ECLI:NL:RBNNE:2016:4039

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:2017:947

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNHO:2017:5102

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBNHO:2016:1534

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2017:610

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:CRVB:2014:1035

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.


EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBNHO:2016:6839

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RBAMS:2015:1613

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning , geldigheid:

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ7588

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNNE:2016:4039 Instantie Datum uitspraak 23-08-2016 Datum publicatie 05-09-2016 Zaaknummer Awb 16/570 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Noord-Nederland Bestuursrecht Eerste aanleg - meervoudig Het ambtshalve verlagen van de bijstandsuitkering aan de kostendelersnorm is een belastend besluit en op verweerder rust de bewijslast ten aanzien van de vraag of sprake is van kostendelers. Verweerder hanteert primair om vast te stellen of sprake is van een commerciële prijs beleid, waarin is neergelegd dat sprake is van en commerciële huurprijs wanneer de huurprijs per maand minimaal gelijk is aan 20% van de gehuwdennorm. Het hanteren van vaste percentages van de gehuwdennorm, zonder daarbij op enigerlei te betrekken of de huurprijs voor wat geboden wordt gebruikelijk is in het commercieel verkeer en zonder dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de verhouding tussen de betaalde huur en de geleverde prestaties, is niet in overeenstemming met de wet. Verweerder heeft daarmee geen juiste uitleg gegeven aan het begrip commerciële huurprijs als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, van de Pw. Subsidiair heeft verweerder ter vaststelling of de huurprijs een commerciële prijs is zich gebaseerd op het resultaat van de huurprijscheck. In beginsel kan de uitkomst van de huurprijscheck een aanwijzing vormen dat de overeengekomen huurprijs niet een commerciële prijs is. Niet in alle gevallen kan aan de uitkomst van de huurprijscheck de conclusie worden verbonden dat een huurprijs die lager is dan de maximale huurprijs geen commerciële huurprijs zou kunnen zijn. Bij de vaststelling van de maximale (kale) huurprijs is geen enkel onderzoek gedaan naar de regionale verschillen en andere van belang zijnde omstandigheden. Ook is geen onderzoek gedaan naar de feitelijke (woon)situatie om te beoordelen of wat geleverd wordt in verhouding staat tot de te betalen huurprijs. Verweerder had er voor kunnen kiezen een huisbezoek op het uitkeringsadres af te leggen om een goed beeld te krijgen van de feitelijke woonsituatie en in dat verband kunnen beoordelen of de huurprijs die wordt betaald reëel en gebruikelijk is in het commerciële verkeer. Zonder nader onderzoek kan niet worden gesteld dat geen sprake is van een commerciële huurprijs door enkel uit te gaan van de uitkomst van de huurprijscheck. Het bestreden besluit rust niet op een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond verklaard. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummer: LEE 16/570 uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2016 in de zaak tussen [naam eiser], te Emmen, eiser (gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, verweerder (gemachtigde: P. Bethlehem). Procesverloop Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 14 oktober 2015 met toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Pw gewijzigd naar een bedrag van netto 550,07. Bij besluit van 18 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Eiser is op onbekende datum in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning in verband met het verblijf van zijn twee minderjarige kinderen hier te lande. Eiser huurt met ingang van 1 juni 2015 een zolderkamer van 20 m² in de woning aan de [adres eiser] (het adres). De woning is eigendom van [naam eigenaar]. Het huurcontract is aangegaan op 27 mei 2015. Daarin is overeengekomen dat eiser maandelijks 200,- aan huur betaalt en 50,- voor bijkomende leveringen en diensten, te weten gas, elektra en water. Eiser ontving vanaf 25 februari 2015 eerst bijstand op grond van de regeling Dak- en Thuislozen ter hoogte van 304,20. 1.2. Op 1 juli 2015 heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het adres. Dit heeft geleid tot het besluit van 1 juli 2015 waarbij eisers uitkering per 1 juni 2015 is gewijzigd op basis van de kostendelersnorm, omdat het bedrag van 200,- dat eiser betaalt voor de huur van de kamer door verweerder niet is aangemerkt als een commerciële huurprijs. Tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit in rechte is komen vast te staan. 1.3. Uit een door verweerder op 28 oktober 2015 plaatsgevonden onderzoek is gebleken dat op het adres een vierde persoon, te weten de heer [naam medebewoner], is komen wonen en dat [naam medebewoner kort] een aanvraag om een uitkering bij verweerder heeft ingediend. Uit het huurcontract blijkt dat [naam medebewoner kort] vanaf 14 oktober 2015 op het adres een kamer huurt. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 oktober 2015. 1.4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser met toepassing van de kostendelersnorm gewijzigd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat op 14 oktober 2015 een vierde persoon aan de [adres eiser] is komen wonen, met wie eiser de kosten kan delen. Aan de besluitvorming ligt het rapport van 28 oktober 2015 ten grondslag. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat standpunt gehandhaafd. 2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw op eisers bijstandsuitkering moet worden toegepast. Dit omdat eiser vanaf 14 oktober 2015 met vier andere personen op het adres woont en hij geen commerciële huurprijs voor zijn kamer betaalt. Volgens verweerder is sprake van een commerciële huurprijs wanneer deze per maand minimaal gelijk is aan 20% van de echtparennorm ( 275,-). Omdat de huurprijs van 200,- en 50,- voor gas, water en elektra niet aan die norm voldoet, is de kostendelersnorm van toepassing op eiser. Voor zover zou worden vastgesteld dat het beleid van de gemeente niet redelijk is, is de kale huurprijs van 200,- die eiser betaalt voor de kamer lager dan de maximale kale huurprijs van 231,83 per maand die op grond van de huurprijscheck mogelijk is. Dit betekent dat eisers bijstandsuitkering met ingang van 14 oktober 2015 wordt gewijzigd naar een bedrag van netto 550,07 per maand, inclusief vakantiegeld, aldus verweerder. 3. Eiser voert - samengevat weergegeven - aan dat de berekende maximale huurprijs op grond van de huurprijscheck niet had mogen worden gebruikt, omdat de huurprijzen regionaal verschillend zijn. Verweerder heeft alleen een abstracte toets aangelegd door een huurprijs te berekenen via de website van de huurcommissie en niet op basis van het gemeentelijk beleid. Daarbij heeft volgens eiser een individuele toets niet plaatsgevonden. Verder had verweerder individueel maatwerk moeten verrichten. De omstandigheden dat eiser dakloos is geweest, dringend goede woonruimte nodig had in verband met de onzekere gezinssituatie en de zorg heeft voor twee kinderen waarvoor hij ook middelen nodig heeft, zijn door verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling meegenomen. 4. Verweerder handhaaft in het verweerschrift zijn in het bestreden besluit neergelegde

standpunt. 5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. 6. De te beoordelen periode loopt van 14 oktober 2015 tot en met 1 december 2015 (de datum waarop eisers uitkering is aangepast in verband met zijn verhuizing naar een ander adres). 7. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is de kostendelersnorm van toepassing indien belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, worden tot de personen in het eerste lid niet gerekend de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. 8. Het besluit tot ambtshalve verlaging van bijstand is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat ten aanzien van de vraag of sprake is van kostendelers, de bewijslast op verweerder rust. Nu eiser samen met andere bewoners staat ingeschreven op het adres, heeft verweerder aan die bewijslast voldaan. 9. Op grond van artikel 22a, vijfde lid, van de Pw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, toont de belanghebbende de betaling van de commerciële huurprijs door het overleggen van de bewijzen van betaling. Niet in geschil is dat eiser aan deze verplichting heeft voldaan. Aan de orde is de vraag of verweerder de huurprijs die eiser betaalt terecht niet heeft aangemerkt als commerciële prijs en daarmee de uitzondering van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet heeft toegepast. 10. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten is over de commerciële huurprijs onder andere opgemerkt dat er sprake moet zijn van een commerciële prijs, dat de prijs in verhouding moet staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is en dat dit laatste tevens een periodieke aanpassing van de prijs veronderstelt (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60). 11. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de bevoegdheid toekomt beleid op te stellen ter vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs. In dat kader heeft verweerder primair bij zijn besluitvorming zijn gemeentelijk beleid gehanteerd. In hoofdstuk 7 van dat beleid is neergelegd dat sprake is van een commerciële huurprijs wanneer de huurprijs per maand minimaal gelijk is aan 20% van de echtparennorm per 1 januari van het betreffende jaar. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat dit beleid voor de gemeente als uitgangspunt geldt om vast te stellen wanneer sprake is van een commerciële prijs. 12. Uit de hiervoor onder 10 weergegeven passage uit de MvT volgt dat verweerder bij de vaststelling of al dan niet sprake is van een commerciële prijs moet beoordelen of de huurprijs van de door eiser bewoonde ruimte marktconform is en in verhouding staat tot de geleverde prestaties. Bij die beoordeling is onder andere van belang wat de lokale gebruikelijke huurprijzen zijn in verhouding tot wat wordt geboden. Of sprake is van een commerciële huurprijs, hangt dus af van de feitelijke situatie. Het hanteren van vaste percentages van de gehuwdennorm, zonder daarbij op enigerlei wijze te betrekken of de prijs voor wat geboden wordt gebruikelijk is in het commerciële verkeer en zonder dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de verhouding tussen de betaalde huur en de geleverde prestaties, acht de rechtbank niet in overeenstemming met de

wet. Daarmee is geen juiste uitleg gegeven aan het begrip commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, van de Pw. Het primaire standpunt van verweerder houdt derhalve geen stand. 13. Ten aanzien van het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen subsidiaire standpunt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het geval van eiser bij de vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs zich tevens gebaseerd op het resultaat van de huurprijscheck van de Huurcommissie. Voor de woning van eiser is verweerder op basis van de huurprijscheck uitgekomen op een maximale (kale) huurprijs per maand van 231,83. Op grond van deze berekening concludeert verweerder vervolgens dat de overeengekomen huurprijs van 200,- te laag is. De rechtbank overweegt dat op zich aan verweerder kan worden toegegeven dat de uitkomst van de huurprijscheck een aanwijzing kan vormen dat de overeengekomen huur niet een commerciële huurprijs is. De uitkomst van de huurprijscheck is echter de maximale huurprijs die voor een ruimte of woning in rekening kan worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom aan de uitkomst van de huurprijscheck niet in alle gevallen de conclusie worden verbonden dat een huurprijs die lager is dan deze maximale huurprijs geen commerciële huurprijs zou kunnen zijn. Dit geldt des te meer in situaties, zoals de onderhavige, waarin het verschil met de feitelijke huurprijs niet groot is. Verweerder heeft, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard, bovendien bij de vaststelling van de maximale (kale) huurprijs op grond van de huurprijscheck geen enkel onderzoek gedaan naar de regionale verschillen en andere van belang zijnde omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de (hoogte van de) huurprijs. Algemeen bekend mag worden verondersteld dat de berekening van een (kale) huurprijs onder meer afhankelijk is van regionale verschillen, zoals bijvoorbeeld de ligging van de woning, de locatie en de aanwezigheid van voorzieningen. Ook heeft verweerder onweersproken geen onderzoek gedaan naar de feitelijke (woon)situatie van eiser met als doel te bepalen of wat geleverd wordt aan eiser in redelijke verhouding staat tot de huurprijs. Zo had verweerder bijvoorbeeld een huisbezoek aan het adres kunnen afleggen dan wel een taxateur naar de woning kunnen laten kijken ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van een commerciële huur. Daarmee had verweerder zich een goed beeld kunnen vormen van de feitelijke (woon)situatie van eiser. Tevens had verweerder in dat kader kunnen beoordelen of de huurprijs die eiser betaalt reëel en gebruikelijk is in het commerciële verkeer, gelet op de omvang, staat en ligging van het gehuurde. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom verweerder zonder enig onderzoek te verrichten zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een commerciële huurprijs door enkel uit te gaan van uitkomst van de huurprijscheck. Dit betekent dat het subsidiair door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt evenmin standhoudt. 14. Gelet op hetgeen onder 6 tot en met 13 is overwogen, rust het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. 15. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder eerst nog onderzoek dient te verrichten zonder dat vooraf duidelijk is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aan bespreking van de overige gronden van beroep komt de rechtbank niet meer toe. 16. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van 46,- vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 992,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Bracht, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2016. griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.