ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Groningen. Bestuursrecht. zaaknummer: LEE 17/1763

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

ECLI:NL:RBLIM:2015:9796

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8952

ECLI:NL:RBGEL:2015:7831

ECLI:NL:RBNNE:2016:4001

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBOVE:2016:1778

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

ECLI:NL:RBNNE:2016:4039

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:CRVB:2017:1850


ECLI:NL:RBAMS:2017:2366

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBOBR:2013:2706

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:CRVB:2017:246

Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning , geldigheid:

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBNNE:2017:986

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBNHO:2016:6839

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675 Instantie Datum uitspraak 19-06-2017 Datum publicatie 19-07-2017 Zaaknummer LEE 17/863 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Noord-Nederland Socialezekerheidsrecht Bodemzaak Eiseres had bij de aanvang van haar zelfstandige werkzaamheden een gehoorbeperking. Eiser heeft pas na drie jaar een voorziening voor een doventolk aangevraagd, omdat dit toen pas noodzakelijk was geworden door een wijzing van de inhoud van haar werk als zelfstandige. Verweerder heeft de voorziening geweigerd omdat eiseres langer dan drie jaar geleden als zelfstandige is gestart en de voorziening niet is bestemd ter compensatie van ziekten of gebreken, die in de eerste drie jaar van het zelfstandige bestaan van de aanvrager zijn ontstaan. Uit artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA, blijkt dat verweerder op aanvraag van de persoon met een naar het oordeel van verweerder structurele functionele beperking, die arbeid als zelfstandige verricht, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken. Volgens artikel 34a, tweede lid, onder a, van de Wet WIA worden deze voorzieningen uitsluitend verstrekt in verband met een naar het oordeel van verweerder structurele functionele beperking die het gevolg is van een ziekte of handicap die bij de aanvang van de arbeid als zelfstandige aanwezig was. Blijkens de MvT kunnen, wanneer in verband met een ziekte die bij de start aanwezig is en ná afloop van de drie jaar de voorzieningen noodzakelijk worden, deze worden verstrekt. Personen die bij de start als zelfstandige geen ziekte of handicap hadden, komen niet in aanmerking, nu het voor hen om een verzekerbaar risico gaat. Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder voorbij aan het doel en de strekking van de regeling. Zo gaat verweerder eraan voorbij dat de handicap van eiseres al aanwezig was bij de aanvang van haar zelfstandige werkzaamheden, zodat eiseres zich niet tegen de daaruit voortvloeiende kosten heeft kunnen verzekeren. Ook gaat verweerder voorbij aan de omstandigheid dat eiseres in haar dienstbetrekking jarenlang een voorziening tot vergoeding van de kosten van een doventolk heeft gekregen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze omstandigheid geen reden zou kunnen vormen om aan te nemen dat eiseres als gevolg van haar handicap een structurele functionele beperking heeft, die er ook al was bij de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank doet daaraan niet af dat een eventueel al bij de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden aanwezige structurele functionele beperking pas drie jaar daarna een voorziening noodzakelijk maakt. Naar het oordeel van de

rechtbank heeft verweerder, gelet op de regelgeving en toelichting, niet in redelijkheid tot zijn oordeel kunnen komen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummer: LEE 17/863 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2017 in de zaak tussen [eiseres], te [woonplaats], eiseres (gemachtigde: mr. A.M.T. Wigger), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder (gemachtigde: M. Hoogeveen). Procesverloop Bij besluit van 14 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van een voorziening in de kosten van een doventolk op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) afgewezen. Bij besluit van 23 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam doventolk], doventolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft in haar dienstbetrekking een voorziening tot vergoeding van de kosten van een doventolk. Eiseres is naast haar dienstbetrekking gaan werken als zelfstandig ondernemer. De onderneming van eiseres staat sinds juni 2012 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Eiseres heeft op 20 mei 2016 om een tolkvoorziening gevraagd voor haar werk als zelfstandige. Bij het onder het procesverloop beschreven primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. 2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit tot afwijzing van tolkvoorziening gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft onder meer overwogen dat in de wet- en regelgeving is bepaald dat een voorzieningsaanvraag van een (startende) zelfstandige in ieder geval moet worden afgewezen wanneer de aanvrager al langer dan drie jaar geleden als zelfstandige gestart is en de gevraagde voorziening niet bestemd is ter compensatie van ziekten of gebreken, die in de eerste drie jaar van het zelfstandige bestaan van de aanvrager zijn ontstaan. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres al langer dan drie jaar als zelfstandige werkt, terwijl haar gehoorbeperking toen ook al aanwezig was. Dat eiseres later steeds meer en andere activiteiten als zelfstandige is gaan ontplooien maakt dat niet anders, aldus verweerder. 3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een onjuiste toepassing geeft aan de wettelijke regeling inzake de voorzieningen ter bevordering en ondersteuning van arbeid als zelfstandige door ervan uit te gaan dat een voorziening in ieder geval moet worden afgewezen wanneer de aanvrager al langer dan drie jaar geleden als zelfstandige is gestart en de gevraagde voorziening niet is bestemd ter compensatie van ziekten of gebreken die in de eerste drie jaar van het zelfstandig bestaan van de aanvrager zijn ontstaan. Ter toelichting heeft eiseres gewezen op de tekst van artikel 34a van de Wet Wia en de Memorie van Toelichting. Tevens heeft eiseres gewezen op de Bijlage bij een Notitie Zelfstandigen SZW. Eiseres heeft gesteld dat de interpretatie van verweerder ook onbegrijpelijk is gelet op het doel en de strekking van de regeling. Eiseres is minder gaan werken in loondienstverband om meer te kunnen gaan werken in haar bedrijf als zelfstandige. Voor haar werk in loondienstverband heeft zij ook een voorziening voor een tolk gebarentaal toegekend gekregen. Deze voorziening is in omvang verminderd in verband met de vermindering van de omvang van het dienstverband. De voorziening strekt er toe om mensen met een handicap in staat te stellen duurzaam inkomsten uit arbeid in loondienst of als zelfstandige te genieten en niet afhankelijk te worden of te blijven van een sociale zekerheidsuitkering. Met de uitleg die verweerder aan de tekst van de wet geeft wordt daar geen recht aan gedaan, aldus eiseres. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij in december 2016 op het formulier/de brief van verweerder heeft aangegeven dat zij aanwezig wil zijn tijdens een hoorzitting, zodat het haar verbaasd dat verweerder bij brief van 23 januari aangeeft dat zij daar geen gebruik van heeft gemaakt. 4. Verweerder heeft in het verweerschrift opgemerkt dat de gronden van beroep zien op de uitleg van de vigerende regeling en dat de regeling op zich niet in geding is. In de regeling wordt expliciet aangegeven wanneer de gevraagde voorziening in ieder geval moet worden afgewezen. Verweerder

ziet niet in waar de gemachtigde van eiseres op doelt met de in het beroepschrift vermelde vetgedrukte passage uit de Memorie van Toelichting. Naar de mening van verweerder kan de handicap van eiseres als een soort status quo worden gezien, met andere woorden, wat maakt haar situatie ná de vaste startperiode van drie jaar anders dan vóór deze drie jaar, op grond waarvan dan ná afloop van de startperiode de gevraagde voorziening noodzakelijk wordt (als dat al kan). Verweerder ziet vooralsnog dan ook geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen. Verweerder heeft verder verwezen naar de overwegingen in het bestreden besluit. 5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. 5.1 Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld op grond waarvan verweerder op aanvraag van de persoon met een naar het oordeel van verweerder structurele functionele beperking, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken. Ingevolge het tweede lid van eerdergenoemd artikel worden voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend verstrekt in verband met een naar het oordeel van verweerder structurele functionele beperking die het gevolg is van een ziekte of handicap die: a. bij de aanvang van de arbeid als zelfstandige aanwezig was, of b. binnen drie jaar na de aanvang van de arbeid als zelfstandige is ontstaan, indien bij de aanvang van de arbeid als zelfstandige reeds een ziekte of handicap aanwezig was. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het besluit van 2 december 2015 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur houdende regels met betrekking tot reïntegratie (Reïntegratiebesluit) kan verweerder op aanvraag ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, van de Wet WIA met een auditieve handicap intermediaire activiteiten verlenen. 5.2 Volgens de Memorie van Toelichting inzake de Uitbreiding van de mogelijkheid om voorzieningen te verstrekken bij arbeid als zelfstandige, houdt de verruiming ook in dat wanneer in verband met een ziekte die bij de start aanwezig is of binnen de eerste drie jaar ná de start is ingetreden en ná afloop van de drie jaar de voorzieningen noodzakelijk worden, deze kunnen worden verstrekt. Personen die bij de start als zelfstandige geen ziekte of handicap hadden, komen niet in aanmerking voor voorzieningen als zij na de start als zelfstandige als gevolg van een ziekte of handicap een structurele functionele beperking krijgen. Voor hen geldt immers dat het om een verzekerbaar risico gaat (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 955, nr. 3, p. 3). 5.3 Uit de tekst van artikel 34a, tweede lid, van de Wet Wia blijkt dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft inzake de vraag of eiseres een structurele functionele beperking heeft, die het gevolg is van een ziekte of handicap die aanwezig was bij de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden of is ontstaan binnen drie jaar na de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden, als er bij de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden al sprake was van een ziekte of handicap. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. 5.4 Niet in geschil is dat eiseres al bij de aanvang van haar werkzaamheden als zelfstandige een gehoorbeperking (handicap) had. Evenmin is in geschil dat eiseres de voorziening tot vergoeding van de kosten van een doventolk pas ná afloop van drie jaar na de aanvang van haar zelfstandige werkzaamheden heeft aangevraagd. Zoals eiseres heeft toegelicht is de voorziening toen pas noodzakelijk geworden, doordat de inhoud van haar zelfstandige werkzaamheden is gewijzigd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van een voorziening in ieder geval moet worden afgewezen als de aanvrager langer dan drie jaar geleden als zelfstandige is gestart en de voorziening niet is bestemd ter compensatie van ziekten of gebreken, die in de

eerste drie jaar van het zelfstandige bestaan van de aanvrager zijn ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze redenering voorbijgaat aan het doel en de strekking van de regeling. Zo gaat verweerder eraan voorbij dat de handicap van eiseres al aanwezig was bij de aanvang van haar zelfstandige werkzaamheden, zodat eiseres zich niet tegen de daaruit voortvloeiende kosten heeft kunnen verzekeren. Ook gaat verweerder voorbij aan de omstandigheid dat eiseres in haar dienstbetrekking jarenlang een voorziening tot vergoeding van de kosten van een doventolk heeft gekregen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze omstandigheid geen reden zou kunnen vormen om aan te nemen dat eiseres als gevolg van haar handicap een structurele functionele beperking heeft, die er ook al was bij de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank doet daaraan niet af dat een eventueel al bij de aanvang van de zelfstandige werkzaamheden al aanwezige structurele functionele beperking pas drie jaar daarna een voorziening noodzakelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de hiervoor in 5.1 en 5.2 weergegeven regelgeving en toelichting, niet in redelijkheid tot zijn oordeel kunnen komen. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres slaagt. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan wat eiseres heeft aangevoerd over de hoorplicht. 6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de wet. 7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder zich nog niet heeft uitgelaten over de overige eisen die de Wet WIA stelt aan een recht op een voorziening in de kosten van een doventolk. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. 8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. 9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) vast op 990,00 (1 punt voor het aanvullend beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 495,00 en een wegingsfactor 1). Op grond van artikel 1, onderdeel b, van het Bbp komen ook de kosten van de ter zitting door eiseres meegebrachte doventolk voor vergoeding in aanmerking. Inclusief BTW bedragen deze kosten 280,33. De totale vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten bedraagt daarmee ( 990,00 + 280,33 =) 1.270,33. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 46,00 aan eiseres te vergoeden; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van 1.270,33. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017. griffier rechter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening