Kadernota Wet Participatiebudget Westelijke Mijnstreek

Vergelijkbare documenten
Invoering. Wet participatiebudget

Kadernota. Wet Participatiebudget. gemeente Boxtel

Wet participatiebudget

Datum uw brief n.v.t.

WIJZIGINGENOVERZICHT VERORDENING EN KADERNOTA INBURGERING N.A.V. WETSWIJZIGINGEN

Notitie Participatiebudget. Ondersteuning van burgers voor deelname aan de samenleving

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010;

Illllllllllllllilllllllllllllllllllll

Memo. Aan u wordt gevraagd:

CVDR. Nr. CVDR80772_3. Participatieverordening Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Algemene toelichting

De nu voorliggende Kadernota bevat de beleidsmatige kant van de Participatiewet (ingangsdatum 1 januari 2009).

Oplegvel Collegebesluit

2. Het beleid ten aanzien van ontheffing van de arbeidsverplichting wijzigen en aan

Algemene toelichting op de Verordening Wet Inburgering Tilburg

Wet stimulering arbeidsparticipatie

Beleidsnotitie Participatiebudget

2. De Wet participatiebudget

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Afdeling: Beleid Maatschappij Leiderdorp, 30 oktober 2014 Onderwerp: Re-integratieverordening. Aan de raad. Participatiewet

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 mei 2009, gelet op de Wet inburgering (WI),

WET INVESTEREN IN JONGEREN (WIJ): VERORDENINGEN

7. Soc. voorzieningen en maatsch. dienstverlening

2. Bijgaande begrotingswijziging vast te stellen.

Inhoudsopgave. Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2011 Gemeente Lemsterland. Opdracht aan het college. Aanspraak op ondersteuning.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap T.a.v. mevrouw J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart Postbus BJ 'S-GRAVENHAGE (070)

Communicatieplan. Communicatieplan implementatie voorbereidingstraject participatiebudget PAGINA ONDERWERP

~atwijk ;I V. 0\ r Ol"1stlg het vvv, "'.CI..,2"''-Jlen. Voorstel (1----/ =:

Gezien het voorstel inzake Gewijzigde WWB-verordeningen na aanscherping WWB (Gem. blad Afd. A 2012, no. );

Participatieverordening gemeente Leeuwarden 2014

Inhoud educatie-opleidingen, toetsing en certificering

Bijlage 1b Voorbeeld format programma 2. Programma 2. Sociale Zaken

Wet Participatiebudget en de gevolgen voor samenwerkingsverbanden en ISD en. 27 mei 2009, Utrecht

Voorlichting rijksbijdrage educatie 2007

Nota van B&W. Inzet participatiebudget voor jongeren

Nr Houten, 17 november Onderwerp: Verordeningen Wet Investeren in Jongeren (Wet WIJ)

VERORDENING WET INBURGERING GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN 2012

Raadsvoorstel 92. Gemeenteraad. Vergadering 1 juli Onderwerp. : Evaluatie Inburgering. B&W vergadering : 3 juni 2008 Dienst / afdeling : SE.

Servicedocument wijziging wetgeving Educatie

Opdrachtverstrekking volwasseneneducatie

Toevoeging beleidsplan WWB

Inhoud educatie-opleidingen, toetsing en certificering

Verordening Re-integratie Participatiewet gemeente Oldebroek

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling Samenleving Richtlijn 3.2 WORK FIRST (SPORENMODEL)

Beschut werk in Aanleiding

Re-integratieverordening wet werk en bijstand Gouda 2010

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Advies Uitvoeringspanel

: Verordening Wet Inburgering

Toelichting. Artikelsgewijs

RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET 2015

ConceptUitvoeringsbesluit Participatiewet Besluit ter uitvoering van de Re- integratieverordening Participatiewet 2015 Versie 18 december

ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE

Pagina 1 van 5 Versie Nr.1 Registratienr.: Z/14/004375/12040

Commissienotitie. Onderwerp. Status. Voorstel. Inleiding. Reg. nr.: Comm.: MZ Datum: Aanpassing artikel 11 Re-integratieverordening

Afdeling Sociale Zaken

Alleen ter besluitvorming door het College Bestuursagenda

Re-integratieverordening gemeente Harderwijk De raad van de gemeente Harderwijk,

Servicedocument wijziging regelgeving Educatie

1. Onderwerp Inzet en aanpak Volwasseneneducatie 2013

Maatschappelijke Ontwikkeling Ingekomen stuk D6 (PA 17 april 2013) Beleidsontwikkeling. Datum uw brief

Raadsbesluit Raadsvergadering: 28 mei 2014

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 maart 2007, gelet op de Wet inburgering (WI),

1. Onderwerp Regionaal educatieprogramma 2015 en aanpak Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland

De gemeente Huizen blijft in de rol van centrumgemeente van de gemeenschappelijke regeling de contractvoorbereiding doen.

VERORDENING EN BELEIDSREGELS INBURGERING HELMOND 2015

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

VRAGEN. 2. (pag. 11): Hoe hoog is het voorschot dat de gemeente binnen vier weken na aanvraag voor een bijstandsuitkering moet verstrekken?

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

Discussienotitie Ondersteuning bij participatie deel II. Inrichting interne organisatie en bestuurlijke verankering van het Participatiebudget

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d ;

Collegevoorstel SAMEN LEVEN EN WERKEN. zaak_zaaknummer. Ja, namelijk uitgesteld (één week) Stad van actieve mensen. Samen leven en Werken

VERORDENING WET INBURGERING HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE 2013

Beleidsplan en verordeningen Participatiewet

CVDR. Nr. CVDR26528_1. Nadere regels Premiebeleid gemeente Almere

Raadsvoorstel Zeewolde

Vaststelling van de Verordening Wet Inburgering gemeente Hoorn Samenvoegen van Winvoorziening en voorziening oudkomers tot een reserve inburgering

VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

Toegerust aan het werk. Beleidskader Participatiebudget Gemeente Lopik

VOORSTEL INHOUD. Portefeuille: J. de Graaf. No. B Dronten, 6 november Beleidskeuzes WWB Aan de gemeenteraad

Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Presentatie Participatiewet & Wijzigingen Wwb. Commissie Samenleving Brielle

Raadsvoorstel 26 januari 2012 AB RV

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Doel van de Wet inburgering is ervoor te zorgen dat vreemdelingen die zich in Nederland vestigen:

BELEIDSREGELS EDUCATIEVOORZIENING VOLWASSENEN GEMEENTE AALSMEER Artikel 1. Begripsbepalingen.

Verslag uitvoering Wet inburgering

Kadernota Participatie Gemeenten Land van Cuijk. Re-integratie naar werk, inburgering en educatie

Portefeuillehouder: W. Zorge Behandelend ambtenaar H. Alssema, (t.a.v. H. Alssema)

Notitie Participatiebudget gemeente Leusden 2011

Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Haarlem (versie ) De raad van de gemeente Haarlem;

Artikelsgewijze toelichting

Re-integratieverordening Participatiewet Deurne 2015

Werkplan uitvoering Wet inburgering 2012

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014 gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;

B&W Vergadering. B&W Vergadering 19 september 2017

Transcriptie:

Kadernota Wet Participatiebudget Westelijke Mijnstreek

Inhoudsopgave 0. Inleiding 3 1. Algemeen 4 1.1 Inleiding 4 1.2 De Wet Participatiebudget 4 2. Analyse van huidig beleid en uitvoering 6 2.1 Inleiding 6 2.2 Situatie Westelijke Mijnstreek per 1 januari 2009 6 2.2.1 Algemeen 6 2.2.2 Re-integratievoorzieningen WWB 6 2.2.3 Inburgeringsvoorzieningen 8 2.2.4 Volwasseneneducatie 10 3. Visie en missie 11 3.1 Een integrale visie op participatie 11 3.2 Afstemming met participatie in het kader van de Wmo 12 4. Beleidsuitgangspunten 14 4.1 Re-integratie 14 4.2 Inburgering 15 4.3 Educatie 16 5. Financiering en verantwoording 17 5.1 Verdeling van het budget 17 5.2 Verantwoording van het budget 18 5.3 De meeneemregeling 19 5.4 Kosten van implementatie 19 6. Consequenties voor de uitvoering 20 6.1 Algemeen 20 6.2 Beslispunten 20 Bijlage: Participatieladder 21 Lijst met afkortingen 22 Oktober 2009 2

0. Inleiding De Wet Participatiebudget van 29 december 2008 regelt de bundeling van geldstromen voor reïntegratie, inburgering en volwasseneneducatie. Dit heeft voor gemeenten op drie gebieden consequenties, te weten op het gebied van 1) beleid, 2) financiering en 3) uitvoering. In deze Kadernota wordt een overzicht gegeven van het beleid en uitvoering op de drie beleidsterreinen, een visie op participatie in het kader van deze wet gegeven en worden de daarbij horende uitgangspunten voor het nieuwe beleid gegeven. Implementatie van deze uitgangspunten en kansen zullen echter niet direct gerealiseerd kunnen worden. Binnen de uitvoering zal in 2009 en 2010 eerst het accent liggen op de inrichting van een juiste administratie zodat de verantwoording aan het ministerie voorspoedig kan verlopen en de werkprocessen goed zijn ingericht. De dienstverlening aan de klant moet doorgang vinden. Daarnaast zullen nieuwe afspraken moeten worden gemaakt met de partners in het veld om te bereiken dat beleid en uitvoering op elkaar worden afgestemd in overeenstemming met de geformuleerde visie op participatie. De wet is vastgesteld op 29 december 2008. Omdat de wet zelf geen nieuw inhoudelijk beleid bevat stuit het niet op bezwaren als de gemeente de tijd neemt voor de implementatie. Geadviseerd wordt om 2009 en 2010 als invoeringsjaar te beschouwen. Zowel beleid als uitvoering kunnen dan met ingang van 1 januari 2011 worden geoperationaliseerd, of zoveel eerder als redelijkerwijs mogelijk is. Onlangs heeft het Ministerie besloten de bestedingsverplichting van het educatie-budget te verlengen tot en met 31 december 2012. Voor GSB- gemeenten is de Wet Participatiebudget pas per 1-1-2010 van kracht. Sittard-Geleen behoort tot deze gemeenten en ziet 2009 en 2010 eveneens als invoeringsjaren. De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek werken al vele jaren samen op de drie deelgebieden. Op het gebied van reïntegratie is dat terug te zien in de ontwikkeling van een regionale nota arbeidsmarktbeleid, de ontwikkeling van nieuwe instrumenten en het neerzetten van een integrale dienstverlening in het mobiliteitscentrum. Op het gebied van Inburgering hebben de gemeenten Stein, Beek en Schinnen al een gezamenlijk contract met de aanbieder. De gemeente Sittard-Geleen heeft een eigen contract afgesloten. Educatie wordt al door de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek gezamenlijk uitgevoerd, waarbij de gemeente Sittard-Geleen als coördinerende gemeente optreedt. De bundeling van budgetten heeft een duidelijke meerwaarde; de bundeling van regionale krachten versterkt deze meerwaarde. Daarom is gekozen voor een regionale notitie. In hoofdstuk 1 geven wij een korte toelichting op de hoofdpunten van de wet en is vervolgens in hoofdstuk 2 weergegeven op welke wijze op dit moment aan de drie afzonderlijke beleidsvelden uitvoering wordt gegeven. Hieruit voortvloeiend is in hoofdstuk 3 de missie en visie op participatie geformuleerd die vervolgens in hoofdstuk 4 is doorvertaald naar de beleidsuitgangspunten voor de drie deelgebieden binnen het Participatiebudget. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan op de financiering en verantwoording en worden in hoofdstuk 6 nog de consequenties voor de uitvoering toegelicht. 3

1. Algemeen 1.1 Inleiding Gemeenten zijn onder meer verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen op het gebied van arbeidsinschakeling, inburgering en educatie. Deze beleidsverantwoordelijkheid vloeit voort uit een drietal wetten: 1. de Wet werk en bijstand (WWB); 2. de Wet Inburgering (WI) 3. de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Het is al langer een wens van de gemeenten om bestaande schotten tussen budgetten voor educatie en reïntegratie op te heffen. In het coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV is de afspraak opgenomen om voor gemeenten een samenhangende aanpak mogelijk te maken en bestaande schotten tussen de diverse budgetten gericht op participatie weg te nemen. De invoering van de Wet Participatiebudget wordt aangestuurd vanuit een drietal ministeries, te weten VROM (Inburgering), OCW (Volwasseneneducatie) en SZW (Wet werk en bijstand). De coördinatie vindt plaats vanuit SZW. Voor de financiering en verantwoording zal alleen een relatie met het Ministerie van SZW bestaan. De term participatie refereert aan een andere participatiewet die twee jaar geleden in werking is getreden: De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). In de bijgevoegde Gemeentelijke Participatieladder (zie bijlage) wordt de relatie tussen het Wetsvoorstel Participatiebudget en de Wmo duidelijk. De Wmo richt zich met name op de sociale zelfredzaamheid van kwetsbare groepen in de samenleving; de Wet Participatiebudget richt zich vooral, maar niet uitsluitend, op de economische zelfredzaamheid. Dit wordt in paragraaf 3.1 nog toegelicht. 1.2 De Wet Participatiebudget Op 29 december 2008 is de Wet Participatiebudget vastgesteld. De Wet is op 1 januari 2009 in werking getreden. De bundeling van de geldstromen voor re-integratie, inburgering en educatie leidt tot één specifieke uitkering: het participatiebudget. Hierdoor ontstaat voor gemeenten de mogelijkheid om te komen tot integraal beleid ten behoeve van één breed geformuleerde doelgroep, te weten elke Nederlander (of daarmee gelijkgestelde) van 18 jaar en ouder, met die kanttekening dat de materiewetten Wet werk en bijstand (voor wat betreft de inzet van reïntegratievoorzieningen) en de Wet inburgering de doelgroep beperken tot personen tot 65 jaar. Voor de WEB geldt geen maximum leeftijd. Naast een grotere beleidsvrijheid betekent de vorming van één participatiebudget ook minder administratieve voorschriften voor gemeenten. Aan de andere kant wordt door het hanteren van outputverdeelmaatstaven m.b.t. educatie en inburgering de invulling van de beleidsvrijheid weer geregisseerd door het rijk. Beleid kan worden afgestemd op de lokale situatie en instrumenten kunnen gecombineerd worden ingezet. Gemeenten kunnen op basis van de lokale situatie een eigen keuze maken op welke van de drie beleidsvelden (reïntegratie, inburgering of educatie) de nadruk wordt gelegd. Bovendien hoeft het niet meer zo te zijn dat het budget voor het ene doel is uitgeput, terwijl op een ander budget een overschot bestaat. De Wet Participatiebudget is een financieringswet. De wet bevat geen nieuw inhoudelijk beleid. De materiewetten waarop het wetsvoorstel betrekking heeft (WWB, WI en WEB) blijven ongewijzigd van kracht. Niettemin leidt de Wet Participatiebudget wel tot een verbreding van de doelgroep en meer beleidsruimte omdat een aantal specifieke formele eisen komen te vervallen. 4

Hierdoor bevat de wet impliciet de opdracht om beleidskeuzen op grond van de verschillende wetten te herijken en op elkaar af te stemmen. Hiermee ontstaan kansen om te komen tot integraal beleid en een meer resultaatgerichte uitvoering. Deze kansen worden in dit plan van aanpak geïnventariseerd en beschreven. De doelgroep van het participatiebudget is breed geformuleerd: alle Nederlanders of daarmee gelijkgestelden van 18 jaar en ouder. Tevens kan een participatievoorziening worden ingezet aan personen van 16 of 17 jaar oud voor wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject geraden is, voor zover deze reintegratievoorzieningen voorzien in de kosten van ondersteuning die nodig zijn bij een leer-/werktraject voor die personen. Om een participatievoorziening rechtmatig aan te bieden zijn twee vragen van belang: Betreft de aangeboden voorziening een voorziening gericht op participatie? Hoort de persoon aan wie de voorziening wordt aangeboden tot de doelgroep in het kader van de Wet Participatiebudget? Uiteraard moet de gemeente zorgen voor een doelmatige/doeltreffende/rechtmatige inzet van de middelen. De participatievoorziening in het kader van deze Wet Participatiebudget kan alleen bestaan uit een reïntegratievoorziening, een inburgeringsvoorziening, een educatievoorziening, of een combinatie hiervan. De middelen voor educatie maken per 1 januari 2009 onderdeel uit van het Participatiebudget. In de Wet Participatiebudget is opgenomen dat de specifieke oormerking om dit geld bij een ROC aan educatieactiviteiten te besteden, per 1 januari 2010 zou komen te vervallen. Tevens is in de wet vastgelegd dat in 2010 nog een gelijkluidend bedrag moet worden besteed bij een ROC. Vanaf 1 januari 2011 zou de bestedingsverplichting bij de ROC s komen te vervallen. Recent is het Ministerie van OC&W op deze beleidslijn hierop teruggekomen. Er is nu voor gekozen om deze marktwerking in de educatie tot 1 januari 2013 uit te stellen. Dan worden de oormerking voor educatie én de bestedingsverplichting bij ROC s gelijktijdig beëindigd. Voor het realiseren van deze beleidswijziging is inmiddels een wetswijziging van de wet participatiebudget en de WEB in gang gezet. 5

2. Analyse van huidig beleid en uitvoering 2.1 Inleiding De invoering van het participatiebudget biedt kansen om te komen tot een meer integrale benadering in het aanbieden van voorzieningen en een meer resultaatgerichte sturing op inburgeringsvoorzieningen en volwasseneneducatie. De jaren 2009 en 2010 worden beschouwd als overgangsjaren waarin de operationalisering van de Wet participatiebudget wordt voorbereid. Bij de analyse van de huidige situatie zijn knelpunten en kansen geïnventariseerd. Deze knelpunten en kansen zijn per paragraaf weergegeven en bieden het vertrekpunt voor nadere voorstellen in het licht van het nieuwe participatiebudget. 2.2 Situatie Westelijke Mijnstreek per 1 januari 2009 2.2.1 Algemeen Huidige verdeling taken: Gemeente Beleid Uitvoering Budgetverantwoording Educ. Reint. Inburg. Educ. Reint. Inburg. Educ. Reint. Inburg. Sittard-Geleen MO W&I W&I MO W&I W&I MO W&I W&I Stein MRB MRB MRB MRB W&I W&I MRB W&I MRB Beek WZO W&I W&I WZO W&I W&I W&I W&I W&I Schinnen O&B O&B O&B Publ. Publ. Publ. Publ. Publ. Publ. (MO= maatschappelijke ontwikkeling, W&I= werk en inkomen, MRB= Maatschappelijk en Ruimtelijk Beleid, Publ.= Publiekszaken, O&B= ontwikkeling en beheer. Dit zijn de afkortingen van de diverse afdelingen binnen de verschillende gemeenten) Onder de nieuwe Wet Participatiebudget is sprake van één brede doelgroep die dikwijls gebruik maakt van meerdere voorzieningen, gelijktijdig of volgtijdelijk. In het kader van deze wet moet integraal beleid worden ontwikkeld vanuit één visie. Gedurende de overgangsperiode is het aan de afzonderlijke gemeenten om zonodig besluiten te nemen m.b.t. clustering of samenvoeging van beleid/uitvoering en de budgetverantwoordelijkheid. 2.2.2 Re-integratievoorzieningen WWB Algemeen: Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 zijn gemeenten zowel beleidsmatig als financieel verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van de wet. Het WWB-budget wordt verdeeld over alle gemeenten op basis van een (grotendeels) objectief verdeelmodel maar voor de kleine gemeenten is nu ook nog een historische verdeelgrondslag van toepassing. De zogeheten WWB-prikkel, waarbij gemeenten worden gestimuleerd tot een effectief uitstroombeleid door de uitgaven in verband met uitkeringen te verminderen, blijft onverminderd van kracht. Vanaf 2009 kunnen ook participatieplaatsen worden ingezet als instrument waarmee de deelname aan het arbeidsproces wordt bevorderd. Zowel het beleid als de uitvoering op dit instrument moet nog nader vorm worden gegeven. Vooruitlopend hierop is het premiebeleid bij werkaanvaarding verruimd. 6

Mensen weer zo snel mogelijk aan de slag helpen moet in de visie van het kabinet regionaal gebeuren. De regio s kennen immers het beste de regionale arbeidsmarkt en weten wat er nodig is om deze goed te laten functioneren. Zuid-Limburg onderkent dat de arbeidsmarkt niet ophoudt bij de gemeentegrenzen, maar onlosmakelijk met aangrenzende regio s is verbonden. In de nota Innoverend Arbeidsmarktbeleid hebben Heerlen, Maastricht, Sittard-Geleen en de Provincie Limburg de vier speerpunten van arbeidsmarktbeleid vastgesteld, te weten het zorgen voor voldoende werkgelegenheid, het zorgen voor voldoende gekwalificeerd personeel, het toeleiden van werkzoekenden naar de arbeidsmarkt en het bevorderen van participatie voor mensen die niet regulier kunnen werken. In de nota Arbeidsmarktbeleid Westelijke Mijnstreek inclusief de WSW hebben de vier gemeenteraden de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid geformuleerd en daarbij deze vier speerpunten onderschreven. Ze hebben daaraan toegevoegd dat de uitvoering van de WSW onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het arbeidsmarktbeleid. De gemeenten in de regio hebben gezamenlijk het Werkplein Westelijke Mijnstreek en het Participatiehuis ontworpen. Het Werkplein bemiddelt en re-integreert werkzoekenden naar de arbeidsmarkt en is een aanspreekpunt voor werkgevers voor hun vacaturevervulling. Het Participatiehuis is er voor burgers die kampen met (multi-)problematiek, waarvoor de arbeidsmarkt (nog) een stap te ver is. Het doel is om integraal de problemen op te lossen en te bevorderen dat deze burgers participeren in de maatschappij. De besteding van het W-deel wordt verantwoord binnen de SiSa systematiek. Hierbij is onder andere een vereiste dat de besteding van re-integratiegelden herleidbaar is tot de individuele klant. Deze wijze van verantwoording aan het Rijk zal straks ook worden gehanteerd voor het totale participatiebudget. Beek: In het reïntegratiebeleidsplan van de gemeente Beek zijn de bestaande reïntegratievoorzieningen voor de klantgroepen van de gemeente Beek uitgewerkt. Beek zet hierbij vooral in op leerwerkplekken, scholing en loonkostensubsidies. Daarnaast worden als ondersteunende activiteiten ingezet: schuldhulpverlening, verbeteren werknemers-vaardigheden en hulp bij het oplossen van lichamelijke en psychische klachten. Voor de uitvoering van re-integratietrajecten wordt samengewerkt met diverse re-integratiebedrijven die met name op basis van kwaliteit en goede ervaringen in het verleden zijn geselecteerd. Deze externe partners worden gefinancierd op basis van gerealiseerde prestaties. Dit is een outputgerichte wijze van financiering die past bij de filosofie van de Wet Participatiebudget. Bij de bemiddelingstrajecten naar werk is bovendien een bonus-malus systematiek ingebouwd waarmee de re-integratiepartners worden gestimuleerd tot prestaties. Schinnen: De gemeente Schinnen heeft in het Reïntegratieplan 2007 t/m 2009 de bestaande reïntegratievoorzieningen voor de klantgroepen verder uitgewerkt. Schinnen zet hierbij in op werkstages, sociale activering, detacheringbanen, loonkostensubsidie gericht op reïntegratie, loonkostensubsidie gericht op participatie en scholing. Sittard-Geleen: In Sittard-Geleen is de Re-integratieverordening WWB bepalend voor re-integratie voorzieningen, waarop de burger aanspraak kan maken. In jaarlijkse beleidsplannen legt de Raad het beleid en de budgetten vast. 7

De activiteiten die Sittard-Geleen concreet op het gebied van re-integratie uitvoert, zijn pas ingekocht. Niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een nabestaandenuitkering zijn een doelgroep die Sittard- Geleen actief benadert om de participatiegraad te verhogen. Stein: De gemeente Stein heeft haar re-integratiebeleid vastgelegd in het Aanvalsplan Werk en Inkomen 2009-2010. Voor de uitvoering van re-integratietrajecten wordt samengewerkt met meerdere reintegratiebedrijven en is de situatie van de klant bepalend voor het soort traject/product en het te kiezen re-integratiebedrijf. Er zijn ook bonus-/malus- of prestatieafspraken gemaakt bij werkgelegenheid- of reintegratieprojecten. Knelpunten Regionaal: reintegratie-aanbod aan gedetineerden ter voorbereiding op terugkeer in de samenleving stuit op wettelijke grenzen Wwb voor wat betreft woonplaatsbepaling; bij verhuizing moeten steeds afspraken gemaakt worden met de nieuwe woongemeente over de overname van het traject en de kosten; verschillen in premiebeleid bij regionale projecten leiden tot verschillende waardering van inzet van klanten bij projecten; gemeente-eigen reïntegratieproducten en -trajecten worden onvoldoende opengesteld voor deelnemers uit andere gemeenten.. Stein-Beek-Schinnen: Deze gemeenten ervaren de inkoopverplichtingen en aanbestedingseisen als beperking bij hun uitgangspunt dat de situatie van de klant het in te zetten product bepaalt (maatwerk). Het is voor hen moeilijk om generieke klantgroepen met voldoende omvang te formuleren en hierop in te kopen. Kansen De wet Participatiebudget biedt een verruiming in de mogelijkheden van re-integratievoorzieningen. Hierin kunnen de navolgende kansen worden benut: een ruimere bevoegdheid tot het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan: o schoolgaande jongeren boven de 18 jaar; o niet uitkeringsgerechtigden (minder formele eisen, zoals vervallen verplichting tot inschrijving bij UWV Werkbedrijf); o personen die woonachtig zijn in een andere gemeente. Dit maakt samenwerking en budgetbundeling op het gebied van participatie met andere gemeenten mogelijk; o gedetineerden; o personen die nog werkzaam zijn maar worden bedreigd met ontslag. gecombineerd en op maat re-integratievoorzieningen, inburgeringsvoorzieningen of educatievoorzieningen aan te bieden; verdere ontwikkeling rol educatie(-instelling) als aanbieder van instrumenten (a la project Meedoen) gericht op participatie, in het bijzonder voor de Wwb-doelgroep 2.2.3 Inburgeringsvoorzieningen Algemeen: Als opvolger van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) is per 1 januari 2007 de Wet Inburgering in werking getreden. De nieuwe wet wijkt op een aantal onderdelen beduidend van de Win. Zo staat nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige centraal. 8

Ook is eerst aan de inburgeringsplicht voldaan op het moment dat het inburgeringsexamen succesvol is afgesloten. Er is dus geen sprake meer van een inspanningverplichting maar van een resultaatverplichting. Ondanks dat de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop men zich op het examen voorbereidt, is wettelijk bepaald dat er een viertal doelgroepen zijn waaraan de gemeente een inburgeringsvoorziening dient aan te bieden. We hebben moeten constateren dat de uitvoering van de wet zeer moeizaam op gang is gekomen. Deels is dit een gevolg van het late tijdstip van invoering, waardoor eerst medio 2007 kon worden gestart met de aanbesteding van de inburgeringstrajecten. Maar ook de ingewikkelde regelgeving was er debet aan dat in het begin de klaslokalen van de uitvoerende instellingen leegstonden. Voor het ministerie is dit aanleiding geweest, als onderdeel van het Deltaplan Inburgering, aan de gemeenten toestemming te verlenen aan alle inburgeringsplichtigen een traject aan te bieden. Vanaf 1 januari 2009 is deze wijziging, met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2007, formeel van kracht geworden. Dit gegeven zal ook moeten worden meegenomen bij de noodzakelijke aanpassing van de Verordening Wet Inburgering als gevolg van de Wet participatiebudget. Krachtens de Verordening Inburgering van de gemeente krijgt een vrijwillige inburgeraar of een inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aangeboden. De gemeenten Beek, Schinnen en Stein hebben met het Arcus College in Heerlen een overeenkomst gesloten voor de inkoop van inburgeringsvoorzieningen. Deze overeenkomst eindigt per 31 december 2009. Sittard-Geleen heeft contracten afgesloten met 4 aanbieders: het Arcus College, Leeuwenborgh Opleidingen, Capabel Taal en het CBB. Allen gevestigd in de diverse stadsdelen van de gemeente. De contracten die Sittard-Geleen met deze aanbieders heeft eindigen 31 december 2009 met de mogelijkheid van verlenging van steeds één jaar tot uiterlijk 31 december 2012. Voor maatschappelijke ondersteuning wordt de inburgeraar in Beek verwezen naar Vluchtelingenwerk Beek, waarmee gemeente Beek een contract heeft gesloten. Stein heeft Vluchtelingenwerk Limburg ingehuurd voor de sociaal maatschappelijke begeleiding van nieuwkomers. Daartoe worden 2 producten ingekocht te weten coaching bij vestiging (6 mnd.) en coaching bij verblijf (12 mnd). De gemeente Schinnen werkt in deze samen met Vluchtelingenwerk Schinnen. Maatschappelijke begeleiding bij vestiging in de gemeente Sittard-Geleen wordt ingekocht bij Vluchtelingenwerk Sittard- Geleen. Vluchtelingenwerk verzorgt ook de begeleiding bij verblijf. Hiervoor wordt subsidie verstrekt. Knelpunten Zowel in het beleid als in de uitvoering van de inburgering doen zich de navolgende knelpunten voor: de doelgroep van inburgeringsbeleid is breed geformuleerd, in principe kan elke inburgeraar voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking komen. Er zijn geen ambities geformuleerd op welke wijze bepaalde doelgroepen (met uitzondering van uitkeringsgerechtigden) intensiever moeten worden bediend; binnen de afspraken met Arcus wordt beperkt gestuurd op eindresultaat; het bereiken van de inburgeringsbehoeftigen, deze groep is niet verplicht om in te burgeren en moet worden overtuigd en verleid tot het volgen van een inburgeringstraject. Kansen het inzetten van combinatietrajecten waardoor voorzieningen op het individu kunnen worden afgestemd; 9

2.2.4 Volwasseneneducatie De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek werken al geruime tijd samen op het terrein van de volwasseneneducatie. Sittard-Geleen coördineert namens Stein, Beek en Schinnen de gemeentelijke beleidsactiviteiten rondom volwasseneneducatie; zij ontvangt hiervoor een vergoeding van de overige gemeenten. De samenwerking resulteert ieder jaar in een Plan Educatie W.M., waarin de ontwikkelingen staan beschreven en de inkoop van de onderscheidene gemeenten ligt vastgelegd. De educatieve activiteiten worden ingekocht bij ROC Leeuwenborgh Opleidingen met vestigingen in Maastricht en Sittard-Geleen. Daartoe wordt door elk van de gemeenten een product- en raamovereenkomst afgesloten met de instelling. De uitvoering van de educatie vindt voornamelijk vanuit een aanbodgerichte filosofie plaats. De vanuit de WEB voorgeschreven educatievoorzieningen, met uitzondering van Breed Maatschappelijk Functioneren, zijn beschikbaar en worden aangeboden. Het beschikbare budget wordt volledig doorgesluisd naar Leeuwenborgh. De gemeente stelt zich reactief op en is het aan de burger om, eventueel na verwijzing door maatschappelijke organisaties, al dan niet gebruik te maken van het beschikbare aanbod. Binnen afzienbare termijn zal binnen de volwasseneneducatie het fenomeen van marktwerking zijn intrede doen. Om de volwasseneneducatie op lokaal niveau laagdrempelig te kunnen blijven aanbieden zal de gemeente de randvoorwaarden moeten creëren waardoor het voor aanbieders aantrekkelijk wordt dit te realiseren. De uitvoeringspraktijk komt erop neer dat de beschikbaarheid van educatie-opleidingen voor een belangrijk deel wordt uitgedragen middels het plaatsen van advertenties door Leeuwenborgh Opleidingen. Ook de afdelingen Werk & Inkomen zijn bekend met het aanbod en verwijst cliënten door. Knelpunten er is geen sprake van een vraaggericht aanbod van voorzieningen; ervaringen vanuit de instelling en de informatie vanuit de periodieke rapportages bepalen in belangrijke mate het aanbod. De omvang van, en de behoeften binnen de doelgroep(en) zijn niet bekend; er is geen sprake van prestatiegerichte opdrachtverlening en sturing richting ROC; wel is vooraf een planning vastgelegd waarvan de realisatie wordt gevolgd d.m.v. 6-weken-rapportages; er zijn geen financiële consequenties verbonden aan het niet realiseren van de planning; er vindt beperkt individuele regie (klantmanagement) plaats op educatietrajecten vanuit de gemeente; volwasseneneducatie wordt als collectieve voorziening aangeboden. Educatietrajecten worden niet op het niveau van de individuele deelnemer geadministreerd. bij de planning moet een koppeling worden gelegd naar de outputverdeelmaatstaven (o.a basisvaardigheden waartoe ook het analfabetisme hoort, wat een moeilijk te bereiken doelgroep is; kan dus negatieve consequenties hebben voor het budget) Kansen met het participatiebudget wordt het eenvoudiger om te komen tot geïntegreerde trajecten waarbij educatie kan worden ingezet ondersteunend aan re-integratie en inburgering; er kunnen prestatiegerichte afspraken worden gemaakt met de uitvoerende instelling waardoor de resultaten kunnen verbeteren. 10

3. Visie en missie 3.1 Een integrale visie op participatie De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek kennen nog geen integrale visie op participatie, althans niet in de zin van de Wet Participatiebudget. In het kader van de Wmo zijn weliswaar ambities geformuleerd gericht op participatie maar deze hebben vooral betrekking op (ondersteuning van de) sociale zelfredzaamheid. De Wet Participatiebudget heeft vooral, maar niet uitsluitend- betrekking op het bevorderen van de economische zelfredzaamheid. Met het participatiebudget ontstaat meer bestedingsvrijheid voor de gemeenten. Het participatiebudget biedt mogelijkheden om burgers beter te ondersteunen in hun zelfredzaamheid op basis van hun individuele situatie en daadwerkelijk een meer samenhangende aanpak te ontwikkelen voor educatie, inburgering en re-integratie. Daarin liggen kansen om bijvoorbeeld laaggeletterdheid effectiever te bestrijden, burgers effectiever te ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie en bij het vinden van een duurzame plek op de arbeidsmarkt. Kortom: om de participatie van burgers te bevorderen. Specifiek op dit terrein hebben de gemeenten nog geen visie geformuleerd. In het kader van de Wet Participatiebudget kiezen de 4 gemeenten voor de volgende visie: Het mobiliseren van het maatschappelijk kapitaal en het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Dit houdt in dat onze inspanningen erop zijn gericht dat iedereen mee kan doen in onze samenleving. Mensen die dat niet kunnen steken we de helpende hand toe. Kortom, we scheppen de voorwaarden waardoor alle burgers als zelfstandige en zelfredzame burgers mee kunnen in onze gemeenschap. Meedoen aan de samenleving kan langs verschillende wegen, bijvoorbeeld via betaald werk, vrijwilligerswerk of mantelzorg. Participatie op de arbeidsmarkt stelt mensen in staat om in hun eigen inkomen te voorzien, biedt mogelijkheden voor integratie en emancipatie en geeft burgers een gevoel van eigenwaarde. Betaald werk is bovendien de meest effectieve en duurzame manier om armoede te bestrijden. Naast arbeidsparticipatie is het van belang dat mensen de mogelijkheid hebben om ook op een andere manier aan de samenleving mee te doen. Want participatie hoeft niet alleen via betaald werk. Mensen kunnen ook op andere manieren een bijdrage leveren aan de samenleving en werken aan hun eigen groei. Vanuit deze visie kunnen een aantal uitgangspunten geformuleerd worden: De behoefte van de klant is het vertrekpunt om tot participerend burgerschap te komen. Wettelijke doelgroepbepalingen zijn niet bepalend voor de wijze waarop de klant benaderd worden. Een uitkering, een scholingsbehoefte of de inburgeringsplicht zijn slechts een van de vele kenmerken van de klant waarmee rekening wordt gehouden bij het inrichten van een participatievoorziening. De gemeenten zetten het Participatiebudget in voor burgers die aangeven behoefte te hebben aan een participatievoorziening of burgers bij wie de gemeente signaleert dat zij behoefte hebben aan een dergelijke voorziening. Voor wat hoort wat. Iemand die een voorziening aangeboden krijgt en accepteert gaat hiermee de verplichting aan deze voorziening volledig te benutten met het oog op het te behalen doelperspectief. 11

Het Participatiebudget geeft ons de mogelijkheid om de behoefte van de burgers meer integraal te benaderen, waar we vroeger de insteek moesten kiezen vanuit de regelgeving (WWB, WI en educatiemiddelen). Van deze mogelijkheid moeten we zo optimaal mogelijk gebruik maken. Onze missie: Bovenstaande visie en uitgangspunten vertalen wij naar de volgende missie: We ondersteunen onze burgers zodanig dat zij in staat zijn om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Deze missie sluit aan bij lopende programma s als iedereen doet mee, alle inwoners actief en elke burger telt. De invoering van het Participatiebudget is een ingrijpend proces. Het betekent een verandering in de benadering van de burger, in onze samenwerking met lokale partners, in onze verantwoording over de resultaten en het betekent ook een verandering in de organisatie. Het model dat we in deze kadernota voorstellen is daarom een groeimodel. De jaren 2009 en 2010 moeten worden gezien als overgangsperiode die niet alleen moet worden benut om de gemeentelijke organisatie goed in te richten maar ook om de dwarsverbanden tussen de drie beleidsvelden te leggen. Met als doel dat per 1 januari 2011 (of 1 augustus 2011) optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kansen die de wet biedt. Onze ambities op het terrein van inburgering, educatie en re-integratie zijn niet los te zien van andere ontwikkelingen en beleidsterreinen. Het meest duidelijk is de relatie met de WMO. Op termijn zullen we daarom de verbindingen tussen aanpalende beleidsvelden als de WMO, het minimabeleid en de Wsw versterken. Op dit moment nemen we naast bevordering van economische zelfredzaamheid ook sociale zelfredzaamheid al als zelfstandig doel op, zodat we daarmee de basis leggen voor verdere ontwikkeling van deze samenhang. 3.2 Afstemming met participatie in het kader van de Wmo Vooralsnog zal het bestaande beleid worden gecontinueerd. Daarbij zal echter wel aandacht worden gegeven aan de knelpunten die zijn gesignaleerd en aan de kansen die de wet biedt. Vanuit onze visie op participatie blijkt dat een allesomvattende aanpak van de problematiek van de klant centraal staat om diens ambities over participatie te bereiken. Centrale vraag is: wat heeft de individuele klant nodig om te kunnen participeren? Op basis daarvan moet maatwerk worden geleverd. Klantmanagement maakt dit mogelijk. De klantmanagers krijgen met het Participatiebudget een uitgebreide waaier van instrumenten ter beschikking waaruit zij kunnen putten om hun klant goed op weg te helpen. Om de omvang van de problematiek te visualiseren kan de zogeheten Participatieladder (bijlage) een handzaam instrument zijn. De Participatieladder visualiseert de weg naar zelfredzaamheid en kan ook als analyse-instrument worden gehanteerd. Door de doelgroep onder te verdelen in de diverse treden van de ladder kan snel worden beoordeeld welke accenten binnen de ontwikkeling van participatievoorzieningen moeten worden gelegd. In de participatieladder wordt de relatie tot de Wmo duidelijk. De Wmo richt zich met name op de bevordering van sociale zelfredzaamheid van de groepen zoals benoemd in de 9 prestatievelden. De Wet Participatiebudget richt zich in hoofdzaak op economische zelfredzaamheid. De instrumenten inburgering en educatie kunnen, voor wie arbeidsinschakeling niet mogelijk is of voor wie dat niet nodig is, tot doel hebben de sociale zelfredzaamheid te bevorderen. 12

In dergelijke situaties zal het traject niet worden gecombineerd met re-integratievoorzieningen. Dit onderscheid in doelstellingen en doelgroepen geeft aan op welke doelgroepen de Wet Participatiebudget zich moet richten. In de volgende paragrafen zetten wij uiteen hoe wij bestaande knelpunten willen oplossen en hoe wij voorlopig willen omgaan met de kansen die de Wet Participatiebudget ons biedt. 13

4. Beleidsuitgangspunten In paragraaf 3.1. hebben de 4 gemeenten de visie omschreven die met de Wet Participatiebudget wordt nagestreefd. In het kader hiervan zijn vervolgens een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd. Visie en uitgangspunten bij elkaar opgeteld resulteren uiteindelijk in een missie die bij verdere uitwerking van deze wet als rode draad fungeert. De focus zal daarbij vooral komen te liggen op een optimale afstemming binnen de gemeentelijke organisatie (lees: het leggen van dwarsverbanden) tussen de drie beleidsvelden, waarbij de lokale situatie maatgevend is. In hoofdstuk 2 zijn per beleidsveld de kansen en knelpunten in kaart gebracht. Deze zullen leidend zijn bij de integrale benadering van de drie beleidsvelden en de verdere uitwerking. Onderstaand wordt per beleidsveld een korte toelichting gegeven, uitmondend in een aantal concrete beleidskeuzes. 4.1 Re-integratie: Alles overziende kan worden gesteld dat de Wet Participatiebudget voor de uitvoering de meest ingrijpende consequenties zal hebben. Zoals gesteld werkt het college deze in 2010 nader uit. De meest in het oogspringende veranderingen voor de uitvoering: het vormgeven en uitvoeren van participatievoorzieningen in onderlinge samenhang; het voor individuele burgers volgtijdelijk of gelijktijdig inzetten van elkaar ondersteunendevoorzieningen; het uitvoeren van klantmanagement op het hele participatietraject; het op klantniveau administreren van de (inkoop en uitvoering van) participatievoorzieningen; het opstellen van één verantwoording. De Re-integratieverordening -en het daarvan afgeleide re-integratiebeleidsplan- WWB zijn bepalend voor re-integratie voorzieningen, waarop de burger aanspraak kan maken. De re-integratieverordening is getoetst op de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget, de Wet Investering Jongeren en op de huidige werking. Deze toets en de gemaakte keuzes in deze kadernota leiden tot het voorstel de reintegratieverordening op onderdelen aan te passen. De aangepaste verordening is dan vervolgens het juridische kader waarmee de volgende beleidskeuzes benut kunnen worden: een ruimere bevoegdheid tot het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan: o schoolgaande jongeren boven de 18 jaar; o niet uitkeringsgerechtigden (minder formele eisen, zoals vervallen verplichting tot inschrijving bij UWV Werkbedrijf); o personen die woonachtig zijn in een andere gemeente. Dit maakt samenwerking en budgetbundeling op het gebied van participatie met andere gemeenten mogelijk; o gedetineerden; o personen die nog werkzaam zijn maar worden bedreigd met ontslag. gecombineerd en op maat re-integratievoorzieningen, inburgeringsvoorzieningen of educatievoorzieningen aanbieden; verdere ontwikkeling rol educatie(-instelling) als aanbieder van instrumenten (a la project Meedoen) gericht op participatie, in het bijzonder voor de Wwb-doelgroep De aanpassing van de re-integratieverordening zal via een separaat voorstel aan uw raad voorgelegd worden. 14

4.2 Inburgering: Sinds de invoering van de wet inburgering in januari 2007 zijn er regelmatig wetswijzigingen doorgevoerd die het mogelijk moeten maken dat meer burgers die het nodig hebben een aanbod voor een inburgeringstraject kunnen krijgen van de gemeente. Op grond van deze wijzigingen in de wet hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om naast inburgeringsplichtigen ook inburgeringsbehoeftigen een aanbod te doen. Ook is het mogelijk om de nieuwe arbeidsmigranten uit Oost-Europa een aanbod te doen. Door de financieringssystematiek is het van belang om een visie te ontwikkelen omtrent de inspanningen die de gemeente op het gebied van de inburgering wil doen. In 2010 en 2011 wordt het budget voor de uitvoering van de Wet Inburgering vastgesteld op basis van historische gegevens. Met ingang van 2012 op basis van de inspanningsresultaten van 2010 (t-2). Wanneer er dan blijkt dat er in 2010 niets is gedaan en/of bereikt op het gebied van de inburgering zal het budget navenant verlaagd worden. Met de komst van het participatiebudget is het van belang om het gemeentelijk inburgeringsbeleid onder de loep te nemen en waar nodig aan te passen aan de laatste wetswijzigingen en waar mogelijk aan de nieuwe mogelijkheden die het participatiebudget biedt. Daarom moeten de volgende beleidskeuzes nader uitgewerkt worden: Gemeenten moeten een keuze maken hoe om te gaan met de groep niet-verplichte inburgeraars. De verordening Wet Inburgering moet aangepast worden. De wetgever heeft een aantal extra gemeentelijke taken in de wet opgenomen. Naast een inburgeringsvoorziening is het ook mogelijk een taalkennisvoorziening aan te bieden. Verder liggen op dit moment verdere aanpassingen ter beoordeling bij de Eerste Kamer. Het betreft dan onderwerpen zoals het inburgeringsaanbod aan inburgeringsbehoeftigen, de eigen bijdrage, het Persoonlijk Inburgerings Budget (PIB), de termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het examen dient te behalen en de informatieverstrekking aan inburgeraars. Op al deze onderwerpen wordt aan de gemeenteraad gevraagd regels vast te stellen. Na de aanvankelijke instelling van de inburgeringsplicht is voornamelijk gestuurd op kwantiteit. Het op traject zetten van zoveel mogelijk inburgeraars staat nog steeds in het middelpunt van de landelijke politieke belangstelling. Er wordt echter ook steeds meer aandacht besteed aan kwaliteit. Daarbij wordt er bij de gemeenten op aangedrongen aandacht te besteden aan de kwaliteit van de dienstverlening door duale trajecten, taalkennisvoorziening ter ondersteuning van een startkwalificatie op mbo niveau aan te bieden en het toepassen van maatwerk door middel van het aanbieden van maatwerktrajecten en de eerdergenoemde PIB s. Wanneer de gemeente haar ambities op het gebied van de inburgering waar wil maken zal er aandacht moeten worden aan voorlichting. Zeker de groep inburgeringsbehoeftigen de groep die niet verplicht is om in te burgeren- moet actief benaderd worden om hen te overtuigen van de voordelen van inburgeren. Voor voorlichting aan en de werving van deze doelgroep is samenwerking met intermediairs van belang. Zij komen met de doelgroep in contact en kunnen hen verleiden en stimuleren om gebruik te maken van het inburgeringsaanbod van de gemeente. Een ander aandachtspunt voor gemeentelijk beleid is de ontwikkeling en het gebruik van de capaciteiten die inburgeraars hebben. Het inburgeringstraject kan worden gezien als eerste stap in de arbeidsintegratie. Verdere ontwikkeling door het verhogen van de startkwalifcatie (MBO-2) als onderdeel van, of na afronding van het inburgeringstraject is aan te bevelen. Pilots in het land laten successen zien met het opleiden van inburgeraars naar startfuncties in de zorg. Verhoging van de startkwalificatie door een vervolg van het inburgeringstraject kan door ROC s worden 15

verzorgd. Daarnaast is het ook mogelijk om werkgevers in te schakelen door inburgering op de werkvloer te organiseren. 4.3 Educatie: De huidige raam- en productovereenkomst met Leeuwenborgh Opleidingen lopen af per 31 december 2009. Aanvankelijk voorzag de Wet Participatiebudget erin dat de oormerking van de educatiegelden per 1 januari 2010 en de bestedingsverplichting bij de ROC s per 1 januari 2011 zouden komen te vervallen. Ten tijde van het opstellen van deze Kadernota hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die voor het kabinet aanleiding zijn de marktwerking voor educatie uit te stellen tot 1 januari 2013. Concreet betekent dit dat de oormerking van de middelen en de bestedingsverplichting bij ROC s eerst per die datum eindigt. Ook is het niet toegestaan het educatiebudget in te zetten voor het inkopen van inburgerings- en re-integratietrajecten bij een ROC. Daarnaast is bepaald dat de inburgeringsgelden niet mogen worden ingezet voor educatietrajecten. Vanaf 2008 is de bestrijding van het analfabetisme als speerpunt opgenomen in het Plan Educatie Westelijke Mijnstreek. De ervaring leert dat dit een zeer moeilijk bereikbare doelgroep is, ondanks een groot aantal acties die door Leeuwenborgh Opleidingen zijn/worden uitgezet en blijft ook voor 2010 en volgende jaren een aandachtspunt. Aandacht voor laaggeletterdheid en bevordering van sociale zelfredzaamheid wordt hierdoor gestimuleerd. Dit past perfect in het beoogde beleid van de gemeentes. Tot op heden is het steeds zo geweest dat voor de uitvoering van educatieve activiteiten een contract werd afgesloten met ROC Leeuwenborgh Opleidingen. Hoewel nog steeds de verplichting bestaat (tot 1 januari 2013) de educatiegelden in te zetten bij een ROC, wordt de invoering van het Participatiebudget gezien als het moment bij uitstek om in principe ook de deur naar andere ROC s dan uitsluitend Leeuwenborgh Opleidingen open te zetten. Een keuze die past binnen de geformuleerde visie rondom het participatiebudget, waarin maatwerk voor de cliënt centraal staat. Of van deze mogelijkheid voor een of meerdere producten gebruik wordt gemaakt zal van jaar tot jaar moeten worden bekeken, waarbij de regionale afstemming nadrukkelijk centraal staat. Waar het gaat om de uitvoering van cursussen is de insteek dat daar waar op lokaal niveau dit mogelijk en financieel verantwoord is, dit zeker niet zal worden nagelaten. De realiteit is echter dat het merendeel van de activiteiten wordt uitgevoerd op de centrale locatie. Meer inzetten op lokale uitvoering zal financiële offers vragen met als gevolg een inkrimping van het aanbod. De navolgende beleidsmatige keuzes worden voorgesteld: Ter uitvoering van het rijksbeleid voor de periode 2010 t/m 2012 het bestaande beleid m.b.t. educatie te handhaven en in het verlengde hiervan de educatieve component van het Participatiebudget volledig aan te wenden voor de uitvoering van de educatieve activiteiten. De uitvoering van de educatieve activiteiten voor de periode 2010 t/m 2013 op te dragen aan een ROC waarbij jaarlijks zal worden bezien voor welke activiteiten met welk ROC een raam- en productovereenkomst zal worden afgesloten. In overleg met het uitvoerende ROC zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is meer activiteiten op lokaal niveau uit te voeren. Bij de keuze van de educatieve activiteiten nadrukkelijk rekening te houden met de outputverdeelmaatstaven en de in dat verband voorgeschreven cursussen. 16

5. Financiering en verantwoording 5.1 Verdeling van het budget In onderstaande tabel wordt per gemeente een nadere specificatie gegeven van de hoogte van het Participatiebudget 2009. De bedragen zijn daarbij afgerond op 1.000. Beek Schinnen Stein Sittard-Geleen Re-integratie 787.000 617.000 1.052.000 12.600.000 Inburgering 88.000 81.000 93.000 700.000 Educatie 184.000 140.000 330.000 1.200.000 Totaal 1.059.000 838.000 1.475.000 14.500.000 Ter verkrijging van een beeld van de omvang van het huidige gebruik zijn de navolgende globale cijfers 2008 over het gemiddelde aantal deelnemers per voorziening illustratief (bron o.a. Jaarverslagen 2008 Leeuwenborgh Opleidingen en Arcus): Onderdeel Beek Schinnen Stein S-G Volwasseneneducatie 12 8 24 107 (Vavo): Volwasseneneducatie 11 20 106 212 (Soc. Redzaamheid): Volwasseneneducatie 9 9 16 115 (NT2): Inburgering: vluchtelingen en 38 16 39 122 gezinsherenigers op traject: WWB: 193 cliënten 147 cliënten 245 cliënten 2.350 cliënten. 70 trajecten 73 reïntegratietrajecten 52 sociale activeringstrajecten. 100 trajecten 1000 trajecten per jaar Hoewel de geldstromen worden gebundeld, blijft de verdeling van het totale macrobudget van het Rijk over de gemeenten een kwestie van hogere wiskunde. Per deelbudget zijn verschillende verdeelmaatstaven geformuleerd. Hieronder geven wij u per deelbudget nader inzicht in de gehanteerde verdeelsystematieken. Verdeling re-integratiemiddelen WWB De verdeling van het W-deel van het WWB-budget vindt vanaf 2011 in zijn geheel plaats op basis van objectieve criteria (onder meer bijstandsvolume en arbeidsmarkt). Voor de jaren 2009 en 2010 geldt dat het budget deels nog wordt verdeeld aan de hand van een historische verdeling, de zogenaamde historische re-integratiekosten. Dat wil zeggen de omvang van de gesubsidieerde arbeid in 2010. Voor 2009 bedraagt het aandeel van de historische kosten nog 33% en in 2010 nog 17% van het budget. Deze maatstaven hebben betrekking op t-2 (uitgaven 2008 zijn bepalen voor budget 2010). 17

Verdeling middelen inburgering Voor de jaren 2009 t/m 2011 worden de middelen voor inburgering objectief verdeeld, namelijk naar rato van het aantal niet-westerse allochtonen en het aantal allochtonen dat afkomstig is uit voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie. Als ijkpunt geldt het aantal personen in de leeftijdscategorie van 15 t/m 65 jaar dat op 1 januari 2007 woonachtig is in de betreffende gemeente. Met ingang van 2012 worden de middelen verdeeld op basis van zogeheten outputverdeelmaatstaven conform het t-2 principe. Dat wil zeggen dat de prestaties over 2010 bepalend zijn voor de omvang van het budget 2012. De resultaten over 2011 vormen de basis voor het budget in 2013 etc. De navolgende outputverdeelmaatstaven worden daarbij gehanteerd: aantal personen waarvoor een inburgeringsvoorziening is vastgesteld; aantal personen waarvoor een duale inburgerings- of taalkennisvoorziening is vastgesteld; aantal personen dat het inburgeringsexamen of Staatsexamen NT2 I of II heeft behaald. Verdeling middelen educatie Tot en met 2011 wordt de huidige WEB verdeelmethode gehanteerd, uitgaande van objectieve criteria. Vanaf 2012 wordt het budget verdeeld op basis van outputverdeelmaatstaven volgens het t-2 principe, zoals beschreven bij het onderdeel inburgering. Hierbij dient nog een nuancering te worden aangebracht. In 2012 geschiedt de verdeling voor 75% middels objectieve criteria en voor 25% is deze gekoppeld aan de outputverdeelmaatstaven. Vanaf 2013 echter is de verhouding 50% objectieve criteria en 50% outputverdeelmaatstaven. Voor dit onderdeel van het Participatiebudget gelden de volgende outputverdeelmaatstaven: aantal door de gemeente ingekochte cursussen basisvaardigheden; aantal door de gemeente ingekochte VAVO-trajecten; aantal behaalde VAVO-diploma s; aantal behaalde certificaten Staatsexamen NT2 I of II. Hoewel het Rijk door deze methodiek stuurt op prestaties is er geen verplichting om op alle beleidsvelden te presteren. Een accentverschuiving in beleidsdoelstelling zal uiteindelijk ook leiden tot accentverschuiving binnen het van rijkswege toegekende budget. De door het Rijk gehanteerde maatstaven bieden een goede basis voor de gemeente in het formuleren van ambities. De daadwerkelijke realisatie daarvan zal echter de nodige inspanning vergen. Overigens wordt opgemerkt dat het niet behalen van prestaties voor het Rijk geen reden is om budget terug te vorderen. Minder prestaties werken wel door in de verdeling van het budget voor de jaren daarna. 5.2 Verantwoording van het budget Eén van de bijkomende doelstellingen van het Wetsvoorstel Participatiebudget is een vermindering van de administratieve lasten. De gemeente ontvangt één budget dat valt binnen één verantwoording volgens het SiSa-principe in een bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening, in te dienen bij het Ministerie van BZK uiterlijk 15 juli van het daarop volgende kalenderjaar. Deze verantwoording kent minder eisen dan nu het geval is, en is bovendien gebaseerd op het baten-lasten stelsel. De verantwoording van het W-deel vond tot 1 januari 2009 plaats op basis van het kasstelsel. Bepalend voor de rechtmatigheid van de uitgave is de vraag of de klant/ belanghebbende behoort tot de doelgroep. Hoewel de gemeente niet verplicht is om alle participatievoorzieningen binnen één administratie te brengen, dient zij zich wel op klantniveau over de rechtmatigheid van alle participatievoorzieningen te kunnen verantwoorden aan het Rijk. Eén administratie op individueel klantniveau is hiermee noodzakelijk. 18

Dit betekent dat in de relatie naar de externe opdrachtnemer/uitvoerder eveneens sprake dient te zijn van verantwoording op klantniveau. 5.3 De meeneemregeling Net als thans bij het WWB-werkdeel het geval is, kent het participatiebudget een meeneemregeling. Omdat de verantwoording van het Participatiebudget aan het Rijk niet op basis van het kasstelsel plaatsvindt, maar op basis van het baten-lastenstelsel, is hieraan de naam reserveringsregeling verbonden. Indien het participatiebudget niet volledig is besteed, wordt op grond van de Wet Participatiebudget het niet bestede deel teruggevorderd. In afwijking daarvan is in het Besluit Participatiebudget geregeld dat in de situatie van een budgetoverschot maximaal 60% van het voor dat jaar toegekende Participatiebudget kan worden gereserveerd voor besteding aan participatievoorzieningen in het volgende jaar. Deze mogelijkheid van reserveren geldt niet voor gelden die in strijd met de wet zijn besteed bij ROC s en/of aan opleidingen educatie. Deze gelden worden altijd teruggevorderd. In de situatie van een budgettekort kan tot maximaal 60% van het voor dat jaar toegekende Participatiebudget ten laste kan worden gebracht van het Participatiebudget van het volgende jaar. Dit betekent dat aan gemeenten de mogelijkheid wordt geboden om in het lopende jaar in administratieve zin een voorschot te nemen op de middelen die in het daaropvolgende jaar zullen worden toegekend, overigens zonder dat dit vanuit het Rijk leidt tot een extra betaling in het lopende jaar. De verantwoording aan het Rijk vindt plaats in het jaar van besteding. Ter dekking van de ombuigingen op de re-integratie heeft het kabinet echter met de presentatie van de Miljoenennota besloten tot aanpassing van de reserveringsregeling 2009 van het Participatiebudget. De beoogde wijziging houdt in dat het reserveringspercentage vanaf 2009 van 60% wordt verlaagd naar 25% en voor de G31-gemeenten van 75% naar 31,25%. Deze percentages gelden ook voor het deel dat gemeenten in een jaar maximaal kunnen uitgeven als voorschot op het nog toe te kennen participatiebudget voor het daaropvolgende jaar. Voor de reservering van (en het nemen van een voorschot op) het budget ingaande het jaar 2010 geldt voor alle gemeenten het uniforme percentage van 25 %. 5.4 Kosten van implementatie Van Rijkswege worden geen extra middelen aan gemeenten ter beschikking gesteld voor de kosten van implementatie van de Wet Participatiebudget. Dit vormt temeer een reden om de implementatie van de wet door middel van het inzetten van interne beleids- en uitvoeringscapaciteit ter hand te nemen. De 4 gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben de implementatie gezamenlijk opgepakt zodat dit mogelijk ook nog tot schaalvoordelen leidt. De mogelijkheid tot lokale inkleuring is hierbij nadrukkelijk voorbehouden. 19

6. Consequenties voor de uitvoering 6.1 Algemeen Alles overziende kan worden gesteld dat de Wet Participatiebudget voor de uitvoering de meest ingrijpende consequenties zal hebben. De meest in het oogspringende veranderingen voor de uitvoering: het vormgeven en uitvoeren van participatievoorzieningen in onderlinge samenhang; het voor individuele burgers volgtijdelijk of gelijktijdig inzetten van elkaar ondersteunende voorzieningen; het uitvoeren van individueel klantmanagement op het hele participatietraject; het op klantniveau administreren van de (inkoop en uitvoering van) participatievoorzieningen; het opstellen van één verantwoording; 6.2 Beslispunten a. Vaststellen van de participatievisie en de daarbij behorende missie; b. Vaststellen van de per beleidsveld geformuleerde beleidskeuzes; c. De per beleidsveld verwoorde kansen en knelpunten richtinggevend laten zijn bij de verdere uitwerking van deze Kadernota. 20

Bijlage: Participatieladder De participatieladder Betaald werk Trede 6 Betaald werk met ondersteuning Trede 5 Onbetaald werk Trede 4 Deelname georganiseerde activiteiten Trede 3 Sociale contacten buiten de deur Trede 2 Geïsoleerd Trede 1 21