Borden en diversen 13 maart 2017 vraag 1) Zeilend met een lelievlet, ziet je het hierboven getekende bord staan. Het bord is vierkant en blauw met daarop tegen elkaar indraaiende witte pijlen. Dit is voor u een aanwijzing en betekent? A. dat het vaarwater eindigt in een stromend water, waar sterke wisselende stromen lopen; B. dat u een sluiskolk nadert, waardoor directe doorvaart belemmert is,zodat bij aankomst ligplaats genomen dient te worden; C. dat u een zeer korte bocht in het vaarwater nadert waarin het verkeer, dat de buitenbocht aan haar stuurboord zijde heeft, voorrang geniet; D. dat in het voor u liggende vaarwater keren is toegestaan, zodat u rekening dient te houden met dwars over het vaarwater kerende schepen. vraag 2) Wat betekent een gewoon blauw rondomschijnend licht op een vaartuig? A. lid Koninklijk Huis aan boord; B. staflid Koninklijke Marine; C. stopvlag controlerend ambtenaar; D. dit schip vervoert gevaarlijke stoffen. vraag 3) Bij welke van deze drie borden mag je wel komen met jouw zeilboot A. A B. B C. C D. geen van drie Jacob Valcke Groep 1
vraag 4) Wat betekent dit bord? A. verboden voor wedstrijden; B. verboden voor watersport; C. verboden voor kleine schepen; D. verboden voor grote schepen. vraag 5) Wat is het dagteken voor gevaarlijke stoffen? A. gele bol(len); B. rode cilinder(s); C. blauwe kegel(s); D. groene ruit(en). vraag 6) Als we s nachts in een lelievlet zeilen moeten we als verlichting voeren? A. een toplicht en een heklicht; B. een wit rondom schijnend licht; C. een wit rondom schijnend licht en een tweede licht moet getoond worden bij gevaar voor aanvaring. D. een toplicht en boordlichten vraag 7) Welke betekenis heeft dit bord? Jacob Valcke Groep 2
A. verplichting zich naar de SB-zijde van het vaarwater te begeven; B. aanbeveling zich naar de SB-zijde van het vaarwater te begeven; C. verboden zich naar de SB-zijde van het vaarwater te begeven; D. vaarwater maakt een bocht naar SB. vraag 8) Welke van de lichten en vlaggen horen bij elkaar? Wat betekenen de lichten C. A. A en 1 beteken inlaten van water. B en 2 beteken spuien. C betekend dat het spuien of inlaten gestopt is. B. A en 2 Beteken spuien van het water. B en 1 beteken inlaten. C betekend dat het spuien of inlaten gestopt is. C. A en 1 beteken inlaten van water. B en 2 beteken spuien. C betekend dat er zo met het spuien of inlaten begonnen wordt. D. A en 2 Beteken spuien van het water. B en 1 beteken inlaten. C betekend dat er zo met het spuien of inlaten begonnen wordt. vraag 9) U passeert, zeilend met uw lelievlet, de hiernaast aangegeven combinatie van borden. Het bovenste bord is wit met daarop zwarte cijfers, het onderste bord is blauw met witte opdruk. Dit bord betekent: A. u nadert een vrijvarende pont, over 400 meter, die op alle verkeer voorrang heeft; B. u nadert een niet vrijvarende pont, over 400 meter, alle verkeer heeft voorrang op deze pont; C. u nadert een niet vrijvarende pont, over 400 meter, alle verkeer behalve kleine vaartuigen, heeft voorrang op deze pont; Jacob Valcke Groep 3
D. u nadert een plaats in het vaarwater, waar verkeer het vaarwater kan oversteken. Alle vaartuigen behalve kleine-, hebben voorrang op dit overstekende verkeer. vraag 10) U zeilt met een lelievlet en ziet bij het begin van een vaarwater de hiernaast aangegeven combinatie van borden staan. Het bovenste bord is wit met een rode rand en een rode diagonale streep en twee zwarte pijlen.het onderste bord is blauw met een witte opdruk Sport A. u besluit dit vaarwater niet in te varen omdat dit verboden is voor sport-(recreatie)vaart; B. u besluit dit water in te varen, maar hier niet op te lopen, omdat dit verboden is; C. u besluit dit water in te varen, maar alleen kleine vaartuigen in te lopen, omdat oplopen van grote vaartuigen verboden is; D. u besluit dit vaarwater in te varen en alle schepen, die u op kunt lopen, op te lopen. vraag 11) Wat is de veilige doorvaart hoogte volgens onderstaande peilschaal? A. met een masthoogte van 3 meter; B. met een masthoogte van 4 meter; C. met een masthoogte van 4,5 meter; D. met een masthoogte van 5 meter. Jacob Valcke Groep 4
vraag 12) De weersverwachting meldt een krimpende wind en een dalende barometer. Wat voor weer krijgen we? A. onstabiel, naderende depressie; B. onweer; C. stabiel, naderend hoge druk gebied. D. er veranderd niets. vraag 13) Het KNMI geeft een waarschuwing voor de scheepvaartäf vanaf: A. windkracht 5 en meer; B. windkracht 6 en meer; C. windkracht 7 en meer; D. windkracht 8 en meer. vraag 14) Een wervel: A. zorgt ervoor dat de schootring niet naar de mast kan schuiven; B. maakt het mogelijk om de gaffel dichterbij of verderaf van de mast te krijgen; C. dient voor het bevestigen van de kraanlijn D.. vraag 15) Jagen is: A. roeien, zonder je dollen te gebruiken; B. m.b.v. een riem of lange paal de boot vooruit duwen door riem of paal op de bodem af te zetten; C. vanaf de wal het schip met een lijn vooruit trekken. D. het verhalen van het schip. vraag 16) Verhalen is: A. sterke verhalen vertellen; B. de boot een eindje verplaatsen; C. achteruit zeilen, ook wel deinzen genoemd; D. een ver punt hoog aan de wind proberen te halen. vraag 17) Waar dient de scheg voor? A. om de boot eenvoudiger bestuurbaar te maken,; B. om snel de boot te kunnen leeghozen,; C. om het achterdek te verstevigen; D. om sneller te gaan vraag 18) Een pettelijntje: A. zorgt ervoor dat de schootring niet naar de mast kan schuiven; Jacob Valcke Groep 5
B. maakt het mogelijk om de gaffel dichterbij of verderaf van de mast te krijgen; C. dient voor het bevestigen van de kraanlijn. D. zorgt dat de grootschoot niet door het blok schiet.: vraag 19) Een voorstagspanner met klep dient voor: A. het gemakkelijk strijken van de mast en spannen van de voorstag; B. het bevestigen van de wanten; C. het vergroten van het uitzicht naar voren; D. het spannen van de voorstag. vraag 20) Lummelbout of lummelbeslag dient voor: A. bevestigen van SB-want en BB-want, kraanlijn en klauwval; B. beweegbare bevestiging van de giek aan de mast; C. beweegbare bevestiging van de gaffel aan de mast; D. bevestiging van de voorstag op het dek. vraag 21) Optuigen betekent: A. je schip zeilklaar maken; B. de zeilen aanslaan; C. je schip van mast en andere tuigage voorzien; D. je voorlijnen netjes oprollen. vraag 22) Volgens de geldende regels hebben scoutingvletten, als zij varen, de natievlag Bij voorkeur : A. aan een vlaggestok in de top van de mast; B. aan de tophoek van het grootzeil direct onder de gaffel; C. zo hoog mogelijk in het stuurboordswant; D. aan een vlaggestok op het achterschip. vraag 23) Waar moet je de jaaglijn bevestigen? A. aan de punt van de boot; B. aan de voet van de mast; C. aan de top van de mast; D. iets boven de mastkoker. vraag 24) Wat is bij een binnenvaartschip de dode hoek? A. de ruimte binnen de draaicirkel van het schip; B. het vaarwater naast het schip dat niet is te overzien; C. het vaarwater voor de boeg dat vanuit de stuurhut niet is te overzien; Jacob Valcke Groep 6
D. het water in de onmiddellijke nabijheid van de draaiende schroef. vraag 25) Je ligt in een sluis naast een binnenvaarder, deze gaat vertrekken waar moet je rekening me houden? A. Door de waterdruk van de binnenvaarder wordt je tegen de kant gedrukt. B. Er komen veel golven van de binnenvaarder af. C. Door de zuiging wordt je naar de binnenvaarder getrokken D. Er gebeurt niets vraag 26) Moet je als je een bindrif legt de schootring een gaatje verzetten? A. Ja, anders wordt het zeil kapot gedrukt. B. Nee, Bij een bindrif bijft het zeil in het midden en komt niet tegen de schootring aan. C. Ja, anders kan je het gereefde deel van het zeil niet kwijt. D. Nee, dat hoeft nooit Jacob Valcke Groep 7