Rapport. Rapport over een klacht over Openbaar Ministerie te Haarlem. Datum: Rapportnummer: 2012/119



Vergelijkbare documenten
Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/388

Een onderzoek naar de toekenning van een sepotcode door het Openbaar Ministerie.

Rapport. Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie. Datum: 28 februari Rapportnummer: 2011/065

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 3 februari 2011 Rapportnummer: 2011/036

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag. Rapportnummer: 2011/275

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 juni 2006 Rapportnummer: 2006/218

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/389

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de officier van justitie te Den. Haag. Publicatiedatum: 29 september 2014

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het voormalig arrondissementsparket Arnhem (thans arrondissementsparket Oost-Nederland).

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Almelo. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/215

Rapport. Rapport over een klacht over het arrondissementsparket Almelo. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2012/171

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2011/369

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Verzoeker kon zich niet vinden in het antwoord van de hoofdofficier en diende op 21 januari 2008 een klacht in bij de Nationale ombudsman.

Beoordeling Bevindingen

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Beoordeling. Feiten. h2>klacht

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Rapport. Een onderzoek naar aanleiding van een opgelegde sepotcode door het arrondissementsparket Amsterdam. Oordeel

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag. Rapportnummer: 2011/370

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Beoordeling. h2>klacht

Een onderzoek naar het uitbetalen van een schadevergoeding door het Openbaar Ministerie te Den Haag.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Een onderzoek naar de wijze waarop de gemeente Leusden heeft gehandeld in verband met de inschrijving van een derde op het adres van verzoekster.

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 23 maart 1999 Rapportnummer: 1999/117

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Een onderzoek naar een onduidelijk instemmingsformulier bij een taakstrafaanbod van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken te Apeldoorn. Datum: 26 juli Rapportnummer: 2013/088

Rapport. Rapport over een klacht over het Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar Ministerie. Datum: Rapportnummer: 2013/053

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/233

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Een onderzoek naar het verstrekken van een strafdossier door het Openbaar Ministerie aan een curator.

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over Openbaar Ministerie te Haarlem. Datum: Rapportnummer: 2012/119

2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie te Haarlem op 10 september 2010 in antwoord op haar klaagschrift over de in haar strafzaak gebruikte sepotcode, heeft geweigerd om de sepotcode 02 (onvoldoende wettig bewijs) te wijzigen naar sepotcode 01 (onterecht als verdachte aangemerkt). Algemeen Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) kwam in januari 2010 informatie binnen over de partner van verzoekster. De informatie luidde dat de partner van verzoekster op 26 januari 2010 met de KLM vanuit Suriname op Schiphol zou arriveren en mogelijk in het bezit zou zijn van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen. Naar aanleiding van deze informatie is de partner van verzoekster op last van de officier van justitie aangehouden. Verzoekster reisde op de bewuste dag met haar partner mee vanuit Suriname naar Schiphol. Op deze dag werd er door de douane ook een verscherpte controle gehouden op de vlucht waar verzoekster en haar partner zich op bevonden. De douane voerde een selectiegesprek met verzoekster. Naar aanleiding van dit gesprek werd verzoekster aangemerkt als potentiële bolletjesslikker. Er werd een voortgezette controle ingesteld waarbij de koffer - die in het bagageruim van het vliegtuig had gezeten - van verzoekster werd onderzocht. In haar koffer bleken goederen te zitten die bij controle vermoedelijk cocaïne bevatten. Hierop is verzoekster aangehouden en overgedragen aan de KMar. Haar bodyscan bleek negatief. Verzoekster en haar partner legden verklaringen als verdachten af. Verzoekster verklaarde dat zij niet wist dat er drugs in haar koffer hadden gezeten. Op 29 januari 2010 beval de rechter-commissaris de bewaring van verzoekster. Op 10 februari 2010 beval vervolgens de raadkamer de gevangenhouding voor dertig dagen. De officier van justitie besloot verzoekster echter op 12 februari 2010 heen te zenden. Op 24 juni 2010 liet de officier van justitie aan verzoekster weten dat de zaak tegen haar werd geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, code 02. Verzoekster diende hierover vervolgens een klacht in bij de hoofdofficier van justitie te Haarlem. Verzoekster verzocht de hoofdofficier de sepotcode te wijzigen naar 01. De hoofdofficier liet op 10 september 2010 weten de sepotcode niet te wijzigen. Verzoekster was niet tevreden met deze uitkomst en wendde zich op 7 juli 2011 tot de Nationale ombudsman. Zij verzocht de Nationale ombudsman een onderzoek in te stellen. Bevindingen

3 Standpunt minister van Justitie. De minister verwees in zijn reactie naar de inhoud van de brief van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 10 september 2010. De hoofdofficier liet in deze brief weten waarom de sepotcode 02 niet werd gewijzigd in 01. De hoofdofficier wees erop dat hoewel verzoekster en haar partner allebei verklaarden dat verzoekster niets wist van de drugssmokkel, er een significante discrepantie in hun verklaringen zat. De partner van verzoekster verklaarde immers dat hij de spullen waar de drugs inzaten zonder medeweten van verzoekster in haar koffer had gestopt, terwijl verzoekster verklaarde dat zij samen met haar partner haar koffer heeft ingepakt en dat hij de spullen in haar bijzijn en met haar toestemming in haar koffer had gestopt. Voorts gaf de hoofdofficier een aantal omstandigheden aan die het volgens hem onaannemelijk maakten dat verzoekster geheel onschuldig was. Zo roken de verbalisanten bij het openmaken van de koffer van verzoekster en het verwijderen van de doorzichtige zakken met stokjes zoet en twee kartonnen dozen een sterk chemische lucht die deed denken aan cocaïne. Nu verzoekster zelf aangaf de spullen met haar partner in haar koffer te hebben gedaan, had zij deze lucht ook moeten ruiken, aldus de hoofdofficier. Daarnaast achtte de hoofdofficier het onaannemelijk dat verzoekster niet had gemerkt dat haar partner een dag voor vertrek 105 bolletjes cocaïne had geslikt. Het is volgens de hoofdofficier een feit van algemene bekendheid dat het slikken van een dergelijke grote hoeveelheid bollen leidt tot lichamelijk klachten en ongemakken en bovendien past het gros van de slikkers zijn of haar eet- en drinkpatroon aan. Ook het gegeven dat verzoekster en haar partner net uit Nederland waren teruggekeerd na een bezoek van drie weken en nu opnieuw naar Nederland vlogen, het feit dat zij al drie jaar een relatie hebben, allebei een uitkering genieten, schulden hebben en dat verzoekster zich in het verleden schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten pleitte tegen haar onschuld, aldus de hoofdofficier. Standpunt verzoekster. Verzoekster gaf aan dat zij en haar partner aanvankelijk op goede gronden waren aangehouden op verdenking van invoer van cocaïne. Echter, verzoekster ontkende vanaf het moment dat zij was aangehouden dat zij iets te maken had met de invoer van de cocaïne. Het was haar partner die de cocaïne probeerde te smokkelen, zonder medeweten van haar. De partner van verzoekster verklaarde ook dat verzoekster van niets wist. Volgens verzoekster is dan ook nadat de verdenking was gerezen, voldoende aannemelijk geworden dat zij onschuldig is. Verder voerde verzoekster nog de volgende argumenten aan om haar onschuld te bepleiten. Uit het strafdossier volgt dat de verbalisanten toen zij de koffer van verzoekster

4 openden en de doorzichtige zakken met stokjes zoet en twee kartonnen dozen verwijderden, een sterk chemische lucht roken. Verzoekster gaf aan dat zij als leek, en dus niet dagelijks met drugs te maken hebbend, een dergelijke chemische geur niet herkent. Daarbij verklaarde zij in het geheel geen chemische lucht te hebben geroken, maar dat wellicht ook niet geroken kon hebben omdat niet duidelijk was wat het reukvermogen van verzoekster was op het moment dat de koffer werd ingepakt. Verzoekster gaf in dit verband aan dat zij wellicht verkouden was geweest. Ook bracht verzoekster naar voren dat het argument dat het haar had moeten opvallen dat haar partner, die bolletjes had geslikt, een mogelijk afwijkend eet- en drankpatroon had niet steekhoudend was. Waaruit deze afwijking dan bestond en wat een normaal eetpatroon is, is volgens verzoekster door het Openbaar Ministerie niet duidelijk gemaakt. Daarnaast vond verzoekster het stigmatiserend dat de situatie dat er vaker is gereisd door verzoekster en haar partner, er schulden zijn en dat zij beiden leven van een bijstandsuitkering als contra-indicatie voor haar onschuld zou gelden. Tenslotte gaf verzoekster aan dat het klopt dat zij drie jaar een relatie heeft met haar partner. Het Openbaar Ministerie gaat er daarom vanuit dat zij en haar partner gesproken hebben over het drugstransport. Volgens verzoekster miskent het Openbaar Ministerie hiermee dat er relaties bestaan waarbij partners geheimen voor elkaar hebben. Beoordeling Waar toetst de Nationale ombudsman aan? De Nationale ombudsman toetst de handelwijze van de officier van justitie aan het motiveringsvereiste. Dit vereiste houdt in dat het handelen van bestuursorganen feitelijk en logisch wordt gedragen door een kenbare motivering. Dit betekent onder meer dat een officier van justitie een juiste code moet toekennen aan een sepotbeslissing, die is ingegeven door de relevante feiten en/of omstandigheden. Wat toetst de Nationale ombudsman? Het onderscheid tussen de sepotcodes 01 en 02 betreft de vraag of een verdachte terecht als zodanig is aangemerkt. Wanneer dat het geval is, maar achteraf wordt vastgesteld dat het onderzoek naar verwachting onvoldoende - aanvullend - bewijs heeft opgeleverd om een veroordeling door de strafrechter te kunnen verkrijgen, dan wordt geseponeerd wegens gebrek aan bewijs (sepotcode 02). Sepotcode 01 beslaat twee situaties. De eerste betreft de situatie waarin (al dan niet achteraf) moet worden geconstateerd dat er op het moment waarop de betrokkene als verdachte werd aangemerkt, daartoe onvoldoende gronden aanwezig waren. De tweede situatie is die waarin de betrokkene aanvankelijk op goede gronden werd aangemerkt als verdachte, maar waarin achteraf wordt vastgesteld

5 dat die gronden niet langer de verdenking rechtvaardigen, bijvoorbeeld omdat er een valse aangifte tegen die persoon is gedaan. In deze situatie komt door nader onderzoek de verdenking geheel te vervallen. Met ingang van 1 februari 2009 is de nieuwe Aanwijzing sepotcode in werking getreden. De omstandigheden waaronder de sepotcode 01 dient te worden gehanteerd is gewijzigd in die zin dat deze sepotgrond dient te worden gehanteerd voor die gevallen waarin aanvankelijk een verdenking op - op zichzelf - goede gronden is gerezen, maar nadien het opsporingsonderzoek heeft geleid tot het resultaat dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte onschuldig is (zie Achtergrond, onder I.) In artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is vastgelegd dat iemand slechts als verdachte kan worden aangemerkt indien het vermoeden van schuld steunt op specifieke feiten of omstandigheden van het geval, en dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk is (zie Achtergrond, onder II.). Dit redelijk vermoeden rechtvaardigt het instellen van een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, maar is niet gelijk aan de situatie waarin tegen een verdachte zodanig belastend bewijs is verzameld dat een veroordeling mogelijk of aannemelijk lijkt. Hoe luidt het oordeel over de aanvankelijke verdenking? Nu verzoekster niet betwist dat zij aanvankelijk op goede gronden is aangehouden op verdenking van invoer van drugs, staat het niet ter discussie dat er een redelijk vermoeden van schuld tegen verzoekster bestond op het moment dat zij werd aangehouden. Hoe luidt het oordeel ten aanzien van de verdenking na afronding van het opsporingsonderzoek? De vraag is nu of in dit geval het redelijk vermoeden van schuld bleef bestaan nadat verzoekster en haar partner een verklaring hadden afgelegd en verzoekster haar visie gaf over de bewijsmiddelen die in het dossier aanwezig waren. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de verklaringen van verzoekster en haar partner, alsmede haar nadien geuite argumenten op grond waarvan verzoekster van mening is dat voldoende aannemelijk is geworden dat zij onschuldig is, geen aanleiding geven om te stellen dat het redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 lid 1 Sv geheel is komen te vervallen. Hoewel verzoekster en haar partner hebben verklaard dat verzoekster van niets wist, lopen hun verklaringen over het al dan niet samen inpakken van de koffers uiteen. Verzoekster zegt dit samen met haar partner te hebben gedaan, haar partner verklaart echter dat hij alleen de spullen met drugs in de koffer van verzoekster heeft gedaan. Dit, naar het oordeel van de Nationale ombudsman essentiële verschil in verklaring, is tijdens het onderzoek en nadat het onderzoek was afgerond niet veranderd. Daar komt bij dat de overige door het Openbaar Ministerie aangehaalde factoren niet zonder meer voldoende

6 zijn om te stellen dat verzoekster schuldig is, maar zeker in combinatie met het hiervoor opgemerkte verschil in verklaringen ruimte laten voor twijfel over de rol van verzoekster waardoor niet gezegd kan worden dat voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster onschuldig is. Verzoeksters ingebrachte argumenten en omstandigheden op deze punten zijn naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet van dien aard dat deze factoren komen te vervallen. Kortom er is een verdenking tegen verzoekster gerezen die in het onderzoek niet geheel is ontkracht. De Nationale ombudsman komt dan ook tot de conclusie dat de zaak tegen verzoekster terecht met sepotcode 02 is afgedaan en dat de officier van justitie niet in strijd met het motiveringsvereiste heeft gehandeld. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de gedraging van de hoofdofficier van justitie te Haarlem is niet gegrond. Achtergrond Op 10 augustus 2009 heeft het College van procureurs-generaal een vernieuwde Aanwijzing gebruik sepotgronden vastgesteld. Daarin is bij code 01 de volgende toelichting opgenomen: "iemand wordt achteraf ten onrechte als verdachte aangemerkt als gevolg van persoonsverwisseling, bij administratieve fouten van politie of parket (verkeerde inboeking) of wanneer op een andere wijze later blijkt dat de betreffende persoon ten onrechte als verdacht is aangemerkt, bijvoorbeeld na valse aangifte. deze sepotgrond dient (ook) gebruikt te worden voor die gevallen waarin aanvankelijk een verdenking op - op zichzelf - goede gronden is gerezen, maar nadien het opsporingsonderzoek heeft geleid tot het resultaat dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte onschuldig is aan het feit waarop de verdenking betrekking had." II.Wetboek van Strafvordering Artikel 27 "Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."