HOF VAN DISCIPLINE. No. 4482 ------------ HET HOF VAN DISCIPLINE



Vergelijkbare documenten
heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

RAAD VAN DISCIPLINE. mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord- Nederland klager

Raad van Discipline. adres. tegen:

RAAD VAN DISCIPLINE. en mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten (123b/13) klager

14-229A ECLI:NL:TADRAMS:2015:30 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: A

6999 ECLI:NL:TAHVD:2014:139 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 6999

RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort 's-gravenhage

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER. Beslissing van 24 juli 2003 in de zaak onder rekestnummer 90/2003 GDW van:

14-400/DB/OB ECLI:NL:TADRSHE:2016:37 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /DB/OB

ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Het Hof van Discipline

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

14-83 ECLI:NL:TADRARL:2014:271 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 14-83

HOF VAN DISCIPLINE. Griffie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

L ECLI:NL:TADRSHE:2015:144 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: L

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Raad van Discipline. Beslissing. Beslissing van 12 november 2013 in de zaak A naar aanleiding van de klacht van: klaagsters.

6949 ECLI:NL:TAHVD:2014:58 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 6949

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

1.3. Klager heeft op 9 april 2003 een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:TADRARL:2016:295 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

Hof van Discipline. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in datverweerders: 3 KLACHT. Beslissing. naar aanleiding van het hoger beroep van: tegen:


ECLI:NL:TAHVD:2017:73 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

Raad van Discipline. É6sànteno, ïevens per gewone postl. AANGETEKEND De heer B.A. van Rooijen Beatrixlaan C8 SUSÏEREN

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

CENTRALE RAAD VAN BEROEP

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ZWB ECLI:NL:TADRSHE:2014:306 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: ZWB

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

7538 ECLI:NL:TAHVD:2015:318 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 7538

Uitspraak /1/A2

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

CR 09/2280 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

- dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten,

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

JT RAAD VAN TUCHT DEN HAAG EN COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Raad van Toezicht NVI, Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen Postbus AG BUSSUM T: F:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/340 Wtra AK van 15 juli 2019 van

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

17-779/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2017:265 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

7353 ECLI:NL:TAHVD:2015:109 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: 7353

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

ECLI:NL:RVS:2016:3390

Onjuist omschreven factuur ingediend. Samenwerking met andere adviseurs. Wat is courtage?

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

Echtscheidingsproblematiek. Optreden als makelaar op grond van rechterlijk vonnis. Contact met advocaten van partijen.

10-02 DE RAAD VAN TOEZICHT GRONINGEN VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde.

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Meetinstructie. Geen informatie verstrekt over positie van medewerker van makelaarskantoor.

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

Informatie aan niet-opdrachtgever. Onjuiste oppervlakte in verkoopdocumentatie.

ECLI:NL:GHAMS:2012:4344 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

Transcriptie:

HOF VAN DISCIPLINE No. 4482 ------------ HET HOF VAN DISCIPLINE heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder. Bij beslissing van 19 december 2005 heeft de Raad van Discipline in het ressort s- Gravenhage een bezwaar van de deken, tegen verweerder in alle onderdelen gegrond verklaard, waarbij de gegrondverklaring van onderdeel C dient te worden opgevat in de onder 5.5 in de beslissing vermelde zin, en daarbij als maatregel opgelegd schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf maanden, met de bepaling dat deze maatregel voor een gedeelte van zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt, met bepaling dat voor zover de schorsing onvoorwaardelijk wordt opgelegd, de schorsing slechts loopt indien en voor de duur dat verweerder niet uit andere hoofde is geschorst. Afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 22 december 2005. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 januari 2006 door de griffie van het hof ontvangen. Namens verweerder heeft zijn raadsman, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij op 18 januari 2006 ingekomen brief nog een aantal aanvullende grieven voorgedragen. Het hof heeft de zaak behandeld op zijn openbare zitting van 3 april 2006, alwaar zijn verschenen verweerder, vergezeld van mr. Spong, en mr. I.H.M. Baas, waarnemend deken, namens de deken.

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-2 - Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verhandelde ter zitting alsmede op de stukken die op de zaak betrekking hebben. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van de beslissing van de raad en ongegrondverklaring van de het bezwaar. Naar aanleiding van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. 1.1 De raad heeft het bezwaar als volgt omschreven: De deken verwijt verweerder het volgende: A. verweerder stelt verklaringen op en laat die door zijn cliënten ondertekenen waarin in strijd met de waarheid wordt aangegeven dat tussen de desbetreffende cliënt en mr. B een vertrouwensband zou bestaan en dat deze cliënten door mr. B willen worden bijgestaan; B. verweerder ontduikt willens en wetens de door de Raad voor Rechtsbijstand opgestelde inschrijvingseisen (quotaregeling); C. verweerder handelt in strijd met Gedragsregel 2 lid 2, zo niet naar de letter dan toch naar de geest ervan, door het afdragen van 20% van de toevoegingvergoeding aan mr. B; D. verweerder berekent voor de bezwaarfase 250,- doch niet uitgesloten is dat vervolgens terzake toch een toevoeging wordt aangevraagd. Aldus handelt hij in strijd met Gedragsregel 24, lid 2; E. de door verweerder gehanteerde voorwaarden zijn ontoelaatbaar onduidelijk. Zo is niet duidelijk dat de gang van zaken na het verkrijgen van de toevoeging ook op een toevoeging voor de bezwaarfase betrekking heeft. De gehanteerde zin in de bevestigingsbrief lijkt er veeleer op te duiden dat het slechts om de situatie na het verkrijgen van de toevoeging voor een verzoek voorlopige voorzieningen en beroep gaat. Onduidelijk is wat bedoeld wordt met een deel van de door U betaalde 500,00. Verweerder heeft aldus een vrijbrief om te handelen naar

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-3 - eigen goeddunken (en in eigen financieel belang). De handelwijze van verweerder is in strijd met Gedragsregel 23. lid 1 en is onbetamelijk; F. er is geen garantie dat de cliënt het bedrag waarop hij recht heeft terugontvangt, daar dit aan het initiatief van de cliënt wordt overgelaten. Gelet op de specifieke en afhankelijke positie van de cliënten waarom het hier gaat en de onduidelijke vastlegging van hetgeen waarop de cliënt recht heeft is niet aannemelijk dat de cliënten van verweerder hun rechten op dit punt zullen doen gelden. Tot dusverre is dit nog niet voorgekomen. De handelwijze van verweerder is in strijd met Gedragsregel 23, lid 1 en is ook onbetamelijk. 1.2 Het hof gaat uit van voormelde omschrijving nu daartegen geen grief is gericht. 2. Alle door verweerder aangevoerde grieven richten zich tegen de beslissing van de raad op de onderdelen D, E en F van het bezwaar. De eerste drie grieven van mr. Spong betreffen de onderdelen A, B en C en de vierde grief de motivering van de opgelegde maatregel. 3. Bij de onderdelen A, B en C gaat het om het volgende. Verweerder zag zich in de loop van 2004 geplaatst voor het probleem dat hij door de quotaregeling van de Raad voor Rechtsbijstand, die toen meebracht dat verweerder niet meer dan 250 toevoegingen per jaar kon krijgen, een aantal van de vreemdelingen die zich tot hem zouden wenden en die in aanmerking zouden komen voor gefinancierde rechtshulp, niet op die basis zou kunnen bijstaan. Hij heeft zich toen gewend tot mr. B en de daarop gemaakte afspraak is als volgt verwoord in diens brief van 15 juni 2004: Hiermede bevestig ik U het gesprek dat wij enige tijd geleden op mijn kantoor hebben gehad. U heeft mij uiteengezet dat U binnenkort weer het maximum aantal toevoegingen te (het hof leest: zal) hebben verkregen en U zoekt naar een oplossing voor de rest van het jaar. Ik heb mij bereid verklaard om een aantal zaken op mijn naam te nemen en deze dan daarna met U af te rekenen. U stelde mij een vergoeding van 20% van het uitkeringsbedrag voor. Ik heb mij hiermede in principe akkoord verklaard.

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-4 - Verweerder heeft vervolgens in een aantal zaken aan mr. B verzocht een toevoeging aan te vragen. Gelet op hetgeen verweerder ter zitting van het hof heeft verklaard, kan worden aangenomen dat het daarbij om ongeveer 20 gevallen is gegaan. In enkele gevallen heeft verweerder bij de aan mr. B toegezonden stukken een door de cliënt ondertekende verklaring gevoegd als bedoeld in onderdeel A van het bezwaar. Het betreft een verklaring in de zin van art. 16 (sub a) van de Wet op de rechtsbijstand. 4 In de eerste grief van mr. Spong wordt aangevoerd dat de raad bij de beoordeling van de onderdelen A en B van het bezwaar ten onrechte een verklaring in aanmerking heeft genomen die mr. B in zijn eigen tuchtzaak (de deken heeft ook tegen hem bezwaren ingediend) ter zitting van de raad heeft afgelegd. Het betreft een verklaring over het aantal zaken waarin daadwerkelijk een toevoegingvergoeding aan mr. B is uitbetaald. Verweerder heeft reeds daarom geen belang bij deze grief omdat het hierbij om een overweging ten overvloede van de raad gaat. In dit verband verdient nog het volgende opmerking. Ter zitting van het hof zijn aan verweerder vragen gesteld over het aantal zaken waarin en de wijze waarop aan de met mr. B gemaakte afspraak uitvoering is gegeven. Verweerder bleek nog steeds niet in staat de nodige gegevens te verstrekken, terwijl dit uiteraard wel op zijn weg had gelegen en hij die gegevens voorafgaande aan de zitting ook zonder meer had kunnen verzamelen (door raadpleging van zijn administratie of navraag te doen bij mr. B). 5.1 In de tweede grief van mr. Spong wordt betoogd dat de door de Raad voor Rechtsbijstand toegepaste quotaregeling een ernstige inbreuk behelst op het in art. 6 EVRM jo art. 14 IVBPR erkende recht van vrije advocatenkeuze en een oneigenlijk middel is ter bevordering van de kwaliteit van de rechtsbijstand door een advocaat en dat aldus het onafhankelijk functioneren van de advocaat wordt beperkt. 5.2 De vraag of toepassing van de quotaregeling in een bepaald geval zou hebben geleid tot schending van genoemde verdragsbepalingen, behoeft naar het oordeel van het hof in het kader van de onderhavige tuchtzaak geen beantwoording, nog daargelaten dat

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-5 - de bestuursrechter, zoals in de toelichting op de grief ook wordt opgemerkt, de regeling reeds in een aantal uitspraken heeft gesauveerd. Het verwijt dat aan verweerder wordt gemaakt is niet dat hij in strijd met de regeling aanspraak maakt op (extra) toevoegingen, maar dat hij toepassing van de voorschriften van de Raad voor Rechtsbijstand opzettelijk heeft omzeild en daartoe valse verklaringen heeft opgesteld en door zijn cliënten heeft laten tekenen. Ook al zou het recht op vrije advocatenkeuze door de quotaregeling in het gedrang komen, dan zou dit verweerder geen vrijbrief geven om te handelen zoals hij heeft gehandeld. De grief kan dan ook niet slagen. 6. Tegen de gegrondverklaring van de onderdelen A en B van het bezwaar zijn voor het overige geen grieven aangevoerd. 7. De derde grief van mr. Spong betreft de beslissing van de raad op onderdeel C van het bezwaar. Vooropgesteld moet worden dat de tuchtrechter het aan een advocaat verweten handelen en nalaten niet toetst aan de gedragsregels, maar aan de norm van art. 46 van de Advocatenwet. De raad heeft dan ook terecht de in dit onderdeel aan verweerder verweten financiële afwikkeling van de afspraak met mr. B getoetst aan hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Voorzover daarover wordt geklaagd is de grief ongegrond. De grief slaagt echter voorzover die zich richt tegen de gegrondverklaring door de raad van onderdeel C van het bezwaar. De aard van de hiervoor in 3 weergegeven afspraak met mr. B, die inhield dat mr. B zich zou laten toevoegen aan cliënten van verweerder die verder ook door verweerder zouden worden bijgestaan, bracht vanzelfsprekend mee dat ook de onderlinge verdeling van de bij de uitvoering van die afspraak door mr. B te ontvangen toevoegingsvergoeding daarbij zou worden geregeld. Naast hetgeen verweerder in de onderdelen A en B wordt verweten, treft hem daarvoor dan ook niet een afzonderlijk tuchtrechtelijk verwijt.

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-6 - 8.1 De onderdelen D, E en F van het bezwaar worden door de grieven van verweerder in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorgelegd. 8.2 In zijn memorie en ter zitting van het hof heeft verweerder zijn handelwijze waarop in deze onderdelen van het bezwaar wordt gedoeld en die hij in zijn bevestigingsbrieven aan cliënten heeft willen aangeven, nader toegelicht. Het gaat uitsluitend om zaken van vreemdelingen, veelal Russen, waarin eerst een aanvraag voor een verblijfsvergunning wordt ingediend, dan bezwaar wordt gemaakt tegen de afwijzing daarvan, en vervolgens bij de rechtbank beroep wordt ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar en een voorlopige voorziening wordt gevraagd om de beslissing op het beroep in Nederland te kunnen afwachten. Voor een aanvraag wordt geen toevoeging verleend, terwijl verweerder ook voor de bezwaarfase, in verband met de beperkingen ten gevolge van de quotaregeling, geen toevoeging pleegt (wenst) aan te vragen. Verweerder vraagt aan zijn cliënten betaling van 250,- voor de aanvraag en eenzelfde bedrag voor het bezwaar. Voor de beide volgende stappen (voorlopige voorzieningen en beroep) worden wel toevoegingen aangevraagd en indien die worden verkregen en betaald, rekent verweerder met zijn cliënt af door van het voor de bezwaarfase betaalde bedrag van 250,- de voor de rechtbankprocedures verschuldigde griffierechten en de bij de toevoegingen vastgestelde eigen bijdragen af te trekken en het (eventuele) restant terug te betalen. Overigens heeft verweerder inmiddels zijn regeling aangepast en thans vraagt hij uitsluitend een voorschot op het griffierecht en de eigen bijdrage. 8.3 Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder gegeven beschrijving van en toelichting op zijn handelwijze. Met de deken en de raad is het hof van oordeel dat de weergave daarvan in de aan de cliënten verstrekte bevestigingsbrieven, waarvan verweerder verschillende versies (de oudste van 14 september 2004) heeft overgelegd, onduidelijk is en vragen oproept, in het bijzonder wat betreft enerzijds het door de cliënt moeten afzien van gefinancierde rechtsbijstand en anderzijds de toezegging van verweerder om te trachten een toevoeging te verkrijgen en wat betreft de aangekondigde verrekening van de gedane betalingen na afloop. Maar op zichzelf genomen is de hiervoor in 8.2 weergegeven handelwijze van

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-7 - verweerder niet zodanig dat hij daarmee reeds tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat verweerder zich bewust is geweest van de onduidelijkheden in de voor de cliënten bestemde schriftelijke weergave daarvan en dat het zelfs zijn bedoeling was een vrijbrief te verkrijgen om te handelen naar eigen goeddunken (en in eigen financieel belang), zoals in onderdeel E aan verweerder wordt verweten, acht het hof niet aannemelijk. Overigens zullen deze in het Nederlands gestelde brieven voor de meeste van verweerders buitenlandse cliënten zonder meer onbegrijpelijk zijn geweest en zal op de een of andere manier de nodige uitleg aan hen moeten zijn gegeven. Dat hierover klachten zouden zijn ontstaan is niet door de deken gesteld en daarvan is aan het hof ook niet gebleken. Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de (afwikkeling van de) door hem aan zijn cliënten in het vooruitzicht gestelde af(ver)rekening. Gelet ook op hetgeen verweerder heeft verklaard over zijn toegankelijkheid voor zijn cliënten (via onder meer een regelmatig inloopspreekuur) valt niet zonder meer in te zien waarom deze regeling bijzondere problemen voor de betrokken cliënten zou meebrengen. Zoals in het bezwaar onder F wordt vermeld, had zich ten tijde van de indiening van de bezwaren overigens nog geen geval voorgedaan waarin een eindafrekening aan de orde was geweest. 8.4 Het voorafgaande leidt tot het oordeel dat verweerder voor het in de onderdelen D, E en F bedoelde handelen en nalaten niet een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zodat het bezwaar in zoverre ongegrond is. 9. Met de raad is het hof van oordeel dat hetgeen verweerder in de gegrondbevonden onderdelen A en B van het bezwaar wordt verweten buitengewoon ernstig is. Het hof acht het onaanvaardbaar dat verweerder, met de bedoeling om te ontkomen aan de voor hem geldende regeling van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot het maximum aantal toevoegingen dat aan hem verleend kan worden, zijn toevlucht neemt tot misleiding van die Raad door inschakeling van een stroman die namens de cliënten van verweerder op eigen naam toevoegingen aanvraagt en die daarbij zonodig een door verweerder in strijd met de waarheid opgemaakte en door de betrokken cliënt

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-8 - ondertekende verklaring als bedoeld in art. 16 (sub a) van de Wet op de rechtsbijstand overlegt. Door zijn handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel heeft het hof in aanmerking genomen enerzijds de aard en de ernst van het verwijt dat verweerder treft en anderzijds de omstandigheid dat verweerder inmiddels het ontoelaatbare van zijn handelwijze heeft ingezien. Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat oplegging van de hierna te noemen maatregel passend en geboden is. Het Hof van Discipline, op vorenstaande gronden beslissende: - vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-gravenhage van 19 december 2005, behoudens voorzover daarbij de onderdelen A en B van het bezwaar gegrond zijn verklaard, en in zoverre opnieuw rechtdoende: - verklaart de onderdelen C, D, E en F van het bezwaar ongegrond; - legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, met bepaling dat deze maatregel voor een gedeelte van drie maanden niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt, en met bepaling dat de schorsing aanvangt op 1 juli 2006 en slechts loopt indien en voorzover verweerder niet uit andere hoofde is geschorst; - bekrachtigt de beslissing voor het overige. Aldus gewezen door mr. G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, J.S.A.M. Schokkenbroek, P.J. Baauw en Ch.M.E.M.

HOF VAN DISCIPLINE vervolg beslissing no. 4482-9 - Paulussen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006 door mr. D.H.M. Peeperkorn, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier.