ECLI:NL:CRVB:2012:BW7913

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2010

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2007:BB1200

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7336

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:CRVB:2013:1386

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2017:2739

ECLI:NL:CRVB:2017:1743

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2006:AY9201

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:CRVB:2011:BP5667

ECLI:NL:CRVB:2006:AX1256

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2010:BN2061

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CRVB:2010:BM4336

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:CRVB:2012:BW7792

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1875

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2013:1379

ECLI:NL:CRVB:2014:1325

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2012:BX9267

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2017:2462

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2010:BL9855

ECLI:NL:CRVB:2013:1511

ECLI:NL:CRVB:2017:1769

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2016:3289

ECLI:NL:CRVB:2015:4317

ECLI:NL:CRVB:2011:BU3222

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2014:3821

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:CRVB:2005:AT1842

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:CRVB:2008:BG3089

ECLI:NL:CRVB:2016:3962

ECLI:NL:CRVB:2015:4523

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ECLI:NL:CRVB:2015:1714

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:CRVB:2011:BU2129

ECLI:NL:CRVB:2014:1109

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

ECLI:NL:CRVB:2013:CA0958

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:CRVB:2010:BL0861

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:CRVB:2007:BB3894

ECLI:NL:RBDHA:2016:10518

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

ECLI:NL:CRVB:2017:141

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2016:5048

ECLI:NL:CRVB:2013:2714

ECLI:NL:CRVB:2011:BU5122

ECLI:NL:CRVB:2015:4689

ECLI:NL:CRVB:2016:1344

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:CRVB:2015:238

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2012:BW7913 Instantie Datum uitspraak 06-06-2012 Datum publicatie 11-06-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep + Socialezekerheidsrecht Hoger beroep 1) Beëindiging ZW-uitkering. Het medisch onderzoek van het Uwv is voldoende deugdelijk en de daaruit getrokken conclusies zijn afdoende onderbouwd. 2) Hersteldverklaring. Procesbelang. Rechtbank heeft appellant ten onrechte nietontvankelijk verklaard in zijn beroep. Uwv heeft appellant op goede gronden arbeidsgeschikt verklaard en er was geen basis voor het vergoeden van de in bezwaar gemaakte kosten. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak en Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 31 mei 2010, 10/155, en 7 juni 2011, 10/1175 (aangevallen uitspraak 1 en 2). Partijen: [appellant], te [woonplaats] (appellant) de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Datum uitspraak: 6 juni 2012 PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Voormelde gemachtigde heeft bij brief van 6 april 2012 nadere stukken in het geding gebracht, waarop het Uwv bij schrijven van 18 april 2012 heeft gereageerd. Namens appellant heeft mr. Dieters voornoemd hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft in de gedingen 10/3692 en plaatsgevonden op 25 april 2012. Namens appellant was mr. Dieters aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Damsma. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, voorheen werkzaam als (leerling) monteur, heeft zich op 28 maart 2008 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en klachten van psychische aard. Terzake is hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Aanvankelijk is hij per 5 december 2008 geschikt verklaard voor het verrichten van zijn arbeid. Op 19 maart 2009 - tijdens het ontvangen van uikering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) - heeft appellant zich per 5 december 2008 ziek gemeld. 1.2. De arts J. Klompmaker heeft blijkens zijn rapport van 12 mei 2009, geconstateerd dat de huisarts van appellant een vitamine B12 deficiëntie heeft vastgesteld waarvoor appellant met injecties wordt behandeld. In verband daarmee dient de eerder genoemde hersteldverklaring te vervallen en moet appellant alsnog ongeschikt worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Het Uwv heeft dienovereenkomstig alsnog per 5 december 2008 een ZW-uitkering verstrekt. 1.3. De verzekeringsarts heeft, blijkens zijn rapport van 16 november 2009, vastgesteld, dat de klachten van appellant in verband met het vitamine B12 gebrek zijn afgenomen, dat hij nog wel moe is maar niet meer elke dag hoeft te rusten, dat de therapeutische behandeling is teruggebracht tot één maal in de 6 tot 8 weken en dat appellant geen psychofarmaca meer gebruikt. Bijgevolg is appellant bij besluit van 16 november 2009 met ingang van dezelfde dag geschikt verklaard voor het verrichten van zijn arbeid en is hem verdere uitkering krachtens de ZW geweigerd. 1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 november 2009. De bezwaarverzekeringsarts K.J. van Haeringen, die beschikte over informatie van de neuroloog G.J. Luijckx, heeft het primaire medisch oordeel onderschreven. Bij besluit van 7 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is door de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, verkort weergegeven, overwogen dat het oordeel van de (bezwaar) verzekeringsarts gevolgd kan worden en dat de aanwezige informatie van de behandelend artsen van appellant daar niet aan af doet. Het enkele gegeven dat appellant (recent) is verwezen naar een psychiater en een internist betekent nog niet dat hij daarom ongeschikt zou zijn voor de maatgevende arbeid. 3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zijn psychische klachten zijn onderschat, terwijl hij in verband daarmee al sedert december 2008 ziekengeld heeft ontvangen. Ook heeft hij gewezen op de informatie van de neuroloog Luijckx en van de internist L.R. van der Molen. 4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2. De Raad acht het medisch onderzoek van het Uwv voldoende deugdelijk en de daaruit getrokken conclusies afdoende onderbouwd. Daarbij moet worden aangetekend dat het laten vervallen van de hersteldverklaring per 5 december 2008 niet is geschied in verband met de psychische klachten van appellant, maar in verband met het vastgestelde vitamine B gebrek. De neuroloog Lijcks vermeldt in zijn brief van 3 december 2009 dat een MRI-scan geen afwijkingen liet zien, maar dat neuropsychologisch onderzoek aanwijzingen opleverde voor een gemaskeerde depressie. De Raad kan deze informatie echter niet doorslaggevend achten, nu een nadere uitleg of onderbouwing ontbreekt en de resultaten van bedoeld onderzoek niet in het geding zijn gebracht. Van der Molen stelt in zijn brief van 1 maart 2012 dat voor de jaren 2009/2010 geen duidelijke internistische diagnose valt te stellen (en dat rond oktober 2011 sprake was van een primaire EBV- infectie). Medische gegevens die twijfel zouden doen rijzen aan de conclusie van de verzekeringsartsen zijn niet in het geding gebracht. Daaraan doet niet af dat aan appellant per 11 mei 2010 weer een ZW-uitkering is verstrekt, hij vervolgens per 15 augustus 2010 hersteld is verklaard, maar deze hersteldverklaring in beroep geen stand heeft kunnen houden in verband met de reeds genoemde EBV-infectie. Daargelaten dat één en ander een periode ruim na de datum in geding betreft, heeft bezwaarverzekeringsarts van Haeringen in zijn rapport van 18 april 2012 voldoende gemotiveerd aangegeven dat deze infectie niet eerder dan in augustus 2011, dus na de datum in geding, kan zijn ontstaan. 4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellant met recht per 16 november 2009 geschikt is geacht voor het verrichten van zijn arbeid en dat hem met recht per die datum verdere ZW-uitkering is geweigerd. De aangevallen uitspraak 1 komt dan ook voor bevestiging in aanmerking. 5. Voor een veroordeling van één der partijen in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. 6. Na de hersteldverklaring per 16 november 2009 is aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Tijdens het ontvangen van deze uitkering heeft hij zich op 10 juni 2010 met ingang van 17 november 2009 ziek gemeld met spannings- en vermoeidheidsklachten. Appellant is gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts van 11 augustus 2010, die heeft geconstateerd dat zijn medische situatie in de periode op en na 17 november 2009 ten opzichte vaan de eerdere beoordeling onveranderd was en dat hij in die periode nog immer geschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 31 augustus 2010 is appellant dienovereenkomstig meegedeeld dat hij vanaf 17 november 2009 geen recht heeft op ZW-uitkering. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij is onder andere vermeld, dat bij herziening van bedoeld besluit de kosten van rechtsbijstand in rekening zullen worden gebracht. Onder verwijzing naar de rapportage van 17 november 2010 van de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer heeft het Uwv bij besluit van 19 november 2010 (bestreden besluit 2) het bezwaar ongegrond verklaard. 7. De rechtbank heeft het beroep niet ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ook zelf heeft gesteld dat de ziekmelding van appellant niet zozeer betrekking had op 17 november 2009, maar de in mei 2010 toegenomen klachten betrof, terwijl appellant heeft aangevoerd dat zijn ziekmelding ten onrechte is opgevat als een met terugwerkende kracht. Het bestreden besluit is zijn inziens een inadequate reactie op zijn pogingen om zich ziek te melden. De rechtbank heeft, nu is gebleken dat aan appellant per 11 mei 2010 alsnog een ZW-uitkering is verstrekt en hij zelf stelt, dat hij niet heeft beoogd om zich per 17 november 2009 ziek te melden, geoordeeld dat voor appellant geen procesbelang meer resteert bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. 8. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard in zijn beroep. De rechtbank heeft te veel belang gehecht aan de toekenning van ZW-uitkering per 11 mei 2010 en is eraan voorbij is gegaan dat hij over een lange periode verstoken is geweest van een ZW-

uitkering. Tevens heeft hij erop gewezen dat hij het Uwv heeft verzocht de in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. 9.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 9.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft uitgesproken, zie de uitspraak van 27 maart 2009, LJN BH9365, kan een belang bij een vernietiging van een besluit niet enkel gelegen zijn in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding, maar ligt dit anders indien het in bezwaar gemaakte kosten betreft. Appellant heeft tijdig, tegelijk met het indienen van het bezwaar, verzocht om de in verband met het bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Hij heeft dan ook belang bij het beoordelen van de vraag of dit verzoek door het bestuursorgaan al dan niet met recht is afgewezen. Nu de rechtbank dit heeft miskend, komt de aangevallen uitspraak 2 voor vernietiging in aanmerking. 9.3. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de inhoudelijke gronden van het hoger beroep beoordelen. De verzekeringsartsen hebben, als aangegeven, vastgesteld dat er in wezen geen verandering is opgetreden in de klachten en de medische belastbaarheid van appellant in de periode van 17 november 2009 tot begin mei 2010 vergeleken bij de beoordeling die op 16 november 2009 had plaatsgevonden. Namens appellant zijn in het geheel geen stukken in het geding gebracht waaruit zou kunnen blijken dat dit oordeel onjuist is. De toekenning van ZW-uitkering per 11 mei 2010 doet daar niet aan af, nu deze, naar niet in geschil is, toegenomen klachten betreft. Het Uwv heeft appellant dan ook met recht ingaande 17 november 2009 geschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid en uitkering krachtens de ZW geweigerd. Nu het Uwv het besluit van 31 augustus 2010 met recht niet heeft herroepen, was er geen basis voor het vergoeden van de in bezwaar gemaakte kosten. Evenmin is hierin een grond gelegen voor vergoeding van schade als door appellant wordt gewenst. 9.4. Uit hetgeen onder 9.2 en 9.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak 2 dient te worden vernietigd en het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard. 10. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, te begroten op 874,- in beroep en 874,- in hoger beroep. Ook dient het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellant betaalde griffierecht te vergoeden. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak; De Centrale Raad van beroep, -Vernietigt de aangevallen uitspraak; -Verklaart het beroep ongegrond; -Veroordeelt het Uwv in de door appellant gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep, ten bedrage van, in totaal, 1758,-; -Bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van 41,- (in beroep) en 112,- (in hoger beroep) aan appellant vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en

D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) N.S.A. El Hana. KR