Applied Science: Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek en Chemie

Vergelijkbare documenten
Applied Science: Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek

Applied Science: Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek. Bijlage A

Competentie niveaus HHS TIS opleiding Werktuigbouwkunde

Bijlage A: Competenties van de opleiding Chemie

Bijlage A: Competenties van de opleiding Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek (BML)

Bijlage bij SLC36 / SLC46: Gedragsindicatoren bij de opleidingscompetenties van de opleiding B&M aan de Hogeschool Rotterdam.

Bijlage A Competenties van de opleiding

COMPETENTIETOETSEN DOMEIN APPLIED SCIENCE ANTOINETTE VAN BERKEL HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM 23 MAART 2017

Niveau 1 Competenties uit het curriculum HBO Werktuigbouwkunde (aan de Haagse Hogeschool)

Bachelor of Applied Science. Een competentiegerichte profielbeschrijving

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Biomedische laboratoriumtechnologie

De 6 Friesland College-competenties.

HBO5 in Vlaanderen. Toelichting Noël Vercruysse 23 november 2011

Competentieprofiel. Instituut voor Interactieve Media. Competentieprofiel studenten Instituut voor Interactieve Media vastgesteld juni 2006

BACHELOR OF APPLIED SCIENCE

Deel B - BA-OER opleiding Kunstgeschiedenis pagina 1

Competentie-invullingsmatrix

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek.

Examenprogramma scheikunde havo

Scheikunde inhouden (PO-havo/vwo): Schaal, verhouding en hoeveelheid

Aanvraagformulier nieuwe opleiding. Basisgegevens. Contactpersoon/contactpersonen Postbus GG Amsterdam

Competentie 1 Ondernemerschap Initiëren en/of creëren van producten en/of diensten, zelfstandig en ondernemend.

Handreiking bij het beoordelingskader voor het bijzonder kenmerk Kleinschalig en intensief onderwijs

PR V1. Beroepscompetentie- profiel RBCZ therapeuten

Student Company op het hbo. Stappenplan

Wanneer is onderzoek goed: de kwaliteitscriteria

Raamplan Artsopleiding 2009

Science. De nieuwe bètabrede bacheloropleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen

Bachelor of Business Administration (MER opleiding)

Werkdocument 1 Opleidingsconcept

PEER REVIEWS. Managementgroep Interactum September 2014

Examenprogramma natuur, leven en technologie vwo vanaf schooljaar

Aanvraag beoordeling macrodoelmatigheid International Bachelor of Bioscience. Leiden, 17 januari 2017

Bijlagen van het onderwijs- en Examenreglement van de bacheloropleiding Technische Bedrijfskunde

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Competentieprofiel MZ Opleider. Competentieprofiel voor mz-opleider.

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Evolutie

Nota. Generieke leerresultaten van FIIW. 1 Genese van het document

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Examenprogramma scheikunde vwo

Toetsplan Masteropleiding Midden-Oosten Studies

Legenda KG Kennisgestuurde leerlijn PG Praktijkgestuurde leerlijn SG Studentgestuurde leerlijn

Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s

STEM. Visietekst van het GO! onderwijs van de. 28 november Vlaamse Gemeenschap

COMPETENTIETOETSEN IN HBO OPLEIDINGEN

De student kan vanuit een eigen idee en artistieke visie een concept ontwikkelen voor een ontwerp en dat concept tot realisatie brengen.

FACULTEIT DER NATUURWETENSCHAPPEN, WISKUNDE EN INFORMATICA. ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING Masterschool Life and Earth Sciences studiejaar

Examenprogramma natuur, leven en technologie vwo

Bijlagen 3 t/m 6 bij OER Academie Voor Deeltijd opleiding Communicatie

TRAINING EN TOETSING BINNEN DE OPLEIDING. Professioneel Handelen

Competenties Luuk van Paridon. Analyseren

Sturende begeleiding. Bekend Eenvoudig Monodisciplinair In schoolsituatie. Begeleiding indien nodig

Onderwijs- en examenregeling

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Besluit strekkende tot het verlenen van accreditatie aan de opleiding hbo-bachelor Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek van Stenden Hogeschool

Onderwijs- en examenregeling geldig vanaf 1 september 2011

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Instandhouding

Opleiding Chemische Presentatie titel Technologie

Functiefamilie ES Experten organisatieondersteuning

Toetsvormen. Onderwijsmiddag 14 februari 2012 Ferdi Engels & Gerrit Heil toetsadviescommissie

Handreiking toelichting bij descriptoren NLQF

Hbo-bachelor verloskunde

Keuzedeel mbo. Zorg en technologie. gekoppeld aan één of meerdere kwalificaties mbo. Code K0137

PVA Jaar 2. Stefan Timmer S Klas: CE 2b

Doel. Context VSNU UFO/INDELINGSINSTRUMENT FUNCTIEFAMILIE ONDERWIJS- & ONDERZOEKSONDERSTEUNING VAARDIGHEIDSDOCENT VERSIE 3 APRIL 2017

van onderwijs en onderwijsondersteuning binnen Directeur onderwijsinstituut

Zorginnovaties en technologie

TSO. Chemie (istem) Derde graad

Examenprogramma natuur, leven en technologie havo

OPSTELLEN EINDKWALIFICATIES OPLEIDING

Onderwijsvernieuwing. We doen er allemaal aan mee.

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Dynamisch evenwicht

Werken met leeruitkomsten in de Saxion Parttime School

Master in de biomedische wetenschappen

PTA scheikunde Belgisch park cohort

Leerarrangement Trendanalyse Health

FUNCTIEFAMILIE 1.3 Technisch specialist

REGELING EXTERNE TOEZICHTHOUDERS BIJ EXAMENS Instituut voor Toegepaste Biowetenschappen en Chemie. studiejaar

Onderwijs- en examenregeling

Beoordelingscriteria afstudeervoorstel en voorstel ervaringsstage (opleiding Informatica Breda)

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek.

HBO Bedrijfskunde Bachelor of Business Administration (BBA)

Formuleren van de onderwijsdoelen van de bacheloropleidingen aan de UA

Optimaal benutten, ontwikkelen en binden van aanwezig talent

Kwaliteitszorg met behulp van het INK-model.

Werkveld en beroepen van de Bachelor of Applied Science

Opbrengst workshop: Onderwijs voor de toekomst, DAS conferentie 23 maart 2017

Doelen Praktijkonderzoek Hogeschool de Kempel

Informatie werkplekleren

FUNCTIEBESCHRIJVING Medior adviseur Expertisecentrum

Concept Beoordelingskader voor het bijzondere kenmerk residentieel onderwijs

Het Ontwikkelteam Digitale geletterdheid geeft de volgende omschrijving aan het begrip digitale technologie:

smartops people analytics

Initiëren en creëren van producten en diensten, zelfstandig en ondernemend.

Werkopdracht vijfde ontwikkelsessie. Opbrengsten ontwikkelsessie 5. Wat zijn bouwstenen?

2 ALGEMENE BESCHRIJVING VAN DE OPLEIDING Naam

Werken met leeruitkomsten. 7 november 2016

Transcriptie:

Applied Science: Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek en Chemie Competenties De wijze waarop de opleidingen met competenties en competentiegericht onderwijs omgaan, is gebaseerd op de resultaten van het project Competent HTNO 1. De volgende definitie van een competentie wordt gehanteerd: Een competentie is een cluster van verwante kennis, vaardigheden en houdingen die van invloed is op een belangrijk deel van iemands taak (een rol of verantwoordelijkheid), die samengaat met de prestatie op de taak, die kan worden gemeten en getoetst aan aanvaarde normen en die kan worden verbeterd door middel van training en ontwikkeling. Parry, S.B.,1996 Kwalificaties zijn competenties waarvoor geldt dat normen voor het uitoefenen van het beroep overeengekomen zijn door overheid, werkgevers en beroepsbeoefenaren (legitimatie). Certificering is het toekennen van een kwalificatie aan een persoon. Componenten van competenties Formuleringen van competenties moeten termen en begrippen vermijden die kenmerken betreffen, die nauw verwant zijn met competenties of er zelfs onderdeel van uitmaken. Deze verwante termen kunnen wel als component van een competentie worden benoemd, maar niet met de hele competentie worden gelijkgesteld. Een aantal van deze termen (m.n. die welke gaan over persoonskenmerken) heeft betrekking op aspecten die niet of moeilijk in een opleiding zijn te leren of verbeteren. Dit heeft dan weer consequenties voor de wijze van toetsing. Hieronder worden eerst een aantal verwante termen besproken. Uitgangspunt voor het benoemen van deze verwante termen is: Personen behalen resultaten (output) op taken (rollen, resultaatgebieden) door het vertonen van gedrag. Gedrag bepaalt het proces van input (taak) tot resultaat en maakt daarbij gebruik van twee typen kenmerken die al bij de persoon aanwezig zijn (persoonskenmerken): competenties (kennis, vaardigheden en houdingen) capaciteiten, eigenschappen en motieven. Gedrag en gedragsresultaat Deze zijn nodig om te kunnen oordelen over bestaan en niveau van competenties. Ze zijn zelfs een belangrijke component: zonder enig gedragsresultaat kan moeilijk van een aantoonbare competentie worden gesproken en bij niet-professioneel gedrag al evenmin. Ze dienen dus wel opgenomen te worden in de definitie van het begrip competentie. Maar ze zijn niet gelijk te stellen aan competenties, want competenties omvatten meer dan alleen gedrag en gedragsresultaat. Cognitieve capaciteiten Dit zijn relatief stabiele kenmerken van een persoon, ook wel talenten en intelligentie genoemd. Het gaat hierbij vaak om kwaliteiten die betrekking hebben op het verwerken van nieuwe informatie (snelheid, simultaniteit, omvattendheid, abstractie enz.) en beperkt zijn te veranderen door training en opleiding. Uiteraard maken ook deze capaciteiten deel uit 1 Competent HTNO, Gids voor het beschrijven van de landelijke kwalificaties in het HTNO, 2000 Stenden hogeschool Emmen 1

van iemands competentie. Bovendien staat in de opleidingen ook het uitdagende karakter voorop en wordt er recht gedaan aan het criterium van wetenschappelijke oriëntatie. Dit betekent dat er een beroep wordt gedaan op cognitieve capaciteiten. Niettemin, competenties zijn meer dan cognitieve capaciteiten alleen. Voor training en toetsing is bovendien van belang dat deze capaciteiten slechts beperkt zijn te beïnvloeden door de opleiding. Directe toetsing van cognitieve capaciteiten, via IQ-tests en dergelijke, worden daarom alleen in individuele uitzonderingsgevallen toegepast. Meer van belang is het totaalresultaat: het gedragsresultaat of eindproduct, of (als het om de component kennis gaat) het resultaat van de kennistoets. Bij voldoende resultaat op dergelijke toetsing is immers ook geborgd dat de cognitieve capaciteiten van de student toereikend zijn. Persoonseigenschappen Dit zijn relatief stabiele kenmerken van een persoon die vooral genetisch zijn bepaald en door training en opleiding weinig zijn te veranderen. Vijf clusters (the big five genoemd) zijn te onderscheiden: 1. Extravert: avontuurlijk, energiek, risico's nemend, de aandacht trekkend, zich op de voorgrond plaatsend, initiatief nemend, positief, contacten zoekend. Het tegendeel is: rustig, bescheiden, solitair, teruggetrokken, passief, risicomijdend. 2. Altruïstisch: plezierig in contact, mild, vriendelijk, warm, sympathiek, vertrouwend, empathisch. Het tegendeel is: afstandelijk, sociaal ongevoelig, intolerant, hard. 3. Gewetensvol, plichtsgetrouw: net, nauwkeurig, doorzettend, gedisciplineerd, integer, verantwoordelijk, hoge eisen stellend aan eigen prestaties. Het tegendeel is: slordig, ongeorganiseerd, ongemotiveerd. 4. Emotioneel stabiel: zelfverzekerd, optimistisch, kalm. Het tegendeel is: angstig, nadruk leggend op negatieve aspecten, bezorgd, laag zelfbeeld, snel geprikkeld. 5. Open voor ervaring: onconventioneel, autonoom, 'imaginatief', open voor nieuwe ervaringen en methoden. Het tegendeel is: conventioneel, conservatief, zich conformerend, dogmatisch, weinig flexibel. Al deze persoonseigenschappen zijn natuurlijk van belang bij competenties, al was het maar omdat (bijvoorbeeld) gebrekkige emotionele stabiliteit negatief zal uitpakken op gedragsresultaat en dus op competenties. Dat geldt niet alleen voor de big five, maar ook voor persoonskenmerken die men pleegt aan te duiden als talent. Dat betekent dat een student zich wel bewust moet zijn van deze persoonskenmerken/talenten en de effecten daarvan op zijn competenties, door zelfreflecties en metingen. Niettemin gaat het zoals gezegd om relatief stabiele kenmerken: moeilijk te veranderen door training en opleiding. Consequentie daarvan is dat de Hogeschool Drenthe niet kiest voor toetsing met een van te voren gedefinieerd eindniveau of toetsing waarin een aantoonbare grote verandering of vooruitgang is vereist. Wel kan de student in zelfreflecties (en coachingsgesprekken daarover met studieloopbaanbegeleiders en/of tutoren) tot de conclusie komen dat zijn persoonskenmerken niet aansluiten op het competentieprofiel van zijn opleiding. Of hij kan concluderen dat bepaalde keuzes in de minors of de stages beter passen bij deze persoonskenmerken dan andere. Een aparte groep termen is het drietal vaardigheid, houding en rol. Deze drie termen (vooral vaardigheid ) worden vaker dan andere verward met competentie. Toch betreft het ook hier termen die deelaspecten van een competentie bevatten (deel-voor-geheel).

Anders gezegd: deze drie aspecten moeten juist alle drie geïntegreerd in een competentie aanwezig zijn. We bespreken de termen eerst afzonderlijk. Vaardigheid Deze term wordt het vaakst met competenties verward. Dat ligt ook voor de hand: vaardigheid komt neer op iets kunnen, terwijl competentie neerkomt op aantoonbaar in staat zijn tot... Dit lijkt wellicht een uiterst subtiel en daardoor bijna irrelevant verschil. Maar in het begrip competentie is beter verdisconteerd dat in staat zijn tot bepaalde persoonskenmerken vereist, bepaalde kennis vereist, een bepaalde houding vereist en ook een bepaald gedrag en gedragsresultaat. Vaardigheid heeft te zeer de engere betekenis van praktisch iets kunnen, een handeling kunnen uitvoeren. Bij competenties staat de integratie met houding, kennis, gedrag, gedragsresultaat en persoonskenmerken meer voorop. Bovendien heeft vaardigheid te veel de connotatie van het beheersen van één geïsoleerde praktische handeling. Vaardig wil zeggen: een handeling vloeiend, snel, min of meer mentaal en foutloos kunnen uitvoeren. Maar dan inderdaad één handeling, terwijl een competentie altijd de geïntegreerde beheersing van meerdere vaardigheden en het uitvoeren van meerdere handelingen vereist. Dat laatste betekent dat trainen van deze vaardigheden wel van belang is en blijft. Houding Een houding (of attitude ) betreft het denken over (kennis) en het waarderen van iemand of iets. Wij rekenen ook motieven en motivatie bij houding. Motieven zijn vaak combinaties van persoonseigenschappen en zij komen tot uiting in motivatie, d.w.z. de keuze van gedrag, de intensiteit ervan en doorzettingsvermogen. Houding is moeilijker te toetsen dan kennis, vaardigheid of gedrag. Eigenlijk is houding alleen via metingen of reflecties op te sporen en indirect uit gedrag af te leiden. Maar deze laatste afleiding is altijd indirect en moeilijk in harde gegevens te vertalen. Toch is houding een belangrijk onderdeel van competenties: het effect ervan mag moeilijk toetsbaar zijn, maar dat dit effect bestaat is zonneklaar. Zonder de juiste motivatie of attitude zal de student zich er immers niet toe kunnen zetten passend gedrag te vertonen, zich de vereiste kennis eigen te maken, de vereiste vaardigheden aan te leren, enzovoort. Bovendien is houding (met inbegrip van motivatie) beter beïnvloedbaar dan talent: coachingsgesprekken, effectievere leerstrategieën of groeiend inzicht in eigen sterkten kunnen wel de motivatie beïnvloeden, maar niet het talent. Rol Dit is een aspect dat bij competenties vaak meespeelt, want een rol is bepaald door taak, context en betrokkenen: constructeur, monteur, adviseur, leider, beoordelaar, ontwerper, trainer, enz. Bij het bepalen van competenties en kwalificaties ontstaat vaak verwarring met termen die een functie aanduiden in een organisatie. Een functie is een positie in een organisatiestructuur en zegt weinig over competenties. De rol en de context daarentegen zijn cruciaal voor competenties.

De relatie tussen competenties, vaardigheden, kennis, houding en persoonskenmerken, kan als volgt worden weergegeven: Zichtbaar / meetbaar Competentie Gedrag Houding Kennis en vaardigheden Persoonskenmerken Talenten Figuur 1: Een competentie Kennis en vaardigheden worden als hecht samenhangend geheel benoemd. Kennis om de kennis kan immers niet het doel zijn: het moet gaan om toegepaste kennis. Aan de andere kant: vaardigheid die niet door kennis ondersteund wordt heeft te weinig niveau. Met de accolade wordt uitgedrukt dat gedrag, houding en kennis & vaardigheden toetsbare componenten zijn. Ook houding wordt daartoe gerekend: weliswaar moeilijk in harde gegevens te vertalen, maar onomstotelijk een belangrijke component van competenties en bovendien beïnvloedbaar door de opleiding. Persoonskenmerken en talenten zijn evenwel niet beïnvloedbaar door de opleiding en vallen daarom onder de accolade. Dit betekent niet dat ze geheel buiten beschouwing blijven (ze blijven een rol spelen in reflecties e.d.), maar ze worden niet expliciet onderwerp gemaakt van training en toetsing.

Een competentiebeschrijving kan als volgt visueel worden samengevat: Context Meetbaar mbv indicatoren Beroepsdomein Waarneembaar in Concreet gedrag Taak/ Opdracht Activiteit/ Handeling Resultaat Kenmerkende hulpmiddelen Concreet resultaat Figuur 2: Een competentie. Bron: Competent HTNO, 2000 Competentiegericht onderwijs Competenties staan dus centraal in het onderwijs, het onderwijs is zodanig vorm gegeven, dat studenten concreet gedrag kunnen vertonen, beroepsproducten opleveren, een beroepshouding kunnen ontwikkelen en zich kenmerkende hulpmiddelen (kennis en vaardigheden) eigen kunnen maken. Dit leidt tot de volgende eisen aan de onderwijsvorm: 1. Het onderwijs moet gekoppeld zijn aan authentieke, complexe beroepssituaties. Onderwijs vindt plaats binnen een zekere context (bepaald door de rode draad binnen het curriculum: deze rode draad wordt weer bepaald door de competenties en het beroepsbeeld), studenten spelen binnen die context een bepaalde rol en leveren een concreet beroepsproduct op. 2. Deze contexten zijn rijk aan leermateriaal (er is sprake van integratie van vakgebieden), ze bieden mogelijkheden tot sociale interactie (de studenten werken in multidisciplinaire teams) en ze zijn representatief voor de latere beroepspraktijk. De beroepspraktijk vormt dus steeds de bron voor het ontwikkelen van onderwijsmateriaal. 3. Er is aandacht voor de individuele verschillen qua mogelijkheden, behoeften en motivaties. Reflecteren op zichzelf en het eigen functioneren en het trainen en toetsen van gedrag vormen een essentieel onderdeel van de onderwijsleersituatie. Toetsing vormt een integraal onderdeel van het onderwijsproces. Voorbeelden hiervan zijn de eerder genoemde tussentijdse evaluaties en de eindevaluaties tijdens thema s, alsook voortgangsrapportages tijdens diezelfde thema s. 4. Er is een balans tussen ontdekkend leren en een persoonlijke exploratie aan de ene kant en systematische instructie en begeleiding aan de andere kant. Deze balans verschuift echter in de loop van de opleiding. Zo is de begeleiding in de allereerste thema s nog vrij intensief, maar wordt deze in de loop van de studie meer en meer omgezet in coaching op afstand, waarbij de verantwoordelijkheid meer en meer bij de studenten zelf wordt neergelegd.

Het competentiegericht onderwijs krijgt concreet vorm via het didactisch concept dat wordt aangeduid met de term Groen en Rood. Landelijk beroeps- en competentieprofiel Niveau Bachelor De eindkwalificaties van de bacheloropleidingen Life Science worden beschreven in het landelijk vastgestelde beroeps- en opleidingsprofielen 2, deze eindkwalificaties worden aangevuld met de in de volgende paragraaf beschreven domeincompetenties. Eén van de eisen die door de overheid wordt gesteld aan de accreditatie, is dat het niveau van de Hboopleidingen aansluit bij het internationaal en nationaal geaccepteerde niveau van de bachelor. De Dublin Descriptoren beschrijven het internationaal geaccepteerde niveau van de bachelor (tabel 1). Het nationale niveau van de bachelor wordt beschreven in de generieke Hbo-kernkwalificaties. Het opleidingsprofiel, dat is afgeleid van het beroepsprofiel en dat gepresenteerd worden in het volgende hoofdstuk, omvat de Dublin Descriptoren en de generieke Hbo-kernkwalificaties 3. Dit impliceert dat wanneer de student voldoet aan het opleidingsprofiel, hij ook voldoet aan zowel het internationaal, als aan het nationaal geaccepteerde niveau van een Hbo-bachelor. 2 Beroepsprofielen van de Laboratoriumopleidingen in een gemeenschappelijke Competentiestructuur, Beroepsprofielen en aanzet tot Landelijke Opleidingsprofielen van de HBO- / Bacheloropleidingen: Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek, Chemie, Chemische Technologie, Laboratoriumtechniek, Werkgroep Competent COLP, 2003 3 Zie bijlage I voor de relatie tussen de Dublin Descriptoren en de tien generieke Hbo-kernkwalificaties.

Dublin Descriptoren Dublin Descriptor Knowledge and understanding Applying knowledge and understanding Making judgments Beschrijving Bachelor s degrees are awarded to students who: have demonstrated knowledge and understanding in a field of study that builds upon their general secondary education, and is typically at a level that, whilst supported by advanced textbooks, includes some aspects that will be informed by knowledge of the forefront of their field of study. can apply their knowledge and understanding in a manner that indicates a professional approach to their work or vocation, and have competences typically demonstrated through devising and sustaining arguments and solving problems within their field of study. have the ability to gather and interpret relevant data (usually within their field of study) to inform judgments that include reflection on relevant social, scientific or ethical issues. Communication Learning skills 2.2 Competenties domein Applied Science can communicate information, ideas, problems and solutions to both specialist and non-specialist audiences. have developed those learning skills that are necessary for them to continue to undertake further study with a high degree of autonomy. De bacheloropleidingen Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek en Chemie vallen onder het domein Applied Science. Dat betekent dat de opleidingen moeten voldoen aan de domeincompetenties van dit domein. Deze domeincompetenties vormen de basis van alle opleidingen tot Bachelor of Applied Science; zij zijn op nationaal niveau door de Hbo-raad vastgesteld. Deze paragraaf is gebaseerd op het document: Bachelor of Applied Science, een competentiegerichte profielbeschrijving, 2008. Domein Applied Science De klassieke natuurwetenschappen vormen zowel de basis voor natuurwetenschappelijk toegepast onderzoek als ook de kern van het domein Applied Science. Bij opleidingen die de graad Bachelor of Applied Science afgeven, gaat het om die studies waarbij concepten uit tenminste de drie klassieke natuurwetenschappen scheikunde, Biologie & natuurkunde aan de orde zijn. De opleidingen zijn daarom weer te geven als velden in een driehoeksdiagram, met op de hoeken de bovengenoemde natuurwetenschappen. Aangezien bij de meeste opleidingen in kwestie ook aspecten van andere wetenschapsgebieden aan de orde komen, kunnen sommige deels buiten de driehoek scheikunde-biologie-natuurkunde vallen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Bio-informatica, waar zowel aspecten van de biologie als van de informatica een rol spelen. Opleidingen die geheel buiten de driehoek vallen worden niet tot het domein Applied Science gerekend. In figuur 3 zijn de opleidingen Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek, Chemie, Chemische Technologie, Applied Science en Bioinformatica aangegeven in de triade van de scheikunde, biologie en natuurkunde. Scheikunde

Biologie & Medisch Chemie Applied Science Bio-informatica Chemische Biologie Natuurkunde Figuur 3: Opleidingen van het domein Applied Science in de triade van de klassieke natuurwetenschappen biologie, scheikunde en natuurkunde.

Domeincompetenties In deze paragraaf worden de domeincompetenties voor Applied Science benoemd en toegelicht. Het profiel van het domein Applied Science omvat acht competenties: Onderzoeken Experimenteren Ontwikkelen Beheren / coördineren Adviseren / in- en verkopen Instrueren / begeleiden / doceren / coachen Leidinggeven / managen Zelfsturing Deze domeincompetenties worden hieronder gedefinieerd en verder uitgewerkt in handelingsindicatoren. Deze handelingsindicatoren zijn zodanig geformuleerd dat zij gelden voor beroepsbeoefenaars met circa vijf jaar werkervaring in dit domein. Dit wordt niveau IV genoemd. Daar het voor een pas afgestudeerde bachelor aan het eind van de opleiding niet haalbaar is niveau IV te bereiken, heeft men binnen de opleiding nog een drietal lagere niveaus geformuleerd, namelijk de niveaus I, II en III. In tabel 2 worden deze niveaus nader toegelicht. Door ook lagere niveaus te definiëren, is het mogelijk ook die niveaus te toetsen. Definitie van competentieniveaus Niveau I II III IV Omschrijving Effectief gedrag vertonen als de omgeving daartoe directe aanleiding geeft. Trefwoorden: uitvoeren, in opdracht van Effectief gedrag vertonen op basis van eigen initiatief. Trefwoorden: oplossen, analyseren Effectief gedrag van anderen in de directe werkomgeving versterken, in het bijzonder door voorbeeldgedrag. Trefwoorden: integreren, ontwikkelen, transfer van kennis en vaardigheden Effectief gedrag van anderen binnen de organisatie inspireren en daarmee binnen de het organisatie(onderdeel) het niveau van de competentie verhogen. Trefwoorden: kennis genereren Competenties en handelingsindicatoren In deze paragraaf wordt voor elke competentie aangegeven welke betekenis deze heeft voor het type werkzaamheden van een Bachelor of Applied Science en welke handelingsindicatoren hierbij horen. De handelingsindicatoren zijn beschreven op niveau IV, dat wil zeggen op het niveau van een beroepsbeoefenaar met vijf jaar ervaring in het werkveld. Benadrukt moet worden dat dit dus niet het eindniveau van de opleidingen is. Competentie 1: Onderzoeken De Bachelor of Applied Science doet binnen het domein Applied Science onderzoek dat ofwel bijdraagt aan de oplossing van een probleem, ofwel leidt tot een groter inzicht in een onderwerp binnen de eigen werkomgeving.

Hij laat dat zien door: over voldoende deskundigheid en initiatief te beschikken door op natuurwetenschappelijk gebied problemen op te sporen en te analyseren; de doelstellingen van een gewenst onderzoek vanuit de vraagstelling op te stellen; zelfstandig (wetenschappelijke) literatuur te selecteren en te verkrijgen om zich verder in het probleem te verdiepen, daarbij de betrouwbaarheid van de verschillende informatiebronnen correct inschattend; een uitvoerbaar en duurzaam werkplan (met budget) te maken waarbij rekening wordt gehouden met kwaliteitszorg, veiligheid, gezondheid, welzijn, milieu en ethiek; het werkplan planmatig uit te (laten) voeren door gebruik te maken van relevante methoden, technieken en apparaten; resultaatgericht samen te werken in multidisciplinair verband; de resultaten samen te vatten, te structureren en te interpreteren in relatie tot de onderzoeksvraag; resultaten te rapporteren volgens de in het werkveld geldende standaard. op basis van de verkregen resultaten voorstellen te doen voor vervolgonderzoek; Competentie 2: Experimenteren De Bachelor of Applied Science voert experimenten uit binnen het domein Applied Science zodat aantoonbaar betrouwbare resultaten worden verkregen. Hij laat dat zien door: een onderzoeksvraag te vertalen naar een adequate experimentele opzet inclusief werkvoorschriften; zodanige kennis, inzicht, creativiteit en vaardigheid te tonen dat de werkzaamheden op een verantwoorde, veilige en kritische wijze kunnen worden uitgevoerd met de juiste methoden, technieken en apparatuur; zich zelfstandig verder te verdiepen in methodieken en achtergronden (waaronder mogelijkheden en beperkingen van apparatuur); werkvoorschriften nauwgezet te volgen en zonodig bij te stellen, zodat aantoonbaar betrouwbare en reproduceerbare resultaten worden verkregen; rekening te houden met veiligheid, gezondheid, milieu en hygiëne en de experimenten zo duurzaam mogelijk uit te voeren; (statistische) technieken toe te passen om de resultaten te verwerken/valideren en de kwaliteit ervan te borgen; resultaten te rapporteren volgens de in het werkveld geldende standaard; op basis van de onderzoeksresultaten voorstellen te doen voor vervolgexperimenten; snel en efficiënt het beoogde doel te bereiken door middel van het toepassen van projectplanning. Competentie 3: Ontwikkelen De Bachelor of Applied Science ontwikkelt, verbetert of implementeert producten, processen of methoden in het domein Applied Science op basis van bestaande kennis. Hij laat dit zien door: de meest geschikte parameters vast te stellen waarmee het productieproces, product of de methode beïnvloed kunnen worden; criteria op te stellen waaraan het product, proces of de methode moet voldoen;

geschikte fysische, chemische en biologische modellen vanuit de natuurwetenschappen toe te passen; de meest geschikte grondstoffen en unit-operations te selecteren, zowel kwalitatief (welke) als kwantitatief (hoeveelheid, dimensies); op een verantwoorde manier de productieprocessen op- en terug te schalen (upscaling/downscaling); resultaten te rapporteren volgens de in het werkveld geldende standaard; voorstellen te doen voor vervolgonderzoek. Competentie 4: Beheren / Coördineren De Bachelor of Applied Science ontwikkelt, implementeert en onderhoudt in het domein Applied Science een (data)beheerssysteem of onderdelen daarvan, zodat het systeem voldoet aan de betreffende wet- en regelgeving, kwaliteitsnormen en de normen en waarden van de organisatie. Hij laat dat zien door: het analyseren van eventuele problemen met betrekking tot de ontwikkeling, uitvoering en het onderhoud van een (data)beheersysteem; het opstellen, uitvoeren en evalueren van een verbeterplan waarmee de problemen creatief, gestructureerd en economisch verantwoord kunnen worden opgelost; rekening te houden met wet- en regelgeving en (internationaal) geldende normen en waarden, met name met betrekking tot duurzaamheid en betrouwbaarheid; het coördineren van activiteiten met betrekking tot het ontwikkelen, implementeren en onderhouden van het (data)beheersysteem (of onderdelen daarvan); het rapporteren en presenteren van informatie volgens de in het werkveld geldende standaard; medewerkers adequaat te informeren over de inhoud en toepassing van het (data)beheersysteem en over eventuele wijzigingen. Competentie 5: Adviseren / In- en Verkopen De Bachelor of Applied Science geeft goed onderbouwde adviezen over het ontwerpen, verbeteren of toepassen van producten, processen en methoden en brengt renderende transacties tot stand met goederen of diensten binnen het domein van Applied Science. Hij laat dat zien door: zich servicegericht op te stellen; het verhelderen van de vraagstelling van de opdrachtgever; het opzetten en uitvoeren van (markt)onderzoek; het opstellen van (delen van) advies; in overleg met onderzoekers en ontwikkelaars wensen en vragen van klanten te vertalen naar haalbare oplossingen of adviezen; relaties met klanten op een adequate wijze te onderhouden; het opstellen van (delen van) een marketingplan; het hanteren van onderhandelingstechnieken bij in- en verkoop. Competentie 6: Instrueren / Begeleiden / Doceren / Coachen De Bachelor of Applied Science instrueert en begeleidt medewerkers en klanten bij het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden binnen het domein Applied Science.

Hij laat dat zien door: het zelfstandig verzorgen van theoretische inleidingen, instructies en demonstraties aan medewerkers, leerlingen, studenten of cursisten inzake praktische experimenten, het gebruik van apparaten, materialen, en dergelijke; het begeleiden van medewerkers, leerlingen, studenten of cursisten op het gebied van te gebruiken methodes en apparatuur, alsmede bij het verrichten van literatuuronderzoek bij (praktijk)opdrachten; in diverse onderwijssituaties didactische vaardigheden toe te passen; het coachen van medewerkers en teams bij de ontwikkeling van deskundigheid; het evalueren en beoordelen van de resultaten van de instructies, training en of scholing. Competentie 7: Leidinggeven / Managen De Bachelor of Applied Science geeft richting en sturing aan organisatieprocessen en de daarbij betrokken medewerkers teneinde de doelen te realiseren van het organisatieonderdeel of het project waar hij leiding aan geeft. Hij laat dat zien door: het hebben en uitdragen van een visie betreffende het organisatieonderdeel; project- en planmatig te werken; het coachen van medewerkers door te inspireren, te overtuigen, te motiveren, respect te tonen, samenwerking te stimuleren en te delegeren; zelf het voorbeeld naar medewerkers te geven; medewerkers een gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid te geven; het voorzitten van vergaderingen en werkoverleg; taak- en procesgericht te communiceren; het beheersen van een project in termen van tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie. Competentie 8: Zelfsturing De Bachelor of Applied Science stuurt zichzelf in zijn functioneren en in zijn ontwikkeling en zorgt dat hij qua kennis en vaardigheden op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen, ook in relatie tot ethische dilemma s en maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden. Hij laat dat zien door: op zelfstandige wijze een leerdoel en een leerstrategie te bepalen en uit te voeren en het resultaat terug te koppelen naar het leerdoel; zich snel aan te passen aan veranderende werkomgevingen; bij beroepsmatige en ethische dilemma s een afweging te maken en een besluit te nemen, rekening houdend met geaccepteerde normen en waarden; feedback te geven en te ontvangen; eigen handelen en denken kritisch te evalueren en verantwoording af te leggen en te verwerken. Bovenstaande competenties en de uitwerking daarvan in handelingsindicatoren zijn in 2007 op landelijk niveau door het werkveld gevalideerd.

Beroepsbeeld Bachelor of Applied Science Algemeen De meeste Bachelors of Applied Science bekleden functies in laboratoria en bedrijven in diverse sectoren. De werkzaamheden bestaan vooral uit het zelfstandig of in teamverband oplossen van problemen, of het beantwoorden van vraagstellingen op het gebied van de natuurwetenschappen door veelal experimenteel onderzoek. Hierbij neemt het gebruik van geavanceerde en vaak geautomatiseerde apparatuur en informatietechnologie een steeds belangrijker plaats in. Kenmerkend voor de Bachelor of Applied Science is zijn analytische, abstraherende, onderzoekende en dienstverlenende houding. Dit brengt met zich mee dat hij naast de wat-enhoe-vraag ook de waarom-vraag stelt. Zijn aandacht is dan gericht op het verwerven van inzicht, om van daaruit een bijdrage te kunnen leveren aan het oplossen van problemen dan wel het beantwoorden van vraagstellingen op het gebied van de natuurwetenschappen. Hij kan zowel goed zelfstandig functioneren als ook in multidisciplinair verband, is zich bewust van de risico s voor mens, dier en milieu, en van de ethische implicaties bij onderzoek. Hij werkt binnen de wettelijke regelingen die van toepassing zijn op zijn werkzaamheden en streeft daarbij naar zo duurzaam mogelijke oplossingen. Het werken volgens de richtlijnen van een beheerssysteem kan een vast onderdeel van zijn werkzaamheden zijn en hij is op de hoogte van de betreffende wettelijke regelingen. Implementatie van kwaliteitsnormen op de werkplek en het in de praktijk efficiënt functioneren volgens deze normen, zijn vaste onderdelen van het werk. De Bachelor of Applied Science kan zich binnen een onderzoekslaboratorium of een (procestechnologisch) bedrijf op een bepaald terrein toeleggen, zoals een specialisatie binnen het vakgebied, fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek of ontwikkelingswerk ten behoeve van laboratorium- of procestechnologie. Enkele jaren na de start van zijn carrière kan hij doorgroeien naar leidinggevende functies zoals projectleider of afdelingshoofd, naar functies als kwaliteitscoördinator, instructeur-begeleider, beheerder van apparatuur, informatietechnoloog, etcetera. De hbo-bachelor functioneert in grote bedrijven vaak onder inhoudelijke eindverantwoordelijkheid van een academicus, terwijl hij in het midden- en kleinbedrijf (mkb) vaak zelf de eindverantwoordelijkheid draagt. Daarnaast kan de hbobachelor terechtkomen in dienstverlenende functies, bijvoorbeeld in het onderwijs als docentbegeleider of in commerciële functies in het bedrijfsleven. Ook is een hbo-opleiding een goede basis voor een academische masteropleiding in bijvoorbeeld (medische) biologie, biomedische wetenschappen, geneeskunde, chemie of chemische technologie. De genoemde laboratoria en bedrijven waarin de Bachelors of Applied Science werkzaam zijn, kunnen zich in diverse sectoren bevinden. Benadrukt moet worden dat onderstaand overzicht zeker niet pretendeert volledig te zijn. Bedrijfsleven: chemische en farmaceutische industrie (onder andere DSM, GEP, Shell, AKZO ); diagnostiekbedrijven (Philips); biotechnologische bedrijven (zoals Pharming, Crucell, Keygene); voedingsmiddelenindustrie (zoals Numico, Unilever, Nutreco); adviesbureaus voor kwaliteitszorg en hygiëne (onder andere Oxoid, Abbott); toxicologische bedrijven (zoals Noto x); procestechnologie en/of product- en materiaaltechnologie (Philips)

(Semi)overheidsinstellingen, universiteiten en onderzoeksinstellingen: RIVM, TNO, Voedsel en Waren Autoriteit, Alterra; universiteiten; academische ziekenhuizen; Servicelaboratoria: milieulaboratoria; laboratoria ten behoeve van kwaliteitscontrole en productie op organisch, biochemisch en analytisch gebied, etcetera Gezondheidszorg en milieu: academische en perifere ziekenhuizen; bloedbanken; streeklaboratoria voor de volksgezondheid; huisartsenlaboratoria; Voedsel en Waren Autoriteit; gezondheidsdiensten; instituten voor ecologisch, toxicologisch en milieuonderzoek, etcetera Beroepsdomeinen De diversiteit van de onderwerpen waaraan de Bachelors of Applied Science werken, is groot en het werkveld is breed. Functies verschillen, maar het gemeenschappelijk uitgangspunt wordt gevormd door de natuurwetenschappelijke invalshoek bij het werken en de techniek als gereedschap. Dit geldt ook voor het vermogen om taken zelfstandig, innovatief, ondernemend, resultaatgericht en verantwoordelijk aan te pakken. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden en het zwaartepunt in de functie die de Bachelor of Applied Science uitoefent, kunnen in het werkveld voor de Bachelor of Applied Science de onderstaande beroepsdomeinen worden onderscheiden: Research en development; Commercie, service en dienstverlening; Toepassing en productie; Medische laboratoriumdiagnostiek; Engineering en fabricage. Research en development In het Research en development-domein (een onderzoeks- en ontwikkelomgeving) is de Bachelor of Applied Science betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe, of verbetering van bestaande, producten, materialen, methoden en processen. Daartoe zijn afzonderlijke disciplines uit de natuurwetenschappen gebundeld en gericht op verschillende toepassingsgebieden, zoals het wetenschappelijk onderzoek, medische diagnostiek, farmaceutische industrie, levensmiddelenindustrie, fermentatie-industrie, milieu- en duurzaamheidproblematiek, biotechnologie, chemische industrie, etcetera. De Bachelor of Applied Science als researchmedewerker verricht onderzoek in een van de vele genoemde toepassingsgebieden. Researchlaboratoria bij overheidsinstellingen en grote bedrijven zijn veelal goed geoutilleerd. Academici geven hier richting aan het onderzoek of de ontwikkeling en geven invulling

aan de theoretische component van het werk. De bachelor is verantwoordelijk voor de praktische uitvoering van het (deel)onderzoek. Hij ontwikkelt en realiseert een experimentele proefopzet, verricht en interpreteert experimenten (of laat deze verrichten), veelal gebruikmakend van moderne informatie- en communicatiemiddelen (zoals internet en bioinformaticatoepassingen, specifieke ict-toepassingen), trekt conclusies en doet aanbevelingen. In het mkb is de benadering doorgaans minder fundamenteel en juist meer toegepast. Het richting geven aan en het organiseren en coördineren van de werkzaamheden maakt dan tevens deel uit van het takenpakket van de Bachelor of Applied Science. Commercie, service en dienstverlening In de commercie (handel) is de Bachelor of Applied Science vooral werkzaam als productspecialist. Hij werkt bijvoorbeeld als verkoper van domeinspecifieke producten, systemen, diensten en apparatuur. Daarbij kan hij ook actief zijn op het gebied van marketing. In zijn rol als adviseur levert hij een bijdrage aan het oplossen van (acute) problemen of het instrueren en begeleiden van nieuwe gebruikers en klanten. Hiertoe overlegt hij met klanten en gebruikers, brengt problemen in kaart, zoekt oorzaken en oplossingen en adviseert de klant. In al deze gevallen hebben zijn activiteiten een relatie met principes of systemen met een biologische, medische, chemische of technologische invalshoek. Hij kan (sub)hoofd zijn van een afdeling of dienst, of zelf een onderneming starten. In de dienstverlenende sfeer werkt hij bijvoorbeeld als hygiënist of is betrokken bij kennisoverdracht, bijvoorbeeld als (stage)begeleider in het onderwijs (Vmbo, Mbo, Hbo, WO), in een laboratorium of anderszins. Ook kan hij binnen instellingen of bedrijven werkzaam zijn op het gebied van kwaliteitszorg of -management, veiligheid (biologische veiligheidsfunctionaris, Arbo-milieuzorgcoördinator, KAM-coördinator), milieu (milieu-adviseur), hygiëne (hygienist) of forensisch onderzoek.

Toepassing en productie In dit beroepsdomein is de Bachelor of Applied Science vaak werkzaam bij milieulaboratoria, laboratoria ten behoeve van kwaliteitscontrole en productie op organisch, biochemisch en analytisch gebied, of soortgelijke laboratoria. Het komt daarbij vooral aan op het uitvoeren van complexe en ingewikkelde experimenten waarbij veelal een beroep wordt gedaan op de praktische vaardigheden en het analyserend vermogen van de bachelor. Bij syntheselaboratoria, waar de veiligheid van het werk een van de belangrijkste aspecten is, wordt op dat gebied heel nadrukkelijk de kennis en het inzicht van de bachelor aangesproken. De grote verscheidenheid aan experimenten vraagt om een brede inzetbaarheid van deze functionaris en een goede toepassing van technieken, apparatuur, automatisering, kwaliteitsbewaking, Arbo en milieuzorg. Daarbij wordt zoveel mogelijk gekozen voor duurzame oplossingen. De aard van het werk verlangt goede communicatieve eigenschappen en een sterk verantwoordelijkheidsbesef. Ook het kunnen werken in teamverband is een belangrijk aspect van het beroep. De bachelor is daarnaast in staat betrouwbaar, kritisch en efficiënt te werken, ook in spoedeisende situaties en/of onder grote werkdruk. Medische laboratoriumdiagnostiek Diagnostische laboratoria binnen de gezondheidszorg verrichten onderzoek op materiaal van menselijke (of soms dierlijke) oorsprong. In het algemeen gaat het dan om laboratoria voor klinische chemie, medische microbiologie, cytohistopathologie, hematologie, immunologie, endocrinologie of klinisch-genetisch onderzoek. De bachelor draagt hier als onderzoeker bij aan het beantwoorden van klinische vraagstellingen door middel van het toepassen van natuurwetenschappelijke analysemethoden bij de diagnostiek, behandeling en preventie van ziekten. Hij is werkzaam in het hele proces van monsterverwerking, vanaf het moment van afname van materiaal tot rapportage van het resultaat en archivering van data. Het is van belang dat de bachelor in deze functie kennis en inzicht opbouwt om klinische gegevens bij de uitvoering en (tussentijdse) interpretatie van de onderzoeken te betrekken en om verbanden te leggen tussen de medische vraagstelling en de (tussentijdse) onderzoeksresultaten. Het specifieke karakter van het werken met patiëntenmateriaal staat hierbij centraal. De grote verscheidenheid aan analyses, variërend van handmatige tot volledig geautomatiseerde en gerobotiseerde analyses, vraagt een brede inzetbaarheid van de bachelor en een goede toepassing van technieken, apparatuur, automatisering en kwaliteitsbewaking. De aard van het werk vergt goede communicatieve eigenschappen, een sterk verantwoordelijkheidsgevoel en een hulpverlenende instelling. Ook het kunnen werken in teamverband is een belangrijk aspect van het beroep. De bachelor is daarnaast in staat betrouwbaar, kritisch en efficiënt te werken, ook in spoedeisende situaties en/of onder grote werkdruk. Daarnaast kan hij binnen het laboratorium doorgroeien naar specialistische en/of leidinggevende functies. Wat beroepsactiviteiten betreft, zijn er dan ook veel mogelijkheden.

Engineering en fabricage In dit domein is de bachelor betrokken bij of zelfs primair verantwoordelijk voor het beheren en beheersen van (een deel van) het productieproces. In teamverband ontwikkelt of past hij nieuwe processen toe of verbetert hij bestaande processen, producten of materialen. Hiertoe overlegt hij zowel met operators als met het (hogere) management en externe partijen, neemt beslissingen over procesveranderingen, of bereidt deze beslissingen voor en rapporteert over het normale en abnormale procesverloop en het resultaat. Hierbij past de bachelor zijn kennis van chemische omzettingsprocessen, fysische scheidingstechnieken en materialen toe voor het bereiken van een optimale prijs-kwaliteitverhouding binnen maatschappelijk aanvaardbare of aanvaarde risico s. In dit beroepsdomein worden twee zwaartepunten onderscheiden, namelijk de (bio)procestechnologie en product- en materiaaltechnologie. In de (bio)procestechnologie gaat het meestal om grootschalige procesinstallaties waarin niet-vormgegeven producten als gassen, vloeistoffen, poeders en/of granulaten worden geproduceerd. In de product- en materiaaltechnologie gaat het vaak om kleinere productieeenheden waarmee vormgegeven materialen als platen, linten, draden en schuimen geproduceerd worden. Opleidingsprofielen Chemie De competenties en de bijbehorende handelingsindicatoren van de Bachelor of Applied Science zijn verder uitgewerkt in het landelijke opleidingsprofiel 4 voor de bacheloropleiding Chemie. Voor dit profiel is een tabel samengesteld met daarin de vereiste competenties en kwalificatieniveaus. In tabel 3 wordt het landelijk opleidingsprofiel van de bacheloropleiding Chemie gepresenteerd. Competentie 3, Ontwikkelen, komt in dit profiel niet voor. In bijlagen II en III is beschreven hoe de Dublin Descriptoren en de generieke Hbo-kernkwalificaties aan de opleidingscompetenties van de opleiding zijn gekoppeld. 4 Bachelor of Applied Science, een competentiegerichte profielbeschrijving, 2008

Landelijk opleidingsprofiel Chemie. Competentie 1. Onderzoeken 2. Experimenteren 4. Beheren 5. Adviseren 6. Instrueren 7. Leidinggeven 8. Zelfsturing Eindniveau van de opleiding III III I I I I II Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek De competenties en de bijbehorende handelingsindicatoren van de Bachelor of Applied Science zijn verder uitgewerkt in het landelijke opleidingsprofiel 5 voor de opleiding Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek. Voor dit profiel is een tabel samengesteld met daarin de vereiste competenties en kwalificatieniveaus. De tabel geeft de minimale kwalificatieniveaus weer, die gelden voor het eind van de opleiding. Het is dus mogelijk dat een student,afhankelijk van zijn gekozen leerroute, de niveaus I en II voorbepaalde competenties met minimaal 1 niveau verhoogt. In tabel 4 wordt het landelijk opleidingsprofiel van de opleiding Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek gepresenteerd. Competentie 3, Ontwikkelen, komt in dit profiel niet voor. Voor de opleiding B&ML geldt de aanvullende eis dat minimaal één competentie in dit profiel met één niveau verhoogd wordt, deze competenties zijn in de tabel gemarkeerd met een *. In bijlagen II en III is beschreven hoe de Dublin Descriptoren en de generieke Hbokernkwalificaties aan de opleidingscompetenties van de opleiding zijn gekoppeld.

De opleidingen Life Science Opbouw en samenhang De curricula van de opleidingen Life Science kennen een propedeutische fase van één jaar (60 ec) en een hoofdfase van drie jaar (180 ec). Het vierde studiejaar is een praktijkjaar, eerst wordt de stage gedaan (30 ec), het jaar wordt afgesloten met de afstudeeropdracht (30 ec). De propedeutische fase heeft een oriënterende, een homogeniserende en een selecterende/verwijzende functie. Oriëntatie houdt in dat de propedeuse de student een goed inzicht moet verschaffen in de opleiding die hij gedurende vier jaar volgt. Daarom is de propedeuse gemeenschappelijk voor beide opleidingen en zijn de leeractiviteiten van de student representatief voor de beide opleidingen. Daarnaast moet de student in het propedeusejaar een goede indruk kunnen krijgen van het toekomstige werkveld. Homogeniseren wil zeggen dat studenten met verschillende vooropleidingen aan het eind van de propedeuse over dezelfde competenties, kennis en vaardigheden beschikken. Selectie en verwijzing geven aan dat de propedeuse ook bedoeld is om na te gaan of de student de juiste opleiding op het juiste niveau heeft gekozen. Zonodig volgt aan het eind van het eerste studiejaar een bindend studieadvies. Als de student de doelstellingen (kennis, vaardigheden, beroepshouding) van het onderwijsprogramma van de propedeuse bereikt heeft, is hij goed toegerust voor het met succes kunnen voortzetten van zijn opleiding in de hoofdfase. In het onderwijsprogramma van de hoofdfase vindt een steeds verdere specialisatie plaats naar een van beide opleidingen. Van belang is daarbij ook de persoonlijke ontplooiing en vorming van de student, opdat hij ook maatschappelijk relevant actief kan zijn. Speerpunt in de bacheloropleidingen Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek en Chemie van Stenden hogeschool is het beroepsdomein Research & Development, in de opleidingen wordt het accent gelegd op de competenties Onderzoeken en Experimenteren. De kennis en vaardigheden die tot deze competenties behoren komen steeds gekoppeld aan bod. Vanaf de eerste periode in het eerste studiejaar werken de studenten aan problemen die vanuit een onderzoeksvraag worden aangeboden en waarin de experimenten zodanig moeten worden opgezet dat de onderzoeksvraag goed beantwoord kan worden. In de beoordeling speelt, naast de correcte en nauwkeurige uitvoering van de experimenten, de keuze, opzet en planning van de experimenten in relatie tot de onderzoeksvraag een grote rol. In de propedeuse zijn de problemen doorgaans beperkt van omvang en complexiteit. Naarmate de opleiding vordert, worden de problemen omvangrijker en complexer. Niet alleen de verlangde nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en reproduceerbaarheid van de experimenten neemt toe, ook het aantal methoden en technieken waaruit gekozen moet worden groeit; de student moet over meer onderzoeksvaardigheden beschikken om binnen de afgesproken termijn goede resultaten te kunnen presenteren. Opleidingskwalificaties

Omdat onderzoeksvaardigheden het speerpunt van de opleidingen vormen, heeft de opleiding B&ML besloten de competentie Onderzoeken door alle studenten op niveau III af te laten sluiten, één niveau hoger dan het minimum in het landelijk profiel. Hiermee zijn de opleidingsprofielen van beide opleidingen identiek. Daarnaast hebben de studenten van beide opleidingen de mogelijkheid om tijdens de stage en de afstudeerperiode de competenties 4, 5, 6, 7 en/of 8 binnen het stagebedrijf verder te ontwikkelen en een niveau hoger af te sluiten. Dit leidt tot het volgende opleidingsprofiel van de opleidingen B&ML en Chemie van Stenden hogeschool: Tabel 5: Opleidingskwalificaties Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek en Chemie Stenden hogeschool Competentie 1. Onderzoeken 2. Experimenteren 4. Beheren 5. Adviseren 6. Instrueren 7. Leidinggeven 8. Zelfsturing Eindniveau van de opleiding III III I * I * I * I * II * * ) Deze competenties kunnen door de studenten tijdens de stage en de afstudeerperiode verder ontwikkeld worden en een niveau hoger worden afgesloten. Zie bijlage IV voor een uitwerking van de vier competentieniveaus in de vorm van handelingsindicatoren. De opleidingskwalificaties zijn voor beide opleidingen gelijk, de context waarin de verschillende competenties worden getraind en getoetst kent naast overeenkomsten echter grote verschillen. Van de overeenkomsten wordt gebruik gemaakt door een gemeenschappelijke propedeuse aan te bieden, de verschillen leiden tot een steeds verder uiteenlopende programmering naar mate de studie vordert.

Applied Science: Chemie Bijlage VII Competentiematrix Competentiematrix Propedeuse B&ML en Chemie Competenties Onderwijseenheden Algemeen Scheikunde praktijk/ Veiligheid Scheikunde theorie Water Biologie Basis wiskunde 1 Onderzoeken I I I I I I I I 2 Experimenteren I I I I I I I I 4 Beheren/coördineren 5 Adviseren / in- en verkopen I Communicatie 1 6 Instrueren / begeleiden / doceren / coachen I 7 Leiding geven / managen I I I I I I I I I 8 Zelfsturing I I I I I I I I I I Algemeen Scheikunde/biologie praktijk Gezondheid Spectrometrie Toegepaste wiskunde (differentiëren) Comm. 2 / Rapporteren Algemeen Scheikunde praktijk/informatica Analyse Warenonderzoek Biochemie Engels Communicatie 3 Algemeen Scheikunde praktijk/veiligheid Voeding Organische chemie Biologie Project Project Pers. Ontwikkeling Beroepsoriëntatie POC activiteiten Stenden hogeschool Emmen 22

Applied Science: Chemie Competentiematrix Hoofdfase Chemie: jaar 2 Snuffelen & Research Analytische Chemie Methodevalidatie Chromatografie Praktijk Chemie Programmeren Zorgsystemmen Beroepsoriëntatie en POC Competenties Onderwijseenheden Algemeen Rode & groene draad Biochemie in theorie en praktijk Biomedische Technieken Immunochemie Beroepsorientatie excursies Titrimetrie 1 Titrimetrie 2 Spectrometrie Chemometrie (regressie) Validatie praktijk Projectmanagement Statistiek Chromatografie theorie Chromatografie praktijk Instrumentele analyse 1 Organische chemie MateriaalkundE kunststoffen Programmeren Ethiek Beroepsoriëntatie colloqium 2e jaar POL-2 1 Onderzoeken I I I II II I II II 2 Experimenteren I I I II I I II II 4 Beheren/coördineren I 5 Adviseren / in- en verkopen 6 Instrueren / begeleiden / doceren / coachen I I 7 Leiding geven / managen I I I I I I I I 8 Zelfsturing I I I I I II I I I I I Stenden hogeschool Emmen 23

Applied Science: Chemie Competentiematrix Hoofdfase Chemie: jaar 3 en 4 Instrumentele analyse Biochemie Onderzoekopzet Onderzoekuitvoering Communicatie Chemie Zorgsystemen Keuzevak Beroepsoriëntatie en POC ARCOM Stage Afstuderen Competenties Onderwijseenheden Instrumentele analyse 2 Biochemie 1 Methodisch werken (juiste gehalte) Chemometrie (kalibratie/optimalisatie) Kwaliteitsbeheersing (KILO droog) Ringonderzoek (KILO nat) Engels Presentatie Correspondentie Moleculaire spectrometrie Fysische chemie Chemische technologie Wiskunde intergreren Elektrochem. analyse technieken Organische chemie 2 Instrumentele analyse 3 Zorgsystemen Keuzevak Beroepsorientatie colloqium 3e jaar POL 3 Arbeidsorg. en communicatie Stage Experimenteel werk 1 Onderzoeken II II III III III II III 2 Experimenteren II II III III III II III 4 Beheren/coördineren I I 5 Adviseren / in- en verkopen I I 6 Instrueren / begeleiden / doceren / coachen I I I I I I I 7 Leiding geven / managen I I I I I I I 8 Zelfsturing I I II II I II II II II II Rapportage Stenden hogeschool Emmen 24