis 14, Brugge, Die Keure, 2002, (33) 43. 55 W. VAN GERVEN, Leidraad bij de colleges van verbintenissenrecht. Deel 1, Leuven, Acco, 1988, 37. 56 Infra 79, nr. 159. 57 P. WÉRY, Droit des obligations. 1: Théorie générale du contrat 2e ed., Brussel, Larcier, 2011, 82. Ook art. 1583 BW bepaalt dat de koop tussen partijen voltrokken is van zodra er overeenkomst is omtrent de zaak en de prijs. 14

partij in de rechtsverhouding te beschermen, wordt ook wel het beschermend formalisme genoemd. 58 Het opleggen van formele geldigheidsvereisten voor de overeenkomst zorgt ervoor dat de zwakkere partij niet overhaast te werk gaat bij het nemen van een beslissing en dat hij een weloverwogen keuze zal maken bij het sluiten van het contract. Hij is zich met andere woorden meer bewust van de gevolgen en de impact van de overeenkomst. Een toegenomen formalisme komt uiteraard ook de rechtszekerheid ten goede. 37. Wanneer we op zoek gaan naar dit soort van beschermend formalisme, is het consumentenrecht de rechtstak bij uitstek. Heel wat bepalingen in het Wetboek Economisch Recht en in andere bijzondere wetgeving hebben tot doel om de consument extra bescherming te bieden door formele geldigheidsvereisten op te leggen. Welke beperkingen het consumentenrecht precies oplegt aan het beginsel van het consensualisme, wordt in deel twee van deze uiteenzetting besproken. Afdeling 4: De verbindende kracht van de overeenkomst 1 Betekenis 38. Het beginsel van de verbindende kracht van de overeenkomst is vastgelegd in art. 1134, eerste lid BW, dat luidt als volgt: Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet. Verschillende auteurs wijzen erop dat de woordkeuze van de wetgever geen toeval is: een geldig gesloten overeenkomst wordt bewust gelijkgesteld met een wet, zodat deze bij niet-naleving in rechte kan worden afgedwongen. 59 Bovendien zijn enkel overeenkomsten die wettig tot stand zijn gekomen, bindend. Dit wil zeggen dat enkel de overeenkomsten die op een geldige wijze ontstaan zijn, bindend zijn voor partijen. 60 58 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 54. 59 R. KRUITHOF, "Leven en dood van het contract", RW 1985-86, (2731) 2738; A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 117; S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 40. 60 J. BAECK, "Gevolgen tussen partijen [verbintenissen]" in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, losbl. 15

De wilsovereenstemming die door de partijen wordt bereikt, vormt de basis voor het beginsel van de verbindende kracht van de overeenkomst. 61 Een overeenkomst heeft aldus een verbindende kracht omdat zij gebaseerd is op de werkelijke wil van partijen. 62 39. Het beginsel van de verbindende kracht van de overeenkomst wordt ook vaak aangeduid met het adagium pacta sunt servanda. Deze uitdrukking betekent letterlijk dat aangegane afspraken moeten worden nagekomen. Partijen moeten zich bij het sluiten van een overeenkomst bewust zijn van het feit dat ze zich aan de door hen aangegane verbintenissen moeten houden. 63 40. In 1804 vormde deze bepaling de bevestiging van het principe dat overeenkomsten die vrij tussen individuen werden gesloten, afdwingbaar waren. 64 Dit beginsel speelt in de eerste plaats enkel tussen de partijen die betrokken zijn bij de overeenkomst. Alleen zij zijn gebonden door de overeenkomst. Hierdoor zijn zij aldus verplicht om de verbintenissen die zij in de overeenkomst zijn aangegaan na te komen, behoudens in geval van overmacht. 65 Ook wanneer een plotselinge wijziging van omstandigheden het voor de ene of de andere partij moeilijker maakt om de overeenkomst uit te voeren, waardoor het initiële contractuele evenwicht aanzienlijk is verstoord, zijn partijen in principe gehouden om de overeenkomst verder uit te voeren. 66 De imprevisieleer, die een verzachting uitmaakt van het beginsel pacta sunt servanda, wordt in het Belgische recht immers niet aanvaard. 67 Indien partijen toch in een uitzondering zouden willen voorzien op de verbindende kracht van de overeenkomst wegens gewijzigde omstandigheden, nemen zij best een imprevisieclausule op in de overeenkomst. 68 61 M. COIPEL, "L'autonomie de la volonté: mythique ou en déclin?", JT 2007, (331) 332. 62 M. DAMBRE, De huurprijs. Analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en een onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen, Brugge, Die Keure, 2009, 23. 63 J. VANNEROM, Consumentenbescherming bij de uitvoering en herziening van kredietovereenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2015, 39. 64 M. DAMBRE, De huurprijs. Analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en een onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen, Brugge, Die Keure, 2009, 23. 65 Art. 1147 BW. 66 Het is maar wanneer het werkelijk onmogelijk wordt door een vreemde oorzaak om de overeenkomst verder uit te voeren, dus wanneer we met andere woorden kunnen spreken van overmacht, dat partijen er niet langer toe gehouden zijn om hun verbintenissen na te komen en niet tot schadevergoeding gehouden zijn. 67 Cass. 14 april 1994, AR 9625, RW 1994-95, 435; A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 121; A. VAN OEVELEN, "Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht", TPR 2008, (603) 624. 68 A. DRAULANS en J. RASQUIN, "Overmachts-, imprevisie- en hardship-clausules" in G.-L. BALLON, H. DE DECKER, V. SAGAERT, E. TERRYN, B. TILLEMAN en A.L. VERBEKE (eds.), Gemeenrechtelijk clausules vol. I en II, Antwerpen, Intersentia, 2013, (1191) 1198. 16

Wanneer een partij haar verbintenissen uit de overeenkomst niet nakomt, kan de andere partij ervoor opteren om de overeenkomst te laten ontbinden indien de tekortkoming van haar medecontractant voldoende ernstig is. 69 41. Dit beginsel laat daarnaast ook geen eenzijdige wijzigingen van de overeenkomst toe. Partijen kunnen van de gesloten overeenkomst afwijken door een nieuwe wilsovereenstemming te formuleren. Op die manier kan een overeenkomst slechts in onderlinge overeenstemming worden gewijzigd of beëindigd. Partijen kunnen echter contractueel voorzien dat eenzijdige wijzigingen van de overeenkomst wel mogelijk zijn. 70 Dit principe wordt bovendien bevestigd in art.1134, tweede lid BW dat bepaalt dat de overeenkomsten niet herroepen kunnen worden dan met de wederzijdse toestemming van de partijen of op basis van de door de wet erkende gronden. De door de wet erkende gronden zijn de ontbinding wegens wanprestatie, de beëindiging van de overeenkomst wegens toeval of overmacht en de nietigverklaring van de overeenkomst wegens een tekortkoming aan de geldigheidsvereisten. De verwijzing naar de door de wet erkende gronden omvat eveneens een aantal specifieke artikelen die de eenzijdige opzegging van een overeenkomst wél toelaten. Hierbij kan worden verwezen naar de situatie bij aanneming en lastgeving. 71 2 Werking ten aanzien van personen die geen partij zijn bij de overeenkomst 42. Naast de partijen moet ook de rechter het bestaan en de inhoud van de overeenkomst respecteren. 72 De rechter moet aan de overeenkomst de gevolgen verbinden die partijen hebben beoogd, zelfs wanneer hij van oordeel is dat de overeenkomst onbillijk is. 73 De rechter mag bijgevolg geen overeenkomst wijzigen of aanpassen op basis van billijkheidsredenen. Wanneer hij dit wel doet, schendt hij art. 1134, tweede lid BW. Het Hof van Cassatie waakt over de toepassing van dit beginsel. 74 69 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 41. 70 Dit is mogelijk in de verhouding B2B en C2C. 71 Art. 1794 BW en art. 2003 BW. 72 W. VAN GERVEN, Leidraad bij de colleges van verbintenissenrecht. Deel 1, Leuven, Acco, 1988, 35. 73 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 41. 74 Een uitzondering op deze regel die wel wordt aanvaard, is opgenomen in art. 1244, tweede lid BW. De rechter kan op basis van deze bepaling aan de schuldenaar respijttermijnen toekennen in afwijking van de contractueel bepaalde uitvoeringstermijnen. Zie Cass. 19 juni 1986, AR 7496, RW 1987-88, 1503, noot A. VAN OEVELEN; S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 41. 17

43. De regel van de relativiteit van de overeenkomst ligt vervat in de artikelen 1119 en 1165 BW. Deze regel is een logisch gevolg van het beginsel van de wilsautonomie: aangezien de partijen met hun wilsovereenstemming de inhoud van de overeenkomst hebben bepaald, zijn enkel zij gebonden door deze overeenkomst. De overeenkomst kan bijgevolg nooit verplichtingen opleggen aan derden die geen partij waren en sorteert enkel gevolgen tussen de contractanten onderling. 75 44. Hoewel de overeenkomst enkel tussen partijen afdwingbaar is, geldt ten aanzien van derden de regel van de tegenwerpelijkheid van het bestaan van de overeenkomst. Derden zijn er volgens dit beginsel wel toe gehouden om bij hun handelen rekening te houden met het bestaan van de overeenkomst. In bepaalde omstandigheden, zoals in het geval van een beding ten behoeve van een derde, kunnen derden zelfs rechten putten uit een overeenkomst waarbij zij geen partij zijn. 76 45. Volgens VAN OEVELEN vormt de verbindende kracht van de overeenkomst geen onderdeel van de wilsautonomie, maar doet dit principe net afbreuk aan dit beginsel. Wanneer partijen immers vrij zijn om de inhoud van de overeenkomst te bepalen, dan zouden deze partijen ook vrij zijn om hun wil te wijzigen en zo eenzijdig terug te komen op de inhoud van de aangegane overeenkomst. 77 De verbindende kracht van de overeenkomst bepaalt daarentegen dat dit niet mogelijk is. Zo kunnen we de formele overeenkomst als een scharniermoment zien waarop de wilsuitingen van de verschillende partijen worden vastgelegd en er geen eenzijdige wijzigingen van de overeenkomst meer mogelijk zijn. De wilsvrijheid van de partijen gaat dan over in een gebondenheid door de overeenkomst. 78 75 Ibid., 42. 76 Art. 1121 BW. 77 A. VAN OEVELEN, "Algemene rechtsbeginselen in het verbintenissen- en contractenrecht" in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene Rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, (95) 102. 78 M. DAMBRE, De huurprijs. Analyse van de financiële verbintenissen van de huurder en een onderzoek naar de mogelijkheid tot objectivering van de woninghuurprijzen, Brugge, Die Keure, 2009, 23. 18