Betreft: advies Onderzoeksontheffing fosfaatdifferentiatie voor Koeien & Kansen bedrijven

Vergelijkbare documenten
Landbouwkundige gevolgen van het aanscherpen en differentiëren van fosfaatgebruiksnormen voor de melkveehouderij

Achtergronden Koeien & Kansen - KringloopWijzer

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Resultaten KringloopWijzers 2016

Bedrijfsspecifieke fosfaatgebruiksnormen (BEP): onderbouwing en verkenning in de praktijk

Uitslag Excretiewijzer

Uitslag KringloopWijzer

Dirksen Management Support John Baars

de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank

Weidegang & KringloopWijzer. Michel de Haan, et al.


Vruchtbare Kringloop Overijssel

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

De KringloopWijzer & bodem

Film. &feature=share&list=plqpenng0hbqmkd3ixz Yal6iHYNX-hz96s


Naar een duurzaam bodemen nutriëntenbeheer via de kringloopwijzer akkerbouw

Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven

De verdeling en benutting van mest binnen de bemestingsruimte op bedrijven in Koeien & Kansen Maart 2008 Rapport nr. 46

KringloopWijzer. BEC de koolstofkringloop bedrijfsspecifiek in beeld Michel de Haan & Roselinde Goselink

Feiten en fabels KringloopWijzer. een onderbouwing met gegevens van 700 KringloopWijzers

Resultaten KringloopWijzer

Bodemoverschot 9% lager dan de norm

Vruchtbare Kringloop Overijssel

Gevolgen van gebruiksnormen voor de afvoer van mest

Mineralenmanagement en economie

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

KringloopWijzer resultaten

Historie van melkvee en mineralen.

KringloopWijzer. Johan Temmink

TCB A057(2010) Den Haag, 15 februari 2010

3.3 Maïs: Fosfaat Advies voor optimale gewasproductie

Duurzaamheid van melkveebedrijven in Noord-Nederland

Grondgebruik (ha) Grasland 27,00 Bouwland 5,00. Aantal graasdieren (incl. uitgeschaard naar natuurterrein) 100 Melkkoeien 90,0

Groeimogelijkheden verkend bij AMvB grondgebonden melkveehouderij

Varianten binnen de wet Verantwoorde Groei Melkveehouderij

Heeft de lage melkprijs invloed op het grasbeheer?

ONTWERP DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN. Gelet op de artikelen 10, eerste lid, en 12, derde lid, van de Meststoffenwet; BESLUIT:

Het project KringloopWijzer Melkveehouderij

KLW KLW. Meer ruwvoer lucratiever dan meer melk? Jaap Gielen, Specialist melkveehouderij 15/22 februari Ruwvoerproductie en economie!

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Stap 1. Ga naar en klik onder het kopje Producten en Tools op Kringloopwijzer.

Equivalente Maatregelen en KringloopWijzer Akkerbouw. Jaap Schröder

Kringloopdenken. centraal. op elk melkveebedrijf! ir. Frank Verhoeven

Kansen voor mestscheiding

Tweede CDM-advies Wetenschappelijke toetsing KringloopWijzer

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden

Variatie in fosfaatopbrengst van grasland op praktijkbedrijven en mogelijke implicaties voor fosfaatgebruiksnormen

Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna

Rekenmodel grondgebondenheid behorende bij de AMvB Verantwoorde groei melkveehouderij

Mestbeleid in Nederland

NRS Mineraal. Managementproducten - NRS Mineraal. Beslissen van kalf tot koe

Mineralenmanagement en economie. Jaap Gielen Specialist melkveehouderij

Weiden met kringloop wijzer? Blij met een koe in de wei?

Equivalente maatregelen bemesting open teelten Voorstel ingediend door LTO en NAV bij het Ministerie van Economische Zaken

Op weg naar een bedrijfs-milieuscore

Mestbeleid 2014 begint nu

Kringloopmanagement KRINGLOOPMANAGEMENT. Waarom Kringloopmanagement Ontwikkelingsperspectief melkveehouders

BedrijfsWaterWijzer, de tool voor de toekomst?

Via uitvoer CRV Mineraal kringloopwijzer invullen

CRV Mineraal Bedrijfsspecifieke excretie

Mesdag Zuivelfonds NLTO

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land

Zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn ( ): proces en stand van zaken. Inhoud

Review van Rapport Toetsing van de Kringloopwijzer

Grondgebonden melkveehouderij

Lager bodemoverschot door hogere benutting

Wettelijke normen ten aanzien van bodem en gewas in relatie tot de KringloopWijzer

Minder mestafvoer door mestscheiding?

TCB A066(2011) Den Haag, 18 februari 2011

BedrijfsWaterWijzer, de tool voor de toekomst?

Het project KringloopWijzer Melkveehouderij

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Uitslag Kringloopwijzer

Nitraatuitspoeling en stikstofoverschot op de bodembalans: verschillen tussen regio s en tussen gewassen.

AMvB Grondgebonden groei melkveehouderij. 21 April 2015 Harry Kager LTO Nederland

Uitslag KringloopWijzer

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Bodemkwaliteit, bemesting en teelt van maïs. Jaap Schröder

ALGEMEEN. 1. Projecttitel Strategieën voor optimale inzet van mest, mestproducten en kunstmesttypen. 2. Programmatitel -

Paarden 6 mnd., kg 11 11,6 127,6 36,6 402,6 17,5 192,5 Paarden 6 mnd., > 450 kg 4 15,0 60,0 47,6 190,4 22,0 88,0 Totaal

Gebruik van de dunne en dikke fractie van rundmest getest op Koeien & Kansen-melkveebedrijven

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

Met welke maatregelen kunt u ook in 2015 goede snijmaïs verbouwen?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds en uitrijden drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib 2016.

Handleiding: Aan de slag met de KringloopWijzer. Auteurs:

De voorwaarden voor een derogatie (periode ) zijn als volgt gewijzigd:

B i j l a g e 6. N a d e r e o n d e r b o u w i n g g r o n d g e b o n d e n b e d r i j f

Landbouwkundige en milieukundige trends akkerbouw in relatie tot 6 e AP Nitraatrichtlijn

Forfaitaire waarden met betrekking tot de veestapel in relatie tot de KringloopWijzer

Review van Rapport Toetsing van de Kringloopwijzer

Project : Vruchtbare Kringloop Achterhoek. Johan Temmink

Van generiek mestbeleid naar individuele verantwoordelijkheid. Harry Kager LTO Nederland

Mestbeleid. Stelsel van verplichte mestverwerking. 13 januari Joke Noordsij. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Teelthandleiding wettelijke regels

Grondsoorten Zand, dalgrond, veen. Klei < 10% org. stof, rivierklei

Land- en Tuinbouw Organisatie Noord

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Bijlage 2 Nitraatrichtlijn

Mestbeleid in Nederland: kaders en vooruitblik

Transcriptie:

Technische commissie bodembescherming Postbus 30947 T 070 339 3034 2500 GX Den Haag E info@tcbodem.nl Aan De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Postbus 20401 2500 EK Den Haag TCB A041(2008) Den Haag, 7 maart 2008 Betreft: advies Onderzoeksontheffing fosfaatdifferentiatie voor Koeien & Kansen bedrijven Mevrouw de Minister, Op uw verzoek van 28 februari 2008 1 adviseert de Technische commissie bodembescherming (TCB) u over een voorgestelde ontheffing van de wettelijke fosfaatnormen. U verzoekt dit mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De ontheffing is noodzakelijk voor praktijkonderzoek met als uitgangspunt evenwichtsbemesting waarbij gedifferentieerde fosfaatnormen worden gebruikt. De commissie zal na een algemene inleiding ingaan op de vragen uit de adviesaanvraag. Algemeen De TCB ziet evenwichtsbemesting als een eerste stap op weg naar duurzaam gebruik van meststoffen. De voorgestelde praktijkexperimenten kunnen leiden tot acceptatie van bemesting onder de fosfaatnorm en dat is een doorbraak te noemen. De commissie ziet de aanpak van het onderzoek als een uitwerking van het begrip evenwichtsbemesting op bedrijfsniveau. Het onderzoek zal naar verwachting de bouwstenen leveren voor uitgebreider en diepgaander onderzoek dat nodig zal zijn om beleid te onderbouwen dat uitgaat van gedifferentieerde gebruiksnormen op basis van de fosfaattoestand van de bodem, zoals beschreven in the TCB-advies Fosfaatverzadiging in landbouwbodems 2. Het voorgestelde onderzoek oogst daarom waardering van de commissie. In het genoemde advies heeft de commissie aangegeven dat differentiatie in bemestingsnormen tevens kan inhouden dat in bepaalde gevallen een hogere mestgift wordt toegestaan dan de huidige bemestingsnormen toelaten. Er vanuit gaande dat een hogere gift alleen dan wordt toegelaten als de fosfaattoestand van de bodem in combinatie met een hoge fosfaatafvoer via het 1 Brief, kenmerk DL.2008/277, zie bijlage 1. 2 Advies Fosfaatverzadiging in landbouwbodems, TCB S35 (2007). 1

Technische commissie bodembescherming gewas hiertoe aanleiding geeft, is de TCB van mening dat het belang van de bodem zich niet verzet tegen een dergelijke differentiatie. U heeft de TCB gevraagd op welke manier de onderzoeksontheffing bijdraagt aan het op een verantwoorde manier invullen van het einddoel fosfaatevenwichtsbemesting. Het gehele onderzoek met gedifferentieerde normen voor fosfaatbemesting omvat vier varianten waarin de fosfaatgift wordt gedifferentieerd naar de mate van de fosfaatonttrekking door het gewas. In de vier onderzoeksvarianten wordt als tweede trap gedifferentieerd naar de fosfaattoestand van de bodem. De TCB vindt experimenten waarbij rekening wordt gehouden met de fosfaattoestand in de bodem, onmisbaar. In het onderzoeksvoorstel van het Koeien & Kansen project wordt erop gewezen dat bij het hanteren van een bedrijfsspecifieke norm er ook bedrijven zullen zijn die boven de generieke norm bemesten. Bijvoorbeeld doordat zij in verhouding tot de fosfaattoestand van de bodem een hoge gewasopbrengst realiseren. Het einddoel is ook bij deze bedrijven dat er niet meer fosfaat aan de bodem wordt toegevoegd dan er op basis van de gewasopbrengst nodig is. Onder de deelnemende bedrijven bevinden zich zowel bedrijven die gedurende het experiment onder de generieke norm zullen bemesten als bedrijven die boven de generieke norm zullen bemesten. Dit laatste is alleen mogelijk indien voor deze laatste groep ontheffing wordt verleend. De TCB concludeert dat door de onderzoeksontheffing te verlenen op verantwoorde wijze onderzoek kan worden gedaan naar de invulling van het einddoel fosfaatevenwichtsbemesting. U heeft gevraagd in hoeverre dit experiment aansluit bij ons advies Fosfaatverzadiging in landbouwbodems (TCB S35 (2007)). Het advies Fosfaatverzadiging in landbouwbodems gaat in op de mogelijkheid die de TCB ziet om via differentiatie van fosfaatgebruiksnormen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van fosfaatverzadiging in landbouwbodems. Het uitgangspunt van onderhavig onderzoek is het komen tot evenwichtsbemesting op bedrijfsniveau wat gericht is op het voorkomen van verdere accumulatie van fosfaat in de bodem. In het TCB-advies dient de fosfaattoestand van de bodem als basis voor de differentiatie van de fosfaatgift. In het onderzoeksvoorstel van het Koeien & Kansen project wordt daarentegen de basis voor differentiatie van de fosfaatgift met name gevonden in de fosfaatonttrekking door het gewas. Tevens gaat de TCB uit van een strikte definitie van evenwichtsbemesting waaronder wordt verstaan dat de aanvoer van fosfaat via dierlijke mest en kunstmest gelijk is aan de afvoer van fosfaat via het gewas 3. Onvermijdbare verliezen vallen niet binnen deze definitie. In tegenstelling tot hetgeen in de adviesaanvraag wordt aangegeven wordt in het onderzoeksvoorstel van het Koeien & Kansen project uitgegaan van de ruimere definitie van evenwichtsbemesting waar naast 3 Advies fosfaatverzadiging in landbouwbodems, bijlage 3, blz. 5, kader Evenwichtsbemesting. 2

Technische commissie bodembescherming de afvoer via het gewas tevens rekening gehouden mag worden met een aangenomen onvermijdbaar verlies aan fosfaat van 5 kg/ha. In het licht van deze verschillende uitgangspunten is de commissie van mening dat het experiment qua opzet en systematiek als eerste stap moet worden gezien naar differentiatie van de fosfaatgift op basis van de fosfaattoestand in de bodem. De TCB waardeert deze eerste stap en onderstreept het voorlopereffect dat uitgaat van het bemesten onder de generieke norm. U heeft aangegeven graag onze aanbevelingen te vernemen om de bruikbaarheid van de experimenten in het beleidstraject van fosfaatdifferentiatie te verbeteren. De TCB is van mening dat het huidige onderzoek een belangrijke stap zet naar acceptatie van bemesting onder de generieke norm en tevens inzicht geeft in de gevolgen voor de mestafzet. In de opzet van de experimenten wordt uitgegaan van gemiddelde gewasopbrengsten over een periode van zeven jaar. De gewasopbrengst is naast de hoeveelheid bemesting ook sterk afhankelijk van bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Door uit te gaan van de gemiddelde gewasopbrengst over zeven jaar is deze variatie niet zichtbaar. De TCB adviseert daarom de gewasopbrengst in het onderzoeksjaar af te zetten tegen de gewasopbrengsten van de zeven afzonderlijke jaren. Tevens is het interessant om een controle in het onderzoek in te bouwen waarbij gemeten wordt of de extra fosfaatgift werkelijk leidt tot nog hogere fosfaatopbrengsten (hoeveelheid fosfaat in het geoogste gewas), onder vergelijkbare weersomstandigheden. Om die reden geeft de TCB in overweging om een deel van de bedrijven die een hoge fosfaatopbrengst realiseren, als controlegroep, geen extra fosfaatgift te laten toedienen. In het onderzoek wordt aangegeven dat verbeteringen afgewogen worden tegen de inspanningen die daarvoor moeten worden verricht, zoals administratieve of controlerende handelingen. Het is de TCB niet duidelijk hoe de handhaafbaarheid van de fosfaatbemestingsnorm wordt beoordeeld in het onderzoek. De TCB beveelt aan om na dit eerste onderzoek een meerjarig praktijkonderzoek te laten uitvoeren. Dit praktijkonderzoek zal er op gericht moeten zijn inzicht te verkrijgen in de relatie tussen de fosfaattoestand in de bodem en de fosfaatgift enerzijds en de gewasopbrengst anderzijds. Derving van gewasopbrengst zal namelijk een belangrijk tegenargument kunnen zijn om eventueel nieuw beleid ter discussie te stellen. Meerjarig onderzoek geeft tevens inzicht in de invloed van de weersomstandigheden op zowel de gewasopbrengst als op fosfaatverliezen. Bij meerjarig onderzoek kan de ontwikkeling van het fosfaatgehalte in de bodem worden gevolgd en kunnen uitspraken worden gedaan over eventuele compenserende maatregelen die genomen moeten worden als opbrengstderving zich voordoet. 3

Technische commissie bodembescherming Vakmanschap en ondernemerschap van boeren zijn belangrijke voorwaarden om op rendabele wijze voor het bedrijf tot verduurzaming in de landbouw te komen. Om maximale milieuwinst te behalen zal vakmanschap bij evenwichtbemesting lonen. Met een brede opzet van het praktijkonderzoek à la Praktijkcijfers II, waarbij uitwisseling plaatsvindt van ervaringen en opbrengstcijfers, zal een grote groep ondernemers bereikt kunnen worden. Het is dan interessant om het onderzoek uit te breiden met een groep ondernemers waar bij een gelijkblijvende fosfaatgift gestreefd wordt naar het verhogen van de gewasopbrengst. Met de meeste hoogachting, de voorzitter van de Technische commissie bodembescherming, Ir. L.E. Stolker-Nanninga. 4

Experimenteren met gedifferentieerde normen voor fosfaatbemesting binnen het project Koeien & Kansen 26 november 2007 Achtergrond en probleem Voor grasland en snijmaïs zijn generieke normen vastgesteld voor de bemesting met fosfaathoudende meststoffen. De generieke normen zijn zo gekozen dat ze op termijn op nationaal niveau overeen stemmen met de afvoer van fosfaat in de vorm van gewas (maïs- of grassilage plus geconsumeerd weidegras). De norm voor grasland is 90 kg fosfaat/ha, die van mais is 60 kg. Het doel van deze evenwichtbemesting 1 is verdere accumulatie van fosfaat in de bodem te voorkomen. Voortgezette accumulatie leidt tot weglekken van fosfaat naar het grond- en oppervlaktewater, waardoor niet meer wordt voldaan aan wettelijke kwaliteitseisen. De gebruiksnormen van de jaren tot 2015 zijn hoger dan de evenwichtsnormen en worden geleidelijk tot die niveaus afgebouwd. Koeien & Kansen implementeert in principe het mestbeleid 3 jaar eerder dan waartoe de brede praktijk verplicht is. In 2008 gelden dus de normen voor 2011: 95 kg/ha voor grasland en 70/ha kg voor maïsland. Dat is respectievelijk 5 en 15 kg minder dan de normen 2008. 140 120 100 80 60 40 20 0 BOME DEKK EGGI HOEF HOVE KLEI KUKS LAAR MENK MIED PIJN POST SCHE SIKK VRIE WIJK gem gras mais Figuur 1. Fosfaatopbrengsten van het gras- en maïsland van de praktijkbedrijven in project Koeien & Kansen (kg/ha; gemiddelde van de periode 1998 t/m 2005). Doorgetrokken lijn: norm 2015 voor grasland. Gestippelde lijn; norm 2015 voor snijmaïs) De gewasopbrengst van het ene bedrijf kan veel hoger zijn dan die van het andere. Figuur 1, waarin de opbrengsten van de bedrijven in Koeien & Kansen zijn weergegeven, illustreert dit. Opbrengstverschillen kunnen meerdere oorzaken hebben. Bedrijfsomstandigheden als grondsoort en hydrologie spelen wellicht een rol, maar hun effecten zijn niet goed bekend. Een belangrijke oorzaak lijkt het vakmanschap of de motivatie van de veehouder te zijn: het ene bedrijf weet onder dezelfde omstandigheden veel beter te presteren dan het andere bedrijf. Het gevolg is dat bij generieke normen voor gras en maïs het ene bedrijf een positief overschot op de bodembalans kan hebben (de bedrijven onder de streep van Figuur 1) en het andere soms een fors negatief. Voorbeelden van dat laatste zijn de bedrijven Dekker, Pijnenborg en Post. Deze hebben een 1 Met de term evenwichtbemesting wordt niet altijd hetzelfde bedoeld. Deze notitie gaat uit van de definitie die werd gehanteerd bij de evalutie van de Meststoffenwet 2006 (NMP-publlicatie 500124001, 2007): situatie waarin er evenveel fosfaat op het land wordt gebracht als er via oogst wordt afgevoerd. 1

negatief overschot van ongeveer 20 kg fosfaat/ha! Op bedrijfsniveau is dus vaak geen sprake van evenwichtsbemesting en dit leidt tot problemen: 1. op sommige bedrijven gaat de accumulatie van fosfaat in de bodem gewoon door, waardoor milieuproblemen ontstaan of verergeren; 2. op andere bedrijven wordt de voorraad bodemfosfaat uitgeput en nemen de gewasopbrengsten af. Als het intensieve bedrijven betreft moet meer mest worden afgevoerd dan milieukundig nodig, wat kosten me zich meebrengt, de mestmarkt verstoort en negatieve milieueffecten met zich mee brengt die aan het transport van mest kleven. De te krappe fosfaatbemesting kan tot extra nitraatuitspoeling leiden als gevolg van een afnemend vermogen van het gewas om stikstof op te nemen. 3. voor bedrijven met een hoog negatief overschot wordt beweiding onmogelijk: alle mest is nodig als drijfmest. 4. de wetgeving wordt als onredelijk ervaren door veehouders die door vakmanschap en motivatie meer dan gemiddeld en schoner produceren. Oplossing De problemen zijn mogelijk op te lossen door differentiëren van de generieke bemestingsnormen. Het doel is de effectiviteit van de wetgeving te optimaliseren (= voldoen aan milieuvoorwaarden met maximaal behoud van economische duurzaamheid en ontwikkelingsmogelijkheden melkveehouderij) en dat doe je door op bedrijfsniveau de bemesting zo goed mogelijk, en in elk geval beter, overeen te laten komen met de gewasopbrengst en eventueel een correctie voor de fosfaattoestand van de bodem toe te passen. Uiteraard moet de verbetering afgewogen worden tegen de inspanningen die daarvoor moeten worden verricht, zoals administratieve of controlerende handelingen. Er zijn 4 mogelijkheden: 1. differentiëren naar melkproductie per ha 2. differentiëren als bij stikstofgebruiksnormen 3. differentiëren naar gewasopbrengst, bepaald op basis van de bedrijfsspecifieke excretie 4. differentiëren naar de bedrijfsbalans voor fosfaat ad 1. Differentiëren naar melkproductie per ha Generieke norm Generieke norm produktieklasse 1 Generieke norm produktieklasse 2 Generieke norm produktieklasse 3 Figuur 2. Schematische weergave van differentiatie naar melkproductie per ha De resultaten van een globale analyse van het BIN-bestand 1998 2002 suggereren dat het grasland van bedrijven met een hoge melkproductie per ha gemiddeld meer fosfaat als kuil- of weidegras opbrengt dan het grasland van extensieve bedrijven, mogelijk vooral als gevolg van verschillen in de benutting van het gegroeide gras. We kunnen dus een fosfaatgebruiksnorm vaststellen per productieklasse. Voor een goede beoordeling van deze mogelijkheid moet de relatie tussen intensiteit en grasopbrengst verder worden onderzocht. Voor maïs kan dat gelijktijdig gebeuren maar de verwachting is dat bij maïs geen relatie gevonden wordt tussen intensiteit en opbrengst. Ad 2. Differentiëren als bij de stikstofgebruiksnormen 2

Generieke norm Norm kleigrond Norm zandgrond Norm veengrond beweiden maaien beweiden maaien beweiden maaien Figuur 3. Schematische weergave van differentiatie als bij de stikstofgebruiksnormen De gebruiksnormen voor stikstof zijn afhankelijk van grondsoort en wel of niet beweiden. Bij die gebruiksnormen horen veronderstelde N-opbrengsten. We kunnen die opbrengsten vertalen naar fosfaatopbrengsten, door een vaste verhouding tussen stikstof en fosfaat te veronderstellen. Als we de aanpak voor stikstof op die manier doortrekken naar fosfaat ontstaan volgens eerste berekeningen fosfaatopbrengsten (=gebruiksnormen) van 93-110 kg/ha voor grasland en van 55-59 kg voor maïsland. Het grote voordeel van deze en de vorige optie is dat er geen extra administratie nodig is. Om die reden kunnen deze opties mogelijk de voorkeur hebben van veel van de melkveehouders die geen mest hoeven af te zetten. Een nadeel van deze opties is dat de melkveehouder weinig invloed heeft op de hoogte van de norm. Een hogere fosfaatopname door de gewassen als gevolg van beter management, door kunde of motivatie, wordt niet beloond waardoor verbetering van de milieuprestaties wordt ontmoedigd en de landelijke speelruimte met betrekking tot verbetering van de milieukwaliteit deels onbenut blijft. Ad. 3 Differentiëren naar gewasopbrengst, bepaald op basis van de bedrijfsspecifieke excretie aangekocht voer geoogst gewas veestapel melk/vlees excretie Figuur 4. Schematische weergave van het berekenen van de hoeveelheid P2O5 in het geoogste gewas op basis van de bedrijfsspecifieke excretie: P2O5 in geoogst gewas = P2O5 als melk/vlees + P2O5 excretie P2O5 in aangekocht voer De generieke excretienormen voor N en P2O5 van dieren zijn gebaseerd op een dierbalans: de excretie is het verschil tussen aanvoer als voer en afvoer als melk en vlees. Ook de Excretiewijzer, het binnen Koeien & Kansen ontwikkelde hulpmiddel waarmee de melkveehouder de stikstof- en fosfaatexcretie van de veestapel specifiek op bedrijfsniveau kan vaststellen en verantwoorden, gaat uit van die systematiek. De excretiewijzer berekent allereerst de normatieve energiebehoefte van de veestapel en trekt daar de energie in aangekochte voer van af. De resterende energie is door het eigen gras- en maïsland geleverd (geoogst gewas). Uit bedrijfsspecifieke analyses van de producten van dit gras- en maïsland is de verhouding tussen energie en P2O5 bekend. De eigen productie aan energie kan daardoor worden vertaald naar P2O5. Deze uitbreiding van de Excretiewijzer met een fosfaatproductiemodule is technisch mogelijk. De veehouder hoeft als extra s alleen de arealen grasland en maïsland op te geven. De berekende opbrengsten kunnen dan gelden als fosfaatgebruiksnormen. Een voordeel is dat ongeveer 30% van de veehouders de Excretiewijzer al gebruikt. Deze benadering stimuleert intensieve bedrijven hun best te doen zoveel mogelijk voer van eigen land te winnen, omdat dan een hogere fosfaatgebruiksnorm geldt en minder mest hoeft te worden afgezet, en beperkt daarmee de aankoop van voer en het nationale mestoverschot. Een ander voordeel is dat de veehouder beter zicht krijgt op de interne stromen (eigen voer en mest) waardoor hij meer grip krijgt op de voeding en bemesting. Praktisch gezien leidt dit tot gerichte sturing op vermindering van de N en P2O5 aanvoer als kunstmeststoffen of voer. Beloning van dergelijk management geeft de melkveehouder de economische impuls om dit daadwerkelijk toe te passen, waardoor het realiseren van milieudoelstellingen beter gewaarborgd wordt. 3

Voor deze en de volgende optie geldt dat minstens 33% van de Nederlandse melkveehouder de mestafzet kunnen beperken. Ad. 4 Differentiëren naar de bedrijfsbalans voor P2O5 aangekocht voer bedrijf melk/vee afgevoerde mest Figuur 5. Schematische weergave van de bedrijfsbalans als instrument voor het realiseren van fosfaatevenwichtbemesting (bodemoverschot = 0): P2O5 in aangekocht voer = P2O5 in melk/vee + P2O5 in afgevoerde mest. Het gaat om de netto bedragen (voorbeeld: de post aangekochte voer is het verschil tussen de werkelijke aankoop en de verkoop van voer) Fosfaatevenwichtbemesting impliceert dat er geen bodemoverschot aan P2O5 mag zijn. Gerekend over een langere periode komt het bodemoverschot immers overeen met het overschot op de bedrijfsbalans, omdat P2O5 niet vervluchtigt. Natuurlijk moet ook hier rekening gehouden worden met meet- en analysefouten met betrekking tot de aan- en afvoer van producten, maar die zijn waarschijnlijk minder groot dan bij de vorige optie, omdat eigen voer buiten de berekeningen blijft. Bij deze benadering blijven de hoogte van de fosfaatbemesting en de opbrengsten van de gewassen als interne bedrijfsstromen onzichtbaar. Het berekenen van de fosfaatexcretie van de veestapel wordt overbodig. De bedrijfsbalans stimuleert intensieve bedrijven de aankoop van P2O5 als voer te beperken. Ook de andere voordelen van de vorige optie gelden hier. De grote charme van deze benadering is de eenvoud, de extra administratie is gering. Ten opzichte van de vorige optie is het nadeel het verlies aan zicht op de interne stromen voer en mest. Ook een mix van de vier hierboven besproken opties is mogelijk. Je kunt bijvoorbeeld op basis van optie 2 een bandbreedte vaststellen voor de gebruiksnormen van meststoffen en optie 3 aanbieden om daarbinnen te differentiëren. Correctie voor de fosfaattoestand van de bodem De uitkomsten van de bovengeschetste vier opties kunnen als tweede trap worden gedifferentieerd naar fosfaattoestand van de bodem. In lijn met het advies van de Technische Commissie bodembescherming wordt eenkorting toegepast bij een hoge fosfaattoestand en een toeslag toegekend bij een toestand die landbouwkundig als onvoldoende wordt beoordeeld. Tabel 1. Correctie fosfaatbemesting, op basis van gewasopbrengst, voor de fosfaattoestand van de bodem Fosfaattoestand bodem Correctie fosfaatgift (kg/ha) Onvoldoende + 5 Voldoende 0 Hoog - 5 Praktijktoets De vier beschreven opties zijn theoretisch te onderbouwen, maar het is onduidelijk of ze praktisch uitvoerbaar zijn en of ze effectief zijn bij het verminderen van de aangedragen problemen. Ook kunnen ze bijeffecten hebben die wel of niet gewenst zijn. Daarom is uitwerking en toetsing in de praktijk nodig. Dit leidt tot onderbouwing en verbetert de mogelijkheden tot communicatie. Voorgesteld wordt de 4 alternatieven te toetsen tegen het nulalternatief, met behulp van een toetsingskader. Het 4

nulalternatief is de generieke normering voor gras- en maïsland. Het toetsingskader moet nog worden ontwikkeld maar bevat in elk geval de volgende elementen: 1. de afwijking van evenwicht tussen aan- en afvoer op bedrijfsniveau: minder = beter 2. de benodigde extra administratie: minder = beter 3. de mogelijkheid door goed management ruimte voor bemesting te creëren: meer = beter 4. de handhaafbaarheid (meer = beter) Alternatief element 1 element 2 element 3 element 4 0 (generiek) 1 (melkproductie/ha) 2 (als stikstofnormen) 3(excretie) 4 (bedrijfsbalans) Van elk alternatief moeten we bovendien weten wat de effecten zijn in bedrijfsverband. De ruimte voor het gebruik van dierlijke mest wordt erdoor beïnvloed en dat heeft gevolgen voor bijvoorbeeld de benodigde mestopslag, de mogelijkheden voor beweiding of de behoefte aan kunstmeststikstof. Ook moet in kaart worden gebracht wat de te verwachten problemen zijn bij introductie. Een complex systeem als het melkveebedrijf maakt het noodzakelijk goed in de gaten te houden hoe het geheel reageert op een ingreep bij het onderdeel bemesting. Het beoordelen van de optie 1 (differentiëren naar melkproductie per ha) en optie 2 (differentiëren als bij de stikstofgebruiksnormen) kan het beste gebeuren met behulp van de gegevens die in BIN/LMM verzameld worden. Bij optie 2 geven we elk van de 200 melkveebedrijven de bij de grondsoort en graslandgebruik passende normen en we berekenen de werkelijke fosfaatopbrengst van het gras- en maïsland voor de periode 1998 2006. Uit de analyse komt naar voren of en voor welke groepen de spreiding minder wordt ten opzichte van de generieke normen 90 kg/ha (grasland) en 60 kg/ha(mais). Natuurlijk kunnen we ook toetsen m.b.v. de bedrijven in Koeien & Kansen maar voor een dergelijke toets is een groot aantal bedrijven gewenst. De bedrijven in Koeien & Kansen zijn een deelverzameling van BIN/LMM en doen dus wel mee bij de analyse. De praktijkbedrijven in het project Koeien & Kansen zijn bij uitstek geschikt om de opties 3 en 4 op waarde te toetsen en eventueel verder praktijkrijp te maken. Daarom wordt voorgesteld de 16 bedrijven in twee groepen op te delen en elke groep volgens één van de twee opties te laten werken. Voor innovatief onderzoek is experimenteerruimte onontbeerlijk. Drie bedrijven zullen meer bemesten dan de generieke normen in 2008, en daarvoor is dus wettelijke ontheffing nodig. Andere bedrijven zullen die generieke norm niet volledig mogen benutten. Het probleem is dan van financiële aard: in geval van extra mestafzet zullen de gemaakte kosten moeten worden vergoed. De bedoeling is met ingang van 2008 met het experiment te beginnen. We kijken nadrukkelijk ook naar de effecten op het bedrijfssysteem: gaat de veehouder zijn bedrijf aanpassen ten opzichte van de voorgaande jaren waarin met generieke normen gewerkt werd? Hoe benut de boer de kennis die het systeem oplevert voor zijn management van voeding en bemesting? Activiteiten en planning In onderstaand schema zijn de activiteiten en de planning van het onderzoek samengevat. Het betreft een eerste, onvolledige opzet. Jaar 07 08 Maand 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 activiteit: ontheffing regelen voor bedrijven optie 3 en 4 toetskader ontwikkelen LMM-analyse uitvoeren (optie 1 en 2) berekenen mestgiften optie 3 en 4 waarnemen bedrijfseffecten optie 3 en 4 analyseren bedrijfseffecten optie 3 en 4 vergelijken opties met toetsingskader 5

Verslaglegging overleg vervolg communicatie met sector Kosten Aan het analyseren van het BIN/LMM bestand zijn geen additionele kosten verbonden als deze activiteit kan worden uitgevoerd in het kader van de analyse van praktijkgegevens ten behoeve van de vervolgaanvraag derogatie. Deze analyse wordt de komende maanden uitgevoerd. De overige kosten kunnen worden gedekt met het projectbudget, uitgezonderd kosten die voortvloeien uit verlies van mestplaatsingsruimte (schadeloosstelling deelnemende veehouders). 6

Verzoek tot ontheffing van de wettelijke generieke gebruiksnormen fosfaatmeststoffen om te kunnen experimenteren met bedrijfsspecifieke normen binnen het project Koeien & Kansen Frans Aarts, Plant Research International (Wageningen) 6/12/07 Nederlandse melkveehouders zijn gehouden aan de wettelijk vastgelegde generieke normen voor fosfaatbevattende meststoffen. Het doel evenwichtbemesting wordt met de voorgenomen generieke normen op nationaal niveau op termijn wellicht gerealiseerd, maar op bedrijfsniveau zeker niet. Dat leidt tot milieuproblemen of zinloze opbrengstderving en prikkelt zeker niet het ondernemerschap. Overheid verzamelt informatie om de mogelijkheden te verkennen voor een mogelijke differentiatie van de fosfaat normen en wil graag dat mogelijkheden worden onderzocht. Differentiatie houdt in dat normen hoger of lager kunnen zijn dan generiek.. Bij het formuleren van het 4 de Actieprogramma Nitraatrichtlijn zouden resultaten moeten worden meegenomen. In bijgevoegde notitie Experimenteren met gedifferentieerde normen voor fosfaatbemesting binnen het project Koeien & Kansen is aangegeven wat de voordelen van differentiatie van de normen voor gras- en maïsland op melkveebedrijven zouden kunnen zijn. Er zijn in overleg met overheid (LNV/VROM) en Productschap Zuivel/LTO vier alternatieven gekozen die kansrijk zijn. Twee daarvan zijn bedrijfsspecifiek: de bemestingsnorm wordt gelijk gesteld aan de door het bedrijf gerealiseerde gewasopbrengst met een correctie voor de fosfaattoestand van de bodem. Er wordt 5 kg/ha boven de gewasopbrengst bemest bij een onvoldoende toestand en 5 kg/ha eronder bij een hoge toestand. Bij de toestand voldoende is de bemesting gelijk aan de gewasopbrengst (bodemoverschot = 0 kg fosfaat/ha). Bij zwaardere negatieve correcties zijn de gevolgen voor een aantal bedrijven te ingrijpend. Verderop zullen we zien dat door deze benadering een aantal bedrijven veel lager uitkomen dan de wettelijke norm 2008 en dus een flink stuk bemestingsruimte vrijwillig onbemest laten en de financiële voordelen van bijvoorbeeld mestacceptatie niet verzilveren. Een bedrijfsspecifieke norm houdt onvermijdelijk in dat sommige bedrijven meer gaan bemesten dan de generieke norm, omdat ze erg hoge gewasopbrengsten realiseren, bijvoorbeeld door excellent vakmanschap, of omdat de fosfaattoestand van de bodem erg laag is. Deze bedrijven moeten om mee te kunnen doen aan het experiment een ontheffing krijgen met betrekking tot de generieke bemestingsnormen. Voor het project Koeien & Kansen is het noodzakelijk dat alle bedrijven aan het experiment meedoen. Het uitsluiten van de beste bedrijven maakt het erg lastig deelnemers die lager scoren dan de generieke norm te overtuigen minder te bemesten dan wettelijk mag, of om veehouders te stimuleren hun management zodanig te verbeteren dat het gewas meer ontrekt dan de generieke norm. Samen uit, samen thuis dus. We brengen hieronder in beeld voor welke bedrijven ontheffing nodig is. In de tabellen 1 en 2 staan in derde kolom de gewasopbrengsten in kg fosfaat/ha in de periode 1998 t/m 2005. De kolom rechts daarnaast is de bedrijfsspecifieke norm (opbrengst met eventueel correctie voor fosfaattoestand van de bodem). Daarnaast staat de generieke norm 2008. De laatste kolom is de generieke norm 2008 minus de bedrijfsspecifieke norm. Als de waarden in de laatste kolom positief is betekent dit dat de generieke norm wordt overschreden, en dus ontheffing nodig is.

Tabel 1. Grasland bedrijf Toestand bodem Fosfaatopbrengst Generieken norm (kg/ha) Specifiek norm 2008 Afwijking spec. norm BOME voldoende 78 78 100-22 DEKK voldoende 113 113 100 13 EGGI Hoog 104 99 100-1 HOEF Hoog 93 88 100-12 HOVE voldoende 88 88 100-12 KLEI Hoog 94 89 100-11 KUKS voldoende 81 81 100-19 LAAR voldoende 78 78 100-22 MENK voldoende 82 82 100-18 MIED voldoende 95 95 100-5 PIJN voldoende 117 117 100 17 POST voldoende 111 111 100 11 SCHE voldoende 103 103 100 3 SIKK Hoog 80 75 100-25 VRIE voldoende 86 86 100-14 WIJK Laag 97 102 100 2 gem 94 93 100-7 Tabel 2. maïsland Toestand bodem Fosfaatopbrengst (kg/ha) Generieken norm 2008 Afwijking spec. norm bedrijf Specifiek norm BOME voldoende 53 53 85-32 DEKK voldoende 84 84 85-1 EGGI HOEF hoog 67 62 85-23 HOVE voldoende 66 66 85-19 KLEI hoog 69 64 85-21 KUKS hoog 66 61 85-24 LAAR hoog 55 50 85-35 MENK hoog 66 61 85-24 MIED laag 52 57 85-28 PIJN hoog 71 66 85-19 POST hoog 71 66 85-19 SCHE voldoende 61 61 85-24 SIKK voldoende 57 57 85-28 VRIE WIJK voldoende 63 63 85-22 gem 64 62 85-23 Op grasland wordt bij de bedrijfspecifieke norm gemiddeld 7 kg fosfaat/ha minder toegepast dan volgens de generieke norm 2008 mag. Vijf bedrijven overschrijden de norm. Op maïsland wordt bij de bedrijfspecifieke norm gemiddeld 23 kg fosfaat/ha minder toegepast dan de generieke norm 2008. Geen enkel bedrijf overschrijdt die norm.

Op bedrijfsniveau ontstaat het volgende beeld van de bedrijven waarvan de specifieke graslandnorm hoger is dan de generieke norm van 2008 (Tabel 3). Bij WIJK wordt op bedrijfsniveau 2 kg/ha minder bemest dan de wettelijke normen 2008 toelaten. De overschrijding van de generieke graslandnorm wordt meer dan voldoendegecompenseerd door de onderschrijding van de maïslandnorm. Bij bedrijf Scheepens is de generieke bedrijfsnorm slechts één kg/ha lager dan de bedrijfsspecifieke. Bij drie andere bedrijven is het verschil tussen generieke normen en bedrijfsspecifieke normen 7 11 kg en dat is als substantieel te beoordelen. Tabel 3. De overschrijding van de generieke normen 2008 bij toepassing van bedrijfsspecifieke normen. Bedrijf Overschrijding grasnorm 2008 (kg/ha) Tabel 1 Onderschrijding bouwlandnorm 2008 (kg/ha) Tabel 2 Grasland (ha) Maisland (ha) Overschrijding bedrijf (kg/ha) DEKKER 13-1 32 9 10 PIJNENBORG 17-19 27 11 7 POST 11-19 37 0 11 SCHEEPENS 3-24 25 2 1 WIJK, VAN 2-22 35 8-2 Verzoek Om te kunnen experimenteren met bedrijfsspecifieke fosfaatnormen wordt verzocht de bedrijven Dekker, Pijnenborg en Post toe te staan de gewassen in 2008 tot 10 kg fosfaat/ha boven de generieke normen 2008 te bemesten. Deze bedrijven realiseren dan een bodemoverschot van 0 tot -2 kg fosfaat/ha. Op projectniveau wordt deze extra verleende bemestingsruimte vele malen gecompenseerd omdat de meeste andere bedrijven 10 kg/ha onder de normen blijven om een bodemoverschot van 0 tot -2 kg/ha te realiseren. Ze maken geen volledig gebruik van de wettelijke bemestingsruimte die de generieke normen bieden. Het voorlopereffect is groot: de bedrijven in Koeien & Kansen zullen naar verwachting in 2008 gemiddeld een iets negatief bodemoverschot realiseren, het gemiddelde van alle Nederlandse melkveebedrijven is ongeveer 13 kg/ha positief 1. Het door de ontheffing mogelijk maken van het experiment leidt dus tot aanzienlijke milieuwinst. 1 De norm voor grasland is 100 kg/ha en de opbrengst 90 kg. Voor mais is dat respectievelijk 85 en 60 kg/ha. Gewogen gemiddeld voor al het gras- en maisland op melkveebedrijven is dat ongeveer 13 kg/ha