Evaluatie Regionale Steunpunten NLT

Vergelijkbare documenten
Ervaringen in en uit de Multipilot scholen

21 e eeuwse vaardigheden inzetten in het voortgezet onderwijs. Maaike Rodenboog, SLO

Curriculumevaluatie bètavakvernieuwing:

β-clusterdag Maandag 19 december 2011

Hoofdlijn advies. Wat vind jij? Laat het ons weten op: Persoonlijke ontwikkeling. Basiskennis en -vaardigheden. Vakoverstijgend leren

Nota inzake Economic Development Board

Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Voortgangsverslag Multipilots schooljaar

7. Conclusies en aanbevelingen

Plan van Aanpak Vrijwilligerswerk 2007 tot Aanpakken Maar!

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Brede Regionale Steunpunten. Programma. Brede regionale steunpunten. Jan Apotheker

PAL Student als Persoon lijk Assistent van Leraren. Voor vmbo, havo en vwo

LEERGEMEENSCHAPPEN NIEUWE SCHEIKUNDE

Toekom(st)room LOB Een stroompunt loopbaangericht onderwijs

Contextschets Techniek

Toekomstplan. 12 februari Versie 1.1. Retail & Leisure Academy

Samenvatting afstudeeronderzoek

Frameworks/Modellen Informatievaardigheid

Onderstaand treft u de resultaten aan van de vragenlijst over ondernemend onderwijs.

Primair Onderwijs po Voorgezet onderwijs vo

De datateam methode. Onderzoeksbevindingen en praktijkervaringen. Succesexpo School aan Zet , Eindhoven Lisa Moonen en Kim Schildkamp

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Woudschoten Chemie Conferentie 7 november 2008 Chemie tussen context en concept. Nieuwe Scheikunde in het schoolexamen

Resultaten online enquête Kennisknooppunt Stadslandbouw

Masterplan Bètapartners School aan Bèta Zet

INTERSECTORALE MOBILITEIT IN HET HOGER ONDERWIJS ROB GRÜNDEMANN (HOGESCHOOL UTRECHT)

1.Inleiding. 2.Profielen per 1 augustus 2007

Eerste tussentijdse effectevaluatie

Raadsvoorstel Programma Inwoners - en Overheidsparticipatie

Concept projectplan Steunpunt Hoogbegaafdheid

Raamconvenant landelijk overleg aansluiting sector kunstonderwijs werkveld

Informatie Innovatietraject Voortgezet Leren Serie 1

Samen. stevige. ambities. werken aan.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beleid Horizontale dialoog Hogeschool Viaa

1. Programmaonderdeel: Dierenwelzijn in het Voortgezet Onderwijs

Informatiebijeenkomst Proeftuinen vernieuwing KK GZ. 15 December 2015 Domstad Utrecht

Evalueren van de kwaliteit van onderzoek

Uitvoeringsprogramma Deltapoort

De VO - vakvernieuwing komt eraan

4 juni conferentie vakvernieuwingen

Regionale VO-HO Netwerken FOCUS

SAMENWERKINGSARRANGEMENT LANDSDEEL NOORD PLATFORM BÈTA TECHNIEK

In deze notitie zullen de uitkomsten van de enquête evaluatie BIM Loket 1 uiteen gezet worden.

Cursus Coördinator Cultuureducatie Onderbouw V.O

NLT. Inleiding op de stand van zaken van het onderwijs (BUG-analyse) Geïntegreerde vakken in de tweede fase

7. Samenwerking t.b.v. infrastructuur exameninstrumenten

EduDivers Werkplan 2017

Functiebeschrijving Manager Kwaliteitsbeleid

Profiel lid Raad van Toezicht

Pilot TRIASLegitimatiecheck

Datum Uitnodiging subsidieaanvraag Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

1 > Retouradres Postbus BJ Den Haag. De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Functieprofiel lid Raad van Toezicht

Teacher Academy. Sebastiaan Smit Projectleider Jet-Net. Youssef Oualhadj Beleidsmedewerker OCW

Profiel Product Verantwoording. LOB (Loopbaan oriëntatie en begeleiding) Leraren Opleiding. Management & Organisatie

NAAR VERNIEUWD TOEZICHT EXCELLENTE SCHOLEN

De begeleidings- en beoordelingstrajecten zijn schriftelijk vastgelegd en te raadplegen door anderen. ILS en Radboud Docenten Academie.

Onderzoeksvoorstel Techniek het jaar rond! Onderzoek naar techniekbevorderende activiteiten in het basisonderwijs van Rivierenland

KWALITEITSNETWERKEN: leren van elkaar. Een methode om de kwaliteit van forensische zorg te verhogen.

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Met Sprongen Vooruit. Begeleiding startende leraren in regio Oost

Feedback conceptvisie BEWEGEN & SPORT

Raamconvenant landelijk overleg aansluiting sector kunstonderwijs werkveld

Professionalisering van de werkplekbegeleider

Communicatieplan WTH Vloerverwarming in het kader van de CO2-Prestatieladder

Evaluatie Stichting Onderwijs & Ondernemen

Stichting Ieder mbo een practoraat

Voorbeeld monitoring en evaluatie gemeente Soest

Het project heeft de volgende doelen. De doelen worden gefaseerd opgepakt:

Presenteer je eigen onderzoek op de Mbo Onderzoeksdag op 12 november 2015!

Directiestatuut van de stichting Voortgezet Montessori Onderwijs Nijmegen en Groesbeek e.o. Herziene versie, 1 februari 2018

Aansluitingsonderwijs Radboud Universiteit

Agenda. Het programma ziet er als volgt uit:

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Jaarverslag 2015 en Onderzoeksplan 2016

Innovatiebudget Sociaal Domein regio Arnhem

Handleiding Sprintkompas. Een instrument voor reflectie op het bètatechniekbeleid van hogescholen en universiteiten

Peer review in de praktijk

De werkgroep ziet ook voor 2011 de volgende opdracht voor zichzelf:

Havo, hier hbo: loud and clear, over.

In dit onderzoek is onderzocht wat er vanuit het Jan van Brabant college nodig is voor havo en vwo mentoren om een beter en uniformer profiel- en

GIDS-gemeenten die de JOGGaanpak & GIDS combineren

Innovatiebudget Sociaal Domein gemeente Arnhem

MET SPRONGEN VOORUIT BEGELEIDING STARTENDE LERAREN IN REGIO OOST

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voortgangsbericht projectopdrachten en voortgang Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio's

Vrijeschool RotterdamWest

Conferentie hier-havo 28 september Jelle Nauta. Wat betekenen de veranderingen voor opleidingen in de sectoren Groen en DAS? Ronde tafelgesprek

U-Talent Academie. Uitdagend bètaonderwijs op school en de universiteit

U-Talent. Verrijking en verdieping van onderwijs

Cultuursurvey. Betrouwbaarheidsonderzoek voor Stichting LeerKRACHT. Maaike Ketelaars Ton Klein

IF 2.0 Innovatie Filantropie Platform voor Maatschappelijke initiatieven

Onderwijskundig jaarplan

Utrecht, 14 december Betreft: Correctie Centrale Examens Geachte heer Slob,

1. De opbrengsten van de aanbevelingen van de commissie Bruijn

Smartpool. Docenten en scholieren over gebruik en tevredenheid Smartpool. Resie Hoeijmakers en Amika Singh. Evaluatie Smartpool op school

Functieprofiel: Manager Functiecode: 0202

Uitkomsten evaluatie module sociale infrastructuur

Transcriptie:

DEFINITIEVE VERSIE d.d. 7 januari 2009 Evaluatie Regionale Steunpunten NLT Kansen op lange en korte termijn Actis Advies L.S. Blom Rotterdam, 7 januari 2009

Inhoudsopgave 1 De evaluatie 3 1.1 Vraagstelling 3 1.2 Werkwijze 4 1.2.1 Stand van zaken: deskresearch 4 1.2.2 Interviews betrokkenen 4 1.2.3 Diepte-interviews Regionale Steunpunten 5 1.3 Leeswijzer 5 2 Achtergrond en stand van zaken 6 2.1 Achtergrond NLT 6 2.2 Regionale Steunpunten 6 2.3 Bètabrede vakvernieuwing 9 3 Inbedding, organisatie en samenwerking 11 3.1 Waarom een steunpunt: motivatie en belang voor de instelling 11 3.2 Organisatie, bemensing en financiering 12 3.2.1 Organisatie 12 3.2.2 Bemensing 13 3.2.3 Financiering 13 3.3 Samenwerking 14 3.3.1 Hbo-instellingen en universiteiten 14 3.3.2 Ho-instellingen en scholen voortgezet onderwijs 15 3.4 Kwaliteitsborging 16 4 Regionale Steunpunten en de bètabrede vakvernieuwing 18 4.1 Huidige samenwerking met andere vakken 18 4.2 Gewenste rol in de toekomst 18 4.3 Wat is er nodig? 19 5 Conclusies en aanbevelingen 24 5.1 Kenmerken effectief Regionaal Steunpunt 24 5.2 Kansen op de langere termijn 26 5.3 Wat is nodig op de korte termijn? 28 Bijlage I Geïnterviewde personen 30 Bijlage II Vragenlijst RSP s 31 2

1 De evaluatie 1.1 Vraagstelling Het nieuwe bètavak Natuur, Leven en Technologie (NLT) wordt sinds 2005 ontwikkeld, onder leiding van de Stuurgroep NLT, uitgevoerd door het Landelijk Ontwikkel Punt (LOP). Sinds 2006 ondersteunen Regionale Steunpunten de voscholen bij de ontwikkeling en invoering van NLT. Aan het einde van 2007 is een extra subsidie toegekend door het ministerie van OCW via het Platform Bèta Techniek, onder een aantal aanvullende voorwaarden cq. met een extra opdracht. De Steunpunten en de Stuurgroep/het LOP dienen onder andere: 1. Vergroting van de betrokkenheid en daarmee de rol van scholen in het vernieuwingsproces voor bèta, met name de ontwikkeling van NLT 2. Verbetering van regionale spreiding van steunpunten ten behoeve van bereikbaarheid voor scholen 3. Stimulering van betrokkenheid van HBO-instellingen. 4. Stimulering van betrokkenheid van kennisinstellingen en bedrijfsleven 5. Verbetering van de landelijke coördinatie, met name op het terrein van regio-overstijgende taken (bv. onderhoud van lesmodules) 6. Eenduidige communicatie (één loket) 7. Verkenning van verbreding van ondersteuningsmogelijkheden voor het gehele bètaonderwijs (voor scholen één loket per regio voor alle bètaaangelegenheden met NLT en wiskunde D als pilot) In deze evaluatie zijn de opdrachten voor de regionale steunpunten meegenomen (1, 3, 4, 7). Het einde van de subsidieperiode nadert en de Stuurgroep wil evalueren hoe de Steunpunten deze acties hebben opgepakt. Onder de Regionale Steunpunten is door het Landelijk Ontwikkelpunt een vragenlijst uitgezet. In deze vragenlijst wordt onder andere gevraagd naar de activiteiten die het RSP uitvoert, de organisatie en bemensing van het steunpunt, de samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen, etc. Dit levert een helder beeld van waar de steunpunten nu staan, echter vanuit het perspectief van de coördinatoren van de steunpunten. Met het oog op toekomstige ontwikkelingen en de mogelijkheden voor de RSP s daarin (bijvoorbeeld het vervullen van een rol in de bètabrede vakvernieuwing) is het van belang ook het perspectief en de visie van de managers en tekenbevoegden van de instellingen mee te nemen. Met dat doel is deze evaluatie uitgevoerd. De evaluatie bevat de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe is de inbedding van de Regionale Steunpunten in de samenwerkende hbo-instellingen en universiteiten? Met als subvragen: - Welke waarde wordt door de instellingen zelf gehecht aan deze Steunpunten ook met het oog op hun mogelijke rol in de toekomst? 3

- Hoe zijn de Regionale Steunpunten georganiseerd (onder andere op de punten bemensing, financiële ondersteuning, netwerk binnen de instellingen, etc.)? - Wat is de aard van de samenwerking tussen hbo en universiteit in het Regionale Steunpunt en hoe intensief is deze? - Is er samenwerking met andere vakgebieden (b.v. wiskunde D, informatica.), zo ja hoe komt die samenwerking tot uiting? 2 Welke kansen en (on)mogelijkheden worden gezien met het oog op ondersteuning door de Regionale Steunpunten bij de bètabrede vakvernieuwing? De uitkomsten van deze evaluatie leiden tot aanbevelingen op de onderstaande punten: - de kenmerken van een effectief Regionaal Steunpunt: organisatorisch, samenwerkingsverband, inbedding, bemensing, etc. - de kansen voor de steunpunten op de langere termijn met het oog op de bètabrede vakvernieuwing; - de korte termijn acties die in dat kader nodig zijn. 1.2 Werkwijze De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van drie stappen: 1 het in beeld brengen van de huidige stand van zaken door middel van hand van deskresearch; 2 gesprekken met diverse betrokkenen; 3 diepte-interviews met drie Regionale Steunpunten. 1.2.1 Stand van zaken: deskresearch Voor de deskresearch is gebruik gemaakt van bestaande documenten, waaronder het visiedocument van de Stuurgroep NLT Contouren van een nieuw bètavak, het visiestuk RSP, wie ben je en de uitkomsten van de vragenlijst voor coördinatoren van de RSP s. Daarnaast is de moodle-omgeving van de RSP s bekeken en zijn voor de relevante RSP s documenten geanalyseerd en gebruikt in de voorbereiding van de interviews. 1.2.2 Interviews betrokkenen Voorafgaand aan de diepte-interviews met de RSP s zijn interviews gehouden met diverse betrokkenen: - Hannah Wielenga; coördinator Landelijk Ontwikkel Punt. - Jan Wagemakers; lid van de Stuurgroep, Voorzitter Auditcommissie Universum Programma, Voorzitter Platform Vakvernieuwing β5. Daarnaast zijn twee docenten/nascholingsbijeenkomsten bezocht waar met groepjes docenten (in totaal 13 personen), gesprekken zijn gevoerd. Het betreft de bijeenkomsten van RSP Noord en RSP Zuid-Holland. 4

Van alle gesprekken zijn verslagen gemaakt die gebruikt zijn voor de analyse en ter voorbereiding van de diepte-interviews. 1.2.3 Diepte-interviews Regionale Steunpunten De Stuurgroep heeft drie Regionale Steunpunten geselecteerd voor een diepteinterview: - RSP Noord - RSP Oost - RSP Zuid-Holland Met deze Steunpunten zijn groeps-interviews gehouden. Hierbij waren van de betrokken hbo- en wo-instellingen zowel de coördinator als de leidinggevende/manager/tekenbevoegde aanwezig. Bij RSP Noord en RSP Zuid-Holland betrof het één gesprek met vier respondenten. Bij RSP Oost zijn twee gesprekken gevoerd: één met de betrokken hbo-instellingen (in totaal 5 personen aanwezig) en één met de universiteit (twee personen aanwezig). Van de diepte-interviews zijn verslagen gemaakt die gebruikt zijn voor de analyse. 1.3 Leeswijzer De evaluatie geeft een weergave van de uitkomsten van de deskresearch en interviews, met conclusies aan de hand van de vraagstelling en subvragen. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de achtergrond en stand van zaken met betrekking tot NLT in het algemeen, de Regionale Steunpunten en de bètabrede vakvernieuwing. In hoofdstuk 3 komen de uitkomsten met betrekking tot onderzoeksvraag 1 Hoe is de inbedding van de Regionale Steunpunten in de samenwerkende hbo-instellingen en universiteiten? aan de orde. Hierbij wordt ingegaan op de waarde van een RSP voor de instellingen, de organisatie, financiering en bemensing van de steunpunten, de samenwerking tussen betrokken hbo- en wo- instellingen en de kwaliteitsborging. In hoofdstuk 4 staat onderzoeksvraag 2 Welke kansen en (on)mogelijkheden worden gezien met het oog op ondersteuning door de Regionale Steunpunten bij de bètabrede vakvernieuwing? centraal. In het laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies weergegeven en worden aanbevelingen gedaan voor de toekomst. Ten behoeve van dit rapport wordt onderscheid gemaakt tussen de Stuurgroep NLT en de overige vakvernieuwingscommissies. 5

2 Achtergrond en stand van zaken 2.1 Achtergrond NLT Per 1 augustus 2007 vindt een herinrichting van de tweede fase van het voortgezet onderwijs plaats. Deze herinrichting is gericht op het scheppen van zoveel mogelijk ruimte voor eigen keuzes binnen de bestaande opzet van de tweede fase havo/vwo en op het tegengaan van versnippering en overladenheid van het onderwijsprogramma. Deze herinrichting is gepaard gegaan met de instelling van twee Profielcommissies bestaande uit experts uit onderwijs, wetenschap en bedrijfsleven. In juni 2005 hebben de profielcommissies een Kortetermijn advies uitgebracht aan de Minister, waarin zij onder andere de invoering van een nieuw geïntegreerd bètavak adviseerden. De doelstellingen van het nieuwe bètavak hebben betrekking op de inhoudelijke verbreding en verdieping voor leerlingen, op een betere voorbereiding op vervolgstudies en op de vernieuwing van het onderwijs in het algemeen en het bètaonderwijs in het bijzonder. De Minister van OCW heeft een stuurgroep ingesteld die opdracht heeft in 2010 een beproefd examenprogramma uit te brengen. De stuurgroep wordt bij de uitvoering van haar taken ondersteund door een projectgroep, waarvan het belangrijkste onderdeel het Landelijk Ontwikkelpunt NLT is. Het Landelijk Ontwikkelpunt NLT geeft het ontwikkelings- en invoeringstraject van NLT vorm en communiceert met docenten, schoolleiders, hoger onderwijs, bedrijfsleven en andere betrokkenen. NLT is een modulair vak; voor havo en vwo is een aantal domeinen benoemd waarbinnen modules zijn en worden ontwikkeld. Modules worden ontwikkeld op grond van door de stuurgroep vastgestelde criteria. Ontwikkeling vindt plaats in ontwikkelnetwerken, testscholen testen de modules uit. Modules die aan de kwaliteitscriteria voldoen worden door de stuurgroep gecertificeerd en gratis ter beschikking gesteld aan invoerscholen. Op dit moment zijn er 15 gecertificeerde havo-modules en 14 gecertficeerde vwo-modules. Er zijn per 1 september 2008 213 scholen als NLT-invoerschool geregistreerd. De Stuurgroep en het LOP hebben ingezet op veelvuldige en nauwkeurige communicatie met docenten en betrokkenen. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van de digitale nieuwsbrief en de website www.betavak-nlt.nl. 2.2 Regionale Steunpunten Bij de ontwikkeling en het onderhoud en beheer van de modules zagen de Stuurgroep en het Landelijk Ontwikkelpunt zich gesteld voor een belangrijk vraagstuk: wie ondersteunt de docenten en scholen bij de invoering, beantwoordt vragen over de modules en wie gaat de modules onderhouden? Daarnaast is het de bedoeling dat NLT zich blijft ontwikkelen dus ook in de toekomst moeten modules ontwikkeld worden. 6

De Stuurgroep en het Landelijk Ontwikkel Punt bestaan tot en met 2010. De situatie daarna is nog onduidelijk. In een poging dit vraagstuk te beantwoorden zijn Regionale SteunPunten (RSP s) opgericht. In eerste instantie zijn ze ontstaan vanuit bestaande ontwikkelnetwerken: vaak werden er modules ontwikkeld met vertegenwoordigers van voortgezet en hoger onderwijs. Dit concept is verder ontwikkeld tot de RSP s zoals ze er nu zijn: samenwerkingsverbanden van hbo en wo die als taak hebben docenten op verschillende manieren te ondersteunen bij het invoeren van NLT. De precieze activiteiten en het moment waarop deze gestart zijn of starten verschillen per steunpunt, maar vanaf september 2007 konden scholen zich bij elk steunpunt aanmelden voor deelname aan een NLT-scholennetwerk. Ook is er door de steunpunten vanaf september 2007 zoveel mogelijk geprobeerd vragen van docenten te beantwoorden en trainingen bij de eerste NLT-modules te geven. Hierbij werken de steunpunten samen, dat betekent dat elk steunpunt een aantal gaat modules beheren. De RSP s hebben regelmatig op landelijk niveau overleg, georganiseerd door het Landelijk Ontwikkel Punt. In dit overleg wordt kennis en ervaring uitgewisseld, en hoort men van elkaar hoe gereageerd wordt door het vo op de modules, de ondersteuning, de nascholing, etc. Op dit moment zijn er tien RSP s, verspreid over het hele land. In de tabel vindt u een overzicht van de steunpunten, de betrokken organisaties en contactgegevens en de modules die zij beheren (bron: website www.betavak-nlt.nl). Tabel 1: overzicht Regionale Steunpunten Steunpunt Participerende instellingen Contact via A'dam: Hogeschool van Amsterdam www.betapartners.nl Hogeschool INHOL- Jeroen Marechal LAND Universiteit van Amsterdam Vrije Universiteit Zuid-Holland Technische Universiteit www.vwodocenten.tudelft.nl Delft (doorklikken naar Bèta Steun- Haagse Hogeschool punt Zuid-Holland) betasteunpunt@tudelft.nl Herman Telle Modules Digitale Techniek(H) Nulenergiehuis(H) Forensisch Onderzoek(H) Plaatsbepaling en navigatie (H) Sportprestatie(H) Technisch ontwerpen in de Biomedische Technologie (V) De waterstofauto binnenstebuiten(v) Eindhoven Fontys Hogeschool RSP Eindhoven Een Feest zonder Katers (H) TU Eindhoven Rijden onder invloed(v) Elise Quant De mp3-speler (V) Noord Noordelijke Hoge- Steunpunt Noord Het Beste Ei (H) school Leeuwarden Wat zeg je? (H) Hogeschool Van Hall Jelle Nauta Statistiek en Technologie 1 7

Larenstein (H) Universiteit van Gro- Meten aan melkwegstelsels ningen (V) Nijmegen Hogeschool Arnhem www.nltkan.nl Hersenen en leren (V) Nijmegen Sijbrand de Jong Radboud Universiteit s.dejong@science.ru.nl Hanny Kuiper Bèta-Oost Saxion Hogeschool www.beta-oost.nl Duurzaam en niet duur (H) Technische Universi- Ingrid Breymann teit Twente Windesheim Marian Kienhuis Huub Schoot Utrecht Hogeschool Utrecht www.best-utrecht.nl Dynamische modellen ha- Universiteit van vo (H) Utrecht Alice Veldkamp De Bodem Leeft (H) Aërosolen en Vuile Lucht (H) Dynamische modellen vwo (V) Moleculen in leven (V) Bewegende aarde (V) Wageningen Wageningen Univer- www.wau.nl Forensisch onderzoek(v) siteit klik op docenten/decanen Brandstof voor het leven (V) Petra Naber Zeeland Hogeschool Zeeland Arjen Hartog Biotechnologie (H) Beter door praktische logistiek (H) Zuid Limburg Technocentrum Zuid Limburg Ralph Daniëls TU Eindhoven Hogeschool Zuyd Universiteit van Maastricht In het gesprek met de coördinator van de RSP s binnen het LOP worden de belangrijkste taken benoemd. Deze worden verdeeld in regionale en landelijke taken. Landelijk zijn de belangrijkste taken: - ondersteuning bieden bij NLT-modules en nieuwe modules ontwikkelen na 2010. Er zijn straks 50 modules, en het LOP kan die taak niet vervullen, zeker niet na 2010. De modules zijn verdeeld: ze zijn ondergebracht bij de steunpunten en ze werken daarin samen. Onder ondersteuning wordt dan verstaan: 8

o directe vragen beantwoorden van docenten, vaak heel praktisch (waar staat wat, er klopt iets niet, etc) o nascholing aanbieden o mogelijkheden bieden voor buitenschools leren (excursies, practica, bedrijfsbezoeken): gebeurt op sommige plekken meer dan op andere. - module-onderhoud: onder andere fouten eruit halen en actualiseren. - kwaliteitsborging: regionale gegevens doorgeven t.b.v. landelijk overzicht - samenwerken met andere RSP m.b.t. informatieuitwisseling en landelijke taken (zoals bij de andere punten genoemd) - niet NLT-specifiek: zoeken naar verbreding bèta breed. We werken samen in het zoeken naar hoe die verbreding kan worden gevonden. Sommige steunpunten zijn daar al mee begonnen, hebben gelijk ook voor informatica, Wiskunde D etcetera één en ander neergezet. Bij andere begon het bij NLT en begint men nu binnen instellingen contacten te leggen met de andere vakken. - ontwikkelen van een gezamenlijke visie. - het wegwerken van witte vlekken in Nederland voor wat betreft de ondersteuning (heeft inmiddels minder prioriteit). Regionaal zijn dat: - Docentennetwerken. Scholen hebben veel behoefte aan uitwisseling over hoe organiseer je, waar kun je wat vinden, etc. Inmiddels gaat het in de netwerken over leerlijnen binnen NLT (start- vervolgmodules), en krijgt het meer een nascholingskarakter. Ze beginnen ook steeds meer toe te komen aan gesprekken over kwaliteitsborging. De netwerken zijn daarin heel belangrijk. - Mogelijkheden bieden voor buitenschools leren, hier gekoppeld aan de regio. Onder leiding van het Landelijk Ontwikkel Punt is gewerkt aan een visiedocument voor de Regionale Steunpunten: RSP, wat ben je. In dit document wordt ingegaan op de taken van de RSP s met betrekking tot onder andere docentennetwerken en het onderhoud en de kwaliteitszorg van modules. Daarnaast wordt ingegaan op de landelijke coördinatie en duurzaamheid van de RSP s voor de toekomst. In het stuk ligt veel nadruk op het ontwikkelen van structurele samenwerking tussen verschillende stakeholders in de regio. Deze visie is in gezamenlijkheid met de coördinatoren van de Regionale Steunpunten ontwikkeld. In 2008 hebben de RSP s voor het eerst aanvullende subsidie ontvangen. Voorwaarden met betrekking tot deze subsidie waren onder andere het verkennen van een verbreding van de ondersteuning naar de andere exacte vakkenen het versterken van de samenwerking tussen hbo en wo. 2.3 Bètabrede vakvernieuwing Sinds 2003 wordt gewerkt aan de vernieuwing van de exacte vakken in de Tweede Fase. Voor de vakken natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde 9

zijn vakvernieuwingscommissies (vvc s) ingesteld door het ministerie van OCW. De commissies hebben de opdracht gekregen de Minister in 2010 een advies te geven over nieuwe beproefde examenprogramma s. De nieuwe programma s zijn bedoeld om het bètaonderwijs aantrekkelijker te maken en de samenhang tussen de verschillende vakken te versterken. Hiervoor wordt de concept-context benadering gebruikt: leidraad voor deze benadering is dat er per vakgebied essentiële concepten worden aangemerkt, die de leerling in verschillende, voor hem of haar betekenisvolle contexten moet kunnen herkennen en toepassen. In de afgelopen jaren zijn concept-examenprogramma s ontwikkeld die sinds augustus 2007 worden getest op havo/vwo-scholen: de zogenoemde monopilots. Hiertoe is in opdracht en onder toezicht van de vvc s lesmateriaal ontwikkeld voor elk vak; deze lesmaterialen worden gebruikt op de monopilotscholen. Daarnaast zijn er multipilots van start gegaan in september 2008. In deze multipilots wordt de invoerbaarheid van haalbaarheid van gelijktijdige invoering van meerdere nieuwe examenprogramma s getest. De monopilots zijn in augustus 2007 van start gegaan, met uitzondering van de monopilot voor wiskunde; deze gaat in augustus 2009 beginnen. CEVO, CITO en SLO verzorgen syllabi en handreikingen, alsmede voorbeeldexamens, gemaakt in afstemming met de vvc s voor de proefexamens op de scholen. Op verschillende niveaus vindt overleg en afstemming plaats over de vernieuwingen. In de Stuurgroep Vakvernieuwing Bèta5 zijn de SLO (als algemene coördinator van de bètabrede vernieuwing, evaluator van de pilots en projectleider van de multipilots), het Platform Bèta Techniek (als stimulator van de bèta-innovatie op scholen en financierder van de commissies) en de vakvernieuwingscommissies vertegenwoordigd. Daarnaast is er een Bèta-5 overleg waar de voorzitters en secretarissen van de vvc s regelmatig samenkomen. Afstemming tussen de Stuurgroep Vakvernieuwing Bèta5 en andere partijen vindt plaats in het Platform Vakvernieuwing Bèta5. Wanneer het advies van de vvc s in 2010 leidt tot een positieve reactie van de Minister zullen naar verwachting vanaf 2012 alle scholen de nieuwe examenprogramma s gaan invoeren (wiskunde volgt een jaar later). Dit zal veel eisen van scholen, docenten en ondersteunende organisaties. Niet alleen worden nieuwe examenprogramma s ingevoerd, er zal ook op grote schaal nascholing georganiseerd en uitgevoerd moeten worden. Daarnaast zal het invullen van de contextrijk invullen van de lesprogramma s veel vergen op het gebied van samenwerking tussen scholen en hoger onderwijs, en scholen en bedrijven. Met de afronding van hun opdracht zullen in 2010 de vakvernieuwingscommissies worden opgeheven. De inrichting en uitvoering van de invoeringsfase behoort niet tot de opdracht van de vvc s. Het ministerie van OCW en betrokken partijen beraden zich op deze nieuwe fase: wat moet er gebeuren? Welke organisaties worden betrokken? Wie doet wat? In dat kader wordt ook gekeken naar (de ontwikkeling van) de Regionale Steunpunten. Hoe zijn deze opgezet? Hoe functioneren ze? En Kunnen ze een rol spelen in de toekomstige ontwikkelingen? De uitkomsten van deze evaluatie kunnen gebruikt worden in deze gedachtenontwikkeling. 10

3 Inbedding, organisatie en samenwerking In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de analyse van documenten, de gesprekken en diepte-interviews gepresenteerd die ingaan op de inbedding van de RSP s in de betrokken instellingen van het hoger onderwijs. Hierbij komen antwoorden aan bod op vragen als: waarom heeft men een Regionaal Steunpunt op gericht, met welke motivatie en met welk doel? Hoe is het RSP georganiseerd, gefinancierd en bemenst? En op welke wijze is de samenwerking tussen hbo en wo ingericht? Hoe verloopt deze en wat kan er beter? Tenslotte wordt ingegaan op hoe de Regionale Steunpunten aankijken tegen en omgaan met de kwaliteitsborging van hun ontwikkelingsproces en activiteiten. 3.1 Waarom een steunpunt: motivatie en belang voor de instelling Een belangrijk uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling van de Regionale Steunpunten betreft de motivatie waarmee ofwel de reden waarom de instellingen ervoor hebben gekozen een steunpunt op te richten. En welke waarde of welk belang ze er nu na één of twee jaar aan hechten. Voor alle geïnterviewde ho-instellingen geldt dezelfde motivatie: meer instroom van leerlingen in de bètatechnische vervolgopleidingen. In sommige gevallen gekoppeld aan eerder geformuleerde doelstellingen (bijvoorbeeld voor het Sprint Programma), in andere gevallen omdat de instroom de laatste jaren een dalende trend vertoont en men zich genoodzaakt ziet hierop actie te ondernemen. Enkele instellingen, en dan met name de instellingen waar de instroom de laatste jaren is gestegen, vertalen dat ook verder door: het gaat hen niet alleen om meer leerlingen, maar vooral ook betere leerlingen. Weer een stap verder gaan, hoewel slechts enkele, instellingen die hun motivatie vinden in het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en de docenten op havo/vwo. Eén van de universiteiten verwoordt het duidelijk: betere docenten in de omgeving betekent kwalitatief betere instroom, inhoudelijk betere aansluiting en daarmee hoger rendement. Geen van de instellingen benoemt het nut of de noodzaak voor de ontwikkeling van het NLT. De modules up to date houden, nieuwe modules ontwikkelen, docenten nascholen om de kwaliteit van het onderwijs op hoog niveau te houden, zijn geen thema s in de door hen spontaan benoemde motivatie van de instellingen. In deze verschillen in motivatie zijn ook verschillen in waardering te zien. Sommige instellingen zien in het Steunpunt vooral de ondersteuningsfunctie voor de scholen, andere bezien het nadrukkelijk vanuit de nascholingsfunctie en de functie van het ontwikkelen van betere aansluiting tussen voortgezet en hoger onderwijs. Alle instellingen geven aan dat het Steunpunt voor hun van waarde is: ze vinden het een belangrijke invulling van hun doelstellingen (aansluitingsagenda, nascholingsagenda en/of instroomagenda). 11

Eén van de universiteiten nuanceert dit wel voor de toekomst: Of en hoe instellingen dit doorzetten is toch ook afhankelijk van wat er met de instroom gebeurt. Als er straks voldoende bèta-instroom is, is het de vraag hoeveel inspanningen en middelen de instellingen nog willen richten op aansluitingsactiviteiten. 3.2 Organisatie, bemensing en financiering De Regionale Steunpunten hebben de vrijheid hun steunpunt naar eigen inzicht in te richten, te organiseren, te bemensen en te financieren. Dit heeft geleid tot een grote variëteit in uitvoeringsvormen. In al deze variëteit zijn desondanks grote gemene delers te benoemen: sterke en zwakke punten die bij meerdere steunpunten in meer of mindere mate te zien zijn. 3.2.1 Organisatie De belangrijkste ontwikkeling in de organisatie van de Steunpunten in het afgelopen jaar is dat de instellingen de activiteiten en het RSP in een breder palet van activiteiten (meestal gericht op aansluiting) hebben geplaatst of aan het plaatsen zijn. In sommige gevallen betreft het een bundeling van een (flink) aantal naast elkaar lopende activiteiten, in andere gevallen wordt een nieuwe structuur opgezet met een variëteit aan activiteiten waar het RSP onderdeel van uitmaakt. In enkele gevallen betreft het inbedding in een samenwerkingsverband tussen hbo en wo. Deze inbedding of bundeling wordt over het algemeen vormgegeven in een projectplan, soms van de instellingen gezamenlijk, met bijvoorbeeld een stuurgroep. Er is een plan gemaakt met de drie instellingen en dat is nu goedgekeurd. Er is een stuurgroep ingericht, alles is geformaliseerd maar het moet nog wel body krijgen. Het plan is gezamenlijk gemaakt en door alle partijen gedragen. Het loopt tot 2010. Het voordeel van deze inbedding of bundeling is dat er verbindingen ontstaan tussen losstaande initiatieven, voor scholen één loket gecreëerd wordt en dat de activiteiten gecombineerd kunnen worden of aansluiting makkelijk wordt gevonden. Daarnaast biedt het goede perspectieven voor de borging en inbedding in de toekomst. Het nadeel ervan is dat de focus op NLT kan verwateren: op de taken en verantwoordelijkheden die specifiek zijn gericht op dit in ontwikkeling zijnde vak. Wanneer gevraagd wordt naar activiteiten, effectiviteit of plannen voor NLT wordt direct verwezen naar de bredere opzet, naar allerlei initiatieven die men verder ontplooit. Er bestaat weinig visie op wat juist voor NLT nodig is. Er is vaak geen werkplan of jaarplanning op het niveau van het RSP NLT. De activiteiten worden redelijk ad hoc georganiseerd. Er bestaat ook veel variëteit in de hoeveelheid, aard en omvang van de activiteiten tussen de steunpunten; sommige hebben meerdere nascholings- en netwerkbijeenkomsten georganiseerd dit jaar, voor andere moet de eerste nog komen. 12

3.2.2 Bemensing Bij slechts één van de steunpunten wordt gewerkt met functie- of taakomschrijvingen voor de coördinator of leidinggevende. Bij de andere RSP s vult men de functie van coördinator naar eigen inzichten in. Vaak is de coördinator ook verantwoordelijk voor één of een aantal andere activiteiten in het bredere palet. De tijd die men heeft voor de RSP NLT activiteiten varieert van 0,05fte tot 0,7fte. Het merendeel werkt met 0,2fte of 0,4 fte. Waarbij gesteld kan worden dat vanuit universiteiten meer tijd wordt vrijgemaakt en geïnvesteerd dan vanuit hbo. In sommige gevallen is er geen directe formatie, maar wordt het in het werkpakket toegevoegd. De regionale steunpunten leunen in veel gevallen op één persoon, de coördinator. De coördinatoren zijn vaak erg enthousiast en werken hard voor het steunpunt; ze besteden er ook regelmatig ook meer tijd aan dan ze eigenlijk beschikbaar hebben. Het management/de leidinggevende is vaak niet op de hoogte van de ontwikkelingen in NLT of in het Steunpunt, niet inhoudelijk, maar vaak verder ook niet. Visiestukken en evaluaties met betrekking tot NLT gaan regelmatig aan hen voorbij. Ze hebben weinig concrete beelden bij wat er op de korte en lange termijn nodig is of wordt verwacht van een steunpunt. In de gesprekken wordt ook duidelijk dat ze slechts spaarzaam worden bijgepraat door de coördinator. Vaak gebeurt dit alleen wanneer daar van buitenaf een impuls voor komt (bijvoorbeeld bij het oprichten van een RSP, of bij aanvragen van nieuwe budgetten, het maken van nieuwe werkplannen, het aanvragen van Sprint-middelen, voor deze evaluatie etc). Uit de gesprekken blijkt dat men elkaar zelden spreekt over het RSP; inhoudelijk en qua organisatie. Coördinatoren staan er wat alleen voor maar weten ook niet de weg voor zichzelf vrij te maken naar de leidinggevende. Soms lijkt het te vallen in de categorie geen nieuws is goed nieuws. Het is aannemelijk dat men op de niveaus daarboven (bijvoorbeeld CvB s) geen weet heeft van het bestaan en de functie van de RSP s NLT. Zo blijkt het zelden een thema in de gesprekken tussen Platform Bèta Techniek en de Sprintinstellingen, ook niet wanneer daar gesproken wordt over aansluiting (bron: auditrapport 2008). Omdat leidinggevenden en coördinatoren gezamenlijk aan tafel zaten tijdens de gesprekken is hier niet verder op doorgevraagd. Het zou een interessant thema kunnen zijn voor het landelijk overleg tussen de coördinatoren. 3.2.3 Financiering Alle RSP s worden (groten)deels of geheel gefinancierd vanuit middelen uit het Sprint-programma. Ongeveer een kwart vult dit aan met middelen uit de reguliere begroting van de instelling. Maar ook in dat laatste geval zijn middelen op projectbasis toegekend en is allen voor het komend jaar, en soms voor 2010, zeker geld beschikbaar. Voor alle steunpunten geldt dat zij geen zicht hebben op hoe de financiering eruit ziet na 2010. Er is een plan gemaakt met de drie instellingen en dat is nu goedgekeurd. Er is een stuurgroep ingericht, alles is geformaliseerd maar het moet nog wel body krijgen. Het plan is gezamenlijk gemaakt en door alle partijen gedragen en Het loopt tot 2010. Wat er daarna gebeurt weten we niet. Er was dit jaar gekeken naar inbedding, naar opname in de reguliere structuur en middelen, maar daar is uiteindelijk niet voor gekozen. 13

Dat betekent dat financiering en inbedding voor de toekomst nu nog niet duidelijk is. De financiering voorziet vaak wel in de tijd voor de coördinator, hoewel zij zelf vaak aangeven dat de beschikbare tijd krap is voor de activiteiten die moeten worden uitgevoerd. Een groter probleem wordt echter gevoeld bij het gebrek aan financiën om hbo-docenten te betrekken: zij krijgen geen ruimte, worden niet vrij geroosterd en moeten dus in hun vrije tijd dit soort activiteiten doen. Bij wo lijkt dit een minder groot probleem, daar hebben docenten meer speling/ruimte om hun tijd zelf in te delen. 3.3 Samenwerking 3.3.1 Hbo-instellingen en universiteiten De samenwerking tussen hbo en wo is het meest zichtbaar en merkbaar op het niveau van de coördinatoren, en dan met name bij gerichte activiteiten. Het enthousiasme is groot, men kent elkaar goed en weet wat er bij de ander speelt op de instelling. Vaak is er (intensief) contact geweest bij de oprichting van het Steunpunt. Op dat moment is gekeken naar de organisatie en bemensing en is regelmatig goed overleg geweest over bijvoorbeeld de opzet van nascholingsbijeenkomsten. Vervolgens is een tweedeling te zien: Bij sommige steunpunten is daarna het contact wat verwaterd, zeker op management niveau. In het begin was de samenwerking heel intensief, in de fase van opzetten. Nu is het wat minder. Alleen (universiteit) levert een coördinator en maakt daar tijd voor vrij. Vanuit (hbo) is niemand actief op organisatie, coördinatie, bijeenkomsten, etc. Dat doet de coördinator van de universiteit allemaal alleen. In één van de gesprekken kwam naar voren dat de managers/leidinggevenden elkaar nog nooit gezien of gesproken hadden. De coördinatoren vormen het contact tussen de instellingen. Op coördinerend niveau is een nauwe samenwerking. Beide coördinatoren hechten belang en waarde aan het RSP. Op management niveau is eigenlijk nooit contact geweest. Bij andere steunpunten is heeft het contact zich verplaatst naar het hogere organisatieniveau waarbij men gekomen is tot een gezamenlijk projectplan of bestendiging van het samenwerkingsverband, en zijn beide (of meerdere) instellingen ook vertegenwoordigd in een stuurgroep of regiegroep. Deze ontwikkelingen zijn over het algemeen zeer recent en moeten de stap naar uitvoering nog maken. De hbo-instellingen blijken het lastiger te vinden het RSP te organiseren, met name in termen van tijd en geld. De meest actieve coördinator is in 9 van de 11 gevallen ook afkomstig van de universiteit. In de gesprekken blijkt dat men elkaar hier nog niet op aanspreekt; er zijn vaak geen gezamenlijke afspraken over inzet van mensen en middelen. De CvB s gaan tegenwoordig heel goed door één deur. Het is wel zo dat (de universiteit) een wat luxere positie heeft, ook door de lerarenopleiding. De lerarenagenda en de bètatechniekagenda zijn hier samengebracht; daardoor is er ook structureel geld. Er wordt erg op ingezet. Dat is bij (het hbo) bijvoorbeeld lastiger. 14

3.3.2 Ho-instellingen en scholen voortgezet onderwijs Het visiedocument RSP, wat ben je schetst een ideaalbeeld waarin een Regionaal Steunpunt een samenwerkingsverband is tussen vo-scholen, hbo en wo; een structurele samenwerking waarin men gelijkwaardige partners is. Dit ideaalbeeld blijkt nog ver weg te staan van de werkelijkheid. Vo-scholen voelen zich geen partner in het Steunpunt. Vaker stellen zij zich op als klant die iets komt halen van het product dat het HO aanbiedt. Op de nascholingsbijeenkomsten blijkt dat scholen zich weinig voorbereiden, geen concrete vragen hebben en zich niet geroepen voelen bij te dragen. Zij willen vooral tips en informatie halen over de modules die ze gaan geven. Scholen zouden meer verantwoordelijk moeten worden gemaakt en zich meer gecommitteerd moeten voelen. Op het niveau van visie en organisatie zijn schoolleiders niet aangehaakt bij het RSP. Ze denken niet mee in de plannen, taak- en functieomschrijvingen van het steunpunt of de coördinator en worden niet betrokken in de activiteiten of coördinatie. In sommige gevallen geven docenten aan dat de schoolleider niet weet van het bestaan van het steunpunt. Twee RSP s werken met samenwerkingscontracten of convenanten waarin verwachtingen naar elkaar worden uitgesproken. Maar ook hier geldt dat in de praktijk de scholen zich vaak als klant opstellen. Wat nog wat minder goed gaat is de samenwerking met het vo, in termen van samen dit steunpunt organiseren. Vaak is er per school maar één contactpersoon en daar komt dan ook nog regelmatig geen reactie van. Scholen zijn op inhoud wel partner, maar denken niet mee in de coördinatie. En het blijkt dat zij het heel moeilijk vinden om hun vragen te formuleren. Wat willen ze nu echt van het RSP? Slechts bij één steunpunt betalen scholen mee aan het steunpunt. Het weinige commitment uit zich ook in bijvoorbeeld digitale fora die sommige steunpunten hebben ingericht voor docenten. Op deze fora kunnen docenten terecht met vragen, maar ook tips, kennis en ervaring uitwisselen. De fora blijken redelijk goed bezocht te worden (het aantal hits op de pagina), maar de interactie blijft uit): men bezoekt de site vooral om er informatie te halen, niet om zelf actief bij te dragen. Tegelijkertijd geven docenten in gesprekken aan veel waarde te hechten aan de steunpunten. Ze vinden het prettig om ergens terecht te kunnen met (vooral praktische) vragen, en de nascholingsbijeenkomsten (en dan vooral de uitwisseling tussen docenten onderling) worden zeer gewaardeerd. Zij benoemen dus met name de ondersteuningsfunctie, en niet de nascholingsfunctie, van het RSP. Het feit dat het een regionaal steunpunt betreft zien zij als belangrijke meerwaarde: het scheelt hen veel (reis)tijd en het steunpunt is een goede intermediair tussen vo en mensen van de universiteit en het hbo. Overigens zijn de universiteiten bij de vo-docenten beter in beeld als zijnde actief in het Steunpunt dan de hbo-instellingen. Het hoger onderwijs benadrukt in de gesprekken de noodzaak van meer commitment van de scholen. Zij zien daarin het laten meebetalen van de scholen als 15

een goed middel om commitment te verhogen: In het kader van het knooppunt zullen er ook afspraken komen tussen vo en ho. Echt tweerichtingsverkeer en ook gericht op kwaliteit. En van scholen zal ook verwacht worden dat ze meebetalen, bijvoorbeeld in de vorm van het faciliteren van tijd van docenten of wellicht lidmaatschap. Maar minstens even belangrijk voor meer commitment is een goede vraagformulering van de scholen en management van verwachtingen van beide kanten. Een enkel RSP gaat hierover het gesprek met vo aan: Op 15 februari is er een bijeenkomst met de rectoren van de top 15 scholen. Daar zal gesproken worden over thema s als visie, draagvlak en financiering rond het RSP. Het zou daarom een interessant idee kunnen zijn wanneer elk RSP een van de netwerkbijeenkomst juist aan dit thema wijden: wat verwachten we van elkaar? Waar kunnen we elkaar op aanspreken? Hoe worden vo- en ho-partners in dit steunpunt? En wat zijn onze gezamenlijke doelstellingen voor de komende jaren? Het is van belang bij een dergelijke bijeenkomst zowel docenten als schoolleiding aanwezig te hebben. De gemaakte afspraken kunnen worden vastgelegd in een samenwerkingsconvenant of contract (wanneer een financiële bijdrage van het vo bij gemoeid is). 3.4 Kwaliteitsborging Een thema dat niet expliciet in de vraagstelling was opgenomen maar na bestudering van de documenten en tijdens de gesprekken wel van belang bleek, is kwaliteitsborging: op het niveau van de organisatie en bemensing van het steunpunt, de samenwerking, maar ook op het niveau van de uitgevoerde activiteiten. Juist in een ontwikkeling waarin alle steunpunten hun eigen organisatie en uitvoering vormgeven zoals zij denken dat goed is, en er geen sturing van buitenaf is op wat zou moeten of kunnen, kan kwaliteit een ondergeschikte rol krijgen. Uit de gesprekken blijkt dit ook het geval te zijn. In planvorming, inrichting van de steunpunten en uitvoering van activiteiten is kwaliteit vrijwel geen onderwerp van gesprek. Desgevraagd verwijzen met name de universiteiten naar de betrokken lerarenopleiding: deze werken mee in de uitvoering en hebben een natuurlijke attitude en focus die gericht is op kwaliteit. Maar er wordt niets voor georganiseerd en er wordt niet over gesproken. In het beste geval worden activiteiten als nascholingsbijeenkomsten geëvalueerd met een vragenlijst. Maar tegelijkertijd geeft men aan dat de reacties na de derde bijeenkomst daarop snel afnemen. Met betrekking tot het organiseren van kwaliteitsborging steunt de (universiteit) op de expertise van de lerarenopleidingen. Zij moeten we wel weten hoe je dat goed doet. Verder worden bijeenkomsten geëvalueerd, maar daar komt steeds minder reactie op. Er is verder niemand die zich daarmee bezighoudt. Instellingen geven aan dat het nog te vroeg is voor kwaliteitstoetsing en borging: Er is nog geen aandacht voor kwaliteitsborging in formele zin. Natuurlijk zit het bij ons, als universitaire lerarenopleiding, wel in de genen om voortdurend op kwaliteit gefocused te zijn. Maar op het systeem is de borging er nog niet, daar is het nog te vroeg voor. 16

Daar komt bij dat de instellingen die betrokken zijn bij RSP s weinig zelf-kritisch zijn over hun inbreng, de organisatie en de uitvoering. Verbeterpunten die worden genoemd hebben vaak te maken met een andere partij (vo niet voldoende betrokken) of randvoorwaarden (er zijn te weinig middelen). Een zelf-kritische houding waarbij men voortdurend op eigen handelen reflecteert en zoekt naar verbeteringen, met relevante input van buitenaf, wordt zelden aangetroffen. Daar staat tegenover dat er voor de RSP s ook weinig houvast is. Er zijn geen richtlijnen of kwaliteitscriteria, en aangezien de RSP s nog maar kort bestaan is er ook niet veel dat valt in de categorie good practice. Het visiedocument is nog maar net afgerond. Maar ook daarin komt kwaliteit weinig expliciet aan bod. Vragen als waar voldoet een goede nascholingsbijeenkomst aan?, wanneer is de samenwerking tussen hbo en wo effectief vormgegeven? en wanneer is sprake van een actief en duurzaam docentennetwerk? komen niet aan bod. De steunpunten geven aan behoefte te hebben aan meer richtlijnen en criteria, in gezamenlijkheid bepaald: Maar voor de toekomst vormt het wel een vraagstuk. Er zouden criteria voor kwaliteit moeten komen en daarover moet vervolgens uitwisseling gecreëerd worden, zodat steunpunten ook van elkaar leren. En het vo moet daarbij betrokken worden: wat is voor hun kwaliteit en welke rol en verantwoordelijkheid hebben zij daarin? en Er zijn wel kwaliteitscriteria nodig, die ook regelmatig getoetst worden. De Stuurgroep NLT en het LOP kunnen daar een rol in spelen. Tegelijkertijd geven de instellingen aan eigenlijk niet met kwaliteitscriteria bezig te willen zijn wanneer daar geen financiële bijdrage aan gekoppeld is: Op het punt van kwaliteit kan LOP een grotere rol gaan spelen. LOP moet aangeven wat een goed steunpunt is, met duidelijke verwachtingen, maar dat kan alleen als je er ook middelen tegenover zet. We willen best doen wat ons gevraagd wordt of wat men verwacht maar dan moet het ook gefinancierd worden. 17

4 Regionale Steunpunten en de bètabrede vakvernieuwing Zoals in hoofdstuk 2 uiteen is gezet, zijn nog vier vakvernieuwingscommissies nieuwe examenprogramma s aan het ontwikkelen. Wanneer hun advies dat in 2010 wordt opgeleverd door de Minister van onderwijs wordt opgevolgd, zal naar verwachting vanaf 2012 de invoering van deze nieuwe programma s van start gaan. Diverse partijen, niet in de laatste plaats de commissies zelf en het ministerie van OCW, kijken met interesse naar de ontwikkeling van de RSP s. Zij zouden mogelijk een rol kunnen gaan spelen in de bètabrede vakvernieuwing. In dat kader is in deze evaluatie de RSP s de vraag gesteld op welke wijze op dit moment wordt samengewerkt met andere vakken (paragraaf 1) of zij zelf ook een rol zien in die bètabrede vernieuwing, en zo ja welke (beschreven in paragraaf 2). Daarop volgde de vraag welke randvoorwaarden zij dan wenselijk vinden voor de RSP s in die mogelijke rol (zie paragraaf 3). 4.1 Huidige samenwerking met andere vakken In de constellatie van de huidige regionale steunpunten wordt samengewerkt met andere vakken. Hierbij wordt Wiskunde D, dat ook werkt met steunpunten, het vaakst genoemd. Daarna volgt Informatica. Er is op dit moment samenwerking met Wiskunde D en informatica, die in hetzelfde steunpunt zitten. Met name bij die steunpunten waar bundeling van activiteiten heeft plaatsgevonden zijn er ook verbindingen met activiteiten in het kader van de nieuwe natuurkunde of nieuwe scheikunde. Voor die laatste twee bestaan bij enkele universiteiten (niet bij hbo) schrijfgroepen voor het nieuwe lesmateriaal: Het steunpunt voor Wiskunde D loopt, maar dat zit bij de lerarenopleiding van (universiteit). Voor Nina en nieuwe scheikunde bestaan schrijfgroepen en wordt nascholing georganiseerd. Maar mensen aan tafel zijn daar inhoudelijk niet bij betrokken. De aard van de samenwerking varieert van van elkaar weten tot afstemmen en waar mogelijk verbindingen leggen. Samenwerking in de betekenis van samen activiteiten organiseren of gezamenlijke planvorming wordt weinig aangetroffen. 4.2 Gewenste rol in de toekomst In de gesprekken geven alle betrokken instellingen aan een rol te zien voor de RSP s in de bètabrede vakvernieuwing. Het wordt zinloos geacht om voor alle vakken apart iets neer te zetten; de bundeling van activiteiten maakt het voor scholen en hoger onderwijs ook overzichtelijker en krachtiger om samen te werken in deze vernieuwing. Sommige RSP s lopen zelfs op de ontwikkelingen vooruit door in de projectplannen ruimte te creëren voor mogelijke verbreding of de naamgeving van het Steunpunt te veranderen in een titel die representatief is voor de bredere aanpak (Bètaknooppunt, Steunpunt Bètatechniek, etc). 18

De instellingen verschillen in hun visie en ideeën over hoe deze rol vervolgens ingevuld moet worden. Met uitbreiding van de huidige ondersteuningsfunctie aan de ene kant van het spectrum en samen blijvend onderwijs ontwikkelen aan de andere kant, nemen we de volgende posities waar: - huidige functie uitbreiden Instellingen die als visie hebben dat een mogelijke rol in de bètabrede vakvernieuwing betekent dat de huidige functie moeten worden uitgebreid benadrukken dat de inhoud aan het voortgezet onderwijs is. Wat betreft de brede vakvernieuwing moet het duidelijk zijn dat de inhoud volledig bij de vo-scholen ligt. Zij zijn verantwoordelijk voor de invoering en invoering én voor de inhoud van het onderwijs. Het RSP kan daaromheen expertise samenbrengen, coördineren, netwerken vormen, etc. Zij zien daarmee voor het bètabrede steunpunt vooral een rol in het laten uitwisselen van kennis en ervaring tussen docenten; het steunpunt vervult dan de intermediaire functie tussen experts uit het ho en de scholen. - samen blijvend onderwijs ontwikkelen Het ideaalbeeld van de tweede groep instellingen gaat een stuk verder. Zij zien voor zich dat het voortgezet en hoger onderwijs in het kader van de nieuwe examenprogramma s, en de concept-context-benadering, gezamenlijk nieuw onderwijs ontwikkelt in de regio. Hierbij kan aandacht komen voor regionale varianten van lesmateriaal en kan de expertise van de hoger onderwijsinstelling optimaal worden ingezet. Ook kan het RSP een intermediaire rol vervullen naar het bedrijfsleven; de samenwerking met bedrijven is essentieel in een goede invulling van de conceptcontext-benadering. Met het RSP als intermediair, kan vo met ho gezamenlijk lesmateriaal ontwikkelen - zoals nu ook in Studiesteigers gebeurt. Het RSP kan een rol spelen in de docentenprofessionalisering en daarmee het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en van de leerlingen die instromen in ho. En het RSP zou ook een link kunnen vormen tussen de beroepspraktijk en het onderwijs (bijvoorbeeld bij de uitwerking van de concept-context-benadering).hierbij geeft men wel aan dat het RSP dan naar een hoger niveau getild moet worden dan waar het nu staat. In de gesprekken blijkt dat de universiteiten vaak beter op de hoogte zijn van de ontwikkelingen bètabreed dan de hbo-instellingen en dat zij concretere ideeën hebben bij de mogelijke rol. Overigens komen die visie en ideeën weer meer van de managers/leidinggevenden dan van de coördinatoren. Het lijkt erop dat de coördinatoren soms niet het overzicht hebben op de landelijke ontwikkelingen en nog geen ideeën vormen over mogelijke consequenties voor het steunpunt. 4.3 Wat is er nodig? De antwoorden van de instellingen op deze vraag is in categorieën onder te verdelen: - tijd en middelen; 19

- openheid omtrent vakvernieuwing; - samenwerking tussen voortgezet en hoger onderwijs; - zichtbaarheid van de RSP s; - landelijke organisatie. Tijd en middelen Alle steunpunten geven aan een rol in de bètabrede vernieuwing niet te kunnen vervullen met de huidige beschikbare tijd en middelen. Instellingen spreken de bereidheid uit meer te investeren wanneer de taken en verantwoordelijkheden worden uitgebreid. Dit kan bijvoorbeeld doordat de focus van aansluiting verschuift van communicatie-activiteiten naar meer inhoudelijke activiteiten, waardoor ook middelen anders kunnen worden ingezet. Daarnaast wordt geopperd dat het voortgezet onderwijs zou kunnen meebetalen, bijvoorbeeld in de vorm van een lidmaatschapsbijdrage voor onder meer de nascholing. Sommige vodocenten zijn hierover kritisch: hun ervaring is dat de schoolleiding het vak NLT al erg duur vinden en het verzoek tot meebetalen niet makkelijk zal vallen: Van de school mag alles: als het maar geen geld kost en er geen uren uitvallen. Andere docenten denken dat die optie alleszins redelijk is, mits de meerwaarde van het steunpunt duidelijk is voor de scholen en docenten. In de gesprekken bleek dat de instellingen deze twee bronnen echter niet voldoende achten: Als er echt verbreed gaat worden zal extra inzet nodig zijn. Dat kunnen de ho-instellingen niet zelf betalen en ook een bijdrage van het vo zal dan niet voldoende zijn. Om een echt goede start te maken en de bètabrede ondersteuning goed neer te zetten zal een startsubsidie of stimuleringspremie nodig zijn. en Als je het in Nederland belangrijk vindt dat dit er is moeten er geoormerkte middelen komen. En vervolgens zouden alle partijen in de regio mee moeten betalen, ook om het commitment en de gedeelde verantwoordelijkheid te verhogen. Het hbo en wo staan hier wel iets verschillend in. Het hbo is minder positief over beschikbare structurele middelen en tijd in de instelling, nu en in de toekomst. Zij achten projectmiddelen nog meer noodzakelijk dan de universiteiten. Meer openheid vakvernieuwing In een aantal gesprekken met de steunpunten, de docenten en de betrokkenen is naar voren gebracht dat het ontwikkelingsmodel van NLT zeer goed bevalt: een landelijke stuurgroep en ontwikkelpunt voor de sturing, regie en kwaliteitsborging en in de regio met het veld de ontwikkeling van de inhoud (de modules). Volgens docenten en steunpunten een behoorlijk transparant proces van onderop. Met de vernieuwing van de andere vakken zijn de ervaringen zeer divers. Vaak zijn de processen niet helder en weet men niet welke rol verschillende partijen spelen of zouden kunnen spelen. Met name hbo-instellingen zijn vaak slecht op de hoogte van de ontwikkelingen, zoals die nu plaatsvinden, en zoals die in de toekomst gaan plaatsvinden. Men acht meer informatie, duidelijkheid en openheid over de ontwikkelingen bij de vernieuwing van de andere bètavakkken wenselijk. De vakvernieuwing met uitzondering van NLT is erg gesloten. Het is niet duidelijk wat er speelt en wat er nodig is. De rest zou ook moeten gaan werken als NLT. In ieder geval is het voor de steunpunten van groot belang een goed beeld op te kunnen bouwen van wat nu speelt en wat dat betekent voor de scholen en het 20

hoger onderwijs na 2012, niet in de minste plaats om een visie over een eventuele rol van de regionale steunpunten daarin op te bouwen. 21

Betere samenwerking voortgezet en hoger onderwijs Om de regionale steunpunten een goede rol te kunnen geven in de bètabrede vakvernieuwing achten alle betrokkenen het van groot belang dat de samenwerking tussen voortgezet en hoger onderwijs verbetert; in het scenario van verbreding van de ondersteuning, en zeker in het scenario van de gezamenlijke onderwijsontwikkeling. Regionale steunpunten moeten meer dan nu een gelijkwaardig partnerschap zijn tussen vo-scholen, hbo-instellingen en universiteiten. En dat uit zich in gelijkwaardige taken en verantwoordelijkheden op uitvoerend én coördinerend/organisatorisch niveau. Een belangrijke randvoorwaarde om de betrokkenheid van partners in een steunpunt te verhogen is volgens instellingen het gezamenlijk investeren, in tijd en middelen. Ook vo-scholen zouden moeten meebetalen, en de inbreng van hbo en universiteit moet een goede verhouding hebben. De rol van het vo moet echt verbeterd worden; dat kan door meer gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke financiering. Dit vereist een andere wijze van organiseren van het regionale bètabrede steunpunt. Anders dan de huidige uitgangspunten van de NLT-steunpunten - waarin het hoger onderwijs de opzet en organisatie vormgeeft en voortgezet onderwijs gebruik laat maken van het aanbod of in het beste geval inhoudelijk laat aansluiten (vo als klant van het steunpunt)- zal al eerder in het proces met vo en ho gezamenlijk gekeken moeten worden naar de inrichting van het bètabrede steunpunt, de taken en verantwoordelijkheden daarbinnen en de investering in tijd en middelen van alle betrokken instellingen. Hierin ziet men wel uitdrukkelijk ruimte voor regionale varianten. Wel wordt gewezen op het belang van landelijk uitwisselen van good practices en kennis en ervaring tussen de instellingen/steunpunten. Ook moet gekeken worden naar de formule waarmee gewerkt wordt. Bètapartners is dan een interessant voorbeeld. en Een stevig Steunpunt zou bètabreed moeten kunnen werken. Maar dan zijn er eerst actieve netwerken nodig waar vo en ho allebei echt betrokken zijn en vanuit vertrouwen werken. Betere zichtbaarheid Regionale Steunpunten Gevraagd naar wat de steunpunten op korte termijn zelf kunnen doen, wat er nodig is van hun kant, wordt verder geantwoord dat gewerkt moet worden aan de zichtbaarheid van de regionale steunpunten; landelijk, naar de vo-scholen en bedrijven in de regio en binnen de betrokken instellingen. De regionale steunpunten zijn bij direct betrokkenen bekend, maar veel andere partijen en organisaties weten niet dat ze bestaan of hebben er vage noties van. Men acht het nuttig om de zichtbaarheid landelijk te vergroten: hierbij worden partijen genoemd als het ministerie van OCW, de vakvernieuwingscommissies, het Platform Bèta Techniek. Te denken valt ook aan HBO-Raad, VSNU, VO-Raad, etc. In de regio wil men meer en beter communiceren met het voortgezet onderwijs. Veel scholen weten nog niet dat het steunpunt bestaat en wat het doet. En bij een andere groep scholen is één docent goed aangehaakt, maar is men verder binnen de school niet op de hoogte. Ook de bekendheid van het steunpunt bij bedrijven in de regio die een rol kunnen spelen bij de invulling van het onderwijs is niet groot. Enkele steunpunten zoeken hiervoor ook aansluiting bij het regionale technocentrum of Jet-Net. Ten slotte kan de bekendheid en zichtbaarheid van de steunpunten binnen de hbo-instellingen en universiteiten beter. Voor de rol van intermediair tussen 22