ECLI:NL:RBZWB:2017:4537

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBZWB:2016:8065

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2012 in de zaak tussen

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2015:4862

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:CRVB:2011:BR3572

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:CRVB:2017:228

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBGEL:2013:1641

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser, wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter [naam dochter], gemachtigde: mr. M.

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:CRVB:2014:819

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBNHO:2016:6839

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545


ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBROT:2014:6963

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2017:1708

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621


ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBAMS:2015:1613

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3063

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBSHE:2012:BY3787

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning , geldigheid:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2015:4317

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:CRVB:2011:BU2129

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0561

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBALM:2008:BE8679

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBZWB:2016:2606

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

Transcriptie:

ECLI:NL:RBZWB:2017:4537 Instantie Datum uitspraak 20072017 Datum publicatie 10082017 Rechtbank ZeelandWestBrabant Zaaknummer AWB BRE 16_5028 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg meervoudig Het college heeft het pgb op grond van de Jeugdwet naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden beëindigd, omdat eiseres inmiddels zorg (een pgb) op grond van de Wlz ontvangt. Onvoldoende is gebleken dat er naast een pgb op grond van de Wlz nog ruimte kan zijn voor een pgb op grond van de Jeugdwet, omdat een bepaalde vorm van zorg niet is opgenomen in het pgb op grond van de Wlz. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK ZEELANDWESTBRABANT Bestuursrecht zaaknummer: BRE 16/5028 WLZ uitspraak van 20 juli 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen [naam eiser], [woonplaats], eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door: [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger2], gemachtigde: mr. L.H.E.M. Berendsede Gruijl, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder. Procesverloop Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juli 2016 (het bestreden besluit) van de

burgemeester van de gemeente Roosendaal (de burgemeester) inzake de beëindiging van haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet met ingang van 15 oktober 2015. Op 4 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal (het college) het besluit op bezwaar van 1 juli 2016 bekrachtigd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 mei 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, haar wettelijk vertegenwoordigster [naam vertegenwoordiger2] en haar zus [naam2]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Bons en drs. [naam vertegenwoordiger college]. Ter zitting is het onderzoek geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen die verband houden met de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op bezwaar. Op 23 mei 2017 zijn door het college deze nadere stukken overgelegd. Partijen hebben vervolgens toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek op 29 juni 2017 gesloten. Overwegingen 1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft de diagnose autisme spectrum stoornis en een TIQ van 55. Eiseres functioneert op het niveau van een 1,5 tot 2jarige. Eiseres is in juni 2014 ontheven van de leer en kwalificatieplicht voor de volledige duur van die plicht. De vader, moeder, broer en zus van eiseres bieden haar de volledige zorg. Eiseres ontving een pgb op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor haar verzorging en begeleiding. Per 1 januari 2015 is als gevolg van de inwerkingtreding van de Jeugdwet deze zorg en bijbehorende pgb s overgeheveld naar de gemeente. Het college heeft in eerste instantie het pgb ongewijzigd voortgezet. In augustus 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij besluit van 17 december 2015 heeft het Zorgkantoor op grond van de Wlz aan eiseres met ingang van 15 oktober 2015 een pgb toegekend voor de functies: Persoonlijke verzorging (79,9 uur per week), Verpleging (11,9 uur per week), Begeleiding individueel (1012,9 uur per week) en Begeleiding in groep met vervoer (7 dagdelen per week). Bij besluit van 31 maart 2016 (primair besluit) heeft het college het pgb op grond van de Jeugdwet met ingang van 15 oktober 2015 beëindigd, omdat eiseres met ingang van die datum een pgb op grond van de Wlz ontvangt. Met het bestreden besluit heeft het college het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar

ongegrond verklaard. Het college stelt het pgb op grond van de Jeugdwet terecht te hebben beëindigd. Volgens het college kan er naast een pgb op grond van de Wlz nog ruimte zijn voor een pgb op grond van de Jeugdwet als bepaalde vormen van zorg niet zijn opgenomen in het pgb op grond van de Wlz. Dat is in dit geval niet aan de orde, omdat er praktisch gezien geen verschillen zijn tussen het pgb op grond van de Wlz en dat op grond van de Jeugdwet. De vormen van zorg zijn één op één overgenomen en vooralsnog blijkt niet dat andere vormen van zorg zijn aangevraagd. Het college geeft aan dat als eiseres andere vormen van zorg nodig heeft, zij dit dient te melden. In beroep heeft het college hierop aangevuld dat slechts als er meerdere oorzaken aan te wijzen zijn voor de problematiek, onderzocht wordt of er nog zorg nodig is vanuit de Jeugdwet. Het college is er op basis van de toegekende bedragen van uitgegaan dat het Wlzzorgpakket dat het Zorgkantoor heeft geïndiceerd overeenkomt met het zorgpakket op grond van de Jeugdwet. Het bedrag aan pgb dat eiseres van het college ontving is namelijk gelijk aan het huidige pgb van het Zorgkantoor. Omdat de oorzaak van de problematiek van eiseres volgens het college helder is en niet meervoudig, heeft het college geen indicatie meer afgegeven op grond van de Jeugdwet. Om toch helder te krijgen of de zorgpakketten van de Jeugdwet (voorheen AWBZ) en Wlz overeenkomen heeft het college geprobeerd bij het CIZ de indicaties van eiseres op te vragen. Daarvoor is echter een machtiging van de ouders van eiseres nodig, die tot op heden niet is verstrekt. Eiseres heeft gesteld dat zij ook zorg nodig heeft vanuit de Jeugdwet, maar dat is verder niet onderbouwd. Het college erkent dat eiseres wellicht een punt heeft door te stellen dat niet zonder meer uitgegaan mocht worden van het ontbreken van de noodzaak van zorg vanuit de Jeugdwet, maar zij heeft nooit aangegeven welke vormen van zorg zij dan nog nodig heeft of welke zorgonderdelen zij mist. Voorts merkt het college op dat als het CIZ in het kader van de Wlzindicatie tot de conclusie was gekomen dat eiseres ook zorg op grond van de Jeugdwet dient te krijgen, het CIZ had moeten doorverwijzen. Vanwege privacyoverwegingen is het college niet op de hoogte van de Wlzindicatie. 2. Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat het bestreden besluit gebaseerd is op de aanname dat de vormen van zorg één op één zouden zijn overgenomen in het pgb op grond van de Wlz, zodat er geen ruimte meer is voor een pgb op grond van de Jeugdwet. Eiseres stelt dat dat standpunt niet is onderbouwd. Onduidelijk is welke vormen van zorg onder de Jeugdwet vielen en welke onder de Wlz en of daar overlap of verschillen zijn. De vormen van zorg die eiseres op grond van de Wlz krijgt, zoals blijkt uit het toekenningsbesluit 2015, komen in ieder geval niet overeen met de zorg die zij nodig heeft. Eiseres heeft 24 uur per dag zorg nodig, zodat er ruimte is voor een pgb op grond van de Jeugdwet naast een pgb op grond van de Wlz. Eiseres stelt voorts dat het college contact op had moeten nemen met haar ouders, verzorgers en/of behandelaars voordat het pgb op grond van de Jeugdwet abrupt werd beëindigd. Dan had een duidelijk beeld gegeven kunnen worden van de medische situatie van eiseres en de zorg die zij nodig heeft en was direct duidelijk geworden dat niet alle zorg onder de Wlz valt, maar dat ook zorg op grond van de Jeugdwet nog aan de orde is. Bovendien ontbreekt een medische rapportage van een arts. Eiseres stelt dan ook dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. 3. Artikel 1.2 van de Jeugdwet bepaalt: 1. Verweerder is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen: a. indien er met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet; b. indien naar het oordeel van verweerder met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of c. indien verweerder gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan

komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe. 2. Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van deze wet kan worden verkregen, is verweerder gehouden deze voorziening op grond van deze wet te treffen. 3. In afwijking van het eerste lid is verweerder gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen, indien het jeugdhulp betreft als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b. Ingevolge artikel 8.1.4, eerste lid, van de Jeugdwet kan verweerder een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien verweerder vaststelt dat: a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen, c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten, d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of e. de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is. 4. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit is genomen door (namens) de burgemeester, terwijl hij daartoe niet bevoegd was. Die bevoegdheid behoort het college toe. Dat is ook erkend door het college. De rechtbank ziet hierin aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Het college heeft vervolgens het bestreden besluit bekrachtigd. De rechtbank acht die bekrachtiging gelet op de eerst bij brief van 22 mei 2017 ontvangen stukken van het college namens het college bevoegd gedaan. De rechtbank zal voorts bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Zij overweegt daartoe als volgt. 5. Het college heeft het pgb op grond van de Jeugdwet van eiseres beëindigd, omdat zij inmiddels zorg (een pgb) op grond van de Wlz ontvangt. Het college erkent dat er naast een pgb op grond van de Wlz nog ruimte kan zijn voor een pgb op grond van de Jeugdwet als bepaalde vormen van zorg niet zijn opgenomen in het pgb op grond van de Wlz. In dit geval zijn er volgens het college echter praktisch gezien geen verschillen tussen het Wlzpgb en het Jeugdwetpgb, omdat het pgb dat eiseres van hem ontving gelijk is aan het Wlzpgb dat zij is gaan ontvangen van het Zorgkantoor. Bovendien is er volgens het college geen sprake van meervoudige problematiek. De rechtbank leidt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wlz (TK 20132014, 33 891, nr 3, p 72) af dat er inderdaad recht kan bestaan op zorg op grond van de Jeugdwet als het gaat om zorg die niet op grond van de Wlz kan worden verkregen. In de MvT is namelijk vermeld: Indien een cliënt recht heeft op zorg vanuit de Wlz, is de Wlz voor deze zorg voorliggend op de Jeugdwet. In de Jeugdwet is daarom een bepaling opgenomen die vergelijkbaar is met de bepaling in de Wmo 2015, die in de vorige paragraaf is toegelicht. De bepaling in de Jeugdwet houdt in dat de gemeente een voorziening kan weigeren indien iemand met betrekking tot de problematiek recht heeft op Wlzzorg of er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat iemand recht zou kunnen krijgen op Wlzzorg, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit voor de Wlz. De gemeente is op grond van de Jeugdwet bij Wlzcliënten alleen

verantwoordelijk voor zorg en ondersteuning waaraan de cliënt behoefte heeft, maar die niet behoort tot het verzekerd pakket in de Wlz. Een voorbeeld is de opvoedkundige hulp. Omdat in de Wlz geen recht bestaat op opvoedkundige hulp, ontstaat geen overlap tussen de Jeugdwet en de Wlz. Nu het gaat om de beëindiging van een pgb op grond van de Jeugdwet lag het naar het oordeel van de rechtbank in beginsel op de weg van het college om te beoordelen of de zorg die eiseres op grond van die wet ontving ook op grond van de Wlz geleverd zou gaan worden. De rechtbank is het echter met het college eens dat hij er in dit geval van uit mocht gaan dat dat het geval was, nu de hoogte van het Jeugdwetpgb dat eiseres ontving gelijk is aan het Wlzpgb dat eiseres is gaan ontvangen. Door eiseres is niet betwist dat de hoogtes van die pgb s gelijk zijn aan elkaar. Naar het oordeel van de rechtbank was het daarom aan eiseres om aan te geven welke zorg zij op grond van de Jeugdwet wel ontving en thans niet meer op grond van de Wlz. Eiseres had dat in ieder geval moeten doen naar aanleiding van het primaire besluit, waarin expliciet vermeld staat dat het Jeugdwetpgb beëindigd wordt vanwege het Wlzpgb, dan wel in het beroepschrift. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiseres tot in het beroepschrift niet heeft onderbouwd welke zorg zij meer nodig heeft dan al op basis van het pgb op grond van de Wlz is toegekend. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de zorg s nachts en het thuisonderwijs op grond van de Jeugdwet verstrekt had moeten worden. Eiseres heeft daarbij gesteld dit al eerder bij het college te hebben aangegeven, maar de rechtbank stelt vast dat dit niet wordt onderbouwd door de stukken. Noch afgezien van de vraag of in dit geval thuisonderwijs als opvoedkundige hulp kan worden aangemerkt, die naast de Wlz op grond van de Jeugdwet kan worden verstrekt, is deze stelling in het geheel niet onderbouwd en daarbij eerst ter zitting is geponeerd, zodat de rechtbank deze buiten beschouwing laat. Bovendien betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiseres niet heeft betwist dat meervoudige problematiek, zoals bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, van de Jeugdwet, niet aan de orde is. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het oordeel dat het college toepassing had moeten geven aan artikel 1.2, tweede lid, van de Jeugdwet en op grond daarvan naast Wlzzorg ook zorg (in de vorm van een pgb) op grond van de Jeugdwet had moeten blijven verstrekken. De beëindiging van het Jeugdwetpgb acht de rechtbank dan ook terecht. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. 6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. 7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. 8. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 990, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 495, en wegingsfactor 1). Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven; draagt het college op het betaalde griffierecht van 46, aan eiseres te vergoeden; veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van 990,. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. R.P. Broeders en mr. C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017. griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.