DEBAT 29/11/2011 Synthese WOONBELEIDSPLAN VLAANDEREN
1 Inleiding Het tweede deel van het publieksmoment Woonbeleidsplan Vlaanderen op 29 november 2011 bestond uit een debat met het middenveld, onder de vorm van parallelle, thematische workshops. Volgende onderwerpen werden behandeld, telkens ingeleid door een expert terzake 1 : 1. Hoe omgaan met een wereld van immigratie? 2. Past het woningenbestand bij de demografische behoefte? Focus op onderbezetting 3. Hoe energiezuinig wonen bevorderen? 4. Nood aan bestuurlijke vernieuwing binnen het woonbeleid? 5. Het recht op wonen boven alles? 6. En de prijzen zullen ze verder stijgen? 7. Hoe kunnen de uitdagingen inzake wonen ruimtelijk worden opgevangen? Na de uiteenzetting van de inleider werd in de meeste groepen de deelnemers gelegenheid geboden om vragen te stellen. Dit bepaalde dan ook deels het verdere verloop van de workshop. Soms waren de vragen erg talrijk, waardoor minder tijd overbleef voor de vertaling naar het toekomstige woonbeleid of het debat ten gronde; soms werd het debat gevoerd aan de hand van de gestelde vragen. Voor de synthese van dit debat wordt teruggekoppeld naar de debatnota 2, die een overzicht maakte van de belangrijke vragen voor het toekomstig woonbeleid in Vlaanderen en dus een leidraad vormt voor de debatfase. Natuurlijk werden tijdens deze namiddag niet alle vragen behandeld. De workshops werden immers thematisch opgevat en niet zozeer vanuit de debatnota. Evenmin werd een sluitend antwoord gevonden op de aan bod gekomen vragen, maar werden vaak wel een aantal inzichten en denkpistes duidelijk. Het debat met het middenveld wordt nog verdergezet in de volgende maanden. Hieronder wordt per dimensie van duurzaam woonbeleid, zoals de debatnota is opgebouwd, een overzicht gemaakt van aan bod gekomen onderwerpen / grote lijnen / conclusies. 1 Alle presentaties en voorbereidingen zijn te consulteren op www.bouwenenwonen.be 2 Afdeling Woonbeleid (2011), Debatnota Woonbeleidsplan Vlaanderen, te consulteren op www.bouwenenwonen.be
2 Sociaal Recht op wonen Het afdwingbaar recht op wonen, zoals in de buitenlandse voorbeelden, wordt door de deelnemers niet negatief onthaald. De discussie werd voornamelijk gevoerd over de randvoorwaarden. Een essentiële keuze, die politiek is, betreft de doelgroep van het recht op wonen. Op wie wil men zich richten met dergelijk afdwingbaar recht: beperkt men zich tot de dak- en thuislozen, of wordt dit ruimer ingevuld? Er wordt gewaarschuwd voor een mogelijk conflict tussen het recht op wonen en de woningkwaliteitsbewaking. Bij gebrek aan herhuisvestingsmogelijkheden kunnen bewoners na een onbewoonbaarverklaring in een erg precaire situatie terechtkomen. Daarnaast kunnen de kwaliteitsnormen verhinderen dat woningen op de (huur)markt komen, ook in geval van kleine inbreuken. Er wordt hierbij gewezen op de belangrijke rol die de gemeente kan opnemen inzake preventie en bemiddeling tussen huurder en verhuurder. Via welk aanbod willen we recht op wonen realiseren? Vanuit de sociale huisvestingssector werd erop gewezen dat de druk op de sociale huisvesting nu reeds groot is en dat de beschikbare budgetten weinig marge toelaten voor het opvangen van nieuwe doelgroepen. Bovendien wordt de vraag gesteld of de huidige normering de sociale huisvesting wel toelaat om het juiste aanbod te voorzien voor deze doelgroep. Anderzijds werd gerepliceerd dat de sociale sector net gemobiliseerd zou kunnen worden om een rol te spelen in dit recht op wonen en zo extra budgetten en marge zou kunnen verkrijgen. Het afdwingbaar recht op wonen zou kunnen zorgen voor druk om de nodige dynamiek in de sociale huisvesting te creëren. Het is duidelijk dat hoe dan ook gezocht zal moeten worden naar nieuwe normen en creatieve vormen om deze doelgroep te benaderen. Een kritische succesfactor voor dit afdwingbaar recht op wonen is alleszins een sterke koppeling met welzijn. De ervaring van de SVK s, waar woonbehoeftigheid de toegang bepaalt, leert dat begeleiding van de precaire doelgroep al bij al beperkt blijft. Er blijven lacunes bij begeleiding van huurders, ondanks samenwerkingen tussen organisaties. Sociaal wonen Er bestaat eensgezindheid dat het aanbod aan sociale woningen niet volstaat. Vooral in de steden kan de grote en groeiende vraag niet beantwoord worden. Het is bovendien net in de steden dat het aanbod slechts beperkt wordt uitgebreid. Dit is een beleidskeuze, die ook is bevestigd door het sociaal objectief van het decreet Grond en Panden. Meerdere deelnemers stellen dat het huidige sociaal woonbeleid de verkeerde focus legt. Taal en inburgering worden als voorwaarde gesteld, en zo boven het recht op wonen geplaatst. Bovendien blijkt dat dit de echte problemen niet heeft kunnen oplossen, de kwaliteit van het samenleven en de sociale cohesie zijn er niet mee verbeterd. Er wordt dan ook gepleit voor een andere aanpak, en meer begeleiding en ondersteuning van zittende huurders. Dit kan worden gerealiseerd door meer samenwerking tussen wonen en integratie. De steden worden specifiek geconfronteerd met een grote instroom door migratie. Om de juiste antwoorden te formuleren op de vele uitdagingen inzake stedelijk wonen, beschikken we over onvoldoende inzicht in de woonsituatie en woonbehoeften van migranten. 3 Economisch In meerdere groepen werd gewezen op de ongelijke verdeling van middelen over de sectoren van de woningmarkt. De problematiek op de private huurmarkt is mede het gevolg van de sterke verankering en institutionalisering van eigendomsverwerving. Een belangrijke vraag is hoe we kunnen ingrijpen op de private huurmarkt. Meerdere opties zijn mogelijk, zoals een aanbodbeleid, grotere rol van lokale besturen als verhuurder, meer fiscale stimuli,, maar dit is in de eerste plaats een politieke keuze.
De overheid kan ingrijpen op de woningmarkt door middel van vraag- of aanbodondersteuning. Het ondersteunen van de vraag heeft vaak een prijsopdrijvend effect op korte termijn, maar niet noodzakelijk op langere termijn. Afstemming van vraag (demografie) en aanbod Er wordt op gewezen dat de overheid op dit moment in feite een dubbel beleid voert: tegelijkertijd wil men residentiële mobiliteit, in het bijzonder bij ouderen, aanmoedigen én levenslang wonen ondersteunen. De ervaring van sommige deelnemers leert dat de verhuisbereidheid groter is bij de jongere senioren (50-65- jarigen, de zgn. medioren) dan bij 65-plussers. Men merkt dan ook twee tendenzen tegelijkertijd: medioren zoeken naar kleinere appartementen, als alternatief voor de grote gezinswoning, en senioren willen de huidige woning niet meer verlaten. Het is duidelijk dat, om een efficiëntere afstemming tussen vraag en aanbod, en dus meer woonmobiliteit, te bekomen, een mentaliteitswijziging nodig is. En dit niet enkel bij de burgers, maar evenzeer, en wellicht eerst nog bij lokale overheden, architecten, ontwerpers, etc. Daartoe wordt gepleit voor experimenteerruimte, discussiefora, delen van kennis en ervaring, modelwoningen, woonwandelingen, etc. De deelnemers kaarten het probleem aan dat momenteel nieuwe, creatieve ideeën vaak botsen met de regelgeving. Daarop wordt gerepliceerd dat men het induceren van een mentaliteitswijziging niet bij voorbaat mag afblokken omdat er geen aangepaste regelgeving is. Als er een draagvlak ontstaat, is het ook makkelijker om het beleid te overtuigen om de wetgeving te versoepelen. 4 Ecologisch Algemeen Dat de sociale woningen een voorbeeldfunctie dienen te vervullen, wordt door de deelnemers onderschreven, maar de vraag is wel hoe ver deze moet reiken? Hierover bestaat geen eensgezindheid. Er wordt een pleidooi gehouden voor meer structurele samenwerking tussen actoren en overheden, meer afstemming en feedback, communicatie van goede voorbeelden, afstemming van initiatieven, etc. Een belangrijke rol inzake communicatie wordt toegedicht aan Wonen-Vlaanderen en aan de provincies. Ook is er vraag naar meer investering in vorming en advies. Een slooppremie wordt opgeworpen als interessant instrument om nieuwe projecten en nieuwe woningen te stimuleren. Premies Het huidige premiestelsel is niet doelmatig. Er bestaat onder de deelnemers een draagvlak voor een meer sociale en doelmatige inzet van premies en fiscale instrumenten. Er wordt gepleit voor een doelgroepenbenadering om de zwakste doelgroep te bereiken (via de afbakening van soort werken en inkomensgrenzen), een sectorenbenadering en trajectbegeleiding voor kansengroepen. Ook de klantgerichtheid van het premiestelsel kan beter, vereenvoudiging en meer transparantie is meer dan welkom. Private huur De uitdagingen inzake energie-efficiëntie zijn groot in de private huursector. Er moet worden nagedacht over een strategie om eigenaar-verhuurders te motiveren om te investeren in de (energie-efficiëntie van de) woning. Andere genoemde pistes voor de private huurmarkt: het vergroten van de slagkracht van de SVK s, het conformiteitsattest als kwaliteitslabel (maar opletten voor mogelijke perverse effecten). Lokalisatie en woningtypologie Er bestaat weinig enthousiasme van een diversificatie van overheidssteun naargelang de locatie van de woning. Dit is moeilijk uit te werken in de praktijk, welke criteria zal men bijvoorbeeld hanteren? Bovendien riskeert men zo locaties te creëren die enkel nog in aanmerking komen voor the happy few. Een betere strategie zou zijn om positief te discrimineren in geval van bepaalde initiatieven of een expertisecentrum op te richten.
De lokale overheden spelen hierin tevens een cruciale rol. Een aantal thema s moeten dringend op de lokale agenda komen: inbreiding, kernversterking, halt toeroepen aan het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden, etc. Ook moet meer aandacht gaan naar de (her)indeling van bestaande grote woningen, vormen van gemeenschappelijk wonen en het voorzien van aangepaste regelgeving. 5 Ruimtelijk De deelnemers hechten veel belang aan de noodzaak van een mentaliteitswijziging. We mogen in de toekomst niet méér ruimte gaan gebruiken, maar de beschikbare ruimte functioneel, creatief en vooral leefbaar hergebruiken. Er zijn heel wat mogelijkheden beschikbaar m.b.t. hergebruik van gronden en panden. In de toekomst zal ingezet moeten worden op herverkaveling, een territoriaal gedifferentieerd beleid, fiscale instrumenten, aangepast instrumentarium, etc. Het lokale woonoverleg beperkt zich nu al te vaak tot de sociale woonprogrammatie. Dit moet breder, ook betrokkenheid van de private actoren en meer samenwerking met ruimtelijke ordening. Er wordt een oproep gedaan naar goede voorbeelden, er is nood aan overleg, coherentie, samenwerking en afstemming. We moeten anders gaan denken over woondensiteit, maar dit zal een sterke mentaliteitswijziging vergen. Dit dient gepaard te gaan met een ruimtelijk gedifferentieerde aanpak, zowel wat betreft densiteit als wat betreft aanbod. In geval van hogere woondichtheden wordt gesteld dat een leefkwaliteitsplan misschien meer aangewezen wordt dan een woonbeleidsplan? De huidige instrumenten zijn verschillend voor publieke en private actoren. De vraag wordt gesteld of instrumenten wel actorafhankelijk dienen te zijn. De overheid kan de vele uitdagingen niet alleen aan, de privésector zal een belangrijke rol moeten spelen. Daarom is er nood aan partnershipmodellen en een betere afstemming tussen het beleid, de aanbieders en de markt. De bestaande instrumenten zijn te sterk gericht op de individuele woning. We hebben echter nood aan collectieve instrumenten die een bouwblokgewijze aanpak mogelijk maken. Er wordt gepleit voor schaalgrootte, gezien de grote uitdagingen voor het bestaande en toekomstige woonpatrimonium. Tot slot wordt de nood uitgesproken om stedelijke woontypologieën uit te denken in alle segmenten van de woningmarkt, die zich situeren tussen de grondgebonden woning en hoogbouw. 6 Bestuurlijk Bestuurlijke vernieuwing De deelnemers verkiezen een volwaardig experimenteerplatform, naar Nederlands voorbeeld, boven adhocexperimenten zoals ze nu reeds sporadisch plaatsvinden (vb. wonen-welzijn). Dergelijk platform laat toe een netwerk uit te bouwen en kennis te verzamelen en over te dragen. De koppeling met een kenniscentrum is dan ook wenselijk. Het platform moet onafhankelijk zijn, maar toch een verbinding met het beleid hebben. 7 Algemeen Een pleidooi dat in vrijwel alle discussies naar boven kwam, betreft meer kennisdeling en samenwerking en ruimte voor creativiteit en experimenteren. Eveneens is men het erover eens dat een aantal mentaliteitswijzigingen zich op dringen. Dit kwam aan bod in verschillende workshops. Zo zal anders gedacht moeten worden over woontypologieën en dichtheden, in het licht van de ecologische en ruimtelijke uitdagingen over het gebruik en de invulling van de ruimte. En dit zowel bij burgers als bij overheden en ontwerpers. Tot slot zijn Vlamingen sterk gehecht aan de eigen woning, die dezelfde blijft gedurende de hele levensloop. Ook dit lijkt onhoudbaar in het licht van de toekomstige uitdagingen.
Ten slotte werd door velen de vrees uitgedrukt dat de regelgeving verandering en vernieuwing in de weg staat. Anderen opperden dan weer dat dit niet mag beletten het draagvlak te creëren voor vernieuwing, en zo het beleid onder druk te zetten om de regelgeving te wijzigen.