ECLI:NL:CRVB:2017:2389

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2017:2012

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2017:2494

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2016:5013

ECLI:NL:CRVB:2017:1253

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2016:2114

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2017:947

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2017:2335

ECLI:NL:CRVB:2015:1257

ECLI:NL:CRVB:2016:1213

ECLI:NL:CRVB:2016:3834

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:CRVB:2015:1758

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2017:2863

ECLI:NL:CRVB:2014:819

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2011:BP8635

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:CRVB:2014:3352

ECLI:NL:CRVB:2014:2863

ECLI:NL:CRVB:2015:4317

ECLI:NL:CRVB:2014:3351

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2012:BV2849

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:CRVB:2017:1307

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2015:3810

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2015:4726

ECLI:NL:CRVB:2017:1265

ECLI:NL:CRVB:2017:1448

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1584

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2016:4664

ECLI:NL:CRVB:2012:BW7542

ECLI:NL:CRVB:2017:141

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2016:1344

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2016:1612

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2016:3593

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:RVS:2014:3998

ECLI:NL:RVS:2017:1848

ECLI:NL:CRVB:2014:4429

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2017:2728

ECLI:NL:CRVB:2017:610

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:CRVB:2014:2895

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:CRVB:2015:321

ECLI:NL:CRVB:2014:2564

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2015:238

ECLI:NL:CRVB:2015:2058

ECLI:NL:CRVB:2014:1325

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2014:1935

ECLI:NL:CRVB:2007:BA5045

ECLI:NL:CRVB:2015:1069

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2017:2389 Instantie Datum uitspraak 11-07-2017 Datum publicatie 18-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 16/5871 PW Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:5219, Bekrachtiging/bevestiging Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Bijzondere bijstand voor woninginrichting in de vorm van renteloze lening. Geen verstrekking om niet omdat appellant heeft kunnen reserveren. Niet voldaan aan voorwaarde beleidsregels. Bijzondere bijstand voor kosten computer als niet noodzakelijk afgewezen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak 16 5871 PW Datum uitspraak: 11 juli 2017 Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2016, 16/1462 (aangevallen uitspraak) Partijen: [appellant] te [woonplaats] (appellant)

het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden (dagelijks bestuur) PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J. J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Namens appellant is mr. Brosius verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van de Velde. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant ontving tot november 2012 inkomsten uit arbeid en aansluitend tot mei 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW). 1.2. Appellant ontving vanaf 12 mei 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 10%. Appellant heeft opgegeven met ingang van 1 mei 2014 op kamers te wonen. 1.3. Appellant heeft in verband met een verhuizing naar een zelfstandige woning op 8 september 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor onder andere kosten van woninginrichting en aanschaf van een computer. 1.4. Bij besluit van 11 november 2015 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur aan appellant bijzondere bijstand verleend voor de kosten van woninginrichting in de vorm van een renteloze lening tot een bedrag van 1935,30 op de grond dat appellant een bedrag van 691,80 heeft kunnen reserveren in de periode van 12 mei 2014 tot en met 14 september 2015, te weten 6% per maand van de voor appellant van toepassing zijnde bijstandsnorm. 1.5. Bij besluit van 25 november 2015 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een computer afgewezen. 1.6. Bij besluit van 27 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat bij de verlening van de bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting een reserveringsbedrag vanaf mei 2014 in mindering wordt gebracht omdat vanaf deze datum een toekomstige verhuizing voorzienbaar was. De kosten van een computer behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die ieder uit het eigen inkomen dient te

voldoen, hetzij door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Woninginrichtingskosten 4.1. In artikel 48, eerste lid, van de WWB staat dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. 4.2. In artikel 51, eerste lid, van de WWB staat vermeld dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. 4.3. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9141) behoren de kosten van duurzame gebruiksgoederen tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. 4.4. Op grond van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid, neergelegd in Beleidsregels Bijzondere Bijstand, afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden (Beleidsregels) wordt, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen verstrekt in de vorm van borgstelling voor een persoonlijke lening bij de Kredietbank. Indien geen beroep kan worden gedaan op de voorliggende voorziening, wordt een renteloze geldlening verstrekt. Bij de beoordeling van de hoogte van het toe te kennen bedrag wordt rekening gehouden met de reserveringsruimte in het inkomen. Deze wordt afgetrokken van het toe te kennen bedrag. De reserverings- en aflossingsruimte in het inkomen wordt vastgesteld op 6% per maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het dagelijks bestuur verleent bijstand om niet indien een belanghebbende langer dan drie jaar een inkomen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft gehad. 4.5. Appellant stelt dat het dagelijks bestuur bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Hij had geen reserveringsruimte omdat hij bijstand naar een te lage norm heeft ontvangen. Hij betaalde vanaf mei 2014 200,- per maand voor de kamerhuur. Dat was een commerciële huur omdat partijen hebben bedoeld een commerciële relatie te hebben. Het dagelijks bestuur kan zich niet enkel baseren op een grens van 220,-. Appellant stelt dat zijn gemiddelde inkomen onder 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm lag. 4.6. Het dagelijks bestuur heeft in het bij de Raad ingediende verweerschrift gemotiveerd uiteengezet welke bijstandsnorm ten aanzien van appellant in de periode van 12 mei 2014 tot en met 14 september 2015 van toepassing was. Vanaf 12 mei 2014 ontving appellant bijstand op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 10%, omdat hij de noodzakelijke kosten van het bestaan met anderen kon delen. Bij het vaststellen van de norm heeft het dagelijks bestuur beoordeeld of sprake is van een commerciële relatie en een commerciële huur. Voor een commerciële huur is aangesloten bij het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Dit was ten tijde van belang 220,- per maand. Appellant betaalde een huur van 200,- per maand, inclusief water- en energiekosten. Ter zitting van de Raad heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat niet enkel de huur in aanmerking wordt genomen,

maar ook de feitelijke woonsituatie. Van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 is bijstand op grond van het overgangsrecht inzake de kostendelersnorm tot 1 juli 2015 ongewijzigd voortgezet. Vanaf 1 juli 2015 ontving appellant bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande, waarbij de kostendelersnorm is toegepast. 4.7. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de vaststelling door het dagelijks bestuur van de bijstandsnorm in de periode van 12 mei 2014 tot en met 14 september 2015 onjuist is. De stelling van appellant dat hij door een te lage bijstandsnorm niet heeft kunnen reserveren, slaagt dan ook niet. Dit leidt ertoe dat het dagelijks bestuur de reserveringsruimte op grond van de Beleidsregels terecht heeft vastgesteld op 6% per maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. 4.8. De beroepsgrond van appellant dat het dagelijks bestuur op grond van de Beleidsregels bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen, slaagt evenmin. Appellant voldoet niet aan de voorwaarde in de Beleidsregels, die inhoudt dat een belanghebbende langer dan drie jaar een inkomen heeft ontvangen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Appellant ontving vóór november 2012 inkomsten uit arbeid, waarna hij tot mei 2014 een WWuitkering en een uitkering op grond van de TW ontving. Niet in geschil is dat deze inkomsten boven de bijstandsnorm lagen. 4.9. Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat zich een bijzondere omstandigheid voordeed op grond waarvan het dagelijks bestuur in afwijking van de Beleidsregels bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Dat hij vanwege zijn psychische klachten en/of verslavingsproblematiek niet heeft kunnen reserveren, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Computer 4.10.. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. 4.11. De rechtbank heeft overwogen dat bij de beoordeling of de aanschaf van een computer met internetaansluiting noodzakelijk is, van belang is of zonder noemenswaardige beperkingen gebruik kan worden gemaakt van computer- en internetfaciliteiten van publieke organisaties. Naar het oordeel van de rechtbank kan appellant gebruik maken van computer- en internetfaciliteiten bij plaatselijke openbare instellingen en internetcafés, waarbij het dagelijks bestuur nog gewezen heeft op de mogelijkheid van het gebruik van een computer in de lokale bibliotheek. De kosten voor de aanschaf van een computer zijn dan ook niet noodzakelijk. Voorts hanteert het dagelijks bestuur buitenwettelijk begunstigend beleid waarin aan een bepaalde doelgroep bijzondere bijstand wordt verleend voor het gebruik van een computer. Om deel uit te maken van die doelgroep is het eerste criterium dat het gaat om gezinnen (gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders) met ten laste komende kinderen vanaf groep 7 basisonderwijs tot 18 jaar die onderwijs volgen. Appellant behoort niet tot de doelgroep en zijn beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is niet mogelijk bij buitenwettelijk begunstigend beleid. Het dagelijks bestuur heeft de gevraagde bijzondere bijstand voor de aanschaf van een computer dan ook terecht geweigerd. 4.12. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, zoals in 4.11 samengevat weergegeven, waarop dat oordeel berust. Hij voegt daaraan toe dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn psychische klachten en verslavingsproblematiek geen gebruik kan maken van faciliteiten in openbare gelegenheden.

4.13. Uit 4.1 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017. (getekend) M. Hillen De griffier is verhinderd te ondertekenen. HD