DEEL C ARMOEDE
1 Het b e g r i p a r m o e d e I n l e i d i n g Dit deel is enigszins afwijkend van de voorgaande twee, in die zin dat het intellectuele debat over armoede en de oorzaken daarvan niet uitgebreid worden geanalyseerd in de inleiding aan het begin van dit boek, of aan het begin van dit deel zelf. Voor de overzichtelijkheid is er voor gekozen om de vragen over armoede te beantwoorden met behulp van een overzicht van de uiteenlopende oorzaken, gebaseerd op die welke worden genoemd bij Van Leeuwen, in Bijstand in Amsterdam en Jütte, Poverty and Deviance. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen oorzaken op meso- en macro-niveau enerzijds en oorzaken op microniveau anderzijds. Per oorzaak is een paragraaf opgenomen, waarin aandacht wordt besteed aan de historiografie en de theorievorming op basis van, meer algemene, literatuur. Deze wordt aangevuld met bevindingen op basis literatuur en archivalia die betrekking hebben op Groningen. Zo is het mogelijk om op een overzichtelijke wijze een beeld te geven van in hoeverre de bevindingen voor Groningen al of niet aansluiten bij het intellectuele debat en welke oorzaken vooral voor de Stad een rol speelden bij het ontstaan en toe- of afnemen van armoede in de zeventiende en achttiende eeuw. D e subjectiviteit v a n h e t b e g r i p a r m o e d e Armoede is een subjectief begrip, waaraan in de loop der tijden en zelfs tegelijkertijd zeer uiteenlopende definities gegeven kunnen worden. Anthony Winkler Prins (1817-1908) schreef dan ook in de eerste uitgave van de door hem verzorgde uitgave van de Geïllustreerde Encyclopaedie: Het is niet gemakkelijk om eene juiste omschrijving te geven van het begrip Armoede, en wel voornamelijk, omdat de zaak zelve, die door dat woord wordt aangeduid, eene zoo onderscheidene betekenis heeft, bij hen die over dat onderwerp spreken of schrijven. 1457
364 Winkler Prins maakte bij zijn definiëring van het begrip een onderscheid tussen de individuele armoede en armoede als een maatschappelijk verschijnsel: Heeft men een enkel persoon, een individu, op het oog, dan bedoelt men meestal, en te regt, den toestand van hem, die de stoffelijke middelen niet heeft, om geregeld in zijne gewone behoeften te voorzien. Wil men daarentegen van armoede als een maatschappelijk verschijnsel spreken, dan verstaat men er onder, dat een grooter of kleiner deel der laagste bevolking eener maatschappij doorgaand gebrek heeft aan het noodige tot instandhouding van het physisch bestaan. Vervolgens gaf hij aan dat deze definities, vooral de eerste, ook problemen opleverden: De eerstgegevene bepaling omvat iedere arme, tot welke klasse of welken stand der maatschappij hij behoore; de tweede kan slechts doelen op het deel der bevolking, dat op den laagsten sport van maatschappelijk welzijn staat. Het physiek minimum, dat is, de hoeveelheid stoffelijke middelen, zonder welke het levenniet kan behouden worden, geeft men eene scherpere beteekenis aan de laatste bepaling, dan de uitdrukking gewone behoeften aan de eerste geeft. Die onbepaaldheid is evenwel niet te vermijden, omdat er sprake is van een individu, dien men dus eerst moet kennen, vóórdat naauwkeurig omschreven kan worden, wat voor hem gewone behoeften zijn, en of er bij hem sprake van armoede is. Winkler Prins constateerde terecht dat een eenduidige definitie niet eenvoudig was. Dat blijkt ook duidelijk uit de beschrijvingen van het lemma Armoede in latere versies van de Encyclopedie die de naam van zijn eerste Encyclopaedist zou behouden. De Algemene Winkler Prins gaf in 1956 de volgende definitie: duurzaam gebrek aan middelen ter bevrediging van normale behoeften, maar vermeldde daar vervolgens onmiddellijk bij: wat dit zijn, moet men zien in het kader van zijn tijd en omgeving. De omschrijving vermeldde wat dat betreft het volgende: Onvoldoende is het A. af te wegen naar het geldinkomen: de hongerwinter 1944-1945 heeft wel geleerd dat ook bij een ruim geldinkomen scherpe A. kan bestaan. En in 1973 omschreef de Grote Winkler Prins het lemma aldus: Armoede kan men omschrijven als een toestand van duurzaam gebrek aan bevredigingsmiddelen. Arm is hij die niet in de normale behoeften kan voorzien. 1458 Daarbij is het meteen de vraag wat die bevredigingsmiddelen en die normale behoeften zijn. Sinds het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw werd armoede steeds meer mondiaal beschouwd en ging men over tot het meten van de levensstandaard van verschillende volkeren, zo meldt de editie van 1975. De maatstaven die men daartoe hanteerde waren de gemiddelde levensduur, het inkomen per hoofd van de bevolking, het percentage kinderen dat onderwijs ontving, de mate van alfabetisering en de hoogte van de consumptie in relatie tot de nationale productie. Nu zijn dit maatstaven die zijn aangelegd voor de meer recente geschiedenis, maar de bijbehorende conclusie dat een laag gemiddeld inkomen samenhing met een laag niveau van onderwijs en een korte gemiddelde levensduur ging misschien ook al op voor armen in vroe-
365 ger eeuwen. Datzelfde geldt maatstaven als een laag inkomen, een hogere sterfte en een geringe arbeidsontwikkeling. 1459 Armoede is een begrip dat zowel in absolute als in relatieve zin kan worden gehanteerd. Absolute armoede kan worden omschreven als een toestand die wordt gekenmerkt door het (duurzaam) ontbreken van voldoende inkomen om zelfstandig te voorzien in het minimum, noodzakelijk voor het fysieke bestaan. Kortom, de eigen bestaansmiddelen zijn dermate gering, dat er een levensbedreigende situatie bestaat. Zonder ondersteuning van elders hebben degenen die in dergelijke armoedige omstandigheden verkeren een sterk verhoogde sterftekans. Kenmerken van deze absolute vorm van armoede zijn ernstige honger, eenzijdige voeding en een sterke oversterfte, vooral van zuigelingen en kinderen. Veel vaker dan deze extreme armoede is er sprake van relatieve armoede. Dit veel bredere begrip kan als volgt worden gedefinieerd: een zodanige levenstoestand dat het levenspeil van een enkeling of een groep niet in overeenstemming wordt geacht met de levensstandaard van de samenleving die voor hen het referentiekader vormt. Meestal vormt de samenleving als geheel het referentiekader voor relatieve armoede: men is arm in vergelijking met anderen. 1460 Relatieve armoede is daarom een subjectief begrip, omdat de keuze van degenen waarmee de potentiële armen vergeleken worden, een subjectieve is. Zelfs een voor absolute armoede gehanteerd criterium als het voorkomen oversterfte heeft een subjectief aspect. Aangezien de sterfte bij positieve ontwikkelingen in de gezondheidszorg, de hygiëne, het voedingspakket en de algemene welvaart afneemt, zal dat ook van invloed zijn op de oversterfte. 1461