ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7963

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2014:2863

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339


ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8300

ECLI:NL:RBALK:2003:AN7934

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:CRVB:2016:3643

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBALK:2004:AR4438

ECLI:NL:RBROT:2014:5233

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7963 Instantie Rechtbank Dordrecht Datum uitspraak 10-04-2009 Datum publicatie 15-06-2009 Zaaknummer AWB 07/1049 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Voor alle studerenden geldt dat op het afrekenmoment de lening bij voldoende studieprestaties wordt omgezet in een gift (feitelijk kwijtgescholden). Voor degenen die niet hebben afgezien van de reisvoorziening en die binnen de diplomatermijn hun studie afronden, betekent dit dat de voorwaardelijke rentedragende lening voor de reisvoorziening wordt omgezet in gift voor de gehele periode. De lening voor de reisvoorziening wordt bij onvoldoende studieprestaties wel definitief, maar de lening wordt, inclusief de daarover opgebouwde rente, over díe maanden kwijtgescholden waarover aantoonbaar geen reisvoorziening is verstrekt dan wel de kaart is ingeleverd. De Informatie Beheer Groep registreert wanneer geen kaart is uitgereikt, zodat de studerende niets anders heeft te doen dan desgewenst de kaart niet te laten uitreiken. Op deze manier wordt voorkomen dat een situatie ontstaat waarin studerenden gedwongen worden een lening af te sluiten voor een kaart die ze feitelijk niet gebruiken. De bovenomschreven uitzondering op de prestatiebeurssystematiek betekent dat een deel van de groep die de eindstreep niet tijdig haalt dan wel in de eerste twaalf maanden van de studiefinanciering de vereiste studiepunten niet haalt, de lening definitief ziet worden, maar dat een ander deel voor zover aantoonbaar van de reisvoorziening is afgezien de rekening kwijtgescholden krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aangehaalde passage niet dat eiseres voornoemd bedrag dient te vergoeden en dit bedrag pas na afloop van de diplomatermijn terugontvangt. Een andere interpretatie van de bovenstaande passage zou er toe leiden, zoals in het geval van eiseres, dat deelnemers in het middelbaar beroeps opleiding die na enige tijd tot de ontdekking komen dat de aangevangen opleiding op niveau 3 of 4 te hoog gegrepen is en deze opleiding ook nimmer zullen afronden vele jaren moeten wachten totdat de reiskostenvergoeding die zij hebben voldaan weer teruggestort wordt. Wetsverwijzingen Wet studiefinanciering 2000 Wet studiefinanciering 2000 4.7 Wet studiefinanciering 2000 4.8 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl ROT 2010/178

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 07/1049 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [XXX], wonende[adres], eiseres, gemachtigde: [XXX], wonende te [adres], tegen de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster, gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerster heeft bij besluit van 27 juli 2007 aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 1 augustus 2007 geen recht heeft op studiefinanciering en dat haar schuld per 27 juli 2007 719,72 (prestatiebeurs beroepsonderwijs) en 723,37 (OV-lening beroepsonderwijs) bedraagt. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 augustus 2007 bezwaar gemaakt bij verweerster. Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 oktober 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank. De zaak is op 23 april 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres om nadere informatie gevraagd. De zaak is op 4 december 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer wederom behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerster is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen Ingevolge artikel 4.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (verder te noemen: Wsf 2000), voor zover hier van belang, is deze paragraaf, zijnde paragraaf 4.1.1. Studiefinanciering in de vorm van gift of lening, uitsluitend van toepassing op deelnemers die in Nederland een opleiding niveau 1 of 2 volgen. Ingevolge artikel 4.6 van de Wsf 2000 is deze paragraaf, zijnde paragraaf 4.1.2. Studiefinanciering in de vorm van prestatiebeurs uitsluitend van toepassing op deelnemers die in Nederland een opleiding niveau 3 of 4 volgen, en die na 31 juli 2005 voor het volgen van beroepsonderwijs voor het eerst

studiefinanciering ontvingen. Ingevolge artikel 4.7, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals dat luidde ten tijde hier in geding, wordt studiefinanciering, met uitzondering van de basislening en de aanvullende lening, voor een opleiding niveau 3 of 4 binnen en buiten Nederland tezamen gedurende ten hoogste 4 jaren verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs, met dien verstande dat de aanvullende beurs in de eerste 12 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat wordt verstrekt in de vorm van een gift. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt, indien aan de voorwaarden bedoeld in deze paragraaf wordt voldaan, de prestatiebeurs omgezet in een gift. Ingevolge artikel 4.8, derde lid, eerste volzin, van de Wsf 2000 wordt, indien de prestatiebeurs niet kan worden omgezet in een gift, de tegenwaarde van de reisvoorziening kwijtgescholden over een maand waarover de kaart is ingeleverd of niet is uitgereikt. 2.2. Verweerster heeft bij het bestreden besluit de haar standpunt gehandhaafd dat eiseres (nog) niet heeft voldaan aan de prestatienormen en dat de prestatiebeurs wordt omgezet in een lening. 2.3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiseres stelt dat zij op aandringen/advies van haar onderwijsinstelling een opleiding is gaan volgen op niveau 4, maar uiteindelijk haar opleiding op niveau 2 heeft afgemaakt. Voorts stelt eiseres dat de OV-schuld ten onrechte aan haar is opgelegd, nu zij de OV-kaart nooit heeft opgehaald en daar dus ook geen gebruik van heeft gemaakt. 2.4. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zittingen is de rechtbank het volgende gebleken Op 15 juni 2006 heeft eiseres een aanvraag studiefinanciering beroepsonderwijs gedaan. Daarbij heeft eiseres aangegeven een middenkaderopleiding: niveau 4 te gaan volgen aan het Holland college te Maasland. Bij besluit van 14 juli 2006 heeft verweerster aan eiseres teruggemeld dat eiseres recht heeft op studiefinanciering vanaf oktober 2006 en dat zij een middenkaderopleiding, bol niveau 3 of 4, volgt vanaf 1 augustus 2005 aan AOC Holland college te Maasland. Bij wijzigingsformulier (Wijzigingen student beroepsonderwijs en hoger onderwijs) van 9 juli 2007 meldt eiseres aan verweerster dat zij de studiefinanciering wenst te beëindigen per 9 juli 2007 vanwege de te hoge moeilijkheidsgraad. Verweerster heeft zulks teruggemeld aan eiseres bij besluit van 27 juli 2007 en de studiefinanciering met ingang van 1 augustus 2007 beëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de MBO opleiding alsnog heeft afgerond op niveau 2 en dat zij de haar verstrekte OV-kaart nimmer heeft afgehaald. 2.4.2. Eiseres heeft zich op 15 juni 2006 ingeschreven voor een opleiding niveau 4. Op grond hiervan heeft eiseres, gelet op artikel 4.7 Wsf 2000, ten hoogste gedurende vier jaren recht op studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, met dien verstande dat de aanvullende beurs in de eerste 12 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering wordt gemaakt wordt verstrekt in de vorm van een gift. De opleiding waarvoor eiseres zich heeft ingeschreven beëindigde zij met ingang van 1 augustus 2007. Eiseres heeft de opleiding op niveau 4 niet afgerond. Wel rondde eiseres in september 2007 de opleiding af met een diploma op niveau 2. Het diploma behaald op niveau 2 wordt gelet op artikel 4.7. Wsf niet aangemerkt als een diploma dat voor de toegekend prestatiebeurs recht geeft op omzetting in een gift. Zolang eiseres het diploma op niveau 4 nog niet heeft behaald blijft de

prestatiebeurs als een lening geregistreerd. Niet relevant is de vraag of eiseres haar opleiding niveau 3 of 4 heeft beëindigd als gevolg van de zwaarte van de opleiding dan wel dat zij zou zijn gaan werken. Verweerster heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het vorenstaande eiseresses schuld terecht gesteld op een bedrag van 719,72. 2.4.3. Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of eiseres de OV-lening beroepsonderwijs van 723,37 aan verweerster dient te betalen. In artikel 4.8. Wsf 2000 is bepaald in welke vorm de reisvoorziening wordt verstrekt. Dit artikel komt overeen met artikel 5.3. Wsf 2000 (hoger onderwijs). Volgens verweerster is de systematiek van de Wsf 2000 zodanig dat eiseres aan verweerster voornoemd bedrag dient te vergoeden, daar eiseres binnen de diplomatermijn zijnde 10 jaar nog in de gelegenheid is haar diploma op niveau 3 en 4 alsnog te halen en zodoende alsnog in aanmerking kan worden gebracht voor de OV-vergoeding. Voor zover dit niet het geval zal zijn, zal eiseres na ommekomst van de diplomatermijn alsnog het betaalde bedrag geretourneerd krijgen. De rechtbank kan verweerster niet volgen. In de MvT op het wetsvoorstel in verband met het onder de prestatiebeurs brengen van de reisvoorziening (Kamerstukken 26 376, nr. 3) staat onder meer het volgende. In de systematiek van de WSF is de OV-studentenkaart een verplicht onderdeel van het studiefinancieringsbudget. Men ontvangt een kaart, ongeacht het feitelijke gebruik ervan. Om nu te voorkomen dat er in het kader van de hierbij voorgestelde maatregel een situatie ontstaat dat studenten verplicht een lening moeten afsluiten voor een kaart die zij niet gebruiken, wordt het in dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt om bij de definitieve omzetting van de voorwaardelijke rentedragende lening in de definitieve vorm, rekening te houden met het feitelijke gebruik van de kaart. Hiertoe kan elke studerende gelijk thans die mogelijkheid bestaat individueel besluiten om de reisvoorziening niet op te halen (weigermogelijkheid). Voor alle studerenden geldt dat op het afrekenmoment de lening bij voldoende studieprestaties wordt omgezet in een gift (feitelijk kwijtgescholden). Voor degenen die niet hebben afgezien van de reisvoorziening en die binnen de diplomatermijn hun studie afronden, betekent dit dat de voorwaardelijke rentedragende lening voor de reisvoorziening wordt omgezet in gift voor de gehele periode De lening voor de reisvoorziening wordt bij onvoldoende studieprestaties wel definitief, maar de lening wordt, inclusief de daarover opgebouwde rente, over díe maanden kwijtgescholden waarover aantoonbaar geen reisvoorziening is verstrekt dan wel de kaart is ingeleverd. De Informatie Beheer Groep registreert wanneer geen kaart is uitgereikt, zodat de studerende niets anders heeft te doen dan desgewenst de kaart niet te laten uitreiken. Op deze manier wordt voorkomen dat een situatie ontstaat waarin studerenden gedwongen worden een lening af te sluiten voor een kaart die ze feitelijk niet gebruiken. De bovenomschreven uitzondering op de prestatiebeurssystematiek betekent dat een deel van de groep die de eindstreep niet tijdig haalt dan wel in de eerste twaalf maanden van de studiefinanciering de vereiste studiepunten niet haalt, de lening definitief ziet worden, maar dat een ander deel voor zover aantoonbaar van de reisvoorziening is afgezien de rekening kwijtgescholden krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aangehaalde passage niet dat eiseres voornoemd bedrag dient te vergoeden en dit bedrag pas na afloop van de diplomatermijn terugontvangt. Een andere interpretatie van de bovenstaande passage zou er toe leiden, zoals in het geval van eiseres, dat deelnemers in het middelbaar beroeps opleiding die na enige tijd tot de ontdekking komen dat de aangevangen opleiding op niveau 3 of 4 te hoog gegrepen is en deze opleiding ook nimmer zullen afronden vele jaren moeten wachten totdat de reiskostenvergoeding die zij hebben voldaan weer teruggestort wordt. Het beroep komt dan ook wegens strijd met de wet voor gegrondverklaring in aanmerking. 2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing. De rechtbank Dordrecht, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerster met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt; - beveelt dat de Informatie Beheer Groep aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van 39,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.